Gender and Antrhopology – Frances E. Mascia

advertisement
Gender and Antrhopology – Frances E. Mascia-Lees, Nancy Johnson Black
H1 – De geschiedenis van genderstudies in de antropologie
Gender als culturele constructie
Gender – betekenis die een specifieke samenleving geeft aan fysieke of biologische kenmerken die
mannen en vrouwen onderscheiden. Cultuur creëert definities van mannelijkheid en vrouwelijkheid die
consequenties hebben voor hoe we gedurende ons leven behandelt worden. Cultuur is een systeem
van betekenis dat is aangeleerd en gedeeld wordt door de leden van een groep. Cultuur organiseert
het gedrag en de gedachten van mensen in de context van de geschiedenis en het milieu van hun
samenleving. Omdat genderconstructies culturele interpretaties zijn van fysieke verschillen, kunnen ze
veranderen en afgeleerd worden.
Nature vs. nurture
Door gender te definiëren als een culturele constructie wordt de suggestie gewekt dat gender een
resultaat is van ‘nurture’ (cultureel aangeleerd) en niet van ‘nature’ (biologisch bepaald). Bepaalde
uitspraken wekken echter de verwachting dat gender het resultaat is van aangeboren eigenschappen.
Veronderstelde natuurlijke verschillen tussen mannen en vrouwen worden/werden gebruikt om
systemen van onderdrukking te rationaliseren en voort te zetten, maar ook om sociaal beleid te
bepalen. (VB: In de 19e eeuw werd het ten onrechte aangenomen dat mannen natuurlijk superieur
waren dan vrouwen, omdat zij grotere hersenen hadden.) Menselijk gedrag heeft zowel een
biologische als een sociale basis, maar de relatieve invloed van deze twee factoren is bijzonder
moeilijk te merken en te onderscheiden. Tegenwoordig leiden tegenstrijdige beelden van
mannelijkheid en vrouwelijkheid tot verwarring, omdat men niet meer weet hoe zich te gedrag.
De wortels van de Noord Amerikaanse vrouwenbeweging
Noord Amerikaanse samenleving jaren ’70  beperkte, starre gender verwachingen/idealen:
- Man: kostwinners, leiders; actief in publieke sfeer (buitenshuis) ook wel sociaal gewaardeerde
sfeer van het bedrijfsleven en de politiek.
- Vrouw: thuis blijven; actief in de private sfeer (binnenshuis) als huisvrouw en moeder.
Lange tijd bleven deze verwachtingen onbetwist, omdat vrijwel elk segment van de Noord
Amerikaanse samenleving aan de idealen leek te voldoen.
De vrouwenbeweging en genderstudies
1963: The Feminine Mystique – Betty Friedan  door beperkte sociale definities van genderrollen
worden vrouwen beperkt tot de private sfeer, hierdoor groeiende ontevredenheid onder vrouwen. Dit
boek leidde, ook onder invloed van activisten voor burgerrechten en andere demonstranten tegen
sociaal beleid in de VS, tot de erkenning van hun onderdrukking door vrouwen en vervolgens tot het
ontstaan van de tweede feministische golf. Voor het eerst realiseerden antropologen, sociologen etc.
zich het belang van gender en het gebrek aan aandacht voor vrouwen in traditioneel sociaal
wetenschappelijk onderzoek.
De groei van de feministische antropologie
Wedergeboorte van ‘Foremothers’
‘Feministische’ antropologie van voor de jaren ’70 werd tot die tijd niet erkent. Meest bekende werken
zijn van Margaret Mead – Coming of Age in Samoa (1928); Sex and Temperament in Three Primitive
Societies (1935).
Het in twijfel trekken van veronderstellingen
Feministische antropologen benaderden niet alleen het vroegere werk op nieuwe wijze; ze ontdekten
door onderzoek in diverse samenlevingen een grote hoeveelheid verschillende genderrollen, de
verschillende waarde die werd toegekend aan activiteiten uitgevoerd door mannen en vrouwen en de
verschillende toegang van mannen en vrouwen tot belangrijke sociale hulpbronnen. Hierdoor
begonnen zij vraagtekens te zetten bij de veronderstellingen m.b.t. gender verschillen die de sociale
minderwaardigheid van vrouwen in hun eigen samenleving ondermijnden. De vroege fase van
feministische antropologie produceerde een grote hoeveelheid studies die zich concentreerden op de
positie en/of status van vrouwen in verschillende culturen. Beweerd werd dat door de variatie in rollen
en status van mannen en vrouwen die ontdekt was, gender niet meer biologisch bepaald mocht
worden.
