Inleiding

advertisement
Inleiding
De geschiedenis van het Koninklijk Theater Carré is nauw verbonden aan – en voor
vele jaren gelijkopgaand met – die van de familie Carré. Dit Frans/Duitse geslacht
van hogeschoolruiters en pistekunstenaars gaf aan het einde van de 18de eeuw zijn
eerste voorstellingen in Frankrijk en Duitsland.
In september 1863 vertoonden de Carré’s zich voor het eerst in Nederland. Op de
jaarlijkse hoofdstedelijke kermis op het Amstelveld voerden zij hun paardenspel op.
Drie jaar later kreeg directeur Wilhelm Carré toestemming om bij de Plantage een
tijdelijk houten circustheatertje te bouwen, waarin de familie haar kunsten vertonen
kon. In 1874 mocht Carré een mooier en groter circusgebouw neerzetten op het
Frederiksplein, nu met een piste van 14 meter doorsnee, een verwarmde vestibule
en fraaie wachtzalen. Vijf jaar later was het op die locatie alweer te benauwd en
verhuisde Carré naar de plaats van het voormalige Rasphuis aan de Binnen-Amstel
125.
Het houten circus daar kreeg een stenen voorgevel; het mocht echter maar vier
maanden worden bespeeld en moest, in verband met brandgevaar, voor 1 mei 1880
weer worden afgebroken. Oscar Carré, de toenmalige pater familias, belegerde het
gemeentebestuur echter dusdanig met verzoekschriften en procedures dat het
gebouw nog vier jaar langer mocht blijven. Toen was het tijd geworden voor een
stenen circusgebouw aan de Amstel. In het najaar 1886 kreeg Oscar Carré de
bouwvergunning, in april 1887 begon het heien van de 1450 houten palen en op 3
december 1887 werd met een ‘Groote Parade Gala Openingsvoorstelling in de
Hoogere Rijkunst, Paardendressuur en Gymnastiek’ het stenen circusgebouw van
Oscar Carré in gebruik genomen.
Het theater had een zaal van 26 meter hoog, 34 meter lang en 37 meter breed. Met
de zitplaatsen in een hoefijzervorm rond de piste, bood het circustheater plaats aan
2.000 toeschouwers. Het hele gebouw werd verlicht door gaslampen; hun feeërieke
licht scheen in de grote zaal, de twaalf kleedkamers, de drie foyers, het restaurant,
de gangen en trappenhuizen, de twee stallen èn in de tien kamers tellende woning
van directeur Carré.
Het prachtige stenen circustheater langs de rivier was meteen een succes. Al binnen
twee jaar kon Oscar Carré uit de recettes de obligatielening afbetalen, die hij voor de
bouw had uitgeschreven. Elke avond bood het theater Carré een circusvoorstelling
die klonk als een klok en waarvoor de sterren in alle wereldsteden werden
geëngageerd. Carré was van begin af aan ook méér dan een Amsterdams theater:
het publiek kwam van ver buiten de hoofdstad en op de aanplakbiljetten stonden ook
steeds de vertrektijden van de treinen naar Haarlem en Amersfoort.
Variété in Carré
Het theatergebouw was primair de basis van het wintercircus van Oscar Carré. Er
werd alleen van november tot mei opgetreden; in de lente ging het circus op reis en
kwam het theater tot het einde van de herfst leeg te staan. In 1893 echter kreeg het
theater ook een zomerbespeler. Oscar Carré verhuurde zijn gebouw aan
variétékoning Frits van Haarlem. Deze begon er voorstellingen te geven van zijn
Specialiteiten Gezelschap waarin onder meer acrobaten, koorddansers, een
evenwichtskunstenares op een bal, een Amerikaanse hondendresseur en
danseressen optraden, alsmede een komiek die het geheel aan elkaar praatte.
Behalve Van Haarlem (die het tot 1915 als vaste klant in Carré heeft volgehouden)
traden er in de zomerseizoenen ook andere variétégezelschappen op.
