Eugenetica, een ongelooflijk indianenverhaal??

advertisement
Eugenetica, een ongelooflijk indianenverhaal??
Ik zal deze onthutsende en ook inspirerende omvangrijke boodschap beginnen met een
verhaal over een verre planeet die bevolkt werd door ‘indianen’. Hiertoe werd ik geïnspireerd
door de gezondheidsautoriteiten en minister van VWS in ons eigen land op onze eigen planeet.
(Hoewel dit al een erg omvangrijk werkstuk lijkt, kan ik melden dat ik ook nog een dikke
tweeduizend pagina’s - verdeeld over twee studies – in voorraad heb als onderbouwing van
hetgeen hierin allemaal aan de orde komt, plus enkele dossiers met brieven en (non)reacties)
Die verre planeet was een afspiegeling van onze eigen aarde. Het was een mooie vruchtbare
planeet die in haar planeetkost vele kostbare – maar niet onuitputtelijke – hulpstoffen
herbergde. Vanwege de gunstige levensomstandigheden breidde de ‘indiaanse’ populatie zich
gestaag uit en splitste zich op den duur op in drie ‘kasten’, namelijk een machtselite, een
middenklasse en een onderklasse.
De kansarme sociaal-economisch zwakke onderklasse leefde in de meest ongezonde
omstandigheden en was – mede daardoor - het minst arbeidsproductief en droeg daarom het
minst bij aan het ‘nationaal inkomen’ van die planeet, terwijl de kostenlast vanwege allerlei
uitkeringen en ziektekosten enorm was en drukte op de schouders van de middenklasse, die
ook al zoveel mogelijk op allerlei manieren werd ‘uitgezogen’ door de machtselite.
De ‘elitaire dikbuikige volgevreten medicijnmannen’ waren al decennia lang bezig om de
twee lagere klassen angst voor allerlei ziekten aan te praten (disease mongering) en deze zelfs
op slinkse wijze hierdoor te bewerkstelligen, zoals bijvoorbeeld diabetes type 2. Dat leverde
hen gigantische winsten op in de vorm van torenhoge bergen met kostbare schelpen.
Die schelpen moesten dan wel weer hoofdzakelijk worden verhaald op de middenklasse, die
nog wel arbeidsproductief was. Maar omdat er van die middenklasse ook belastingen werden
geheven om de groeiende onderklasse te kunnen onderhouden, kwam de limiet voor de
winsten van die medicijnmannen in zicht.
Bovendien zag men ook de voorraden aan hulpstoffen van die planeet in snel tempo slinken.
In de Grote WigWam werd toen in het diepste geheim hiervoor een geniale oplossing bedacht.
De medicijnmannen en de politieke machthebbers spanden eendrachtig samen bij het
uitbroeden van een plan dat in één klap een oplossing kon betekenen voor de groeiende
planeetpopulatie en de groeiende overlast van de onderklasse. De kennis van de biochemie en
geneeskunde was ver genoeg gevorderd en bovendien vertrouwden de midden- en onderklasse
nog steeds blindelings op de ‘goede intenties’ van de machtselite, die keer op keer benadrukte
toch vooral erg bezorgd te zijn om het welzijn van de hele indianenbevolking van die planeet.
Die zogenaamde bezorgdheid uitte zich al bijna een eeuw lang in de vorm van zogenaamde
vaccinaties met ziekmakende stoffen, waarvan werd beweerd dat ze op termijn allerlei
ernstige infectieziekten konden voorkomen. De indianen werden ook steeds banger gemaakt
voor die infectieziekten, zo erg zelfs dat ze niet eens meer zonder die magische vaccinaties
durfden te leven. Wat deze naïeve indianen echter niet wisten was dat de Grote
Medicijnmannen er allang van op de hoogte waren dat het kwik en vooral ook het aluminium
hydroxide dat ze aan die vaccins toevoegden - omdat ze anders zo goed als niets zouden
bewerkstelligen met betrekking tot de beloofde imuniteit – heel nare bijwerkingen kon
opleveren in de vorm van verandering van genexpressie, het vormen van stereo-isomere
eiwitten (die alle mogelijke lichaamsfuncties konden ontregelen) en depleties van vitamine D,
calcium en fosfor. Door die depleties werd juist de kracht van het immuunsysteem ernstig
benadeeld, terwijl er ook een groter risico ontstond voor kanker (fosfor-gebrek) en voor
1
botontkaling (calcium-gebrek). Door die opstapeling van aluminium hydroxide – die in het
vetweefsel van hersenen en lichaam wordt opgeslagen - degenereert de mens in snel tempo.
Die medische kennis mocht natuurlijk niet algemeen bekend worden. Maar de artikelen
waarin deze bevindingen werden beschreven waren niet toegankelijk voor het gewone publiek
en zelfs de in het veld werkende kleinere medicijnmannen verlieten zich bij hun handelen
volkomen op de Grote Medicijmannen, door wie ze ook regelmatig werden ‘bijgeschoold’.
Omdat die laatste groep nogal eens gebruik maakt van handboeken, werd het handboek
waarin onder meer die depleties door aluminium hydroxide werden genoemd op de zwarte
lijst geplaatst, zodat de kleine medicijnmannen daarover niet (meer) konden beschikken. Aan
het bestaan van dat boek werd ook geen ruchtbaarheid (meer) gegeven, zodat binnen korte tijd
geen enkele kleine medicijnman nog op de hoogte was van het bestaan van dat boek, dat
bovendien niet geleverd kon (mocht) worden.
De gewone indianenpopulatie werd dus gewoon ‘dom gehouden’, ten gunste van de geheime
agenda van de Grote Medicijnmannen en de Grote Politieke Bazen die steeds meer bij de
plannetjes van de Grote Medicijnmannen werden betrokken en daar niet afkerig op
reageerden. ‘Na ons de zondvloed’ werd de nieuwe mantra in de Grote Wigwam.
Hoewel die al een eeuw durende mythe van het nut van vaccinaties de Grote Medicijnmannen
al heel veel kostbare schelpen had opgeleverd doordat de mensen steeds meer aandoeningen
kregen die ook weer met hun zogenaamde ‘heilzame chemische middelen’ moesten worden
behandeld, had dat wel tot gevolg dat de onderklasse – ook vanwege een minder gezond dieet
– steeds meer verzwakte en dus de middenklasse steeds meer tot last werd, waardoor dus de
middenklasse - als bron van inkomsten - de grens van de groei begon te bereiken. Die
afnemende conditie van de onderklasse, die ook al zonder al die vaccinaties beschikte over
een minder goed werkend immuunsysteem, leverde meteen de oplossing van het probleem op.
Nog een beetje meer aluminium hydroxide erin en het immuunsysteem van die onderklasse
zou de kritische ondergrens waarboven het nog enigszins werkte overschrijden, zodat allerlei
infecties nog makkelijker en meer vrij spel zouden krijgen.
Maar de truuk was natuurlijk dat die onderklasse – en liefst ook de middenklasse van die
indianenplaneet – niet door mochten krijgen dat ze door die vaccinaties voor een deel werden
geëlimineerd. Het moest dus gebeuren op een manier die niet op korte termijn mocht opvallen,
maar die op de langere termijn wel degelijk effectief zou zijn en een permanent effect zou
sorteren.
Er werd een gecombineerde aanpak uitgedokterd, die langs het ene mechanisme kon leiden tot
uitval van bestaande mensen en die langs het andere mechanisme zou leiden tot een reductie
van het aantal nieuwe geboorten. Volgens beide mechanismen zou er tevens een selectieve
reductie van de indianenpopulatie worden bereikt, waarbij de onderklasse – met het zwakste
immuunsysteem - het sterkst zou worden gereduceerd.
In feite werd zo ook meteen een soort van rasveredeling bereikt, waarbij de zwakste en minst
optimale individuen zouden worden uitgeselekteerd. Dit benoemdt men met het begrip
‘eugenetica’. Eugenetica is geen nieuw begrip. Tijdens een oorlog die in de vorige eeuw op
die verre indianenplaneet woedde, was er al eens een indiaantje met een zwart snorretje
geweest die ook al experimenteerde met eugentica. Die elimineerde de volgens hem inferieure
groepen mensen en deed bovendien ook allerlei medische experimenten op hen..
Na die wereldomvattende oorlog op die indianenplaneet richttte men allerlei gedenktekens op
‘opdat de nieuwe generatie deze verwerpelijke praktijken nooit zou vergeten’. Nou, dat deed
die generatie dus niet en enkele leden van de nieuw ontstane machtselitie lieten zich flink
inspireren door wat deze besnorde indiaanse schoft allemaal had uitgespookt.
2
Die besnorde melomane indiaan was in vergelijking met de nieuwe machtselite een lomperd
die min of meer openlijk opereerde. Inmiddels was de indianenwereld veel ‘beschaafder’
geworden en dus moesten er ook ‘meer beschaafde’ taktieken worden toegepast.
Eén van de voordelen van een aanpak die pas op termijn vrucht zou afwerpen was dat de
huidige actieve machtselite tegen die tijd in gouden wigwams op tropische eilanden van een
paradijselijke oude dag zou genieten en niet meer verantwoordelijk kon worden gesteld voor
hun sluw uitgevoerde plan. Ook hun opvolgers zouden de dans ontspringen, want die zouden
dan alleen maar reeds bestaande richtlijnen ten uitvoer hebben gebracht. En als het uit de hand
zou gaan lopen, dan konden er op die paradijselijke eilanden best nog wel enkele gouden
wigwammen worden bijgeplaatst. Nee, die zondvloed van ellende zou hen nooit kunnen deren.
Eén van de twee vermetele plannen kwam er op neer dat men ( bij vrouwen) angst zaaide voor
het krijgen van een relatief zeldzame enge ziekte, die men baarmoederhalskanker noemde.
Deze ziekte kan worden bewerkstelligd door infecties met één of meerdere van de vele
stammen van het IPV-virus, het Indiaans Papilloma Virus. Men maakte een paar vaccins die
deze enge ziekte zouden kunnen voorkomen en voegde daar flink wat aluminium hydroxide
aan toe. Bovendien zouden alle meisjes drie van deze injecties moeten krijgen, nog aangevuld
met een extra hepatitis-B-vacinatie met daarin ook weer dat aluminium hydroxide.
Dat deze ziekte ook te voorkomen is door te zorgen voor een sterk en gezond immuunsysteem
en regelmatige uitstrijkjes deed even niet terzake. Net zo min als dat de vaccins slechts
bescherming zouden bieden tegen twee of vier van al die verschillende virusvarianten.
De truuk was dat het IPV-virus niet alleen de genetische code van de cellen van de
baarmoedermond aantast, maar ook die van de eierstokken kan laten disfunctioneren. En daar
zat nu onopvallend de methode naar het inperken van de bevolkingsaanwas.
Tijdens seksuele spelletjes kunnen indianenmeisjes besmet raken met dat IPV-virus. Als ze al
zijn besmet voorafgaand aan de vaccinaties, dan zullen ze door de weerstandsverlaging
tengevolge van de grote hoeveelheid aluminium hydroxide heel makkelijk een virulente IPVinfectie krijgen, omdat dan de reeds aanwezige infectie de kop kan opsteken. Zijn ze nog niet
besmet, maar gebeurt dat later in het leven als op termijn door het aluminium ook het
immuunsysteem is verzwakt, dan kan zo’n infectie nog wel door het immuunsysteem worden
herkend, maar niet meer effectief bestreden. Ook dan zal bij meisjes met een verzwakt
immuunsysteem een virulente infectie optreden, die – via het beschadigen van de
epigenetische code van het DNA – op allerlei manieren het functioneren van de eierstokken
kan aantasten. Met vruchtbaarheidsproblematiek als gevolg.
Natuurlijk teste men eerst even uit of die uitkomst wel echt te verwachten was. Men deed
verschillende relatief kleine trials om te ontdekken of deze beoogde effecten ook echt te
verwachten waren. Daarbij was men er ook beducht voor dat de effecten van aluminium
hydroxide teveel in het oog zouden lopen. Daarom nam men een relatief grote
onderzoeksgroep van bijvoorbeeld 142 meisjes die werden gevaccineerd met het echte vaccin
en een controlegroep die alleen aluminium hydroxide kreeg. Op die manier was er geen
blanco controlegroep die de effecten van pure aluminium hydroxide aan het licht kon brengen.
De meisjes waren nog jong, tussen de 12 en 16 jaar. Maar te verwachten was dat er toch al
wel enkele indianenmeisjes bezig waren geweest met seksspelletjes, waarvan weer enkelen
met IPV zouden kunnen zijn besmet. Natuurlijk werden de deelneemsters aan de trials niet
eerst gescreend op IPV, waarna ze hadden kunnen worden uitgesloten van deelname aan die
trials. Men wilde juist een beeld hebben van de incidentie van vruchtbaarheidsproblematiek in
de gehele uit te dunnen populatie.
En ja hoor, in het verslag van de eerste trial die ik onder ogen kreeg was het al meteen raak!
3
Zes meisjes in de actieve testgroep kregen problemen met hun eierstokken plus twee in de
half zo grote aluminiumgroep. Dat maakt dus in totaal 8 van de 218 meisjes onder de 16 jaar.
Afgezet tegen de grootste groep zouden er eigenlijk ook 4 problemen moeten zijn in een
aluminiumgroep van ruim 140 meisjes. En dat was de score na pas 1 jaar na het begin van de
serie vaccinaties onder meisjes die veelal nog maagd waren en die pas gemiddeld over 5 jaar
allemaal seksueel actief zouden worden.