Variatie is benaderingen van genderanalyse
Vroege feministische antropologen waren het in ieder geval op één punt eens  het was van groot
belang rekening te houden met gender wanneer met probeert te begrijpen hoe een samenleving
handelt of hoe de identiteit en belevingen van een individu gevormd worden.
H2 – Analyse van theorieën
Challenging essentialism
Essentialism – Het idee dat alle vrouwen bepaalde ervaringen delen op basis van biologische
gelijkenissen. Kritiek:
- Op biosociale theoretici  zien gender als een fundamentele entiteit gebaseerd op
biologische kenmerken.
- Op feministen  beperkte definities van vrouwen zijn er niet in geslaagd rekening te houden
met hoe andere factoren (klasse, ras, religie, etc.) kruizen met gender (gender beïnvloeden).
Onderhandeling en weerstand
Interactionist/’practice’ approach – Zowel mannen als vrouwen maken keuzes en handelen binnen
hun samenleving op manieren die verandering (kan) beïnvloeden. De benadering legt een focus op
hoe mensen (als actieve interpretators van symbolische genderkenmerken) handelen binnen de
beperkingen die hen opgelegd worden door hun samenleving. Door te beweren dat systemen van
onderdrukking nooit allesomvattend zijn, zijn deze interactionistische studies geïnteresseerd in hoe
mensen reageren op, onderhandelen met, en weerstand bieden tegen sociale categorieën die hen
definiëren en beperken.
Politieke contexten/Ethische keuzes
Culturele context
Er is geen zuiver objectieve verklaring voor de verschillen in gedrag die bestaan tussen mannen en
vrouwen. In veel westerse samenlevingen gaat men uit van de veronderstelling dat er een natuurlijke
relatie is tussen fysieke eigenschappen en gender rollen. Het idee dan mannen en vrouwen
geproduceerd worden door culturele rituelen bestaat in veel niet-westerse samenlevingen (‘rites of
passage’, ‘initiatie riten’).
Overeenkomsten of verschillen?
Veel westerse onderzoekers kiezen ervoor te focussen op verschillen tussen mannen, i.p.v. op
overeenkomsten tussen mannen en vrouwen. Venn diagram: twee cirkels  één voor mannelijk
gedrag en één voor vrouwelijk gedrag. De cirkels zouden elkaar voor een groot deel overlappen (veel
overeenkomsten; delen die niet overlappen  verschillen).
H3 – De evolutionaire oriëntatie
Social evolutionism – gebruikte een evolutionair model om alle aspecten van menselijke sociale
organisatie uit te leggen. Begin 20ste eeuw stond sociaal evolutionisme in een kwaad daglicht, o.a.
vanwege benadrukken westerse superioriteit.
Sociaal evolutionisme
Samenlevingen ontwikkelden zich van: simpen  complex; chaotisch  georganiseerd; homogeen 
heterogeen. Samenlevingen hebben zich ontwikkeld d.m.v. een felle overlevingsstrijd, de westerse
dominantie op politiek, economisch en cultureel gebied werd aangewezen als bewijs dat het westen
het sterkst en ontwikkeld was. Niet-westerse samenlevingen werden gezien als ondergeschikt en
minder ontwikkeld. Ook waren zij een voorbeeld van eerdere fasen van de ontwikkeling van de
westerse samenleving. Bekende theoretici:
- Lewis Henry Morgan  Ancient Society; classificatie van samenlevingen: wreedheid,
barbaarsheid, beschaving.
- Herbert Spencer  Geïnstitutionaliseerd vaderschap leidt tot geïnstitutionaliseerde
bescherming van mannen, waardoor de vitaliteit en overleving van de gehele samenleving
verzekerd is. Door vrouwen te bevrijden van arbeid in de publieke sfeer wordt de kans van
een samenleving om te overleven vergroot, omdat zij dan al hun tijd en energie in het
moederschap kunnen investeren.
