File - Chantal Koelewijn

advertisement
Beroeps beoefenaar
Chantal Koelewijn
500634805
1
Inleiding
Mijn naam is Chantal Koelewijn, ik ben een HBO-V student aan de Hogeschool van
Amsterdam. U bent op mijn portfolio om te lezen over mijn ontwikkelingen als HBO-V
student. In dit document vertel ik u over mijn bevorderingen van de beroepsrol
Beroepsbeoefenaar.
De beroepsbeoefenaar is houdt zich bezig met het lidmaatschap van de beroepsgroep van
de verpleegkundigen. Hieronder vertel ik u over mijn stages en laat ik bewijzen zien, dit
koppel ik tevens aan de beroepscompetenties die bij de beroepsrol Beroepsbeoefenaar
hoort.
2
Inhoudsopgave
Inleiding ................................................................................................................................................... 2
Competenties .......................................................................................................................................... 4
De student draagt bij aan deskundigheidsbevordering van collega’s................................................. 4
Stage jaar 3 ...................................................................................................................................... 4
De student draagt bij aan innovatie van het beroep .............................................................................. 4
Bijlagen .................................................................................................................................................... 5
Verslag ................................................................................................................................................. 5
Powerpoint presentatie klinische les ................................................................................................ 20
Bewijs Competentie 11 – Jaar 3 ........................................................................................................ 22
3
Competenties
De student draagt bij aan deskundigheidsbevordering van collega’s
Stage jaar 3 – Antoni van Leeuwenhoek, Chirurgie
Leerdoel: “ Na 15 weken ben ik in staat om een klinische les te geven over een complex
ziektebeeld”
Beginsituatie: Ik heb nog nooit een klinische les gegeven. Wel heb ik een paar klinische
lessen bijgewoond. Ik vind het heel erg eng om te presenteren voor een groep mensen. Ik
word hier altijd erg nerveus van. Op de afdeling zijn een hoop ziektebeelden met bij
behorende operaties waar ik nog nooit van gehoord heb. Ik wil graag een klinische les geven
over een complex ziektebeeld. Hiermee bedoel ik een ziektebeeld met bij behorende
operatie die niet veel wordt uitgevoerd.
Voornemens:
 Ik verdiep mij in het ziektebeeld
 Ik verdiep mij in de behandeling
 Ik lees de protocollen die bij deze ziektebeeld horen
 Ik bereid hier een klinische les over voor.
 Ik geef een klinische les over dit onderwerp
 Ik reflecteer hier over met mijn coach en ontvang hierover feedback
Proces: Doordat ik op het eind van mijn stage een beetje in de knoop kwam met de tijd en
andere opdrachten heb ik deze opdracht even links laten liggen. Daarna kwam ik er achter
dat het eigenlijk wel heel interessant zou zijn als ik een klinische les zou geven over mijn
onderzoek. Het was erg interessant wat er uit dat onderzoek kwam. Ik heb daarom een
PowerPoint gemaakt over mijn onderzoek. Deze heb ik uiteindelijk gepresenteerd aan
collega’s van de afdeling.
Resultaat: Ik was echt ontzettend zenuwachtig toen ik de klinische les moest geven. Eenmaal
toen ik bezig was verdwenen mijn zenuwen en ging het best goed. Ik kon naar mijn idee
goed vertellen over mijn onderzoek. Na afloop kreeg ik van mijn begeleiders en
praktijkbegeleider te horen dat zij het ook erg goed vonden gaan. Zie aftekenlijst van mijn
leerdoelen voor hun feedback.
De student draagt bij aan innovatie van het beroep
Tijdens mijn stage heb ik nog niet gewerkt aan deze competentie. Dit gaat in jaar 4
gebeuren.
4
Bijlagen
Verslag
Het verschil betreft
mobiliseren na een
laparotomie en een
laparoscopie.