Het zijn natuurlijk díe besmette meisjes geweest met het minst sterke immuunsysteem, die als
eerste problemen kregen. Maar dat in deze jonge leeftijdscategorie al zo’n relatief groot
percentage van de meisjes na – of binnen - een jaar problemen kreeg met het functioneren van
de eierstokken toonde al voldoende aan dat deze taktiek voor geboortebeperking binnen de
groep met het zwakste immuunsysteem – dus globaal gezegd: de onderklasse – succesvol was.
De langertermijneffecten voor de effectiviteit betreffende preventie tegen
baarmoederhalskanker werden niet meer afgewacht. Die waren immers totaal niet belangrijk.
Dat er ook in de aluminiumgroep in verhouding 4 keer problemen voorkwamen was heel
belangrijk. Niet alleen maskeerde het aluminum in die controlegroep dat de meeste
bijwerkingen van de vaccins hoofdzakelijk werden veroorzaakt door aluminium, maar tevens
kon zo aan het licht komen of alleen verzwakking van het immuunsysteem door alluminium
al voldoende kon zijn om besmette meisjes makkelijker een virulente IPV-infectie te bezorgen
met bijbehorende vruchtbaarheidproblemen. En ja hoor: in de aluminiumgroep kwam zelfs
verhoudingsgewijs viermaal ‘folliculitits’ voor tegen eenmaal in de echte vaccingroep.
In totaal waren er – omgerekend naar even grote groepen – zes vruchtbaarheidsproblemen in
de echte vaccingroep, tegen vier in de aluminium(placebo?)groep.
Tien probleemgevallen op 218 meisjes die dezelfde hoeveelheid alluminium kregen leert ons
dat ongeveer 5 % van de gevaccineerde indianenmeisjes onder de zestien jaar – waarvan de
meesten nog maagd waren – al in het jaar van de vaccinaties vruchtbaarheidsproblemen
ontwikkelde. Dat leverde dus een goed perspectief voor de beoogde geboortebeperking op.
Op de langere termijn zouden de immuunsystemen van deze meisjes nog verder verzwakken,
want het aluminium hydroxide wordt maar langzaam uit het spierweefsel aan de bloedbaan
afgegeven en grotendeels opgeslagen in het vetweefsel, van waaruit het voortdurend depleties
van vitamine D, calcium en fosfor blijft veroorzaken. Vervolgens zullen de meesten van deze
kleine indianenmeisjes dan ook (bijna) allemaal seksueel actief worden, hetgeen de kans op
besmetting met het IPV-virus ook weer vergroot. Dus zal op termijn een veel groter
percentage meisjes vruchtbaarheidsproblemen krijgen, waarbij het zwaartepunt blijft liggen
bij de onderklasse.
Nadat toekomstig succes van deze vorm van eugenetica evident was geworden, kreeg men
haast, want men moest er wel voor zorgen dat andere bijwerkingen van deze vaccins niet te
vroeg in het oog zouden gaan lopen.
Dus werd vervolgens – na een periode van ‘angst-massage’ van de bevolking - een
overrompelingstaktiek toegepast. Ineens lag er bij alle meisjes tussen de 12 en 16 jaar een
kaart in de bus met de mededeling dat deze meisjes zich op een bepaald tijdstip dienden te
vervoegen op een bepaalde locatie, alwaar ze zouden worden gevaccineerd tegen twee of vier
verschillende HPV-virussen. Er stonden uitsluitend enkele gezondheidsvoordelen van deze
prik in de begeleidende folder, samen met de opmerking dat deze serie van drie prikken – ter
waarde van ongeveer 400 indiaanse schelp-euro’s volkomen gratis was. Omdat veel meisjes
aarzelden, trachtten de Grote Medicijnmannen en Grote Medicijnvrouwen en hun kleinere
medicijnman-uitvoerders de meisjes over de streep te trekken met het uitloven van kleine
kadootjes en/of de kans daarop. Het Grote Plan moest slagen. Want het was een planetaire
Grote Wigwam-afspraak en daarvan moest de uitvoering - koste wat het kost - lukken. En de
hele Grote Vette Machtselite was zelf erg trots op dit slimme plan, want het kon immers ook
4
niet echt als ‘genocide’ worden bestempeld omdat er geen levende mensen werden gedood.
Eigenlijk richtte men zich toch alleen maar tegen potentiële toekomstige planeetbewoners,
dus tegen indiaantjes die nog geen veertje droegen…….
Het tweede plan om de planetaire populatie uit te dunnen was wat brutaler. Maar ook dat werd
slim gespeeld. Men deed aan disease mongering met betrekking tot het voeden van de angst
voor een pandemie met een eng griepvirus. Omdat de lang voorpelde vogelgriep uitbleef,
hielp men de natuur een handje door het combineren van vogel-, varkens- en indianengriep,
tot een cocktail die voor de indianen gevaarlijk zou kunnen zijn. Dat werkt, want in het arme
land van de Mexicojanen - waar de status van het immuunsysteem over het algemeen lager
was dan die in welvarende streken – werden mensen ziek en enkelen stierven zelfs aan de
opgelopen ziekte. Planetair gezien werden nog wat meer indianen ziek, maar de sterfte viel
enorm mee. Toch werd de hele zaak enorm opgeklopt, want – zo werd gewaarschuwd – er
zou zich vast en zeker nog wel een gevaarlijker variant kunnen ontwikkelen die een planetaire
slachting zou kunnen aanrichting. En dat moest natuurlijk worden verhinderd. Dus deden al
meteen geruchten de ronde dat de hele planetaire populatie zou moeten worden gevaccineerd
tegen deze vreselijke bedreiging. En dan liefst ook nog tweemaal achter elkaar.
Ook hier laat het succes zich voorspellen. Want na tweemaal een shot aluminium hydroxide
zal het immuunsysteem zodanig verzwakt raken dat het bij een echte infectie met dit nieuwe
griepvirus juist ruim baan zal geven aan de ontwikkeling van dit virus, waardoor het virulent
kan worden en vele slachtoffers maken. De mensen met het zwaktste immuunsysteem zullen
het eerst het loodje leggen. En dat is dan ook weer hoofdzakelijk in de onderklasse.
Als er dan ook nog een mutatie optreedt in dit relatieve milde virus, dan is de ramp compleet,
want dan vallen er nog meer slachtoffers.
En weer zal de Indiaanse Machtselite vrijuit gaan. Want ze hebben er immers alles aan gedaan
om juist een pandemie te voorkomen; zelfs hebben ze daarvoor een totale bevolking tweemaal
gevaccineerd! En als het nodig is om de populatiegrootte nog wat meer ‘bij te sturen’, dan zal
er straks ook wel weer een nieuwe generatie machtseliten bereid zijn om op deze ingeslagen
weg – waarbij alle mogelijke ‘moeite’ wordt gedaan om de planetaire bevolking te
‘beschermen’ – verder te gaan, zonder ooit verdacht te worden van genocide.
Ik ontwaakte met een benauwd gevoel uit deze enge droom over een verre indianenplaneet,
waar door de machtselite op verschillende manieren de populatie werd gereduceerd ten
behoeve van een langere beschikbaarheid van hulpbronnen en het plegen van eugenetica.
Analogie?
Maar het gekke was dat ik niet echt ontwaakte en er ook geen gevoel van opluchting ontstond.
Want is er op onze vertrouwde aarde momenteel ook niet iets aan de hand dat analoog lijkt te
zijn aan dat indianenverhaal op die verre indianenplaneet???
Is men momenteel op onze eigen planeet ook niet bezig om – zonder langetermijn-trials – alle
meisjes tussen 12 en 16 jaar driemaal te vaccineren tegen een virus dat baarmoederhalskanker
kan veroorzaken als er niet tijdig uitstrijkjes worden gemaakt, waarbij voorstadia van deze
ziekte tijdig kunnen worden opgespoord? En duiken er bij deze meisjes ook niet allerlei
problemen op, waarvan er ook significant veel gerelateerd zijn aan vruchtbaarheidsproblemen?
En noemden de gezondheidsautoriteiten de ongerustheid over deze – als bij een overval –
opgelegde vaccinaties ook geen ‘indianenverhalen’?
Hebben die autoriteiten soms dezelfde enge droom gedroomd als ik? Het is de hoogste tijd
dat iedereen wakker wordt en eens nagaat of die ongelooflijk enge droom over die Indiaanse
Machtselite ook niet van toepassing is op wat er op onze eigen aarde gebeurt!
5
Diabetes type 2
Dat de hierboven beschreven ongelooflijk enge droom over de indianenplaneet ook echt een
analogie kent op onze eigen aarde, kan ik wel aannemelijk maken, maar helaas niet keihard
bewijzen.
Anders ligt het met een andere kwestie: namelijk die van de benadering door onze
gezondheidsautoriteiten van de steeds veelvuldiger voorkomende diabetes type 2.
Omdat ik zelf (een erfelijke) diabetes type 2 heb en van deze aandoening een zeer uitvoerige
studie maakte, deed ik ontdekkingen die een ieder de rillingen over het lijf zullen doen lopen.
• Ik ontdekte hoe het ontstaan van diabetes type 2 kan worden gestimuleerd door
bijvoorbeeld het slikken van statines (cholesterolverlagers die de beschikbaarheid van
het lichaamseigen co-enzym Q10 verlagen).
• Ik ontdekte ook hoe het weigeren van – vanwege secundaire preventie voorgeschreven
– statines, maar het wél slikken van extra Q10 leidde tot een verbetering van mijn
bloedsuikerspiegels, bloeddruk, cholestrolspiegel (jawel!), bloeddruk en ook nog tot
verlaging van het lichaamsgewicht (zonder een andere leefstijl toe te passen).
Blij met deze ontdekkingen schreef ik brieven naar een hele riedel personen, autoriteiten en
gezondheidsinstanties. Steeds met nul op request, want dit mocht natuurlijk nooit bekend
worden. Diabetes is juist big business en hoe meer mensen met diabetes mellitus type 2
(waaraan je trouwens echt niet meteen dood gaat), hoe beter dat is voor de omzetten van de
diverse geledingen van de diabetesindustrie!!!
Bovendien zou deze kennis de doodklap betekenen voor de zeer winstgevende statineparadepaardjes, waarvan iedere farmaceutische grootmacht er wel één of meer in zijn stal
heeft staan. Vele miljarden gaan er jaarlijks in om. Bovendien leveren deze statines zoveel
bijwerkingen op – die natuurlijk nooit hieraan worden gerelateerd – dat al deze aandoeningen
ook weer leiden tot een enorme omzetvergroting van Big Farma.
Ik heb de bewijzen in mijn bezit dat zelfs de Diabetes-Federatie – waartoe ook het Diabetes
Fonds en de Diabetes Vereniging Nederland (DVN) behoren - in het grote complot zit dat
statines promoot en alle mogelijke alternatieve aanpakken van diabetes 2 verijdelt.
En ondertussen roept de machtselite (medisch/farmaceutisch/politiek) zogenaamd vertwijfeld
dat we er alles aan moeten doen om die aanstormende diabetes-tsunami te stoppen……
Onthutsend waren in dezen ook mijn bevindingen op – en na afloop van – het Fusion Congres
dat ik in de voorzomer van 2008 als genodigde mocht bezoeken. Het bleek een misleidend
rookgordijn dat moest dienen om zelfs aan (complementair werkende) artsen de indruk te
wekken dat de reguliere wereld er alles aan doet om oplossingen te bedenken voor een
innovatieve behandeling van allerlei welvaartsziekten zoals kanker en diabetes type 2. Men
riep er op tot meedenken en innovatieve inbreng. Dat leek mijn kans.
In hetgeen hierna nog volgt heb ik mijn onthutsend teleurstellende bevindingen met enkele
sprekers en spreeksters van die dag beschreven (de reacties, voor zover ontvangen, zijn in
mijn bezit en ter inzage).
Lees verder en trek uw eigen conclusies en oordeel dan of die enge indianendroom ook te
extrapoleren zou kunnen zijn naar datgene wat zich op onze eigen aarde afspeelt.
Een mogelijk alternatief
En als u dan tot de conclusie komt dat onze eigen planeet aarde aardig begint te lijken op die
enge verre indianenplaneet, wordt dan niet wanhopig, want achteraan dit schrijfsel bevinden
zich 226 bladzijden waarin ik een mogelijk alternatief aandraag om voor eens en altijd af te
6
rekenen met die dikke vette machtselite die geen enkel respect heeft voor levende schepselen
zoals de mens.
Dat alternatief is ontstaan op basis van inmiddels 16 jaar studie en de nooit aflatende
inspiratie van een hogere bewustzijnsenergie die door de machtselite volledig wordt ontkend.
Deze inspiratie ondersteunt een ieder die probeert om op deze planeet de mens als soort te
beschermen.
In dit stuk heb ik mijn enge droom verteld, deel ik mijn ervaringen aangaande diabetes type 2
met u en draag ik zelfs een alternatief aan voor de verwerpelijke methoden van Big Farma.
Daarnaast wachten voorlopig nog twee omvangrijke manuscripten (samen ruim 2000 pagina’s)
op uitgave en zijn enkele andere studies nog in aanbouw.