Langzaam aan veranderde het prachtige gebouw van Oscar Carré op die manier van
een circus- in een variététheater. In de jaren negentig van de 19de eeuw kwamen er
ook nog toneel en operette bij als vormen van amusement. De familie Carré en hun
circusartiesten traden steeds minder op; er braken jaren aan waarin ze zelfs
helemaal niet te zien waren in hun eigen theater.
Nadat Oscar Carré in 1909 zijn 40-jarig directeursjubileum had gevierd begon hij te
tobben met zijn gezondheid. Op 12 april 1911 gaf hij zijn laatste circusvoorstelling in
zijn geliefde theater aan de Amstel, daarna ging hij op toernee door Europa. Toen
zijn circus op 29 juni 1911 in Kopenhagen stond, stierf Oscar Carré, 65 jaar oud.
Na de dood van de stichter is het theater Carré de plaats geworden van
volksvermaak van hoge kwaliteit in allerlei vorm: variété, opera, operette en
volkstoneel. In 1907 kwam er het fenomeen van de revue bij. Carré was bij uitstek
geschikt voor deze uit Frankrijk afkomstige vorm van theaterspektakel met zijn vele
wisselende, vaak groot gemonteerde scènes van dans, zang en dialoog. Tot aan de
jaren dertig was het vooral Henri ter Hall die Carré gedurende een reeks maanden
per jaar tot een revuetheater maakte. Hij lanceerde ook allerlei talent dat zich later tot
grote sterren ontwikkelde, zoals Louis Davids, Henriette Köhler en Johan Buziau.
Een andere trouwe revuebespeler van Carré was het gezelschap van Nap de la Mar.
Theater Carré
In de jaren twintig verdween de naam van Oscar Carré van de gevel; het theater
heette voortaan Circus Carré. Dit ondanks het feit dat het circusvermaak zo goed als
verdwenen was uit de programmering van het theater. Geleidelijk aan verdween
echter ook het elan uit Carré; het ging zo slecht met de exploitatie dat de familie
Carré van haar verlieslijdende bezit in Amsterdam af wilde. In 1920 nam een groep
theatermensen het gebouw over en werd de naam opnieuw veranderd, nu in Theater
Carré. De dirigent en componist Max Gabriël werd er directeur. Hij liet een deel van
de stallen verbouwen tot kleedkamers en verbeterde de akoestiek van de
theaterzaal. Reeds na één jaar echter vertrok Gabriël weer omdat hij, al zijn
inspanningen ten spijt, geen nieuw leven in Carré had kunnen brengen.
De Hagenaar Boekholt was de volgende directeur; hij had in de Residentie het
Scalatheater tot bloei gebracht en probeerde het nu in de hoofdstad. Carré moest
weer een variététheater worden, vond Boekholt. Die opzet mislukte echter en al snel
moest het gebouw weer voor andere vormen van volksvermaak worden verhuurd. Bij
de pogingen om het kwakkelende theater Carré van de jaren twintig toch maar een
beetje publiek te bezorgen hoorden zelfs filmvoorstellingen. Maar ook
toneelgezelschappen trokken langs, onder meer van Herman Heijermans, Louis
Bouwmeester en Herman en Aaf Bouber.
In 1924 was het circus weer terug in Carré en moesten de stallen worden
heringericht voor het Circus Henny met zijn omvangrijke menagerie van olifanten,
leeuwen, bruine beren, ijsberen, kamelen, hyena’s, luipaarden, panters, jaguars,
steppenwolven, zebra’s, lama’s, bisons, wisenten, apen, reuzenslangen en natuurlijk
de paarden, 84 in getal. Circus Henny bleef drie maanden en trok volle zalen.
Niettemin liet het circus bij zijn vertrek uit Carré aanzienlijke schulden achter. De NV
die Carré toen beheerde ging er failliet door.
Op 8 juni 1924 werd het gebouw publiekelijk geveild. De kopers waren de heren
Benjamin en Content die na betaling van 439.000 gulden de NV
Exploitatiemaatschappij Carré oprichtten. De nieuwe eigenaren meenden dat de
slechte exploitatie van Carré te danken was geweest aan de ongezelligheid van het
theater. Daarom gaven ze opdracht tot een renovatie: de hal werd bekleed met
marmer, er kwamen een foyer en nieuwe vestiaires bij en in de zaal vervingen
pasteltinten de felle kleuren van voorheen. Ook kwam er een nieuw toneel dat
zodanig geconstrueerd was dat het binnen 24 uur plaats kon maken voor een
circuspiste.