6e etage
Gynaecologie – Urologie – Gastro enterologie
Chantal Koelewijn
3e jaars HBO-V
Hogeschool van Amsterdam
5
Inleiding
Voor een van mijn leerdoelen wil ik onderzoek doen naar bestaande protocollen. Er zijn veel
protocollen en ze worden ook regelmatig gecontroleerd en aangepast. Toch wil ik ook
onderzoek doen naar een van de bestaande protocollen. Mijn keuze is samen met Willie
Jansen gevallen op het verschil met betrekking tot het mobiliseren na een laparotomie en
een laparoscopie. In de protocollen staat vermeld dat patiënten na een laparotomie 6 weken
lang niet meer dan 10 kilo mogen tillen en na een laparoscopie 2 weken niet meer dan 10
kilo mogen tillen. De vraag is alleen, waarop is dit gebaseerd? Waarom is het niet 3 en 7
weken? Ik ben hier onderzoek naar gaan doen om achter deze vragen te komen.
6
Inhoudsopgave
Inleiding
Blz. 2
Literatuur onderzoek
1: Wat is een laparotomie
Blz. 4
2: Wat is een laparoscopie
Blz. 4
3: Anatomie/Fysiologie van de huid en het bloed
Blz. 4
4: Wondgenezing
Blz. 6
5: WCS-classificatie
Blz. 8
6: Protocollen
Blz. 9
7: Artikelen
Blz. 10
8: Aanbevelingen
Blz. 13
Bronnen
Blz. 15
7
Literatuuronderzoek
1. Wat is een laparotomie?
Een laparotomie is een buikoperatie. Dit betekend dat er een grote snede in de
buikwand wordt gemaakt. Soms is het niet mogelijk dat de operatie wordt uitgevoerd
door middel van een laparoscopie. Dit is afhankelijk van de ingreep. (1)
2. Wat is een laparoscopie?
Een laparoscopie is een kijkoperatie of een manier van opereren om resecties uit te
voeren. De ingreep wordt uitgevoerd via een aantal kleine sneetjes van ongeveer één tot
twee centimeter. Bij deze ingreep wordt tevens via een dunne naald koolzuurgas in de
buikholte gebracht. Dit zorgt ervoor dat de buik wat boller staat waardoor er meer
ruimte is in de buik. (1)
3. Anatomie/ Fysiologie van de huid en het bloed
De huid en bloed spelen een belangrijke rol bij het genezingsproces van de wond.
3.1. De huid
De huid is een laagsgewijs opgebouwd orgaan dat het lichaamsoppervlak vormt en
derhalve het gehele lichaam omhult. De huid is het grootste, dikste en meest
gecompliceerde dekweefsel van het menselijk lichaam. Het is de beschermende laag
van het lichaam.
Opbouw
De huid is uit verschillende lagen opgebouwd. Van buiten naar binnen worden er 3
lagen onderscheiden; de opperhuid/ epidermis, de lederhuid/dermis/corium en het
onderhuids bindweefsel/subcutis.
Epidermis: De epidermis bestaat uit meerlagig plaveiselepitheel. De
oppervlaktecellen vormen een hoornachtige, schubbige laag. De epidermis
vernieuwt zichzelf. Cellen die in de onderste laag worden gemaakt, de stratum
basale, schuiven geleidelijk naar boven om de oude en afstervende cellen te
vervangen.
Dermis: De Dermis is opgebouwd uit bindweefsel en bestaat uit 2 lagen: de papillaire
laag en de reticulaire laag/netvormige laag. De trekvastheid en elasticiteit van de
dermis zijn het gevolg van zijn hoge gehalte aan los met elkaar verbonden
bindweefselvezels. De dermis bevat haarfollikels, talg-, zweet- en geurklieren. In de
dermis bevinden zich een groot aantal huidsensoren die tast, druk, temperatuur en
pijn aan de hersenen doorgeven.
Subcutis: De dermis gaat zonder duidelijke grens in de subcutis over. De subcutis
bestaat uit losmatig bindweefsel waarin een groot aantal bindweefselcellen zich
hebben ontwikkeld tot vetcellen. Het bindweefsel is verankerd aan de
onderliggende structuren, zoals fascie en periost. Wanneer de bevestigingsstrengen
minder sterk ontwikkeld zijn, kan de huid gemakkelijk op haar onderlaag bewegen
om een huidplooi te vormen.
Functie:
8
De algemene functies van de huid zijn: bescherming tegen schadelijke invloeden,
regeling van de lichaamstemperatuur, uitscheiding, zintuigfunctie en
vitamineproductie.