Ik heb gedaan wat menselijkerwijs mogelijk is. Nu is de rest van de bevolking zelf aan zet…
Men kan kiezen voor het gelaten over zich heen laten komen van opgelegde ziekte, uitbuiting,
degeneratie en onvruchtbaarheid, waardoor de mensheid als soort gewoon naar de klote gaat,
of men wordt wakker, gaat nauwlettend dit hele werkstuk lezen en probeert vervolgens actie
te ondernemen. De lezer heeft nu nog net even de vrijheid om te kiezen en daarnaar te
handelen.
Hierna volgt een verslag van mijn ervaringen met de diabeteswereld, inclusief een lijst met de
namen van personen en instanties die ik aanschreef, compleet met data, plus een serie
onderzoeksvoorstellen om op innoverende energetische wijze de mensheid te verlossen van
ziekte, infecties, ontwikkelingsstoornissen en andere organische en geestelijke ellende.
Voor echt geïnteresseerden zijn ook die twee manuscripten ter lezing beschikbaar. Ze
handelen over alle mogelijke aspecten van Veldcontact (dus het contact tussen levende
organismen met hun morfogenetische en bewustzijnsvelden) en Allerlei ziekmakende
invloeden en pseudo-therapieën die de mens van de wal in de sloot doen belanden.
14 mei,
Teuni Kuiper
7
Brieven betreffende de effectiviteit van Q10 bij diabetes type 2:
21-09-2006 per e-mail: Pharma Nord
18-01-2007 – e-mail: de heer De Groot, Obesitas-kliniek
18-01-2007 – e-mail: de heer Renssen, VGZ
26-01-2007 – e-mail: Prof. Jaceline Dekker, diabetesepidemiologie aan het VUmc, Amsterdam.
26-01-2007 – e-mail: internist-endocrinoloog Jeroen de Sonnaville, Tergooiziekenhuizen in Hilversum.
12-02-2007 – e-mail : diabetes-internist dr. Michaela Diamant, VU Medisch Centrum in Amsterdam.
12-02-2007 – e-mail: diabetesarts dr. Fred Storms, Mesos-ziekenhuis, Utrecht.
14-02-2007 – e-mail: Sweet Resorts, Bas Gerhards, diabetespreventiecentrum, Amsterdam.
14-02-2007 – e-mail: Agis zorgverzekeringen.
14-02-2007 – e-mail: DVN – Diabetesvereniging Nederland.
14-02-2007 – e-mail : Diabetes Fonds.
22-02-2007 – e-mail : Consumentenbond.
27-02-2007 – e-mail: de redactie van Tros Radar.
27-02-2007 – e-mail: de redactie van de Consumentenbond/Gezondgids.
16-03-2007 – e-mail: Dr. Uffe Ravnskov, webmaster and spokesman of THINCS.
02-04-2007 – per post: mevrouw D. Corbey, PvdA.
20-04-2007 – per post: Minister A. Klink, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
05-06-2007 – per post: de heer B. Kuipers, Algemeen directeur Diabetes Fonds.
05-06-2007 – per post: Diabetes Vereniging Nederland (DVN).
06-06-2007 – per post: Minister A. Klink, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
11-06-2007 – per post: de Stichting Bio-Wetenschappen en Maatschappij, Den Haag.
18-06-2007 – per post: de redactie van Medisch Dossier, Uitgeverij Ode, Rotterdam.
21 tot 29-6-2007 – e-mails: de heer M. Crok, wetenschapsredacteur van het blad Natuurwetenschap & Techniek
30-6-2007 – e-mail: de heer Hans van Maanen, columnist bij de Volkskrant.
02-08-2007 – e-mail: de heer Van Everdingen van de Stichting Biowetenschappen en Maatschappij
05-08-2007 – per post: de heer Van Everdingen van de Stichting Biowetenschappen en Maatschappij
23-11-2007 – per post: A. Klink, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
09-01-2008 – per post: G.A. Rubingh, secretaris van de Huisartsengroep Zuidwolde.
16-02-2008 – per post: drs. J.S.J. Hillen, Voorzitter van het CMC en lid van de Eerste Kamer.
04-03-2008 – per post: de heer Henk van Gerven, Tweede Kamerfractie SP.
10-03-2008 – per post: mevrouw Agnes Kant, Tweede Kamerfractie SP.
24-04-2008 – per post: dr. L.K.J. van Romunde, arts, epidemioloog.
28-04-2008 – per post: Mevrouw O.H. van der Baan – Slootweg, kinderarts sociale pediatrie, Heideheuvel.
28-04-2008 – per post: mevrouw. Dr. M. van Eijk, adviseur DGV.
07-06-2008 – e-mail: dr. L.K.J. van Romunde, arts, epidemioloog.
11-06-2008 - e-mail: dr. L.K.J. van Romunde, arts, epidemioloog.
12-06-2008 - e-mail: dr. L.K.J. van Romunde, arts, epidemioloog.
22-06-2008 - e-mail: dr. L.K.J. van Romunde, arts, epidemioloog.
05-10-2008 – e-mail: prof.dr. H. Bilo, diabetesdeskundige/internist en hoogleraar te Groningen.
8
07-10-2008 – e-mail: het bestuur van de ABNG-2000.
Verslag: Insuline, Q10, de DVN, de Nederlandse Diabetes Federatie en de rol van dr. F. Storms hierbij. (blz. 189)
9
Insuline, Q10, de DVN, de Nederlandse Diabetes Federatie en de rol van dr. F. Storms hierbij
Uit de voorgaande brieven werd al duidelijk dat ik Q10 ging gebruiken in de hoop op die manier niet te hoeven
bijspuiten met gentech insuline.
Toen mijn arts aangaf dat ik moest gaan spuiten met ‘humane insuline’, probeerde ik eerst of het mogelijk was
om in plaats hiervan de nog steeds verkrijgbare ‘natuurlijke’, dus dierlijke, insuline te kunnen gaan gebruiken.
Ik begon met het stellen van een vraag hierover aan de Diabetes Vereniging Nederland (DVN). Een vriendelijke
dame legde mij uit dat het beslist onmogelijk was om nog dierlijke insuline te gebruiken omdat die helemaal niet
meer in de handel was. Die was helemaal vervangen door ‘menselijke’ insuline. Toen ik haar vertelde dat ik wist
dat dierlijk insuline nog steeds in Engeland te verkrijgen was en dat die menselijke insuline helemaal niet echt
menselijk was, maar een product dat via genetische manipulatie tot stand was gekomen en zelfs het proces
daartoe noemde - uit een reclamebrochure die ik voor me had liggen - werd deze dame heel wat minder
vriendelijk en stelde dat als er nog dierlijke insuline op de markt zou zijn, zij dat zeker wel zou weten. Ik moest
maar gewoon doen wat mijn arts zei, want er zat niets anders op. Einde gesprek.
Tijdens mijn verdere zoektocht – in de voorzomer van 2006 - naar informatie over dierlijke en gentech insuline
stuitte ik ook op een website die beheerd werd door een dame in Zeeland. Daar vond ik het telefoonnummer van
dr. F. Storms die aan mensen die hierom vroegen nog dierlijke insuline zou kunnen voorschrijven. Tevens vond
ik daar het adres van een apotheek in Utrecht die vervolgens deze insuline zou kunnen bestellen in Engeland.
Ik besloot om eerst telefonisch contact te zoeken met deze apotheek om te vragen hoe het zat met de prijs en
eventuele vergoeding door de verzekering.
Ik kreeg een dame aan de telefoon die me vroeg om mijn vragen per e-mail te op te sturen, waarna ik per
telefoon antwoord zou ontvangen over de verschillende internisten die nog dierlijke insuline voorschrijven en
enkele andere zaken. Wel werd al verteld hoe de procedure van het bestellen en afleveren van de in Engeland
bestelde dierlijke insuline in zijn werk zou gaan. Ik stuurde de volgende e-mail.
[email protected] - per e-mail verzonden op 26-6-2006
T.C. Kuiper – van den Bos
(om begrijpelijke redenen is mijn adres hier nu even weggelaten)
[email protected]
Geachte heer, mevrouw Karima,
Vrijdag 23-6-2006 informeerde ik telefonisch naar de mogelijkheden om via uw apotheek dierlijke (runder-)
insuline te betrekken.
Mij werd reeds verteld dat dit mogelijk is en dat dit per kwartaal kan gebeuren, met een hoofdelijk omgeslagen
onkostenopslag voor het verzenden vanuit Engeland.
Tevens werd me geadviseerd om u per e-mail te vragen naar namen en adressen van specialisten die regelmatig
diabetici helpen met het voorschrijven van dierlijke insuline.
Misschien kunt u bovendien enige informatie verstrekken omtrent de mogelijkheid van vergoeding door
verzekeringsmaatschappijen.
Het probleem is dat de huisarts me dringend adviseerde om naast de gebruikelijke medicatie ook voor de nacht
insuline te gaan spuiten. Ik heb echter goede redenen om dierlijke insuline te prefereren boven die welke via
gentechnieken tot stand kwam.
Mijn eigen huisarts weigert medewerking aan het verstrekken van natuurlijke insuline, evenals de internist met
wie zij samenwerkt. Ik zoek dus een internist die mij als diabeet wil behandelen en die zo mogelijk op een
redelijke reisafstand spreekuur houdt.
Onze dorpsapotheek wil – op voorschrift van een specialist - wel dierlijke insuline voor me bestellen via de
internationale apotheek en noemt een prijs van euro 34,95 per 10 ml-ampul. Op welke ampul-prijs moet ik
rekenen via uw apotheek?
10
Mij werd verteld dat ik na het zenden van een e-mail met vragenlijstje zal worden opgebeld om een en ander
telefonisch te bespreken.
In afwachting van een nader bericht groet ik u vriendelijk,
T.C. Kuiper.
De eerste e-mail van 26-6-2006 werd niet beantwoord en ik stuurde een tweede (herinnerings)-e-mail op 30-62006, met dezelfde inhoud.
Beide e-mails stuurde ik naar [email protected], t.a.v Karima (= voornaam van vrouw die belast is met
de afwikkeling van de natuurlijke insulines bij deze apotheek).
Omdat ik nog steeds niets vernam stuurde ik op 4-7-2006 een derde e-mail met een vraag over de eerdere mails.
Deze keer gebruikte ik een ander internet-adres van deze apotheek, namelijk [email protected]
Op 5-7-2006 had ik nog steeds geen antwoord en heb ik opnieuw gebeld met deze apotheek:
Lombok Apotheek
Jan Pieterszoon Coenhof 212
3531 HX Utrecht
030 – 8802880
Een heer die de telefoon opnam deed nogal afstandelijk en ging aan Karima vragen of ze me te woord kon staan.
Dat kon niet meteen. Ze zou me volgens die heer later op de dag terugbellen, in een lunch- of koffiepauze. Dan
zou ze me een standaard-voorlichting geven over insuline. Ik vroeg me die dag een paar dingen af:
•
•
•
•
•
Waarom moet ze in haar pauze bellen als voorlichting geven gewoon tot haar werk behoort, zoals me eerder
door haar baas werd gezegd?
Waarom zouden er geen vragen worden beantwoord?
Waarom moest weer mijn telefoonnummer worden doorgegeven, als dat al in de e-mail stond?
Waarom deed ze niet wat me verteld was dat er zou gebeuren?
En……. Waarom werd ik die hele dag niet teruggebeld?
Omdat de apotheek niet leek te willen antwoorden, heb ik tegen de avond gebeld naar dr. Storms:
Dat op de website gevonden telefoonnummer van dr. Storms blijkt van een ‘diabeteskliniek’ in Bilthoven, die
inmiddels was verhuisd naar Overvecht: Dat is nu ‘Diabetes Centrum Overvecht’ in Overvecht: 030 – 2633200.
Daar werd me door een vriendelijke dame verteld dat dr. Storms en dr. Dankmeijer ooit samen dat eerste
Diabetescentrum hebben gesticht. Maar twintig jaar geleden kwam het tot een breuk, toen Storms ‘regulier’
wilde doorgaan met alleen de nieuwe ‘humane’ insuline. Dankmeijer was toen genoodzaakt om zelf
‘alternatief‘ verder te gaan met de gebruikelijke natuurlijke dierlijke insuline. Hij stichtte zijn eigen
‘Gezondheidscentrum Bunnik’ in Bunnik.
Ik kreeg van de vriendelijke dame in Overvecht het telefoonnummer van Dankmeijers centrum en belde dat: 030
– 6594646.
Ik kreeg een antwoordapparaat dat vermeldde dat Dankmeijer op 6 en 7 juli alleen telefonisch spreekuur hield.
Ondanks zijn veroordeling (half jaar op non-actief) in de kwestie Sylvia Millecam werkt hij kennelijk inderdaad
gewoon openlijk door. Volgens de dame in Overvecht – met wie ik ook over deze kwestie sprak omdat ik eraan
twijfelde of dr. Damkmeijer wel beschikbaar zou zijn - was dat half jaar nog niet om, maar was hij in hoger
beroep gegaan tegen zijn veroordeling en kon hij in afwachting van het vonnis nog doorwerken.
Blijkbaar is gentech nu de norm geworden en is wat jarenlang ‘natuurlijk’ was nu opeens ‘alternatief’.
Vervolgens werd ik dezelfde dag om 19.00 alsnog gebeld door ‘Karima’. Ze was zeer verbaasd dat ik met de
vraag naar dierlijke insuline tot in de apotheek was doorgedrongen, omdat niemand daar toch nog vanaf
weet….!!!