Kritiek feminisme: Sociaal evolutionisten leggen uit wat zij al eerder aannamen: de westerse
samenleving en zijn regelingen m.b.t. gender zijn het resultaat van een evolutionair proces dat vormen
van sociale organisatie produceerde die superieur zijn in vergelijking met alle anderen. Deze
veronderstellingen werden niet bekritiseerd of getest, maar slechts beweerd.
Een functionalistische uitleg van genderrollen
Functionalisme – Ziet een samenleving als een geïntegreerd geheel, waarin alle praktijken en
instellingen harmonieus samenwerken om individuele behoeften te vervullen of de samenleving te
ondersteunen om in evenwicht te blijven. Theoretici:
- Evans-Pritchard  Mannelijke autoriteit in elke samenleving is gebaseerd op diepe
biologische en psychologische factoren. Vrouwen actief in private sfeer, mannen in de
publieke sfeer. De buitensluiting van vrouwen uit de publieke sfeer en de mannelijke
dominantie werden gezien als natuurlijk en noodzakelijk voor de samenleving om harmonieus
te kunnen blijven bestaan.
Kritiek feminisme: Er is sprake van een ‘male bias’ waardoor men veronderstelde dat wat vrouwen
deden onbelangrijk was. Wat mannen doen wordt gezien als de economische basis van de
samenleving en hun informatie (gesprekken) worden gezien als belangrijke sociale communicatie
(terwijl vrouwen enkel roddelen).
Recente evolutionaire beweringen
Washburn en Lancaster – Man the hunter (1968)
‘Bipedalism’ – Rechtop lopen op twee benen. Als gevolg van bipedalism werden de handen van onze
voorouders vrij waardoor ze de kans kregen de jagen m.b.v. gereedschappen/wapens. Dit vermogen
had effect op bijna alle aspecten van het menselijk cultureel gedrag en de sociale organisatie. (VB:
taal kwam op omdat het een positief effect had op de communicatie tussen leden van een jachtgroep.)
Arbeidsverdeling  mannen jagen; vrouwen verzamelen plantaardig voedsel en zorgen voor
kinderen. Vrouwelijke niet-menselijke soorten kennen een periode van bronstigheid waarbij externe
tekens (grotere geslachtsorganen) mannetjes erop wijzen dat zij extra vruchtbaar zijn. Mensen hebben
deze tekens verloren, waardoor mannen gedurende het hele jaar seks mogen hebben met vrouwen
waardoor zij controle over hun vrouw hebben (huwelijk).
Sally Slocum – Woman the gatherer (1975)
Het delen van voedsel ontwikkelde zich niet omdat mannen hun vlees deelden met vrouwen, maar
omdat moeders hun verzamelde voedsel deelden met hun kinderen (zowel jongens als meisjes). Dit
gedrag ging waarschijnlijk vooraf aan jagen, omdat verzamelen het basisdieet vormt van alle primaten.
Bovendien blijkt uit onderzoek dat langdurige monogame relaties tussen mannen en vrouwen zelfs
onder moderne mensen een relatief ongewoon patroon is. Dus tegen over het ‘Man the hunter’ model
moet je de vrouw als verzamelaarster (en ook jagen) plaatsen ‘Woman the gahterer’.
Lovejoy’s model van menselijke evolutie (1981)
Apen werden bedreigt met uitsterven, omdat ze veel energie investeerden in het krijgen van een paar
kinderen. Door geboortecijfers te versnellen werd dit voorkomen en moesten vrouwen voor meerdere
kinderen tegelijk zorgen. Hierdoor werden vrouwen meer afhankelijk van hun mannen voor voedsel
voor hen en hun kinderen. In ruil daarvoor kregen de mannen seks. Ook werd de competitie tussen
mannen hierdoor vermindert, omdat mannen hun eigen vrouw hebben.
Kritiek: Vrouwen worden neergezet als onvermijdelijk afhankelijk van mannen om te kunnen
overleven. Ze worden neergezet als seksobjecten. Bovendien zijn vrouwen niet zo afhankelijk van
mannen voor hun voedsel (verzamelen veel; jagen soms zelfs).