Bescherming: De huid beschermt tegen mechanische invloeden, zoals stoten, een
ondiep sneetje en druk op de voetzolen bij het lopen. De huid biedt ook
bescherming tegen biologische invloeden zoals het binnendringen van bacteriën of
virussen. Daarnaast biedt de huid bescherming tegen fysische invloeden, zoals
uitdroging en straling. Door middel van pigmentvorming beschermt de huid het
lichaam tegen ultraviolet-straling (zonlicht). Verder beschermt de huid tegen
chemische invloeden, bijvoorbeeld schadelijke stoffen.
Regeling lichaamstemperatuur: Bij de regeling van de temperatuur van het lichaam
spelen verschillende mechanisme ene rol. De huid en het subcutis geven een zekere
warmte-isolatie. Bij het afscheiden van zweet door de zweetklieren wordt door het
verdampen van zweet warmte onttrokken aan de huid, waardoor het lichaam
afkoelt. Ook de bloedvaten zijn betrokken bij de warmteregeling. Door het bloed kan
warmte worden afgegeven, wanneer de temperatuur van de omgeving lager is dan
die van de huid. De warmte afgifte is afhankelijk van de bloeddoorstroming.
Uitscheiding: Via de huid wordt water verdampt en worden zouten uitgescheiden.
Het door de zweetklieren uitgescheiden zweet bestaat voor 99% uit water waarin de
zouten en zure afbraakproducten zijn opgelost. Deze bepalen mede de zuurgraad
van de huid.
Zintuigfunctie: De huid bevat enkele soorten zintuigen, namelijk thermoreceptoren
(koude- en warmtezintuigen) en mechanoreceptoren (tast-, druk- en pijnzintuigen).
De zenuwuiteinden in de huid vangen gevoelsindrukken op uit de buitenwereld. De
huid kan prikkels uit de omgeving waarnemen en vormt een belangrijk orgaan bij
menselijk contact. Vanuit de huidsensoren in dermis wordt het huidgevoel (tast,
druk, tempratuur en pijn) aan de hersenen door gegeven.
Vitamineproductie: In de huid wordt, onder invloed van energie uit ultraviolette
straling uit bijvoorbeeld zonlicht, in de huidcellen aanwezig ergosterol omgezet in
vitamine D. (2)
3.2. Het bloed
Bloed behoort tot de groep van steunweefsels. Bloed is in het lichaam het
transportmiddel voor allerlei stoffen.
Samenstelling
Bloed bestaat uit cellen (40%) en plasma (60%). De bloedcellen zijn onder te
verdelen in erytrocyten (rode bloedcellen), leukocyten (witte bloedcellen) en
trombocyten (bloedplaatjes)
Bloedplasma: Het bloedplasma bestaat voor 90% uit water met een groot aantal
chemische stoffen. Verder bestaat het plasma voor 0.9% uit elektrolyten, de zouten
die in het plasma voorkomen. Zij zijn in staat zure en basische stoffen te
neutraliseren zodat de ph waarde van het bloed constant 7.4 blijft. Ruim 6.5% van
de opgeloste stoffen in het bloed bestaat uit eiwitten, die voornamelijk in de lever
worden gevormd. Het eiwit albumine bestaat uit langgerekte ketens van
aminozuren.
9
Erytrocyten: Zij zorgen voor het transport van zuurstof van de longen naar de
organen. Rode bloedcellen worden gemaakt in het rode beenmerg. Ze bezitten geen
kern en zijn gevuld met een rode kleurstof hemoglobine. Hemoglobine is een eiwit
met een atoom ijzer, die een grote hoeveelheid zuurstof kan binden.
Leukocyten: Zij worden onderverdeeld in granulocyten, monocyten en lymfocyten.
Leukocyten hebben een belangrijke functie bij het beschermen van het lichaam
tegen infecties. Ze ruimen lichaamsvreemde stoffen op en produceren antilichamen
tegen lichaamsvreemde eiwitten. Granulocyten kunnen zich actief bewegen. Bij een
ontsteking dringen zij door de wand van de haarvaten, bewegen zich naar de infectie
en tasten de ziekteverwekker aan.