Eindelijk weer winst
Alle veranderingen – én geslaagde nieuwe voorstellingen – ten spijt bleef Carré
verlies lijden. Begin 1928 was er een schuldenlast van 800.000 gulden. Alex
Wunnink van het Paleis van Volksvlijt werd te hulp geroepen. Hij wist een
faillissement te voorkomen en vond nieuwe aandeelhouders en een raad van beheer
die hem vervolgens tot directeur van Carré benoemde. Met Alex Wunnink ging er een
frisse wind waaien door Carré en kwam er ook continuïteit: de ene voorstelling
volgde de andere op en er kwamen vooral steeds meer operette in Carré. Mede
daardoor kon er 1931 voor het eerst sinds dertig jaar winst worden uitgekeerd aan de
aandeelhouders.
Het zakelijk succes zette zich voort en in 1935 was bereikt dat van alle
Amsterdammers die dat jaar naar een theater gingen, niet minder dan een derde
deel Carré had bezocht. Inmiddels had het theater een nieuw gezelschap als vaste
bespelers aangetrokken: de Meyer Hamel Revue met sterren als Sylvain Poons,
Louis Davids, Fien de la Mar en dé ontdekking van die tijd, Lou Bandy, een
weergaloze conferencier, moppenverteller en liedjeszanger. Bandy was ook het
middelpunt van latere revuegezelschappen die Carré bespeelden.
In de jaren dertig betraden voor het eerst ook buitenlandse vedetten het toneel van
Carré. Zo vermaakte de beroemde clown Grock het publiek met zijn eigen show en
kwam van het Casino de Paris de zwarte sensatie Josephine Baker over. Voorts
traden de Mills Brothers op, de Comedian Harmonists en speelde het orkest van
Jack Hylton in Carré. Ondertussen bleef directeur Alex Wunnink ook zorgen voor
variétévoorstellingen en haalde hij de Italiaanse opera en het Volkstoneel naar zijn
theater. Voor prijzen van 15 cent tot 1,75 gulden kon het publiek in die tijd een avond
lang genieten in Carré.
De bezettingsjaren
‘Al is niet alles pais en vree, kom toch eens lachen in Carré’, aldus een affiche uit de
begintijd van de Duitse bezetting. Ondanks de nodige beperkingen ging het
amusement de meeste tijd van de donkere jaren gewoon door in het theater aan de
Amstel. Directeur Wunnink slaagde er in om met circus, variété en revue een
gevarieerd programma te blijven bieden in het theater.
Na het begin van de oorlog kwam, net als in de rest van Nederland, uiteindelijk de
bedrijfsvoering van Carré op gang. De behoefte aan ontspanning en aan een andere
werkelijkheid bleek door de donkere bezettingsjaren bij de bezoekers te groeien
waardoor in het seizoen 1942-1943 het theaterbezoek opbloeide. Immers, radio – het
gezelligheidsmedium bij uitstek – was een nationaal propagandamiddel geworden,
hetzelfde gold voor kranten en tijdschriften. Ook in de bioscopen werden uitsluitend
Duitse films vertoond. Dit in tegenstelling tot het theater waar Nederlanders op het
toneel stonden en waar men hard mocht lachen.
De directie had te maken met problemen zoals welke rol Carré moest spelen in de
nazi-propaganda tijdens de bezetting. Directeur Wunnink moest wel dulden dat de
organisatie Winterhulp soms bijeenkomsten had in Carré. Net als andere
Nederlandse bedrijven moest de directie ook haar Joodse werknemers ontslaan.
Verschillende Joodse werknemers van het theater waren inmiddels al opgepakt of
zaten ondergedoken.
Vanaf begin 1944 ging het mis met de exploitatie van Carré: de elektriciteit werd
gerantsoeneerd en er waren steeds minder kolen beschikbaar. Bovendien werd
Carré geregeld binnengevallen door de bezetter die op zoek was naar ondergedoken
joden of mannen die aan de Arbeitseinsatz trachtten te ontkomen. Vanwege die
razzia’s begon ook het publiek weg te blijven en eind september 1944 sloot Carré
zijn deuren.