Kennelijk wist ze met mijn vragen en de hele situatie aanvankelijk geen raad. Bij mijn eerste telefoontje was ze
erg rustig en welwillend maar nu leek ze zeer nerveus. Het was een vreemde situatie en daar wist ze kennelijk
11
ook niet goed op te reageren. De hele situatie deed denken aan ‘stiekum’ ofwel ‘handel die geheim moest
blijven’. Ik stelde haar op haar gemak en kreeg toch nog de nodige informatie van haar los:
•
•
•
•
•
•
•
•
In totaal zijn er nu in Nederland 19 gebruikers van dierlijke insuline.
Er zijn in totaal drie internisten die ‘natuurlijke’ insuline voorschrijven. Een arts in het diepe zuiden van het
land. Een arts in Bunnik en een arts in Rotterdam.
In Rotterdam dr. Van der Loos, in het oogziekenhuis aan de Schiedamsevest. Deze schrijft het voor aan 1
patiënt, die het door zijn bemoeienis ook vergoed krijgt. 010 – 4017669.
In Bunnik zit inderdaad dr. Erik Dankmeijer. Die heeft het merendeel van de patiënten. Sommigen krijgen
het vergoed, anderen niet. Hij is zeer strijdbaar en heeft de samenwerking met de Lombok-apotheek
(apotheker Van Groningen) opgezet.
Op mij vraag naar het eventueel voorschrijven door dr. Storms, bleek Karima verbaasd te zijn dat ik ook
over hem had gehoord en ze gaf toe dat ook hij dierlijke insuline voorschreef. Het afgelopen jaar verwerkte
deze apotheek ook nog een recept voor natuurlijke insuline voor dr. Storms, die dit trouwens altijd al heeft
voorgeschreven, zei Karima. Hij doet dit echter wel vanuit zijn ziekenhuispraktijk in Utrecht en niet vanuit
het diabetescentrum in Overvecht, zei ze. Het verhaal vanuit dat centrum – dat Storms alleen ‘humane’
insuline voorschrijft - klopt dus niet.
Kennelijk is dat diabetescentrum bevriend met de DVN en de ziekenhuispraktijk niet. Om een of andere
reden weert Storms particuliere vragen via zijn diabetescentrum af. De DVN wordt natuurlijk door de
farmacie gesponsord en moet daarom de farmacie naar de mond praten. Heeft Storms soms zelf ook een
relatie met de farmacie – die alleen van toepassing is op zijn kliniek - en gebruikt hij de andere kliniek in
Utrecht als een achterdeur om toch op twee manieren bezig te kunnen zijn? Het bleef gissen naar het
waarom. Ik nam contact op met de beheerster van de website waarop ik het telefoonnummer van Storms
diabeteskliniek had gevonden. Ze was verbaasd over mijn bevindingen en zei dat haar informatie niet echt
actueel meer was, maar volgens haar schreef Storms echter nog steeds dierlijke insuline voor. Ze zou echter
de site zou aanpassen voor wat betreft het telefoonnummer van Bilthoven/Overvecht.
Voor de levering en vergoeding van natuurlijke insuline zijn allerlei formaliteiten vereist en de Lombokapotheek heeft daarvoor inmiddels de juiste papieren. Dat moet, want deze insuline is niet goedgekeurd en
geregistreerd. Hoewel natuurlijke insuline decennia-lang is gbruikt, zijn nu de goedkeuring en registratie
ongedaan gemaakt, ten gunste van ‘humane’ insuline.
Voor het kiezen van een eigen internist is geen verwijs meer nodig van de huisarts, sinds de invoering van
het nieuwe zorgstelsel. Over de houding van Ohra was niets bekend. Sommige verzekeraars vergoeden wel
op machtiging, na bemoeienis van de internist.
Gealarmeerd door de dubbele houding van dr. Storms besloot ik geen contact te zoeken met de kliniek in Utrecht,
maar me eerst te wenden tot dr. Dankmeijer, die volgens zijn antwoordapparaat kennelijk nog steeds werkzaam
was. Omdat ik tijdens het vermelde telefonische spreekuur geen contact met hem kreeg, schreef ik hem een brief,
met als bijlage een stukje uit mijn eigen studie betreffende de verschillen tussen natuurlijke en gentech insuline.
Dit in de hoop dat hij zou begrijpen om welke reden ik graag natuurlijke insuline zou gaan gebruiken. En tevens
om uit te vinden of dat dezelfde reden was als waarom hij destijds zelf ook koos voor natuurlijke insuline.
De brief aan Erik Dankmeijer volgt hieronder:
12
T.C. Kuiper – van den Bos
(om begrijpelijke redenen is mijn adres hier nu even weggelaten)
[email protected]
, 5-7-2006.
Aan dr. H.F. Dankmeijer
Gezondheidscentrum Bunnik
Regulierenring 9
3981 LA Bunnik.
Zeer geachte heer Dankmeijer,
Na enig zoeken vernam ik dat u aan enkele diabetespatiënten natuurlijke insuline voorschrijft, die dan door de
Lombok Apotheek wordt geïmporteerd uit Engeland. Uw naam werd me later ook nog door deze apotheek
genoemd. Soms wordt deze insuline, door moeite uwerzijds, ook door verzekeringen vergoed, vernam ik.
Daarom richt ik me tot u. Mijn situatie is als volgt:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Ik lijdt aan diabetes type 2 en gebruik al enige jaren pillen. Mijn huisarts vindt mijn bloedglucosespiegel
echter toch aan de hoge kant – de nuchtere bloedglucosewaarde is tussen 7,5 en 8,5 - en dringt aan op het
spuiten van insuline voor de nacht. Tot zover is er geen probleem.
Omdat mijn schoonvader aan diabets type 1 leed, ben ik bekend met dierlijke insuline en problemen met de
overgang naar de gentech ‘humane’ insuline die door de E-coli-baterie wordt geproduceerd.
Deze overgang werd mijn schoonvader korte tijd na de overstap fataal. Na het overstappen op ‘humane’
insuline kreeg hij allerlei klachten en onverwachte en zware hypo’s. Mijn schoonmoeder – zelf
verpleegkundige - kon hem ’s nachts diverse keren niet uit zo’n hypo (coma) krijgen en dus rukte regelmatig
de huisarts hiervoor uit. Mijn schoonvader ging gestaag achteruit en overleed plotseling in bed. Al de
tientallen jaren dat hij natuurlijke, dierlijke insuline gebruikte, deden zich nooit zulke klachten voor en
functioneerde hij prima in een veeleisende openbare functie.
Door huisarts en diabetesverpleegkundige werd onlangs aanvankelijk het bestaan en nog steeds
voortdurende gebruik van dierlijke insuline ontkend en werd zelfs door de diabetesverpleegkundige gesteld
dat juist humane insuline natuurlijk en zelfs menselijk was!! Veiliger insuline is er volgens hen niet en
bijwerkingen komen zo goed als nooit voor.
Toen bleek dat ik over meer informatie beschikte, werd de huisarts boos en stelde dat zij noch de internist
met wie zij samenwerkt me wilden en konden helpen met natuurlijke insuline. Volgens hen had ik
gewoonweg geen keus, want natuurlijke insuline bestond inmiddels niet meer. Toen ik haar confronteerde
met de typen natuurlijke dierlijke insuline die nog in Engeland worden bereid en geëxporteerd werd de sfeer
erg onaangenaam en werd er door de arts gezegd dat ze niet in staat was om me te begeleiden met dierlijke
insuline omdat zij ‘al 26 jaar! werkte met ‘humane’ Insulatard en derhalve niets kon beginnen met dierlijke
versies’. De associatie met reguliere kwakzalverij drong zich op.
Internetinformatie versterkte mijn vermoeden dat mijn schoonvader niet het enige slachtoffer was van
‘humane’ insuline en de informatieve houding van de DVN op vragen aangaande natuurlijke insuline
maakte mijn vertrouwen in de reguliere informatie-voorziening ook al niet groter.
Daarbij komt dat ik om een andere reden al geruime tijd interesse heb in de mogelijke onverwachte
uitwerkingen van via genetische modificatie tot stand gekomen producten. En daarbij bedoel ik dan ook de
mogelijkheid dat er door het gebruikte proces – via gemanipuleerde micro-organismen – stereo-isomere
eiwitten ontstaan, die vanwege hun iets afwijkende ruimtelijke (tertiaire) structuur naast de beoogde
uitwerking ook andere en onverwachte reacties kunnen opwekken. Deze ‘verruimde’ en/of veranderde
farmacologische eigenschap van stereo-isomere stoffen is reeds geruime tijd bekend.
Ik vrees dat veel voorkomende bijwerkingen van ‘humane’ insuline – en met name de reductie van de
stressreactie op een te lage glucosespiegel – zijn te herleiden op een eventuele stereo-isometrie van deze
gentech insuline.
Bewijs voor mijn vermoeden heb ik nog nergens kunnen vinden, maar een bewijs van het tegendeel ook niet.
De wetenschappelijke literatuur vermeldt wel vergelijkende onderzoeken – via diverse technieken – naar de
primaire, secondaire en tertiaire structuren van natuurlijke menselijke, bovine en porcine insuline en hun
varianten, maar nergens worden de ‘humane’ en analoge insulines in deze ruimtelijke vergelijkingen
betrokken. Alleen omtrent de aminozuurvolgorden en –afwijkingen en de overeenkomstige bindpunten via
cystinebruggen worden mededelingen gedaan met betrekking tot ‘humane’ insulines. Op dit primaire niveau
bestaat inderdaad overeenkomst, maar de kwaliteit van receptorbinding wordt juist bepaald door het tertiaire
niveau.
13
•
•
•
Omdat wel bewezen is dat de dierlijke insulines qua tertiaire structuur (nagenoeg) identiek zijn aan de
natuurlijke menselijke – en het bewijs nog niet geleverd is dat de ‘humane’ insuline ook ruimtelijk identiek
is – lijkt dierlijke insuline ons momenteel de veiligste weg. Ik durf pas ‘humane’ insuline te gebruiken als er
een onomstreden bewijs is geleverd dat van deze insuline niet alleen de aminozuurvolgorde volkomen
identiek is, maar ook de tertiaire opvouwing van dit eiwit, zoals die uiteindelijk niet alleen wordt bepaald
door de bindpunten van de cystinebruggen en de Van der Waals-kracht, maar ook door de eigen
karakteristieke aard van het organisme dat de insuline produceert. Ik heb zelf het sterke vermoeden dat er
behalve de energieke Van der Waals-kracht nog een andere energieke kracht een cruciale rol speelt in de
uiteindelijke eiwitvouwing. En dan bedoel ik de specifieke soortgebonden kracht die door Russische
onderzoekers werd benoemd als het cytopathisch spiegeleffect. De Engelse bioloog Sheldrake sprak in dit
verband over ‘morfogenetisch veld’. In beide gevallen gaat het om een vormende kracht op quantumniveau
die zich niet makkelijk in metingen laat vangen, maar wel waarneembare structuureffecten sorteert. Dit
onderliggende organisatieniveau wordt – ondanks wereldwijde wetenschappelijke evidentie - door velen nog
steeds genegeerd. Het onderliggende DNA-gerelateerde organisatieniveau van hogere zoogdieren is anders
dan dat van de E-coli-bacterie en kan dus een ‘andere draai’ geven aan de uiteindelijke vouwing van het
eiwit.
De noodzaak om dierlijke insuline te gebruiken wordt in mijn geval dus niet ingegeven door ernstige
bijwerkingen, maar door een wetenschappelijke ‘blinde vlek’ voor wat betreft de farmacologische veiligheid
van het product. Die twijfel wordt nog eens versterkt door de onvolledige en misleidende informatie van arts,
verpleegkundigen, andere ‘diabetes-deskundigen’ en een Novo Nordisk-brochure.
Een schets van de zoektocht naar de veronderstelde mogelijkheid van stereo-isometrie van ‘humane’ en
analoge insuline voeg ik als bijlage toe.
Mijn vragen aan u zijn de volgende:
• Bent u bereid om mij als patiënt een second opinion te geven over de al of niet dringende urgentie van het
spuiten met insuline in relatie tot mijn huidige bloedsuikerwaarden?
• Wilt u mij eventueel als patiënt begeleiden bij het gebruik van dierlijke insuline?
• Wilt u zich hierbij dan eventueel ook inspannen om vergoeding te bewerkstelligen, misschien in het licht
van het gegeven dat de farmacologische veiligheid niet onomstotelijk is bewezen via het bewijs van een
identieke ruimtelijke structuur van het insulinemolecuul.
• Zou u zich sterk willen maken voor een vergelijkend structuuronderzoek van natuurlijke en gentech
insuline-eiwitten, zoals dat sinds dit jaar mogelijk is in het eigen land, aan de universiteit van Nijmegen?
Als gentech insuline inderdaad een iets afwijkende ruimtelijke structuur blijkt te hebben en op dat punt minder
overeenkomst vertoont met de natuurlijke menselijke insuline dan bovine of porcine insuline, zou dat kunnen
aantonen dat de optiek van de gevestigde medische wetenschappelijke wereld – in Nederland - in ieder geval op
zijn minst een tikje te smal is.
En dan zou dat meteen ook rechtvaardigen dat de natuurlijke dierlijke insuline weer gerehabiliteerd wordt in de
zin van goedkeuring en registratie door het CBG, zoals voorheen ook het geval was en ook weer als vanouds
door de verzekeringen vergoed wordt.