Trombocyten: Zij hebben een dun en kwetsbaar membraan en leven iets langer dan
een week. Wanneer een weefsel wordt beschadigd, vallen de trombocyten daar
uiteen. Het enzym tromboplastine dat hierbij vrij komt speelt een belangrijke rol bij
de bloedstolling.
Bloedgroepen
Bij de mens onderscheidt men 4 verschillende bloedgroepen: A, B, AB en O. Welke
bloedgroep iemand heeft, wordt bepaald door eiwitten die als een soort uitsteeksels
op het oppervlak van de erytrocyten zitten. Er zijn twee verschillende eiwitten: A en
B.
Bloedcirculatie
Bij de circulatie zijn 2 aspecten van belang, bloed en bloedsomploop. De
bloedsomloop bestaat uit hart en bloedvaten. Samen vormen ze het
transportsysteem voor het bloed. Het bloed heeft 3 hoofdfuncties: transport van
stoffen, handhaving van het inwendig milieu en bescherming van het organisme.
Omloop: Als het bloed door het lichaam stroomt maakt het 2 rondes. Het bloed
komt in het linker atrium en gaat naar de linker ventrikel. Van daaruit wordt het
door het lichaam gepompt. Daarna stroomt het bloed terug naar het hart en komt
het in het rechteratrium. Van het rechteratrium gaat het bloed naar de
rechterventrikel. De rechterventrikel pompt het bloed naar de longen. Van de
longen gaat het bloed terug naar het linker atrium.
Bloedvaten: Bloed wordt door het lichaam vervoerd via bloedvaten. Er zijn 3 types,
de arteriën, venen en capillairen.
Bloedstolling
Een verse wond vult zich snel met bloed dat snel stolt en het defect voorlopig afsluit.
Wanneer er verwonding optreedt, zorgt een complex van factoren ervoor dat
bloedverlies zo gering mogelijk blijft. Dit leidt tot bloedstelping of hemostase en
wordt door een aantal factoren bewerkstelligd. In de eerste plaats treedt er direct
na de verwonding een kramp op van de spiervezels in de beschadigde bloedvaten
waardoor deze worden vernauwd en de bloeding minder wordt. Naarmate de
beschadiging groter is, neemt de sterkte van de vaatkramp toe. (2)
4. Wondgenezing
Zodra de verwonding van de huid en eventueel onderliggend weefsel heeft
plaatsgevonden, komt als reactie in de omgevende cellen en weefsels een gecompliceerd
10
proces op gang. Dit proces heeft tot doel d gevolgen van de verwonding zo veel mogelijk
te beperken en de beschadigde huid en weefsels zo spoedig mogelijk te herstellen of te
vervangen.
4.1. Vasoconstrictie
Een verse wond bloedt vrij sterk als de bloedvaten in de huid en de dieper gelegen
vaten beschadigd zijn. Dit bloeden heeft een reinigende werking doordat sommige
verontreinigingen door het bloed worden weggespoeld.
4.2. Vasodilatatie
Enkele uren tot enkele dagen na de verwonding reageren de bloedvaten met een
verwijding. De vasodilatatie versterkt de bloedstroom in het gebied van de wond. De
vaatverwijding wordt merkbaar door de roodheid en warmte door de omliggende
huid, pijn en zwelling door uit de bloedvaten tredend vocht en leukocyten. De
permeabiliteit van de wanden van de capillairen is toegenomen. Het gevolg is dat
erytrocyten, leukocyten en trombocyten in de wond terecht komen.
4.3. Collageenvorming
Bij de diepe wond waarbij meer dan alleen de huid is beschadigd, begint de
reconstructie na circa 5 dagen. Vanuit de wondranden groeien nieuwe bindweefsels
via het fibrine-net in de wond. De fibroblasten produceren de grondsubstantie voor
het bindweefsel, die bestaat uit eiwitnetwerken met koolhydraten en in water
onoplosbare collageenvezels. Deze collageenvezels zijn belangrijk voor de stevigheid
van weefsels. Collageen is een fibreus eiwit dat in verschillende stadia wordt
gesynthetiseerd.