Sociobiologie en egoïstische genen
Richard Dawkins  Mannelijk en vrouwelijk gender gedrag wordt gemotiveerd door egoïstische
genen. Ze buiten elkaar als het ware uit, door de ander te dwingen meer te investeren in hun
nageslacht, om zo de kans te vergroten dat hun eigen genen doorgegeven worden aan volgende
generaties. Mannen geven zoveel mogelijk van hun genen door, door zoveel mogelijk vrouwen
zwanger te maken. Vrouwen kunnen op één moment niet twee keer zwanger zijn en zullen na de
geboorte meer tijd in hun kind investeren. Daarom proberen ze de man bij zich te houden door hard to
get te spelen als het om seks gaat, omdat een man die het respecteert dat zij op dat moment geen
seks wil na de geboorte van het kind eerder bij hen zal blijven. (Vrouw  bedeesd; man  trouw).
Kritiek: Sociobiologen generaliseren seksueel gedrag gevonden in hun eigen samenleving voor de
rest van de wereld. Ze maken onrelevante generalisaties m.b.t. de universaliteit van de seksuele
normen van hun eigen samenleving (mannen willen meer seks dan vrouwen) en nemen vervolgens
aan data deze kenmerken zijn ontstaan gedurende de lange historische evolutie van mensen.
H4 – De psychologische oriëntatie
Freud’s psychoanalytische benadering en Chodorow’s psychoanalytische model
Freud zocht een uitleg voor de verschillen die de mannelijke en vrouwelijke persoonlijkheid kon
verklaren. Hij zocht deze uitleg in de biologische verschillen tussen de seksen. Twee processen:
1. Oedipal complex  Jongens moeten om goed ‘mannelijk’ gedrag te ontwikkelen, de
gehechtheid aan hun moeder verminderen en zich meer identificeren met hun vaders.
2. Electra complex  Meisjes moeten hun moeders vergeven voor hun gebrekkigheid – het
gebrek aan een penis – om zo een hernieuwde band op te bouwen met haar.
Volgens Freud zijn vrouwen dus biologisch bepaald ondergeschikt aan mannen. Chorodow is het met
Freud eens dat mannelijke en vrouwelijke persoonlijkheden universeel zijn en bepaald zijn door
gender. Ze is het niet eens met zijn idee dat vrouwen (hierdoor) altijd ondergeschikt aan mannen zijn.
Volgens Chodorow is ontwikkeling van een persoonlijkheid een resultaat van relationele ervaringen in
de kindsheid en zich generaliseren/ontwikkelen wanneer iemand ouder wordt. Moeders zullen zich
meer identificeren met hun dochters en zullen hun zonen verder van zich afduwen hun mannelijkheid
benadrukkend. Een jongen moet zich identificeren met een vader die verder weg staat; oftewel een
jongen identificeert zich met afwijzing en de generalisatie van mannelijke eigenschappen. Hierdoor
zijn mannen meer onafhankelijk (sterke, starre grenzen tussen zichzelf en anderen) en is de
vrouwelijke persoonlijkheid meer gebaseerd op relaties en connecties (flexibele grenzen tussen
zichzelf en anderen).
Kritiek: Er is geen bewijs dat mannelijke en vrouwelijke persoonlijkheden universeel zijn wat betreft
alle culturen. Er is veel bewijs dat kinderen zich niet perse identificeren met de ouder van hetzelfde
geslacht. Freud stelde mannen voor als de ‘norm’ en zag iedereen die niet aan dit beeld voldeed als
niet normaal of ondergeschikt.
‘Third gender’ categorieën
Onderzoek naar third gender categorieën is van belang geweest voor de ondermijning van het idee
dat er een natuurlijke relatie bestaat tussen de biologische sekse en de gender identiteit.
- Hijras  Noord-India; mannen dragen vrouwen kleren en gedragen zich meer als vrouw dan
als man; voeren speciale rituele functies uit.
- Thailand  Man kan de persoonlijkheid, kleding en gedrag die veelal geassocieerd worden
met vrouwen aannemen; mag zowel man als vrouw als seksuele partner.