En daarbij moet de patiënt dan tevens het recht krijgen om zelf – na volledige informatie - de keuze te maken
tussen een natuurlijk of een gentech product. Dat zou het inmiddels tamelijk ondermijnde vertrouwen in de
medische stand alleen maar ten goede kunnen komen.
Mijn eigen patiëntgerelateerde ervaringen in het medisch circuit hebben me namelijk al langer de indruk gegeven
overgeleverd te zijn aan een grote groep reguliere kwakzalvers, waarnaast de goede uitzonderingen helaas steeds
verder in de minderheid lijken te raken.
In de hoop spoedig van u te mogen vernemen, groet ik u vriendelijk,
T.C. Kuiper.
Bijlage: Dringend onafhankelijk onderzoek gewenst naar de veiligheid van gentech insuline.
14
Bijlage:
Dringend onafhankelijk onderzoek gewenst naar de veiligheid van gentech insuline
Een zoektocht naar de mogelijkheid van stereo-isometrie van het insuline-molecuul.
De voor de volksgezondheid verantwoordelijke overheden zouden er goed aan doen om onafhankelijk onderzoek
te laten uitvoeren naar de veiligheid van de momenteel gebruikte gentech insuline die tot stand komt via
genetisch gemodificeerde bacteriën of dito gist.
Een groeiende groep mensen is voor de behandeling van hun diabetes (type1of 2) aangewezen op insuline. Sinds
1982 is er genetisch gemodificeerde insuline op de markt, waarvan geclaimd wordt dat die volkomen identiek
zou zijn aan menselijke insuline. Men noemt dit heel misleidend ‘humane’ insuline. Sedert 1999 zijn er
zogenaamde ‘humane-analoge’ insulines op de markt waarvan men door middel van een afwijkend aminozuur
de werkingsduur kan manipuleren.
Dor het grote aantal bijwerkingen, waaronder het wegvallen van de aankondiging van een naderende hypo,
bestaat bij velen inmiddels ernstige ongerustheid over de veiligheid van deze insulines. Ook ik heb mijn
bedenkingen gekregen na het bestuderen van beschikbare gegevens.
Gentech ‘humane’ insuline en het gevaar van stero-isomere eiwitten
Het is evident dat naarmate de gentechnologie meer in de praktijk wordt toegepast, ook de incidentie van allerlei
– aan de eiwitsynthese gerelateerde – stoornissen toeneemt.
Een biologieboek zegt over eiwitten het volgende:
[…] Eiwitten vormen een grote groep verbindingen die belangrijk zijn voor de vorm en functie van alle levende
organismen. Eiwitten zijn polypeptiden; ze zijn opgebouwd uit aminozuurmoleculen, aan elkaar gekoppeld d.m.v.
peptideverbindingen.
Hun molecuulgewicht kan variëren van een paar duizend tot verscheidene miljoenen. In eiwitten komen
ongeveer 20 aminozuren voor. Eenvoudige eiwitten bestaan slechts uit aminozuren. In samengestelde eiwitten
zijn de aminozuren gekoppeld aan andere groepen.
• De primaire structuur van een eiwit is de specifieke volgorde van de aanwezige aminozuren.
• De secundaire structuur is de wijze waarop deze keten is gearrangeerd; bijvoorbeeld opgerold in een alphahelix of gevouwen in ‘vouwbladstructuren’ (beta pleeded sheets). De secondaire structuur wordt
bijeengehouden door waterstofbruggen.
• De tertiaire structuur van een eiwit is de wijze waarop de eiwitketen is opgevouwen. Deze wordt bij elkaar
gehouden door cystinebruggen en door de aantrekkingskracht tussen atomen […]
Genetische manipulatie kan volgens mij – en anderen – op verschillende manieren leiden tot verstoringen in de
eiwitsynthese:
• Een veranderde volgorde van de aminozuren in de eiwitketens kan leiden tot een andere type eiwit dat al of
niet als lichaamseigen wordt herkend.
• Het ontbreken of aanwezig zijn van een ander aminozuur kan ook leiden tot een heel andere eiwitfunctie,
waarbij dat eiwit al of niet als lichaamsvreemd wordt herkend.
• De opvouwing kan veranderen doordat cystinebruggen op andere punten de eiwitketens met elkaar
verbinden. Hierdoor verandert ook de ruimtelijke structuur van het molecuul.
• Door ladingsverschuivingen kan de onderlinge aantrekkingskracht van aminozuren veranderen.
• Het morfogenetisch veld – ofwel het cytopathisch spiegeleffect – bepaalt de ruimtelijke organisatie van een
foetus of andere zich ontwikkelende organismen. Dit principe kan worden doorgetrokken naar de basale
organisatie van alle organische stoffen. En dat zou kunnen verklaren waarom een synthetisch vervaardigde
stof, die chemisch gezien dezelfde opbouw kent als de natuurlijke variant, vaak een andere werking heeft.
De ruimtelijke structuur waarin atomen worden gerangschikt is in veel gevallen niet synthetisch na te
bootsen en bepaalt ook een deel van de werking van stoffen. Eiwitten die worden gevouwen onder invloed
van een morfogenetisch veld dat normaliter niet hoort bij het betreffende eiwitcoderende gen, kunnen dus
een andere ruimtelijke structuur krijgen. Bij de vouwing zijn ook andere – door de soortspecifieke
morfogenetische velden aangestuurde - genen betrokken.
Veel eiwitten vervullen de rol van boodschapper en grijpen aan op receptoren, waardoor processen op gang
kunnen worden gebracht of juist geblokkeerd.
Ieder organisme van een zelfde soort bezit toch ook een eigen unieke signatuur van overeenkomstige receptoren,
die te relateren is aan bijvoorbeeld zeer subtiele verschillen in afmeting, bezetting en gevoeligheid. Receptoren
bij het ene organisme kunnen ‘kritischer’ staan afgesteld dan bij het andere. Hierdoor kunnen eiwitten die in
ruimtelijke zin iets afwijken toch effect sorteren. Dit blijkt ook uit de literatuur. Receptoren kunnen per individu
15
van een soort variëren in ‘gevoeligheid’ en bezettingdichtheid. Dit verklaart ook het verschil in reacties van
individuen op de blootstelling aan verschillende natuurlijke en synthetische stoffen zoals medicijnen.
• Daarom kan een kunstmatig – maar normaliter lichaamseigen - eiwit met een iets afwijkende ruimtelijke
structuur door sommige individuen van een soort wél en door anderen níet worden herkend als
lichaamseigen. Dit kan bij hen die dat eiwit niet als lichaamseigen herkennen dan weer leiden tot de
aanmaak van antilichamen en op termijn ontwrichting van het immuunsysteem.
• Daarnaast kan het zijn dat zo’n ruimtelijk afwijkend kunstmatig eiwit niet meer past in de natuurlijke
samenstelling van complexere moleculen (bijv. hormonen en enzymen) die daardoor ook disfunctioneel
kunnen worden of zelfs niet meer kunnen worden gevormd.
• Ruimtelijk afwijkende eiwitten die moeten dienen als hormoon of neurotransmitter kunnen soms niet meer
worden herkend door de voor hen bedoelde receptoren – of passen onbedoeld juist wel op niet voor hen
bestemde receptoren - waardoor de signaaloverdracht ontregeld raakt en psychisch en/of somatisch
disfunctioneren ontstaat.
• Het is ook mogelijk dat iets afwijkende ruimtelijke structuren nog wel passen op de voor hen bedoelde
receptor, maar daarnaast toevallig soms ook op receptoren voor één of meer andere functies. Naast de
beoogde functie treden dan ook ongewenste nevenfuncties – ofwel bijwerkingen – op.
Een voorbeeld van oneigenlijke receptorbeïnvloeding door een stof met een op een natuurlijke lichaamseigen
stof lijkende ruimtelijke structuur is het anticonceptiemiddel Implanon. Implanon is een niet in het lichaam
afbreekbaar, etonogestrel-bevattend implantaat voor subdermaal gebruik. Etonogestrel is de biologisch actieve
metaboliet van desogestrel, een progestogeen dat veel wordt gebruikt in orale anticonceptiva. De structuur is
afgeleid van 19-nortestosteron en het bindt met hoge affiniteit aan de progesteronreceptor in de doelorganen.
Een stereo-isomeer van 19-nortestosteron bindt dus op receptoren voor progesteron.
Voor eiwitten geldt:
• De ruimtelijke structuur van een eiwit is cruciaal voor het functioneren ervan.
• Een effectief geneesmiddel moet gebaseerd zijn op de juiste ruimtelijke (eiwit)structuur. Een probleem kan
dus liggen in een iets afwijkende ruimtelijke structuur van een gentechnologisch tot stand gekomen
‘humaan’ eiwit dat bij de patiënt een onbedoeld bij-effect sorteert en/of niet doet wat het geacht wordt te
doen. Ook kunnen medicinale stoffen qua ruimtelijke structuur te sterk lijken op andere bestaande
natuurlijke eiwitten of metabolieten dan het te beïnvloeden doelwit.
• Van eiwitstructuren – natuurlijke en via genetische manipulatie verkregen - worden in de praktijk zelden de
ruimtelijke vormen vergeleken.
• Soms vond men – tijdens een nog te noemen promotie-onderzoek - van één en hetzelfde type eiwit twee of
meer verschillende ruimtelijke structuren in de databanken.
Om te illustreren dat bij een identieke chemische samenstelling de ruimtelijke moleculaire structuur bepalend
kan zijn voor de uiteindelijke werking van een stof, citeer ik iets uit Over de Planten der Goden, door Richard
Evans Schultes en Albert Hofmann, 1983, Het Spectrum.
[…] Deze mogelijkheid van hallucinogenen om de hersenfuncties te veranderen is niet alleen het gevolg van de
speciale chemische samenstelling, maar ook van een bijzondere rangschikking van de atomen binnen het
molecuul. Dit is vooral duidelijk in het geval van de sterkste hallucinogene stof die men kent,
lyserginezuurdiethylamide.
Van LSD kunnen we zeggen dat het een chemisch aangepaste vorm van het werkzame bestanddeel in Ololiuqui is.
Het enige verschil tussen het semi-synthetische lyserginezuurdiethylamide en het natuurlijke lyserginezuuramide
van Ololiuqui is het feit dat de 2 waterstofatomen in de amidegroep vervangen zijn door 2 ethylgroepen. Met
LSD is een dosis van 0,05 milligram voldoende om een diepe hallucinogene bedwelming te veroorzaken die
enige uren duurt. Met iso-LSD, dat alleen van LSD verschilt in de ruimtelijke rangschikking van de atomen,
heeft een dosis die 10 keer zo sterk is, geen enkel effect.
Bij de moleculaire modellen van LSD en iso-LSD op blz. 175 zien we dat de atomen onderling op dezelfde
manier zijn verbonden, alleen hun ruimtelijke rangschikking verschilt
Moleculen die alleen van elkaar verschillen in ruimtelijke ordening, noemen we stereo-isomeren. Stereoisomeren kunnen alleen bestaan van moleculen die een asymmetrische structuur hebben, en één van die
theoretische mogelijke ruimtelijke configuraties is dan meestal werkzamer dan de andere. Na de chemische
samenstelling is de ruimtelijke rangschikking het belangrijkste om vast te stellen of er hallucinogene activiteit
bestaat of een algemene farmacologische activiteit […]
Het zou dus kunnen gebeuren dat er door genetische manipulatie een stereo-isomeer ontstaat van een bepaalde
stof, die ofwel niet actief is of anders werkt. Test men dan alleen de chemische samenstelling, dan valt het
verschil niet op. Misschien was het via genetische manipulatie tot stand gekomen tryptofaan – dat enkele jaren
16
geleden zo’n rampzalige uitwerking had - ook wel een stereo-isomeer van het normale natuurlijke tryptofaan en
had het daarom een veranderde of onverwachte extra werking.
In het Tijdschrift voor Integrale Geneeskunde, 15e jaargang, januari 1999, vond ik op de bladzijden 29-33 een
artikel onder de noemer: ‘Genetische manipulatie: de risico’s’.
Ik citeer iets uit dit artikel:
[…] Theoretisch zijn gentechnisch geproduceerde eiwitten niet precies hetzelfde als eiwitten die in het menselijk
lichaam gemaakt worden. Het proces van replicatie en translatie is zo fundamenteel dat het bij alle organismen
hetzelfde is, maar de laatste stappen van de eiwitsynthese zijn weefsel- en soortspecifiek (14). Het samenvoegen
van verschillende deelmoleculen tot een groot molecuul bijvoorbeeld, hetgeen niet direct door het DNA wordt
gedaan, verandert de struktuur van het eiwit. Bij enzymen en bij hormonen kunnen schijnbaar kleine
veranderingen grote gevolgen hebben, zoals een sleutel, die als je er een stukje afzaagt op het ene slot niet meer
past, maar wel op een ander slot. Zo zou een enzym de ene functie niet meer kunnen uitvoeren, maar wel een
hele andere. De gevolgen zijn niet te overzien en het is heel goed mogelijk dat ze ongewenst zijn […]
Door chromosoombreuk kunnen onderlinge samenwerkingsverbanden tussen de genen op een chromosoom
verstoord raken. Hetzelfde gebeurt bij recombinatie en recombinante DNA-technieken. Daardoor ontstaan allerlei
afwijkingen in de eiwitsynthese, bijvoorbeeld in het opvouwen van het eiwitmolecuul, dat een soort- en/of
functiespecifieke aangelegenheid is.