4.4. Wondcontractie
Wanneer de synthese van het bindweefsel volledig is, differentiëren de fibroblasten
zich tot myofibroblasten. Myofibroblasten bevatten, net als spiercellen, contractiele
elementen waardoor samentrekking mogelijk is. De myofibroblasten veroorzaken
samentrekkingen (contractie) van de wondranden. Het littekenweefsel krimpt en het
weefsel in de wondranden contraheert waardoor het defect zo klein mogelijk blijft.
4.5. Revascularisatie
Vanuit de wondranden groeien gelijktijdig met de wondcontractie nieuwe capillairen
in de wond. Endotheelcellen aan de uiteinden van de beschadigde capillairen
vormen bolletjes, die hol worden en indringen in het zich vervormende
collageennetwerk. Dit geeft een rood korrelig aspect aan de wond. Dit wordt
granulatieweefsel genoemd. Het granulatieweefsel kan met het blote oog worden
herkend als ronde weefselknopjes, ter grootte van een speldenknop in het
wondbed.
4.6. Epitheelregeneratie
Tegen het eind van het wondgenezingsproces wordt de wond door epithelisatie
gesloten. De genezing van de epidermis vindt plaats door deling van epitheelcellen
in de matrix of kiemlaag. Deze laag sluit aan op de papillenlaag van de dermis en
omkleedt de in deze laag instulpende epitheelelementen als haren, talg- en
zweetklieren. De tijd die nodig is voor nieuwe epitheelbedekking van de wond,
wordt bepaaldoor het oppervlak van de wond en de hoeveelheid resterende
epitheeleilandjes in de wondbodem.
4.7. Littekenvorming
11
Diepere weefsellagen worden vervangen door bindweefsel of littekenweefsel. Door
de processen van regeneratie worden de wondranden overbrugd door bindweefsel.
Dit bindweefsel is de eerste weken zacht en nog zwak. Aanvankelijk ligt dit weefsel
nog boven het niveau van de huid. Na een maand wordt het harder, roder, dikker en
sterker en neemt de vascularisatie af. Het resultaat is, en dat kan soms een jaar
duren, dat het bindweefsel iets inzakt en bleker, zachter en soepeler wordt. (2)
(3)
5. WCS-classificatie
De kleur van de wond bepaalt in hoge mate hoe en met welke materialen de wond
behandeld moet worden. De Wound Consultant Society gaat uit van het volgende
classificatiemodel: Rode wonden, gele wonden en zwarte wonden.
Omdat het bij een laparotomie en een laparoscopie gaat om rode diepe wonden ga ik
daar verder op in.
5.1. Rode wond
Het kenmerk van een rode wond is dat het wondoppervlak is schoon en een
granulerende bodem heeft. De wond is vrij van debris.
Diep
Bij een diepe rode wond kan de beschadiging dieper gaan dan alleen de huid. Bij een
diepe rode wond is het wondoppervlak schoon.
Genezing: De diepe rode wond is niet geïnfecteerd, dus kan de wond nieuw
granulatieweefsel vormen. Er ontstaan haarvaten die de voeding waarborgen. Het
defecte weefsel wordt langzaam opgevuld door granulatieweefsel. In de
12
epithelisatiefase wordt de opbouw van collagene vezels voltooid en worden
omgevormd tot littekenweefsel onder toenemende samentrekking van de wond.
Epithelisatie wordt bereikt dor celdeling en cel verplaatsing van opperhuidcellen. De
mate van wondgenezing is afhankelijk van diverse beïnvloedende factoren.
Beïnvloedingsfactoren: De manier waarop de wondgenezing verloopt is afhankelijk
van een aantal factoren:
A: plaatselijke factoren
 Plaats van de wond
 Vorm en diepte van de wond
 Aarde van de verwonding
 Mate van weefselbeschadiging
 Verontreiniging van de wond
 Aanwezigheid van lichaamsvreemd materiaal
 Aantal en aanvalskracht van de ziektekiemen
 Bloedvoorziening op de plaatst van de wond
B: algemene factoren
 Leeftijd van de patiënt
 Weerstand van de patiënt
 Ziekten van de patiënt
 Mogelijkheid tot vervangende motoriek
 Mate waarin verminking wordt geaccepteerd
 Sociale contacten
5.2. Gele wonden
Het kenmerk van een gele wond is dat het wondoppervlak is bedekt met veel of
weinig exsudaat, eventueel geïnfecteerd. Gele wonden moeten gereinigd worden
van debris, pus en overtollig wondvocht.