Na de oorlog, in juni 1945, zorgde Henriette Davids weer voor licht in het theater door
te schitteren in de eerste naoorlogse variétévoorstelling.
Naoorlogs publiek kritischer
Langzaam aan kwam het vertier in Carré weer op gang. Het naoorlogse publiek
bleek echter kritischer te zijn geworden; het mopperde op de kwaliteit van de
voorstellingen en vond ook de toegangsprijzen te hoog. Directeur Alex Wunnink ging
op zoek naar nieuwe vormen van amusement voor Carré. Hij vond die onder meer in
ijsrevue’s waarvan hij er verschillende, door diverse gezelschappen, liet opvoeren in
zijn aangepaste theaterzaal. In 1952 was de ijsrevue Winterdroom het onderwerp
van de eerste televisie-uitzending uit Carré.
In de tweede helft van de jaren veertig en in het decennium erna bleef Carré ook
vaak getuigen van zijn oorsprong als circustheater. Zo was het Circus Strassburger ’s
winters een vaste bespeler van het gebouw aan de Amstel. Het circus verzorgde op
9 februari 1952 ook de speciale voorstelling ter ere van de 75ste verjaardag van
directeur Alex Wunnink. Anderhalf jaar later overleed hij.
Zijn opvolger, zijn zoon Karel Wunnink, was enige tijd daarvoor al door hem
aangewezen. Deze werkte voort met het schema dat toen in de programmering van
het grootste deel van het jaar voorzag: in de winter Circus Strassburger en in de
zomer de Snip & Snap Revue van René Sleeswijk waarin Willy Walden en Piet
Muyselaar de grote sterren waren. Karel Wunnink haalde echter ook Franse en
Spaanse balletgroepen naar Carré en dansers vanachter het toen nog zo grimmig
gesloten IJzeren Gordijn. Vaak werden er toprecettes gehaald met de optredens van
buitenlandse dansers. Ook de Nederlandse balletgezelschappen traden in de tweede
helft van de jaren vijftig veelvuldig in Carré op. Zij trokken echter minder
toeschouwers dan de revue’s van de wufte en halfblote danseressen van de Folies
Bergères en het Lido de Paris die Karel Wunnink in die tijd eveneens naar Carré liet
komen.
Eind jaren vijftig brak het tijdperk aan van de musicals. Carré had in 1957 met ‘Porgy
& Bess’ dit nieuwe fenomeen voor het eerst op zijn planken, twee jaar later gevolgd
door de wereldpremière van ‘Free and Easy’. Twee weken na het vertrek van deze
musical uit Carré, begonnen op 2 januari 1960 in Amsterdam de audities voor de
eerste Nederlandse musicalproductie: ‘My Fair Lady’ met Wim Sonneveld als
professor Higgins. In 1961 zorgde deze productie vijf maanden lang voor een
uitverkocht Carré, gevolgd door nog eens bijna vijf maanden in winter en lente van
1962.
De One Man Show
Op 6 december 1963 openbaarde zich in Carré iets volstrekt nieuws op
theatergebied. Die avond gaf Toon Hermans zijn eerste One Man Show. Eén man
helemaal alleen tegen een zeer veelkoppig publiek, nooit eerder had een cabaret- of
variétéartiest zo’n optreden aangedurfd. ‘De eerste avond dat ik daar op de planken
stond had ik echt ’t idee dat het toch wel de grootste avond in mijn leven is geweest,’
zei Toon Hermans achteraf. De pers schreef enthousiast over de show, het begon
storm te lopen en Carré had een hit die in de jaren daarna steeds weer terug zou
komen, niet alleen in de persoon van Toon Hermans maar ook in optredens van
andere begaafde theatersolisten als Herman van Veen, Paul van Vliet, Freek de
Jonge en Youp van ‘t Hek.
In 1968 is Carré enige tijd ernstig bedreigd geweest in zijn bestaan. De
ontwikkelingsmaatschappij EMS had het toen verlieslijdende theater gekocht en
wilde het afbreken. Op de plek aan de Amstel moest een nieuw hotel komen.