H5 – De materialistische oriëntatie
Engels’ evolutionaire verklaring
Engels  De rollen en positie van mannen en vrouwen variëren over tijd en ruimte en zijn gebaseerd
op economische relaties die een specifieke samenleving karakteriseren. De overgang van communaal
bezit naar privébezit leidde tot een lagere status van vrouwen. De positie van de vrouw in een
communale samenleving (stateloze maatschappij) vs. de positie van de vrouw in kapitalistische
samenleving.
Bezit
Communaal
Privé, ongelijk
Arbeid
Natuurlijk, egalitair; productieve rol
Arbeidsdeling, hiërarchisch; vrouw niet langer
vrouw m.n. m.b.t. levensonderhoud bijdrage economisch functioneren samenleving
Seksualiteit Promiscuïteit
Monogamie (om overdracht rijkdom/bezit man
naar kinderen zeker te stellen)
Familievorm Moeder-kind; matrilineair
Patrilineair, huwelijk
Status
Hoog; sociale, politieke gelijkheid
Laag; economisch, politiek machteloos; sociaal,
cultureel minderwaardig; onderdrukking
Matriarchale en matrilineaire samenlevingen
Matriarchaal  De dominante macht is in handen van vrouwen. Er is vrijwel geen bewijs dat
matriarchale samenlevingen ooit bestaan hebben. In matrilineaire samenlevingen verloopt afstamming
via de lijn van de moeder. Tot de lineage behoren: jou moeder, haar moeder, je broers en zussen (je
deelt je moeder met hen); je moeders broers en zussen (zij deelt haar moeder met hen); de kinderen
van je moeders zus (hun moeder en jou moeder delen dezelfde moeder). Dit wil echter niet zeggen
dat vrouwen in deze samenlevingsvorm ook daadwerkelijk beter af zijn, omdat de macht in handen is
van mannen (hun broers i.p.v. echtgenoten, vaders zij behoren immers tot de lineage van hun eigen
moeder). In matrilineaire samenlevingen zijn mannen vaak loyaler tegenover hun moeders en zussen
dan tegenover hun vrouwen.
Voedselproductie
- Jagers en verzamelaars  Grote variatie in taken van mannen en vrouwen m.b.t.
levensonderhoud. Vrouwen leveren een grote (soms grootste) bijdrage aan het
levensonderhoud hierdoor gelijkheid en autonomie voor vrouwen.
- Tuinbouwsamenlevingen  Grote bijdrage vrouwen aan het levensonderhoud, maar hun
status is ook afhankelijk van verwantschapsstructuren en regels betreffende de woonplaats
(Nielsen; Matrilokaal: stel gaat wonen bij de familie van de vrouw. Avunculokaal: stel gaat
wonen bij de broer van de moeder van de man; vrouw heeft minder autonomie bij
besluitvorming; vrouw is wordt minder gewaardeerd dan bij haar eigen familie).
- Pastorale (veehouders) samenlevingen  Over het algemeen lage status vrouwen.
Geringe bijdrage levensonderhoud. Patrilineair, patrilokaal en patriarchaal.
- Landbouwsamenlevingen  Innovatie in landbouwtechnieken vereisen kracht en langdurige
afwezigheid van het huishouden. Dit is niet te combineren met de zorg voor kinderen, dus
vrouwen zijn enkel actief in de private sfeer. In landbouwsamenlevingen waar vrouwen wel
actief zijn in de landbouw, hebben zij een hoge status; zijn zij dit niet, dan hebben zij een lage
status.
Een grote bijdrage van vrouwen aan het levensonderhoud is dus geen garantie voor een hoge status,
maar het is er wel een voorwaarde voor. Esther Boserup (1970)  Als gevolg van een hoge
bevolkingsdruk gingen voormalige jagers en verzamelaars over op tuinbouw en ‘shifting cultivation’
(zwerflandbouw). Vrouwen hadden een productieve rol en autonomie. Als gevolg van een nog grotere
bevolkingsdruk ontstond ploeglandbouw, waardoor de productiviteit en autonomie van vrouwen
afnam.