Het artikel zegt verder:
1) Bij het produceren van geneesmiddelen, vaccins, of vervangende menselijke hormonen door recombinant
DNA- veranderde bacteriën wegen de voordelen duidelijk op tegen de risico'
s. Genetisch gemaakte insuline is
echter niet altijd beter dan insuline gewonnen uit dierlijke organen. Sommige mensen kunnen hypoglycaemieën
niet goed meer aan voelen komen, hetgeen soms levensgevaarlijk kan zijn (4, 10).
Gentech ‘humane’ insuline als stereo-isomere stof
Hoewel tientallen jaren met succes gebruik werd gemaakt van dierlijke insuline, is die nu onder druk vanuit de
farmaceutische industrie grotendeels vervangen door synthetische ‘menselijke’ insuline. Helaas droeg dit niet bij
aan een groter welbevinden van insuline-afhankelijke diabetici.
De farmaciegigant Novo Nordisk zegt in zijn publieksvoorlichtingsfolder uit september 2002 ‘dat de synthetisch
gemaakte insuline precies gelijk is aan menselijke insuline. Sinds enkele jaren bestaan er ook insuline analogen,
een aangepaste vorm van het humane insuline molecuul’. Meer letterlijk zegt men in een kadertje het volgende:
[…] De ultrakortwerkende insuline-analoog is een aangepaste vorm van humane insuline.
Er is één bouwsteen veranderd, een aminoizuur, dat ervoor zorgt dat de insuline een beter werkingsprofiel heeft […]
In Biophysical Journal 75, September 1998 1172-1179 staat iets interessants in het artikel: Structural and
Morphological Characterization of Ultralente Insulin Crystals by Atomic Force Microscopy: Evidence of
Hydrophobically Driven Assembly. De studie werd verricht door de Lilly Research Laboratories in Indianapolis in
samenwerking met de University of Minnesota in Minneapolis. Ik citeer een paar fragmenten:
[…] The lack of molecular-level structural characterization of ultralente crystals has hampered efforts to design
more effective basal insulin preparations and has precluded understanding of the subtle yet therapeutically
important differences in the pharmacokinetic characteristics of bovine, human, and porcine ultralente insulin
(Galloway and Chance, 1994) […]
These capabilties and the lack of structural characterization of the theurapeutically important ultralente insulins
promted us to study microcrystals of these forms by AFM.
A previous study in our laboratories of an insulin analog that differed from native human insulin by an inversion
of lysyl and prolyl residues at positions 28 and 29 in the B chain demonstrated that this minor sequence change
affected crystal growth characteristics and lattice defects in een manner that reflected reduced cohesive energy
between hexamers (Yip et al., 1998). This suggests that the sequence difference between bovine and human/porcine
insulins may affect the interfacial structure of ultralente crystals, which can be proved directly with AFM […]
We cannot discern tertiary or secondary structure by AFM; therefore we cannot definitively assign a motif to the
insulin monomers or the hexamer […]
Uit deze citaatjes blijkt dat de ruimtelijke structuur van het insulinemolecuul van groot belang is voor de
farmacokinetische eigenschappen. Via AFM is wel de primaire structuur van het insuline-eiwit in kaart te brengen,
maar over de secondaire en tertiaire structuur tastte men kennelijk nog in het duister of hield men veiligheidshalve
17
een slag om de arm. Om het verschil in farmacokinetische eigenschappen nader te bestuderen is dus een weergave
nodig van deze secondaire en tertiaire ruimtelijke structuren waarvan vooral de tertiaire structuur van belang is voor
de binding op receptoren en de mogelijkheid tot deelname aan complexere structuren.
Wat betreft de primaire structuur blijkt uit het voorgaande het volgende:
• De ‘humane’ insuline bevat kennelijk dezelfde aminozurenketens als de echte menselijke en de analoge
versies hebben één afwijkend aminozuur, ofwel een verwisseling van twee aminozuren in de eiwitketen.
• In een publicatie van het Insulin Dependent Diabetes Trust (IDDT) lees ik de opmerking: […] Until 1970s
only bovine insulin was available and this differs from the insulin our bodies produce by 3 amino acids and
therefore is more allergenic than pork which differs by only one amino acid […]
Voor wat betreft de zuiverheid van dierlijke en gentech insulines bestaat er momenteel geen verschil meer, dus
zou een verschil in de hoeveelheid bijwerkingen een andere oorzaak moeten hebben, maar zou dat alleen te
maken hebben met de mate van overeenkomst van de samenstellende aminozuren? Of zou hierbij de ruimtelijke
structuur ook een rol kunnen spelen? Ik zocht naar beschrijvingen van insuline die wordt geproduceerd door
runderen, varkens en mensen en deed een interessante ontdekking. Ik citeer de drie kenmerken:
Menselijke insuline:
[…] Insulin is a polypeptide made of 51 amino acids arranged in two chains (see figure for primary structuur).
The A chain has 21 residues and the B chain has 30. By convention, the numbering of amino acid redidues
begins at the amino-terminal end of chain, which is known as residue 1.
The two chains are connected by two disulphide bridges, one between A7 and B7, and one between A20 and
B19. A third disulphide bridge links A6 and A11. Human insulin’s molecular weight is 5808 Da, and its
empirical formula is C257H383)77N65S6 […]
The structuur of insulin is nearly identical for most mammals. Porcine and bovine insuline in particular are
almost the same as human insulin […]
Runder insuline:
[…] Interchain disulfide bonds are located between the cysteines at positions A7 and B7 and between
positions A20 and B19. An intrachain disulfide bond occurs between the cysteines at A6 and A11. Bovine
insulin differs from human insulin at the following positions: alanine for threonine at A8, valine for isoleucine at
A10, and alanine for threonine at the carboxyl terminal of the B-chain […]
Varkens insuline:
[…] Interchain disulfide bonds are located between the cysteines at positions A7 and B7 and between
positions A20 and B19. An intrachain disulfide bond occurs between the cysteines at A6 and A11. Porcine
insulin differs from human insulin in having alanine in place of threonine at the carboxyl terminal of the B-chain
[…]
Uit deze beschrijvingen blijkt dat runderinsuline inderdaad 3 aminozuren verschilt van de menselijke insuline en
varkensinsuline slechts 1 aminozuur. Alle drie hebben 51 aminozuren.
Bovine insuline heeft verschillen op A8, A10 en B30 en varkens insuline verschilt alleen van lichaamseigen
menselijke insuline op B30.
Maar veel belangrijker is dat de binding via cystinebruggen voor alle drie de insulines volkomen identiek
is. Dat houdt in dat de tertiaire structuur van de drie insuline-eiwiten – dus de opvouwing – identiek lijkt.
Alledrie de insulines vertonen dus dezelfde ruimtelijke structuur voor wat betreft dat aspect van de totale
structuur.
En mede daarom passen ze kennelijk ook alledrie wel of niet op dezelfde receptoren en doen de twee
dierlijke insulines ook precies hetzelfde als de natuurlijke menselijke insuline.
Later zal nog blijken dat de ruimtelijke structuur inderdaad identiek is. Bijwerkingen op grond van een
afwijkende ruimtelijke structuur kunnen dus waarschijnlijk worden uitgesloten voor zowel porcine- als
bovine insuline.
Maar kennelijk was in 1998 de tertiaire ruimtelijke structuur van ‘humane’ en ‘analoog-humane’ insuline nog
onbekend bij de fabrikant Lilly, zodat over een afwijkende farmacokinetische uitwerking op receptoren e.a. nog
geen uitspraken konden worden gedaan.
•
•
De zuiverheid van gentech insulines en dierlijke insuline is gelijk.
Dierlijke insuline gedraagt zich als ruimtelijke molecuul net als echte menselijke insuline.
18
Dat doet vermoeden dat ‘humane’ en ‘analoge’ insuline zich afwijkend gedragen vanwege een afwijkende
ruimtelijke structuur, die meestal goed genoeg past om wel de gewenste insuline-functie te vervullen, maar
daarnaast soms ook nog ‘nevenactiviteiten’ ontplooit bij receptoren. Een stereo-isomeer gentech insuline kan in
bepaalde gevallen werken als een ‘loper’ en ‘sloten’ – ofwel receptoren – bedienen waar normaliter specifieke
sleutels voor nodig zijn. Zo’n ‘loper’ kan sloten openen en afsluiten zonder tussenkomst van de originele sleutel.
Ik vermoed dat gentech insuline – behalve als ietwat gemankeerde sleutel op zijn eigen slot – ook kan fungeren
als zo’n ‘loper’.
Gentech insuline wordt geproduceerd door de E-coli-bacterie, waarin een humaan insuline-gen is aangebracht.
Hoewel de door het menselijk DNA gedicteerde aminozuursamenstelling (bijna) identiek is aan die van de
menselijke insuline, is het mogelijk dat de E-coli-bacterie de ‘opvouwing’ van het eiwit – als laatste stap in de
eiwitsynthese - heeft verricht volgens zijn eigen soortspecifieke gewoonte of gewoon random heeft
geïmproviseerd.
Het is dus mogelijk dat de E-coli-bacterie in de laatste synthesefase zijn stempel heeft gedrukt de tertiaire
structuur van het insuline-molecuul op basis van een onderliggend (DNA-gerelateerd) organisatieniveau.
Evolutie, morfogenetische informatie en het opvouwingspatroon.
Toen in de loop van de evolutie de hogere zoogdieren zich ontwikkelden, werd de informatie omtrent het
opvouwen van het insulinemolecuul opgeslagen in de morfogenetische velden van de soorten. En daarmee werd
de insulinefunctie voor deze hogere soorten universeel. Deze informatie stuurt bij de hogere soorten ook steeds
een zelfde opvouwing aan.
Bacteriën delen niet mee in deze informatie en derhalve bevatten hun velden niet dezelfde opvouwingsinstructies
en kunnen zij dus ook niet het insuline-eiwit op dezelfde manier opvouwen als runderen, varkens en mensen.
Het artikel Protein Engineering of Insulinlike Growth Factor (1994). Ph. D. Thesis, University of London, zegt
in dit verband:
[…] It is interesting to note that though the tertiary structure is, to some degree, governed by the quaternary
structure, the insulin fold and the activity of the molecule are preserved […]
Evolutionair ontwikkelde informatie zorgt voor het instandhouden van de karakteristieke ruimtelijke structuur en
activiteit van de natuurlijke insulines van varken, rund en mens.
Ik heb het vermoeden dat er bij de gentech insulines die via bacteriën en gisten worden verkregen sprake is van
een afwijking in het opvouwingspatroon die wordt veroorzaakt doordat bacteriën en gisten via hun eigen DNA
niet volledig kunnen intermediëren voor de ‘opvouwinformatie’, terwijl mensen, runderen en varkens dat wel
kunnen.
Bijwerkingen van gentech insuline
• Hoewel allerlei bijwerkingen worden gemeld, is de meest verontrustende bijwerking wel dat er vaker hypo’s
optreden die ook ernstiger van aard zijn. Deze hypo’s treden onaangekondigd op, dus zonder de inleidende
gewaarwordingen van trillen, sterk transpireren, hartkloppingen, moeheid, zwakte en duizeligheid.
• Ook treden er zonder aanleiding – dus in normale gecontroleerde omstandigheden – onverklaarbare extreme
schommelingen op in de bloedglucosespiegels, van bijvoorbeeld 18 mmol/l naar 1,2 mmol/l, terwijl op het
moment van meting voor een insuline-inspuiting de bloedsuikerspiegel 8,5 was.
• Daarnaast wordt vaak melding gemaakt van persoonlijkheidveranderingen, met name in de richting van een
verminderde impulsbeheersing en agressiviteit, en geheugen- en concentratiestoornissen.
• ‘Humane’ insuline kan ook averechts werken en complicaties van een niet goed behandelde diabetes zelfs
verergeren. Een gevreesde complicatie is retinopathie en dat is één van de redenen die altijd worden
aangevoerd om toch tijdig te beginnen met insuline spuiten. Aventis Pharmaceuticals, April 24th 2000 Press
Release zegt hierover: […] “Human insulin therapy may be associated with hypoglyceamia, worsening of
diabetic retinopathy, lipodystrophy, skin reactions (such as inhection-site reaction, pruritus, and
rash),allergenic reactions, sodiumretention and oedema.” […]
De humane insuline werd na een zeer korte periode van klinische studies – met veel te weinig proefpersonen,
waarbij niet eens de minimale norm van N=100 werd gehaald – gepatenteerd.
Twee jaar van experimenteren met 17 tot 50 proefpersonen – waaronder ook gezonde mannen - kan geen
garantie leveren voor veiligheid op termijn, temeer daar men stelt dat deze insuline zeker op de langere termijn
veiliger is dan de dierlijke insuline.