Gesterkt door protestacties ging de gemeente Amsterdam zich ermee bemoeien. Het
bestemmingsplan werd gewijzigd waardoor hotelbouw onmogelijk werd. In 1972 sloot
de gemeente een huurovereenkomst voor tien jaar met EMS. Twee jaar later werd
ter bescherming van het cultuurgoed aan Carré de monumentale status toegekend.
Na de dood in mei 1974 van Karel Wunnink werd de acteur Guus Oster de nieuwe
directeur van Carré. In die tijd werd het steeds moeilijker om grote producties in het
theater te brengen. Men kon de zaal nauwelijks vullen. Om de leegte te maskeren
was al onder Karel Wunnink het plafond verlaagd en werden soms de galerijen en
loges afgeschut, waardoor een theaterzaal voor 600 personen ontstond. Toen echter
de Annie M.G. Schmidt-musical ‘En nu naar bed’ een grote hit bleek te zijn, heeft de
nieuwe directeur Oster de zaal weer snel op een capaciteit voor 2.000 toeschouwers
laten brengen. Die uitbreiding bleek een decennium later te klein, toen weer een
nieuw fenomeen zijn intrede in Carré deed: de komiek André van Duin, eerst als
artiest in de Snip & Snap Revue, later als de absolute ster in zijn eigen, door Joop
van de Ende geproduceerde revue’s. Carré barstte bijna uit zijn voegen door al het
publiek dat op André van Duin afkwam.
Een echt Amsterdams theater
Op 1 januari 1977 werd Carré echt hèt theater van Amsterdam. De gemeente had
het gebouw voor bijna zes miljoen gulden gekocht van EMS en het ondergebracht in
een exploitatiemaatschappij. De André van Duin-revue ‘Lach om het leven’ leidde het
nieuwe tijdvak in, waarin directeur Oster met groot enthousiasme ook het circus weer
in Carré terugbracht. Bob van de Linden was de volgende directeur, toen Carré zich
in 1986 aan een nieuw experiment waagde: de eigen productie van de musical ‘Cats’
van Andrew Lloyd Webber. Van de Linden sprokkelde anderhalf miljoen gulden bij
elkaar en creëerde een productieteam. In november 1986 meldden zich in het
theatergebouw aan de Amstel 300 kandidaten voor een van de kattenrollen. Er
werden er 37 aangenomen, de besten. Zij zorgden vanaf de premièrevoorstelling van
18 juli 1987 vele maanden lang voor uitverkochte voorstellingen, geprezen als
‘Meeslepend toptheater’, ‘Overrompelend en adembenemend’ en ‘Magisch met een
moordend tempo’.
Carré bracht met zijn ‘Cats’-productie de Nederlandse showbusiness met één klap op
internationaal niveau en zorgde ook voor de geboorte van latere sterren Stanley
Burleson, Pia Douwes en Ruth Jacott. Aan het einde van het jaar 1987 werd het 100jarig bestaan van Carré gevierd met een lange reeks voorstellingen van een speciale
André van Duin-jubileumrevue.
Koninklijk Theater
Ter gelegenheid van het eeuwfeest verkreeg Carré de uitzonderlijke toestemming om
het predikaat ‘koninklijk’ te mogen voeren en was er voortaan sprake van Koninklijk
Theater Carré. Ook qua management veranderde er iets in het theater: men ging
over op een beter marketingbeleid en er werd gestreefd naar een juiste balans in de
programmering met een brede mix van musical, cabaret, toneel, optredens van
buitenlandse sterren en spektakel. In oktober 1997 trad in de persoon van Hein J.
Jens een nieuwe directeur aan, die zich in dat opzicht bijzonder zou inspannen.