H6 – Structuralistische benaderingen
Lévi-Strauss’ structuralistische model
Het doel van het structuralisme is het blootleggen van de universele, essentiële structuur van het
menselijk brein. Lévi-Strauss  Het menselijk brein werkt overal hetzelfde, omdat het overal op
dezelfde wijze gestructureerd is. Mythen, rituelen, verwantschapssystemen, taal, etc. zijn reflecties
van de onderliggende structuur van het menselijk brein. Deze structuur is tweedelig: alle menselijke
gedachten zijn dualistisch, waarbij de wereld wordt ingedeeld in sets van tegenovergestelde
categorieën. Deze categorieën zijn willekeurig. Voorbeelden:
- Cultuur/Natuur  ontwikkeling van het incest taboe (verbod op paren met nauwe verwanten)
markeert de overgang van mensen van natuur naar cultuur en vormt de basis van alle sociale
organisatie. Het taboe is de ‘tussenliggende factor’ tussen natuur en cultuur, omdat het de
natuurlijke wijze van paring toestaat, maar wel gereguleerd wordt door cultuur.
- Het huwelijk maakt relaties tussen sociale groepen mogelijk door de uitwisseling van tekens
(net als taal communicatie mogelijk maakt door de uitwisseling van tekens), namelijk de
uitwisseling van vrouwen. Vrouwen worden uitgewisseld door mannen onderling om de
relaties tussen sociale groepen en de groepscohesie te versterken. Omdat mannen de
vrouwen uitwisselen profiteren ook zij van de uitwisseling.
- Om het huwelijk en verwantschapssystemen mogelijk te maken is een wederzijdse
afhankelijkheid noodzakelijk, zodat de vereniging van mannen en vrouwen plaatsvindt. Deze
afhankelijkheid wordt gevonden in de seksuele arbeidsverdeling die aanwezig is in elke
samenleving. Mannen en vrouwen zijn afhankelijk van elkaar voor overleving, omdat ze
beiden niet in staat zijn alle taken uit te voeren om te overleven.
Kritiek: Etnocentrisch (Westerse ideeën toegepast op mensen overal ter wereld)  Er is geen bewijs
dat mensen te allen tijde overal ter wereld dachten door de constructie van tegenstellingen. Ook is er
geen bewijs dat voor de bewering dat elke samenleving natuur wil overstijgen d.m.v. cultuur
(natuur/cultuur dichotomie is niet universeel). Bovendien worden binnen verwantschapssystemen niet
alleen vrouwen uitgewisseld (mannen, kinderen, voorouders, rechten, etc.).
Ortner’s structuralistische model
Beïnvloedt door Lévi-Strauss en Simone Beauvoir (1953), de laatste zag gender als een culturele
constructie: ‘woman is not born, but made’. Ortner (1974) – ‘Is Female to Male as Nature to Culture?’
 De minderwaardigheid van vrouwen kan niet te wijten zijn aan hun daadwerkelijke bijdrage aan de
samenleving, want wat vrouwen doen is in elke samenleving van groot belang voor het onderhoud het
laten voortduren van de totale sociale groep. Wat wel leidt tot de minderwaardigheid van vrouwen:
- Culture/Nature: Vrouwen worden geassocieerd met de natuur. Men denkt dat hun fysieke
bouw (om kinderen te dragen, te baren en te verzorgen) en hun sociale rol (zorg voor
kinderen, bereiden van voedsel) hen dichter bij de natuur doet staan. Activiteiten van vrouwen
worden geassocieerd met de natuur (het wilde), terwijl activiteiten van mannen geassocieerd
worden met cultuur (sociaal persoon). Omdat de menselijke samenleving ontstond toen
mensen een overgang maakten van natuur naar cultuur, worden natuurlijke processen in alle
samenlevingen ondergewaardeerd in vergelijking met culturele processen.
- Self/Other: Beauvoir  Een man weet wat hij is door te weten wat hij niet is: een vrouw. De
‘self’ wordt dus gecreëerd door een vergelijking met anderen die behoren tot de categorie
‘other’ (vrouwen). Vrouwen behoren tot deze categorie, omdat ze gedefinieerd worden op
basis van hun lichaam terwijl mannen gedefinieerd worden op basis van een ‘self’ waarbij het
lichaam geen rol speelt. Doordat vrouwen de ‘other’ zijn, zijn zij minderwaardig en ‘the second
sex’ gerelateerd aan een gebrek van mannelijke kenmerken. De scheidingen tussen
self/other; subject/object; man/vrouw; geest/lichaam die in het westen zoveel gemaakt
worden, zijn onderdeel van een systeem van tegenstellingen die vrouwen hun autonomie
ontneemt en mannen definieert als de centrale actoren in cultuur.