Al meteen na de introductie van de ‘humane’ insuline onstonden er problemen bij een deel van de gebruikers. In
de periode 1986 tot 1989 heeft de British Diabetic Association (BDA) – die als taak heeft patiënten te
informeren, adviseren en hun belangen te behartigen – ongeveer 3.000 brieven ontvangen, waarin mensen hun
19
beklag doen over de ‘humane’ insuline. Dit was voor de BDA aanleiding om een onderzoek te organiseren naar
de gemelde bijwerkingen met het doel om een onafhankelijk rapport op te stellen. De voorgenomen publicatie
van dit rapport in het British Medical Journal, in 1993, werd echter op het laatste moment nog verhinderd omdat
de inhoud ‘te alarmerend’ zou zijn. Zes jaar later wist een journalist van het dagblad The Guardian de hand op
het rapport te leggen en werd het alsnog in de krant openbaar gemaakt. Het originele artikel is nog steeds op het
internet terug te vinden op het adres: http://www.guardian.co.uk/uk_ news/story/0,,315644,00.html
Geen waarschuwingssignaal voor een naderende hypo
Een plotselinge hypo kan – in het verkeer of indien men alleen is – dodelijk aflopen of tot onomkeerbare
hersenschade schade leiden. Er kunnen epileptische aanvallen optreden, die later ook zonder hypo voor ernstige
situaties, verslechtering van cognitieve functies en de dood kunnen leiden. Naast de diabetes ontstaat dan ook
‘hypo-geïnduceerde’ epilepsie.
De vraag is hoe het kan dat de gebruikelijke bekende waarschuwingssignalen uitblijven. Daarvoor moeten we
even de rol van glucagon in beschouwing nemen.
Naast insuline is ook het stofwisselingshormoon glucagon onmisbaar. Bij een te hoog glucosegehalte in het
bloed zetten cellen in de eilandjes van Langerhans het niet actieve proinsuline om in insuline.
Maar bij een te lage bloedglucosespiegel treedt een ander hormoon in werking, namelijk glucagon. Dat zorgt
voor de afbraak van glycogeen in spieren en lever, waardoor suiker vrijkomt. Bij een verminderde
glucagonfunctie treedt er makkelijker een zogenaamde hypo op (hypoglycemie). Glucagon wordt net als insuline
aangemaakt in de pancreas en vertoont een zekere verwantschap met insuline, hetgeen doet vermoeden dat ook
de receptoren een bepaalde mate van overeenkomst vertonen.
Als de glucagonfunctie geen kans ziet om voldoende suiker vrij te maken om de bloed-glucosespiegel op peil te
brengen, beginnen de bijnieren de stresshormonen adrenaline en cortisol af te geven. Deze stresshormonen
zorgen er onder andere voor dat de spieren overschakelen op de verbranding van vetzuren, zodat de hersenen
kunnen blijven beschikken over het schaarse glucose.
Een naderende hypo kenmerkt zich dus door het in werking treden van de stresshormonen glucagon, adrenaline
en cortisol, waarbij de verhoogde aanmaak van glucagon dient als aktivator voor de aanmaak van adrenaline en
cortisol.
De extra adrenaline en cortisol leiden tot waarneembare stressreacties zoals zweten en beven.
De waarschuwingssignalen voor een beginnende hypo worden ook wel ‘sympathoadrenal symptoms’ genoemd.
Als nu die ‘humane’ insuline inderdaad eens stereo-isomeer is aan de lichaamseigen menselijke insuline en een
zodanige afwijkende ruimtelijke structuur heeft dat het bij een deel van de gebruikers in meer of mindere mate
de functies van glucagon, adrenaline en/of cortisol kan blokkeren, dan bestaat de kans dat:
• Er niet voldoende glucagon wordt gemaakt om te zorgen voor een minimale glucose-noodvoorziening om
de hersenfunctie te continueren en de aanmaak van adrenaline en cortisol te triggeren.
• Er minder of geen adrenaline en/of cortisol wordt aangemaakt voor de overschakeling op de vetverbranding
van de spieren en er dus geen zweten en bevingen optreden die deze overgang begeleiden.
Stereo-isomere insuline, de bloedsuikerspiegel en hormoonverstoring
Omdat de productie van insuline en glucagon beide gerelateerd zijn aan de beschikbaarheid van glucose – en
adrenaline en cortisol worden gestimuleerd door glucagon – kijken we eerst aar de mogelijke invloed van een
stereomeer eiwit op insuline en glucagon.
• De bètacellen van de pancreas produceren insuline als ze daartoe worden getriggerd doordat een bepaalde
hoeveelheid glucose de receptoren van de bètacellen bezet. Deze receptoren fungeren als ‘sensoren’ om de
glucoseconcentratie te meten.
• De alpha-cellen van de pancreas produceren glucagon als de receptoren op deze cellen juist niet voldoende
meer worden bezet door glucose.
Als nu eens die stereo-isomere humane insuline kans ziet om zich te binden aan de glucosereceptoren van zowel
de alpha- als de bètacellen van de pancreas, dan zal de humane insuline enerzijds kunnen bijdragen aan een
geoptimaliseerde lichaamseigen productie van insuline, voor zover dat nog mogelijk is, en tegelijkertijd zal ze de
productie van glucagon kunnen verhinderen.
Beide mechanismen leiden tot een verlaging van de bloedsuikerspiegel. Verlaging van de bloedsuikerspiegel via
een ‘dubbele’ insulinewerking – zoals mogelijk is bij diabetes-2 – lijkt prima, maar het gevaar voor een hypo
komt wel dichterbij door het ontbreken van de compenserende glucagonfunctie als er tijdelijk meer
glucose/brandstof nodig is.
Door het ontbreken van de triggering van de stresshormonenproductie door glucagon blijft ook de waarschuwing
voor zo'
n hypo dan uit.
20
Sterk schommelende bloedsuikerspiegels
De extreem schommelende bloedsuikerspiegels zouden kunnen worden veroorzaakt doordat de stereo-isomere
‘humane’ insuline in de meeste gevallen nog wel op de insulinereceptoren pas, maar dan op een niet geheel
perfecte manier. We zien dan het effect van een ‘roestige’ of wat beschadigde sleutel. Ook zou zo’n sleutel ten
gevolge van corrosie ook op een niet voor hem bedoeld slot kunnen gaan passen.
Roestige sleutels kunnen problemen geven bij het gebruik: de ene keer kunnen ze een slot tamelijk vlot bedienen,
maar een andere keer kost het moeite of lukt het even helemaal niet.
• Het is dus mogelijk dat die hiervoor genoemde ‘dubbele’ werking van insuline slechts periodiek optreedt,
zodat bij de onbedoelde bezetting van de glucosereceptoren op de bètacellen er veel insuline werkzaam is,
terwijl bij niet aangrijpen op die receptoren er minder insuline voorhanden is en de bloedsuikerspiegel stijgt.
• Ik vermoed dat de stereo-isomere insuline tevens een onregelmatige werkzaamheid kan hebben op de
insulinereceptoren van de lichaamscellen, waardoor de cellen zich ook niet regelmatig zullen openen voor
het binnenlaten van de normaliter door insuline ‘binnengeloodste’ brandstof voor de mitochondriën,
waardoor die insuline werkt ‘met horten en stoten’, en de werkzaamheid vaak onvoorspelbaar en
onregelmatig is en de bloedsuikerspiegels zullen schommelen. Hoe gevoeliger de receptoren zijn voor de
juiste ruimtelijke insulinestructuur, hoe meer problemen er zullen worden ondervonden. De stereo-isomere
insuline vergroot dan in wisselende mate de ‘insuline-ongevoeligheid’ van de cellen.
• Extreem lage waarden kunnen ontstaan als ook glucagon wordt geblokkeerd, want dan wordt er geen extra
suiker vrijgemaakt uit de spieren en lever, terwijl ook de stressreactie uitblijft.
We zien dan een combinatie van:
• perioden met een verminderde insulinewerking – door verminderde invloed op lichaamscellen en/of niet
extra gestimuleerde eigen insulineaanmaak - die leidt tot extreem hoge glucosespiegels in relatie tot de
‘afstelling’,
• afgewisseld met perioden waarin de insuline wel goed werkt – door versterkte aanmaak en/of goed
‘binnenloodsen’ van brandstof in de cellen - terwijl de glucagon-aanmaak faalt doordat het stereo-isomere
insuline wel de aanmaak van glucagon blokkeert. In deze perioden zal de bloedsuikerspiegel tot extreem
lage waarden kunnen dalen omdat geen tijdige compensatie door de glucagonfunctie optreedt. Het falen van
de glucagonfunctie wordt in het eerste geval gemaskeerd door de eveneens gedeeltelijk falende
insulinefunctie.
Ik vraag me wel af of die ‘roestafwijking’ van de insulinesleutels altijd constant is. Perioden met veel extremen
en rustige perioden wisselen elkaar ook af. Het lijkt logisch dat het wisselende gemak waarmee de ‘humane’
insuline op de eigen - en ook op de niet voor haar bedoelde - receptoren bindt afhankelijk is van nog een
variabele die gerelateerd is aan een wisselende kwaliteit van deze insuline. Het zou kunnen dat de ene partij
insuline meer problemen meebrengt dan een andere partij. De partijen zouden kunnen worden gekenmerkt door
zoiets als een metaforische ‘levende roestlaag’, ofwel een variatie in de mate waarin er sprake is van stereoisometrie, dus een variatie in de afwijking van de ruimtelijke structuur. Naar deze mogelijkheid ga ik nog op
zoek.
Waarom heeft slechts een deel van de insulinegebruikers ernstige hypo-problematiek?
Hoewel vrijwel iedereen die ‘humane’ insuline gebruikt bijwerkingen heeft, wordt slechts een deel van de
spuiters getroffen door de ernstige en onverwachte hypo’s. Waarom heeft niet iedere diabeticus daarvan in
dezelfde mate last? Is er soms een bepaalde – en door klinisch onderzoek vast te stellen - variabele die
discrimineert voor een eventuele ‘overgevoeligheid’ van de minderheid van de diabetici? Ik vermoed dat dit het
geval is.
In Pharma Selecta vol 21 nr 02 (2005) lees ik in een artikel door E.M. Dettmers en R.G. Grote Beverborg,
getiteld Glucagon-like peptide-1, een peptide uit de darmen in de race tegen diabetes, de volgende opmerking:
[…] Vooral de remming van glucagon is van belang, omdat diabetes mellitus type II geassocieerd is met
hyperglucagonemie en een defecte suppressie van glucagonsecretie door een verhoogde glucosespiegel […]
Diabetes kan gekenmerkt worden door een verhoogde productie en een tekort schietende onderdrukking van de
afgifte van glucagon. Hieraan kunnen volgens mij zelfs twee systemen ten grondslag liggen.
• De conditie van de glucosereceptoren op de glucagon producerende alpha-cellen van de pancreas.
• De conditie van de glucosereceptoren van de incretine producerende L-cellen in de darmen. De manier
waarop het hormonale ‘incretine-systeem’ functioneert bepaalt indirect de secretie van glucagon.
21
Het mechanisme van de glucose-receptoren op de alpha-cellen
De alphacellen van de pancreas bevatten glucosereceptoren. Zolang deze receptoren in voldoende mate worden
bezet door glucose, zullen deze alpha-cellen normaliter geen glucagon produceren. Als het
glucosebezettingssignaal uitvalt start de glucagonproductie.
Als de glucosereceptoren op de alpha-cellen echter defect - of in onvoldoende mate aanwezig – zijn, dan kan de
aanwezigheid van glucose de aanmaak van glucagon niet remmen, zodat glucagon gaat bijdragen aan het
verhogen van de glucosespiegel.
Als de alpha-cellen geen of te weinig goed functionerende glucosereceptoren hebben, dan kunnen ze niet of
nauwelijks worden beïnvloed door glucose of een stof die bij de receptoren in de plaats kan treden voor glucose,
zoals bijvoorbeeld de eerder genoemde (verondersteld) stereo-isomere ‘humane’ insuline.
Zelf veronderstel ik dat zowel diabetes type 1 als type 2 kunnen worden gekenmerkt door defecte
glucagonsuppressie door een tekort aan gezonde glucosesereceptoren op de alphacellen van de pancreas. Als dat
inderdaad het geval is bij de meerderheid van de diabetici, dan zou dat kunnen verklaren waarom de meeste
diabetici geen of veel minder last hebben van extreme hypo’s.
• Bij de meeste diabetici blijft door een ‘basisniveau’ glucagon de bloedsuikerspiegel tot op zekere hoogte
beter bewaakt worden, zodat er minder snel ernstige hypo’s optreden. Stereo-isomere humane insuline heeft
nauwelijks of geen invloed op de glucagonproductie omdat die niet (volledig) lamgelegd kan worden via de
‘onbedoelde’ binding aan de glucosereceptoren. De alpha-cellen zijn als het ware ‘ongevoeliger’ voor de
remmende invloed van glucose en de bedrieglijke invloed van de humane insuline.
• Bij diabetici met gezonde alpha-celreceptoren kan de stereo-isomere insuline wel optimaal en onbedoeld de
glucosereceptoren bezetten en aldus de alpha-cellen onterecht het signaal geven dat er nog voldoende
glucose in omloop is en er derhalve geen glucagon hoeft te worden aangemaakt. Als de glucosespiegel
daardoor daalt tot beneden het minimale niveau waarbij de hersenen nog kunnen functioneren, dan treedt
een ernstige hypo op die snel overgaat in een diabetisch coma.
• De mate waarin stereo-isomere insuline invloed kan uitoefenen op de nog aanwezige gezonde
glucosereceptoren van de alpha-cellen zal ook bepalend zijn voor de mate waarin men benadeeld wordt in
de voortekenen van een hypo. Een (sterk) verminderde glucagonproductie leidt tot een (sterk) verzwakte
stressreactie. Hoe beter de alpha-cellen nog functioneren, hoe zwakker in dit geval de waarschuwende
stressreactie zal zijn.