In 1991 is het besluit genomen besloten een deel van Carré te verbouwen, een
onderneming die uiteindelijk 20 miljoen gulden kostte. Toen het karwei in 1993 was
geklaard, was Carré, tot dan een circus met een kleine theateraccommodatie,
veranderd in een groot theater met circusaccommodatie. Aan de achterzijde van het
gebouw werd een nieuw en volwaardig toneelhuis gebouwd met een grote
rollenzolder, moderne kleedkamers, kantoorruimte en een ruime kelder met stallen
en bergruimte. Ook het toneel, de belangrijkste plek van Carré, werd aangepakt. Zo
ontstonden onder meer betere zichtlijnen voor het publiek. Bij alle veranderingen op
en aan het toneel heeft echter het behoud van de eigen, historische sfeer van Carré
vooropgestaan.
Het laatste decennium van de 20ste eeuw kenmerkte zich in Carré vooral door het
grote succes van de revival van musicals als My Fair Lady, West Side Story,
Anatavka, Annie en Oliver, terwijl ook nieuwe musicals als Evita en Joe uitverkochte
voorstellingen beleefden. Een andere revival was de terugkeer in Carré van de grote
balletgezelschappen; zo waren onder meer de Russische balletdansers van Kyrov te
zien en boekte het Ballet “Ballet for Life” van Maurice Béjart groot succes.
Het was ook de periode dat cabaretsolisten als Youp van ’t Hek, Freek de Jonge,
Herman van Veen en Herman Finkers het voetspoor van Toon Hermans volgden en
Carré in hun eentje veroverden. Tevens kwamen in die jaren vrijwel alle grote sterren
uit de internationale muziekwereld en showbusiness voorbij in Carré, zoals James
Taylor, Buenovista Social Club, Stomp, Dave Brubeck, Laura Pausini, Noa, Oletta
Adams, Udo Jürgens, Dulce Pontes, Paolo Conte, Jewel, Georges Moustaki, Van
Morisson, Dionne Warwick, Mercedes Sosa, Julien Clerc, Randy Newman, Lou Reed
en anderen. In samenwerking met het Holland Festival werden in Carré
voorstellingen gegeven van Savion Glover, Steve Reich, Pina Bausch en de
première van Frank Zappa met ‘200 Motels’. Door de Nederlandse Opera werd Alice
in Wonderland opgevoerd.
De afgelopen jaren heeft Carré steeds een brede programmering gehad en werd ook
een nieuwe doelstelling gerealiseerd, namelijk dat het theater het gehele jaar open
is, zonder de elders in de theaterwereld gebruikelijke zomersluiting.
Wetenswaardigheden:
De naam Carré is afkomstig van het Duitse circusgeslacht Carré. Circusdirecteur
Oscar Carré, die het circustheater aan de Amstel bouwde, behoorde al tot de vierde
generatie van deze beroemde circusdynastie. Oscar was al vanaf jeugdige leeftijd
beroemd om zijn paardennummers. Zo had hij bijvoorbeeld 14 Trakhener hengsten
die allemaal tegelijk konden steigeren.
Oscar was een paardenfanaat. Zijn lievelingspaard heette Walzertraum.
Carré werd in slechts 8 maanden gebouwd. Ter vergelijking: de verbouwing van het
achterhuis in 1991 nam anderhalf jaar in beslag.
Al in 1879 had Oscar een identiek circustheater in Keulen gebouwd. Dit theater is
afgebroken toen het circus uit de mode raakte en moest wijken voor modernere
vormen van amusement, zoals het variété en de revue. Het Amsterdamse theater
bleef behouden dankzij het feit dat Oscar in het begin van deze eeuw een toneelvloer
liet bouwen tussen de zaal en de stallen. Dit toneel werd gebruikt voor revues en
variété's.
Voorstellingen in Carré
De musical Cats is de langstlopende voorstelling ooit. Verdeeld over drie seizoenen
stond de voorstelling totaal 1 jaar en 2 maanden in een bomvol Carré.
Ook de musical Les Misérables kende een bijzonder lange speeltijd in Carré: 9
maanden. (Ter vergelijking: de musical Joe stond slechts drie maanden in Carré,
maar is wél speciaal voor Carré gemaakt).
De beroemde zin 'De vis wordt duur betaald', afkomstig uit Herman Heyermans
succesvolle toneelstuk 'Op hoop van Zegen' werd ook in Carré uitgesproken. Actrice
Esther de Boer-van Rijk speelde de rol van Kniertje maar liefst meer dan 800 keer in
Carré.
Download