5.3. Zwarte wonden
Het kenmerk van een zwarte wond is dat het wondoppervlak is bedekt met zwart
necrotisch weefsel. Zolang dit dood weefsel aanwezig is in de wond, kan deze niet
helen. Dood weefsel is een voedingsbodem voor bacteriën. Necrose kan zich
voordoen als een harde droge korst, waaronder de wond probleemloos geneest: dit
is vergelijkbaar met een ingedroogde blaar. (2)
6. Protocollen
Het AVL werkt met protocollen. In de protocollen van de behandelingen staat
vermeld dat er bij ontslag patiënten informatie mee gegeven moet worden over de
operatie. Hierin staat nogmaals de behandeling beschreven en de leefregels na
ontslag. In de patiënten informatie na een laparotomische operatie staat vermeld dat
de patiënten 6 weken lang niet meer dan 5-10 kilo mogen tillen. Na een
laparoscopische operatie staat vermeld dat de patiënten 2 weken niet meer dan 5-10
kilo mogen tillen.
Voorbeeld: protocol laparoscopie
13
(4)
Voorbeeld: protocol laparotomie
(5)
7. Artikelen
Ik ben via Pubmed op zoek gegaan naar bestaande artikelen betreft dit onderwerp. Ik
heb gebruik gemaakt van een PICO maar uiteindelijk leverde dit mij niks op. Ik kreeg
geen artikelen die mij kon helpen beantwoorden van mijn vraag. Ik ben via de
verpleegkundig specialist van de gynaecologie gewezen op een artikel van het Vumc. Dit
artikel bevat aanbevelingen na een gynaecologische operatie voor een multidisciplinair
herstel. Dit is door middel van het gemodificeerde Delphi-methode onder experts tot
stand gekomen. (6) Dit artikel gaat over alleen gynaecologische patiënten die een
ongecompliceerde hysterectomie. Hier valt de laparoscopische supracerviale, totale
laparoscopische/ - laparoscopie ondersteunende, vaginale en abdominale hysterectomie
onder. Tevens gaat het ook over de laparoscopische adnex operaties onder.
7.1. Uitwerking van artikel
De belangrijkste punten uit het artikel beschrijf ik hier onder.
Introductie: In de introductie wordt beschreven dat gedetailleerde aanbevelingen over
de hervatting van activiteiten meestal niet wordt voorzien door de medische
specialisten. Dit komt door het ontbreken van erkende richtlijnen over het geleidelijk
hervatten van de normale activiteiten en door een gebrek aan kennis over de fysieke
eisen van de patiënt zijn baan. Bovendien als gevolg van slechte communicatie tussen
artsen, is er aanzienlijk verschil tussen de aanbevelingen van gynaecologen, huisartsen
en bedrijfsartsen. De aanbevelingen die worden gedaan zijn regelmatig tegenstrijdig, niet
evidence based en erg afhankelijk van het type operatie die de patiënt heeft ondergaan.
Patiënten weten vaak niet wanneer welke activiteiten hervat mogen worden vanwege de
geen of tegenstrijdige adviezen die worden gegeven.
Methode: Er is gebruik gemaakt van een gewijzigde Delphi* consensus benadering,
geleid door een systematisch overzicht van gepubliceerd werk over de hervatting van de
activiteiten na gynaecologische en abdominale heelkunde.
Om de toepasbaarheid en de toekomstige uitvoering van de aanbevelingen te
verbeteren, werd een panel van deskundigen geworven in samenwerking met de
deelnemende medische raad van gynaecologen, huisartsen en bedrijfsartsen.
14
Tevens is er een systematisch overzicht van de huidige literatuur gemaakt. Gezocht is in
24 verschillende beschikbare en relevante nationale en internationale databanken. Een
korte samenvatting van dit overzicht gestuurd naar alle panelleden zodat deze gebruikt
konden worden bij het invullen van de eerste Delphi-vragenlijst.