Kritiek: Niet universeel. Nadruk ligt op de waarde die mannen aan vrouwen toekennen, niet de waarde
die vrouwen aan zichzelf toekennen.
H7 – Discourse analysis en sociolinguïstische oriëntaties
Foucault’s poststructuralisme
Discourses zijn kennissystemen, ondersteund door instellingen en uitvoeringen die een beeld creëren
voor mensen van wat goed is en wat slecht is. Foucault focuste zich op taal als discours, als een
productief systeem dat het idee bij mensen creëert van wat zij zijn. Foucault noemde discourses die
macht verkrijgen door de productie van kennis (psychologie, geneeskunde) ‘normalizing discourses’.
Dit zijn denkwegen die een bepaalde soort kennis produceren over was normaal is en wat abnormaal
is. Tot voorkort waren zulke discourses ‘regimes of truth’ die de ideeën en het gedrag van mensen
controleerden. Mensen kunnen geen identiteiten buiten deze discourses opbouwen. Mensen vinden
betekenis en identiteit in discourses. Discourses creëren categorieën van identiteiten om
machtsrelaties en patronen van dominantie te ondersteunen. Wetenschappelijke discourses hebben
de identiteitscategorie ‘homoseksueel’ gecreëerd door de organisatie van informatie over seksuele
relaties onder mensen van het zelfde geslacht te plaatsen onder het kopje ‘homoseksualiteit’. De
creatie van dergelijke categorieën is volgens Foucault problematisch, omdat het hebben van kennis
over iets macht en controle (overheersing) over dat iets toestaat. Als verzet tegen dergelijke
overheersing of dergelijke ‘regimes of truth’ is de ontwikkeling van ‘counter discourses’ noodzakelijk
(counter discours homoseksualiteit kwam op uit feminisme, homorechten activisme en stond voor
alternatieve kijk op homoseksualiteit  niet abnormaal, ziek, onnatuurlijk; counter discours sociaal
evolutionisme, sociobiologie, klassieke psychoanalyse is feminisme  vrouwen niet volgzaam,
afhankelijk, ondergeschikt).
Kritiek: Gebrek aan interesse in discourses die mannelijkheid en vrouwelijk construeren. Bovendien
geen onderscheidt tussen discourses die (mannen en vrouwen) lichamen en seksualiteit verschillend
construeren. Universeel idee m.b.t. lichaam: witte man is de standaard.
Discourses van het vrouwelijk lichaam
Emily Martin – The Woman in the Body (1987)  Metaforen die in de geneeskunde worden gebruikt
om zaken m.b.t. het vrouwelijk lichaam uit te leggen/te bespreken creëren een negatief beeld van het
vrouwelijk lichaam (VB: menstruatie wordt gekoppeld aan het falen van een fabriekssysteem: het
vrouwelijk lichaam faalt in het creëren van een embryo en creëert een waardeloos product, n.l.
menstruatiebloed). Rayna Rapp  Ras, klasse en etniciteit zijn van invloed op de keus van een
vrouw om haar kind dat volgens het medische discours ‘defect’ is te aborteren. Studies m.b.t. de
impact van ras op noties van het lichaam en vrouwelijkheid hebben onthult dat ondanks dat het
vrouwelijk lichaam ‘geconstrueerd’ is, het niet overal hetzelfde geconstrueerd wordt (VB: Aziatische
vrouwen erotisch en exotisch in westerse discourse ‘the Orient’; Sartje Bartman  dierlijke
seksualiteit). Fran Mascia-Lees en Pat Sharpe; Alan Klein  Manieren van vrouwen en mannen als
verzet tegen dominante discoursen m.b.t. het lichaam; als controle over het eigen lichaam; of om
verschillen tussen mannen en vrouwen te benadrukken, omdat deze tegenwoordig op andere
wegvagen: tatoeages, piercings, bodybuilding, diëten, etc.
