Jazz in de diaspora

advertisement
JAZZ IN DE DIASPIORA
door Bert Jansma
Begin jaren zestig kwam ik nogal eens in de
door Jan van Drongelen en zijn vrouw
geleide YoYo-bar in de Haagse Casuariestraat.
Daar speelde een Mexicaanse gitarist,
Alfonso Mares, die als vaste
verzoeknummer alsmaar over dat meisje uit
Guantánamo moest zingen, Quantanamera.
Gitarist/zanger Thom Kelling was er vaak te
vinden, en aan de piano zat een jonge
conservatoriumstudent, Chris Hinze.
Als het in die Bamboo-bar heel stil was, en
Chris Hinze wilde er even tussenuit, dan zei
hij: “Jij speelt toch piano? Neem jij even
over”, mijn pianistiek hogelijk
overschattend. Op mijn licht-vertwijfelde
blik, reageerde hij met: “Doe maar een paar
bluesjes”.
Chris Hinze wilde in die tijd naar New York
om daar een nieuwe altfluit te kopen. En om
geld daarvoor te genereren bood hij platen te
koop aan. Ik kan trots zeggen dat ik zijn
carrière mede gesponsord heb, want ik kocht
voor een paar tientjes een niet-complete
doos platen, getiteld Pop Jazz, The world’s
greatest music series.
Slimme Chris had de platen met Charlie
Parker, Bud Powell, Lee Morgan en John
Coltrane er al uit gevist.
Maar wat er overbleef was ook niet gering:
Maynard Ferguson en z’n big band, vooral
Joe Williams – die ik nog nauwelijks kende
- met het orkest van Basie en het
formidabele zangtrio Lambert, Hendricks en
Ross.
Maar wat me het allermeest intrigeerde was
een voor mij toen compleet nieuwe naam:
Randy Weston.
Van hem stond Kucheza Blues op die plaat,
het vierde deel van een suite die Weston had
geschreven, ‘Uhuru Afrika’, dat zoveel
betekent als Vrijheid Afrika.
Ik ben me toen een beetje in Weston gaan
verdiepen, vond uit dat hij in Noord Afrika
woonde en in Tanger zelfs een club had
waarin hij met Afrikaanse musici
samenspeelde. Ik zou pas later uitvinden wat
voor musici dat waren, want Weston blééf
met ze spelen.
Weston, op zoek naar zijn ‘roots’, was een
van de Amerikanen die voor een bestaan
buiten de Verenigde Staten Amerika hadden
gekozen.
Om allerlei redenen. Maar daarbij kunt u
discriminatie en werkgelegenheid aan hun
thuisfront rustig aan elkaar koppelen. Ze
hadden ’t gezien in Amerika, en wilde het in
Europa proberen, waar het leven nog goed
was.
De Duitse jazzkenner en producent Joachim
Behrendt – ouderen kennen hem misschien
van dat klassieke Prisma-pocketje uit 1953,
‘Jazz van New Orleans tot Cool’ – díe
Behrendt dus, noemde het ‘The third great
migration in the history of jazz’.
Jazz die in de vroege jaren twintig eerst
stroomopwaarts ging, van New Orleans naar
Chicago, aan het eind van de dertiger jaren
naar New York opschoof, en na de tweede
wereldoorlog naar Europa.
Het waren geen kleine jongens die hier
bleven. Vooral in Frankrijk, maar ook in
Duitsland, Denemarken en Nederland. In
Nederland: Nelson Williams uit het
Ellington orkest, Don Byas, Ben Webster,
een tijdlang Johnny Griffin, en Benny
Bailey.
Die Behrendt bracht een aantal van hen in
1963 samen in Koblenz en zette ze op de
plaat, later heruitgebracht als Impulse cd,
‘Americans in Europe’.
En daar hoor je wat talent.
Drummer Kenny Clarke, ook leider van de
befaamde Kenny Clark/Francy Boland big
band, Bud Powell, Don Byas, Herb Geller –
die nog altijd in Duitsland woont en speelt –
bassist Bob Carter die toen deel uitmaakte
van het orkest van Kurt Edelhagen.
Die diaspora was eigenlijk al veel eerder
begonnen.
Klarinettist Sidney Bechet speelde al in
1919 voor de Engelse koning George V, op
diens speciaal verzoek in Buckingham
Palace, waar de koning na afloop ook nog
een aardig gesprek met hem had.