Er is gebruik gemaakt van de FAL (functional ability list) om aanbevelingen betreft het
herstel te ontwikkelen. De FAL heeft een wettelijke bevoegdheid om functionele
vaardigheden te beoordelen in Nederland. Het wordt gebruik door bedrijfsartsen en
verzekeringsartsen om patiënten te beoordelen en te adviseren over functionele
vaardigheden in hun werk. De FAL onderscheidt 59 verschillende fysieke en
psychosociale activiteiten.
In het eerste deel van de eerste Delphi-ronde is de panelleden gevraagd welke items van
de FAL relevant zijn en welke niet. Tevens werd er gevraagd of ze aanvullende
activiteiten hebben die toegevoegd moet worden aan de lijst.
De resultaten van de laatste Delphi ronde werd vertaald in een gedetailleerd schema en
een richtlijn met aanbevelingen voor de postoperatieve hervatting van (werk)
activiteiten. Dit ontwerp werd naar een representatieve steekproef van artsen gestuurd.
Zij beoordeelden de gepresenteerde resultaten op haalbaarheid in de praktijk. Indien zij
bezwaren hadden werden ze aangemoedigd om hun bezwaren toe te lichten en andere
aanbevelingen te doen.
De resultaten na dit alles werd gepresenteerd en besproken in de tweede ronde. Deze
procedure werd opnieuw gebruikt om definitieve multidisciplinaire aanbevelingen,
gedifferentieerd naar aandoening, chirurgische techniek en de tijd na de operatie te
ontwikkelen.
Resultaten: Het literatuur onderzoek heeft uiteindelijk, na de resulterende 2979 papers
beoordeelt, geleidt tot een selectie van 7 volle papers, 4 klinische richtlijnen en 32
artikelen. Dit alles is samengevat en gestuurd naar alle panelleden.
Vier vragenlijsten en twee groepsdiscussies waren er nodig om de doelstelling van het
onderzoek te voldoen.
Voor elke operatie zijn aanbevelingen geformuleerd. Deze aanbevelingen zijn op basis
van de consensus bevindingen van Delphi ronde vier en een analyse van de opmerkingen
van de representatieve steekproef van artsen.
Discussie: Uit literatuuronderzoek bleek dat er geen vergelijkbare studies zijn die
gedetailleerde herstel aanbevelingen hebben ontwikkeld of geëvalueerd. In de klinische
praktijk worden aanbevelingen voornamelijk gebaseerd op tradities en persoonlijke
adviezen.
Een eerdere studie, Department for Work and Pensions (DWP) bevelen een
postoperatief herstel van de volledige activiteiten (incl. werk) van 3 weken na een
laparoscopische geassisteerde hysterectomie en 7 weken na een abdominale
hysterectomie.
15
Een ander onderscheidend kenmerk van de resultaten vergeleken met de andere
richtlijnen is het niveau van specificatie van de aanbevelingen. De andere rapporteren
alleen de hersteltijd tot een volledig terugkeer naar het werk. In dit onderzoek zijn
gedetailleerde adviezen ontwikkeld van verschillende soorten activiteiten.
De belangrijkste beperking van dit onderzoek was het gebruik van de FAL. Deze werd
oorspronkelijk ontwikkeld voor de gedetailleerde beoordeling van de functionele
mogelijkheden van bedrijfs- en verzekeringsartsen in Nederland. In deze studie is dit
instrument gebruik om verschillende gradaties van spanning in het herstelproces na een
medische ingreep te beoordelen.
Een tweede beperking is dat de aanbevelingen zijn gebaseerd op adviezen van een groep
Nederlandse experts. Het moet rekening gehouden worden dat dit slechts schattingen
zijn van een gemiddelde hersteltijd met een natuurlijk verspreidingsgebied. Tevens zijn
deze aanbevelingen ook niet rekening houdend met andere (niet-) medische factoren die
het postoperatieve herstel kunnen beïnvloeden.
De aanbevelingen kunnen worden geïnterpreteerd als een gemiddelde functionele
herstel tijd voor een gezonde vrouw tussen de 18 en 65 jaar oud.