Sociolinguïstische benaderingen: gender en taal
Vrouwen worden in taal ondergebracht in generieke (geslacht) mannelijke termen die hen afgeleid
(van) en onzichtbaar maken (‘men’ en ‘he’ worden zowel voor mannelijke als vrouwelijke woorden
gebruikt). Taal degradeert vrouwen en maakt ze onbelangrijk door het gebruik van neerbuigende
metaforen (‘baby’, ‘chick’). Vrouwen wordt vaak aangeduid in termen van hun seksualiteit (‘poesje’).
Vrouwen worden vaak neergezet als de praatgrage sekse, maar in werkelijkheid praten mannen meer
in cross-gender gesprekken en onderbreken zij vrouwen vaker (hierdoor controleren zij het gesprek;
spraakzaamheid vrouwen wordt vergeleken met stilte i.p.v. met mannen). Misverstanden ontstaan als
gevolg van verschillende communicatiestijlen en ‘achtergronden’ (geschiedenis). Robert Moore 
Standaard Amerikaans Engels zit vol met racistische stereotypen (zowel opvallend als onopvallend:
wit is goed; zwart is slecht).
H8 – De reflexieve (bespiegelende) benadering
De wortels van de reflexieve benadering
Jaren ‘60’70  Periode van sociale en culturele omwenteling in de hele wereld;
onafhankelijkheidsstrijd kolonies; demonstraties onderdrukte groepen in westerse samenlevingen voor
liberalisering (vrijmaken van beperkingen). In deze periode groeide de reflexieve benadering. Edward
Said – ‘the Orient’ (1979)  De Oriënt is een westerse fantasie; leidde tot veel kritiek o.a. op
antropologie: te etnocentrisch, westen als superieur, ‘the West and the Rest’. De kritiek leidde tot het
ontstaan van de reflexieve benadering; deze antropologen kijken kritisch naar politieke en ethische
kwesties m.b.t. hun werk; speciale focus op hoe ongelijke machtsrelaties gereproduceerd worden in
antropologisch veldwerk en etnografieën.
Het probleem van objectiviteit
Traditioneel  De identiteit van een etnograaf moet gedurende veldwerk ‘onderdrukt’ worden. Van
antropologen wordt verwacht dat zij in hun etnografie geen vermelding maken van hun eigen
verwachtingen, emoties negeren en sensuele aspecten van het leven in een andere samenleving
verwaarlozen (geur, geluid, smaak). ‘Mind’ tegenover ‘body’. ‘Mind’ staat voor buitenzintuiglijk; het
wordt opgevat als losstaand van een bepaalde kenner. ‘Body’ wordt van oudsher geassocieerd met
vrouwelijkheid en dus waardeloos ( zintuiglijke waarnemingen; ‘denying the body’). We zien cultuur
als iets met een concreets/materieels, als iets wat we kunnen observeren. MAAR: Cultuur is niet iets
wat gezien, aangeraakt, etc. kan worden.
Alternatieve manieren om te denken over cultuur
Een etnografie is een subjectieve ‘afbeelding’ van culturele interactie tussen mensen van twee of
meerdere samenlevingen.
- Lila Abu-Lughod  Discourse i.p.v. cultuur: inzicht in de verschillende manieren waarop
iemand wordt geconstrueerd door kruisende en tegenstrijdige discoursen geeft een complexer
en nauwkeuriger beeld, dan een constructie als ‘cultuur’ geeft.
- Reizen/beweging i.p.v. cultuur: de metafoor van reizen/beweging biedt een complexer begrip
van de ervaringen van mensen in een wereld gekarakteriseerd door beweging van mensen
tussen plaatsen en identiteiten.
- Grensgebieden i.p.v. cultuur: het idee van grensgebieden richt de aandacht op relaties tussen
samenlevingen en interactie, i.p.v. het zien van samenlevingen als statische dingen, begrensd
in de ruimte.
Kritiek: Christoph Brumann  Cultuur hoeft niet perse te staan voor gebonden, homogeen,
samenhangend en stabiel. Het concept hoeft niet verworpen te worden, maar het gebruik ervan.
Renato Rosaldo  Geen enkel concept, discourse of wijze van interpretatie is neutraal. Daarom
moeten we maatstaven ontwikkelen voor de beoordeling van een etnografie.
H9 – De relevantie van antropologie voor de hedendaagse wereld
Doorlezen, maar is niet van groot belang.
Download