Dat moet een ongelooflijke gewaarwording
zijn geweest voor Bechet, die later niet voor
niets voor Parijs (hij sprak tenslotte New
Orleans-Frans) koos, waar hij op zijn beurt
als de koning van de klarinet werd vereerd.
In Nederland waren de vooroorlogse
bezoeken van Duke Ellington en Louis
Armstrong voorpagina-nieuws. Zelfs in het
vooroorlogse China werd jazz hogelijk
gewaardeerd. Trompettist Buck Clayton,
befaamd lid van het orkest van Count Basie,
verbleef twéé jaar in dat land, in Shanghai,
toen de meest westerse stad van China.
Hij speelde er in de Canidrome Ballroom, en
hij noemde dat ‘de zevende hemel voor
jazzmuzikanten’. En zijn periode in China
‘de gelukkigste twee jaar van zijn leven’. De
vrouw van de Chinese president Tsjang Kai
Tsjek, kwam luisterenen, haar zuster nam
zelfs tapdans-lessen van Claytons
trombonist, Duke Upshaw.
De mineurklank in Claytons Chinese verhaal
betreft de komst van een contingent blanke
Amerikaanse mariniers die raciale
scheldwoorden naar de zwarte musici
schreeuwden en stenen gooiden. In het
gevecht dat er volgde, schijnt Clayton een
marinier zó goed geraakt te hebben dat het
een internationale kwestie werd. En er door
Amerikanen druk werd gezet op de Chinese
bazen van de ballroom en Clayton een boete
werd opgelegd. Het einde van zijn Chinese
story.
In die jazz-diaspora zouden al die
Amerikaanse muzikanten hun jazz muziek
overigens net zou blijven spelen als ze dat
‘thuis’gedaan zouden hebben. En er de
Europese jazzmusici hevig mee inspireren.
Terug naar Randy Weston.
Want Weston is eigenlijk de enige
belangrijke jazzmuzikant die al vroeg een
blijvende invloed van zijn Afrikaanse
avontuur onderging.
Ergens in de jaren zeventig ontmoette ik
hem hier via wijlen Tim Braaksma die
jazzconcerten organiseerde, in o.a. de
vroegere Kleine Schouwburg van Rijswijk.
Braaksma moest de boomlange Weston
vergezellen naar de soefi-tempel in
Noordwijk. Want Weston was soefi
geworden.
Ik zeg het even heel kort door de bocht:
maar de soefi-beweging hangt een op het
oeroude soefisme gebouwde opvatting aan
over de broederschap der religies. De soefi’s
uit Noord-Afrika vond Weston vooral onder
de Gnawa, een uit West-Afrika naar
Marokko gekomen volksstam die zijn naam
uit het Berberse Tamazight kregen en die
befaamd waren om hun ‘healing’bijeenkomsten. Bijna mystieke genezings
bijeenkomsten, niet medisch, als wel helend
voor een herstel van de balans tussen ziel en
geest.
Weston zette zijn muziek met hen op een
serie cd’s. ‘The spirit of the ancestors’
bijvoorbeeld, waarop ook Dizzie Gillespie
en Pharaoh Sanders te horen zijn. Verder
‘Khepera’ en kortgeleden ‘Zep Tepi’, Randy
Weston en zijn African Rhythms trio’.
Weston is een reus achter de piano, die in
zijn jonge jaren veel bij Thelonious Monk,
zijn buurtgenoot in de New Yorkse wijk
Brooklyn, op bezoek ging en diens invloed
onderging, maar tegelijkertijd een bijna
Ellington-achtige benadering in zijn door
Melba Liston gearrangeerde stukken laat
horen. En die een nieuwe vrijheid verwierf
op de ritmes van die Gnawa.
U kunt Westons cd kopen, uitgekomen op
het Random Chance-label. Maar als u
Gnawa muziek live wilt horen kunt u – heel
toevallig – morgen in Den Haag terecht bij
het festival Winternachten in het Theater aan
het Spui, waar Majid Bekkas zijn Gnawablues brengt.
Gnawa en blues, de invloed werkt dus ook
omgekeerd.
Net zoals de diaspora inmiddels een andere
richting heeft gekregen.
Nu kan je tijdschriftafleveringen vullen over
Afrikaanse-musici die naar Europa gingen
en er bleven musiceren.
Maar ikzelf blijf nog altijd dankbaar voor
die bar aan de Casuarie-straat. De drank was
er prima, maar Chris Hinze, de barpianist
van toen, heeft me op mijn eigen diaspora
door de muziek gezet.
Column voor Radio West (Jazz op West)
11 januari 2007.
Download