Conclusie: Er is consensus bereikt over alle relevante herstel aanbevelingen met
betrekking tot hysterectomie en laparoscopische adnex operaties. Deze consensus zijn
gebaseerde multidisciplinaire aanbevelingen. Deze moeten worden gezien als een
belangrijke eerste stap in het verbeteren van de postoperatieve zorg. Nader onderzoek
zal worden uitgevoerd om de richtlijnen te valideren en de effectiviteit in de klinische
praktijk te evalueren.
Samenvatting van de laatste stap van de multidisciplinaire aanbevelingen met betrekking tot hysterectomie en
laparoscopische adnex operaties.
16
*Delphi = De Delphi-techniek is een onderzoeksmethode waarbij de meningen van een
aantal experts wordt gevraagd ten aanzien van een onderwerp waar geen consensus over
bestaat. Door de antwoorden van de andere experts (anoniem) terug te koppelen wordt in
een aantal rondes geprobeerd tot consensus te komen.
7.2. Richtlijn AVL
Inmiddels is er voor de verpleegkundige specialisten van de gynaecologie een lijst
gemaakt met richtlijnen die ontwikkeld zijn naar aanleiding van dit artikel. De
protocollen daar in tegen zijn nog niet aangepast. Hierdoor kunnen zoals is
beschreven in het artikel onduidelijkheden ontstaan bij de patiënt omdat er nog
verschillende aanbevelingen worden gedaan. Het lijstje voor de verpleegkundig
specialisten van de gynaecologie ziet er als volgt uit.
(7)
17
8. Aanbevelingen
Naar aanleiding van het artikel van hier boven stel ik voor om gebruik te maken van deze
richtlijnen bij deze gynaecologische patiënten groep. Tevens stel ik voor dat de
protocollen voor de verpleegafdelingen en de patiënten informatie wordt aangepast aan
de hand van deze richtlijnen.
Mijn onderzoek ging over alle laparotomische en laparoscopische operaties. Na dit
onderzoek is gebleken dat er geen evidence based richtlijnen zijn betreft de leefregels
voor deze operaties. Mijn aanbevelingen zijn daarom dat er meer onderzoek moet
worden gedaan betreft dit onderwerp. Dit geldt zowel voor het specialisme
Gynaecologie, Urologie en Gastro-enterologie. Deze specialismes voeren beide operaties
uit op de 6e etage, verpleegafdeling Antoni van Leeuwenhoek. Om patiënten een zo
eenduidig mogelijk en gedetailleerd mogelijk advies te geven adviseer ik daarom dat er
meer onderzoek naar gedaan moet worden.
18
Bronnenlijst
1) Laparoscopie en laparotomie. Ziekenhuisgroep Twente.
https://www.google.com/search?q=wat+is+een+laparotomie&rls=com.microsoft:nl:I
ESearchBox&oe=&gfe_rd=cr&gws_rd=ssl&oq=wat+is+een+laparotomie&gs_l=heirloo
mserp.3..0i7i30j0.82851.84396.0.85020.11.11.0.0.0.3.125.1032.7j4.11.0....0...1ac.1.3
4.heirloom-serp..3.8.720.IapYib2C2Hk Geraadpleegd op: 04-06-2014
2) Strijbos A. Wondverzorging. Werkcahier Kwalificatieniveau 5. Houten/Diegem: Bohn
Stafleu van Loghum; 2001
3) Boekel van J, Geleijnse M. Beroepsvereniging van zorgprofessionals. Complexe wond
diagnose en behandeling.
4) Patienten informatie, verwijderen lymfeklieren uit bekken via een laparoscopie.
Protocol NKI-AVL. Mei 2011. Geraadpleegd op 04-06-2014
5) Patienten inforamtie, verwijderen van de baarmoeder en baarmoedermond
Wertheim-operatie. Protocol NKI-AVL. Datum onbekend. Geraadpleegd op 04-062014
6) Vonk Noordegraaf A, Huirne JAF, Brölmann HAM, van Mechelen W, Anema JR.
Multidisciplinary convalescence recommendations after gynaecological surgery: a
modified Delphi method among experts. BJOG. 2011;118:1557-1567.
7) Samenvatting Richtlijnen perioperatieve begeleiding. Antoni van Leeuwenhoek.
Datum onbekend. Verkregen op 12-06-2014
19
Powerpoint presentatie klinische les
20
21
Bewijs Competentie 11 – Jaar 3
22
23
Download