• Veel diabetici klagen al over een waarschuwende stressreactie bij bloedsuikerspiegels hoger dan 5 of 6
mmol/l; soms treedt dit al op bij 7,5 mmol/l of zelfs nog hoger. Ik veronderstel daarom dat er bij een defecte
glucagonsuppressie gewenning optreedt aan een hogere glucagonspiegel en dat een relatief kleine toename
van glucagon door het dalen van de bloedglucosespiegel dan een stressreactie oproept bij een hogere
bloedglucosespiegel. Het is niet onmogelijk dat mensen die bij hogere bloedsuiker-waarden al een hypo
voelen opkomen leiden aan een defect glucagonsysteem. Het lijkt me daarom onzinnig om te proberen
iedereen ‘af te stellen’ op een bloedsuikerwaarde van 5 à 6 mmol/l.
Als dit mechanisme inderdaad bestaat, dan impliceert dit dat de diabetici met een nog (tamelijk) gezonde
glucagonfunctie – dus een intacte glucagonsuppressie – het grootste risico lopen op onverwachte en
ernstiger hypo’s dan de diabetici met een al gestoorde glucagonsuppressie.
Het functioneren van het incretine-systeem
In de darmen worden door endocriene L-cellen – bij inname van voedsel – ook glucagon-achtige peptiden
gevormd: GLP-1, GLP-2 en GIP. Deze hormonen stimuleren de insuline-secretie en werkend verlagend op de
bloedglucosespiegel. Deze hormonen – incretinen genoemd - werken normaliter de vorming van glucagon tegen.
Dit glucagon-achtige GLP-1 wordt in de darmen gevormd onder invloed van het aanbod aan glucose
(koolhydraten). Ik neem aan dat de genoemde endocriene L-cellen ook glucose-receptoren bevatten. Als de
glucosereceptoren in voldoende mate worden bezet door glucose dan zal de productie van GLP-1 starten.
GLP-1 stimuleert zowel de insulinesecretie als de insulinebiosynthese en is alleen actief bij een glucosespiegel
hoger dan 4,3 mmol/l. Zodra de glucosespiegel onder deze waarde daalt, stopt de aanmaak van GLP-1 ten gunste
van de aanmaak van glucagon, zodat de bloedglucosespiegel weer stijgt en een hypo wordt voorkomen.
Een nauwkeurig functioneren van deze GLP-hormoonfunctie is dus van levensbelang. Als deze functie door
hormoonverstorende invloeden wordt ontregeld, dan kan het volgens mij gebeuren dat de aanmaak van incretine
op hol slaat en ook actief is onder de waarde van 4,3 mmol/l.
Als een stereo-isomere insuline kans ziet om de glucosereceptoren van de alpha-cellen te bezetten, dan lukt dat
waarschijnlijk ook bij de glucosereceptoren van de L-cellen in de darmen. En dan worden die hormonale Lcellen ten onrechte in de waan gebracht dat voortdurend veel glucose wordt aangeboden, waardoor de
incretineproductie ook blijft doorgaan en de bloedglucosespiegel daalt tot onder de 4,3 mmol/l, met een hypo als
gevolg.
22
Net zo goed als de alpha-cellen van de pancreas kunnen lijden aan te weinig of defecte glucosereceptoren,
waardoor de invloed van glucose of plaatsvervangende stereo-isomere insuline afneemt, kan dat ook het geval
zijn met de L-cellen in de darmen. In dat geval zijn er dus diabetici met meer of minder goed werkende
glucosereceptoren op hun L-cellen.
• De groep met de defecte L-cellen zal niet of in mindere mate te beïnvloeden zijn door glucose en een
verminderde incretine-secretie hebben. Op deze defecte L-cellen heeft ook stereo-isomere insuline weinig
effect. Er is normaliter minder risico op een extreme hypo, net als bij de defecte glucosereceptorfunctie op
de alpha-cellen.
• De groep met de goedfunctionerende L-cellen is gevoelig voor glucose, maar helaas eveneens voor de
bedriegelijke invloed van de stereo-isomere insuline waarvan de moleculen ook op de glucosereceptoren
passen. Deze gezonde L-cellen ‘draaien door’ en produceren teveel incretine, waardoor de
bloedglucosespiegel kan dalen tot onder de 4,3 mmol/l, met een mogelijk extreem ernstige hypo als gevolg.
Ik denk dat er in veel gevallen sprake is van een combinatie van defecte glucosereceptoren op zowel L-cellen in
de darmen als alpha-cellen in de pancreas: ofwel beide systemen zijn dan gezond ofwel beide systemen zijn
aangetast.
Bij oneigenlijke invloed van de stereo-isomere insuline op een gezond glucosereceptor-systeem van mensen met
diabetes-2 zouden de nadelige invloeden elkaar dus kunnen versterken. De combinatie van een te sterke
insulineproductie (met indirecte rem op de glucagonproductie) en een te sterke (directe) rem op de
glucagonproductie zou de oorzaak kunnen zijn van de hypo-problematiek van een groep diabetici.
Paradoxaal genoeg zou een defect glucosereceptorsysteem op de alpha-cellen en de L-cellen diabetici – bij
gebruik van de gemodificeerde ‘humane’ insuline – juist kunnen beschermen tegen extreme hypo-problematiek
en staan mensen met gezonde receptorsystemen juist bloot aan de grootste risico’s.
Gedragsveranderingen en versterkte agressie
Blokkeren van de adrenaline-aanmaak – door gebrek aan glucagon - leidt tot verstoring in de verhouding
adrenaline-noradrenaline.
De aanmaak van adrenaline is stapsgewijs en is als volgt: Tyrosine > Dopa > Dopamine > Noradrenaline >
Adrenaline. Als nu de laatste stap - dus de omzetting van noradrenaline in adrenaline – wordt geblokkeerd, dan
zal er relatief veel noradrenaline in omloop blijven.
De ‘vlucht- of-vechtrespons’ op stress wordt mede bepaald door de soort hormonen die worden aangemaakt.
Adrenaline is meer vluchtgebonden en noradrenaline is gerelateerd aan vechten, dus aan agressie. Onbedoeld
blokkeren van de adrenalineaanmaak zal dus kunnen leiden tot een versterkte ‘vechtreactie’ ofwel tot meer
agressie.
Tot de bijwerkingen van de gentech ‘humane’ insuline behoort zowel het uitblijven van de stressreactie bij een
naderende hypo als het vertonen van een versterkte agressie. Beide bijwerkingen kunnen (volgens mij) verklaard
worden door stereo-isomere humane insuline.
Hoewel ik denk dat de mogelijke stereo-isometrie van ‘humane’ insuline de belangrijkste oorzaak zou kunnen
zijn van het uitblijven van een waarschuwing voor een naderende hypo, las ik nog een andere verklaring die
hierop mede van toepassing zou kunnen zijn:
[…] The Lancet, 1998; Vol 352: 1549
Response to Professor Amiel – F Wolff, Hypoglycaemia Avoidance
This response in The Lancet pointed out that when insulin is extracted from the betacells of the pancreas of pigs or
cattle, small amounts of glucagon are also extracted from the alpha cells by the process itself and are therefore
present in animal insulins. The author points out that the newer insulins (‘human’) do not contain glucagon. The
significance of this is that glucagon is a counter-regulatory hormone and these hormones provide protection from
hypoglycaemia by triggering the warning signs of an impending hypo […]
Hoewel de ‘meegelifte’ kleine hoeveelheid glucagon misschien wel kan helpen bewerkstelligen dat de
natuurlijke dierlijke insuline niet zo snel leidt tot het uitblijven van de triggering van de waarschuwende
stresshormonen, geeft gebrek aan glucagon in de ‘humane’ insuline nog steeds geen verklaring voor de grote
verscheidenheid aan andere bijwerkingen.
Volgens mij is de bedrieglijke uitwerking van stereo-isomere insuline-eiwitten de hoofdzaak bij het ontstaan van
allerlei bijwerkingen die het totale functioneren kunnen betreffen.
23
Net als het Eli Lilly concern wilde ook ik graag weten wat nu precies de tertiaire ruimtelijke structuur van de
gentech ‘humane’ insuline is en bleef ik zoeken.
Nadat ik inmiddels de overeenkomstige tertiaire ruimtelijke structuur van lichaamseigen menselijke insuline en
bovine en procine insuline gevonden had, lukte het me pas wat later om informatie te vinden over de
bindingsplaatsen – van de ‘humane’ en ‘analoog-humane’ insulines en dat leverde aanvankelijk een verrassing
op: Deze laatste gentech insulines vertoonden precies dezelfde bindplaatsen als de drie natuurlijke insulines en
dus was dit aspect van de tertiaire structuur hetzelfde. De productingormatie van ‘Insulin, Human, recombinant
Expressed in E. coli’ zegt daarover dan ook:
[…] Biosynthetic human insulin (BSI), or recombinant human insulin expressed in E. coli is of recombinant DNA
origin. This recombinant human insulin is derived from proinsulin and is chemically, physically and biologically
identical to pancreatic human insulin [...]
Volgens mij moest er dan toch nog een bepaalde extra variabele in het spel zijn die zorgt voor een afwijking op een
nog fundamenteler niveau, een ‘vierde organisatieniveau’ waarmee bijvoorbeeld elektromagnetische energie
gemoeid kon zijn.
Deze laatste informatie werd eind 1999 gepubliceerd, dus na het aan Eli Lilly gerelateerde artikel waarin men
stelde: We cannot discern tertiary or secondary structure by AFM; therefore we cannot definitively assign a
motif to the insulin monomers or the hexamer.
Alleen onafhankelijk ander onderzoek kan hierover wellicht opheldering verschaffen.
Vervolgens richtte ik me op de onderlinge aantrekkingskracht van atomen en moleculen. Dat
is de ‘Van der Waals-kracht’, die al genoemd wordt in het HBS-boek Natuurkunde-B (Algemene voortzetting),
uit 1958.
Van der Waals beschrijft de aantrekkende krachten tussen moleculen onderling. En de verschillende onderlinge
aantrekkingskracht van de aminozuren kan ook vormbepalend zijn.
Ik zocht op de sleutelwoorden: protein spatial structure, protein folding, interaction energy, hierarchy of domain
structure, sequence alignment en vond van de hand van wetenschappers van de Russian Academy of Sciences in
Moskou het artikel: Hierarchy of Regions of Amino Acid Sequence with Respect to Their Role in the Protein
Spatial Structure, dat werd gepubliceerd in Journal of computatational biology, volume 7, Numbers ½, 2000, Pp.
183-192. Ik citeer uit dit artikel de samenvatting.
[…] The method of the representation of amino acid sequence by graph of the interactions energy between parts
of spatial structure has been elaborated. Out method provides the possibility to establish the compatibility
between each point of a polypeptide chain and the Van der Waals interactions energy of regions of a native
globule adjacent to this amino acid residue.
We have undertaken an exhaustive analysis of a set of proteins. Boundaries of domain and module structures
have been found. Nonequivalence of different parts of sequences in respect to their contribution to stabilization
of the spatial structure of the protein macromolecules has been revealed. On the basis of a number of energetic
levels which are necessary to identify all independent parts of the globule, the contribution from each part of
the sequence to stabilization of the spatial structure of the globule is defined. Thus, it has been found that the
sequence of amino acid residues coincides with the sequence of the numerical values which can be used in
turn in formal procedures, such as an alignment, a search of consensus, the recognition of composition
peculiarities, etc. An example of the comparison of proteins with various sequence identities is considered to
demonstrate the scheme of an alignment procedure […]
Het blijkt dus dat niet de bindpunten van de tertiaire structuur primair bepalend zijn voor de uiteindelijke
ruimtelijke kristalstructuur, maar de energieke lading van de samenstellende aminozuren. Bij de positieve of
negatieve elektrische lading van de aminozuren van het insulinemolecuul speelt het voor de insulinesynthese
onmisbare zink een belangrijke rol. Zinkionen zijn medebepalend voor de ruimtelijke structuur, zoals blijkt uit
een artikel dat ik vond op: http://www.cryst.bbk.ac.uk/pps97/course/section11/insulin.html
Dat artikel was gebaseerd op het werk van R. Gill (1994) Protein Engineering of Insulin-like Growth Factor,
Ph.D. Thesis, University of London.
Bekend is dat zowel dierlijke als recombinante insuline via zink worden gemanipuleerd tot een kortere of
langere werkingsduur. Deze bewerking leidt dan tot een andere secondaire ruimtelijke structuur dan die
van de oorspronkelijke lichaamseigen insuline, die echter niet van invloed is op de uiteindelijke tertiaire
ruimtelijke structuur.
24
Blijft nog één vraag onbeantwoord: waarom kan de – verder ongemanipuleerde - E. coli-insuline dan toch een
stereo-isomere structuur hebben in vergelijking met de natuurlijke menselijke insuline, als de aminozuurvolgorde
volkomen identiek is en er dus identieke ladingsverschillen – dus Van der Waals-krachten - aanwezig zijn?
Kennelijk hangt de uiteindelijke ruimtelijke structuur van het insulinemolecuul toch nog af van een extra
variabele die bestaat naast de al bekende op het primaire, secondaire en tertiaire niveau, een ‘onbekende
motiverende kracht’ die ook in staat is om de structuur van het molecuul vast te houden. Al zoekende vond ik
deze kracht, die in de wetenschappelijke onderzoekspraktijk al langer bekend was, maar slechts heel moeilijk
kan worden betrapt via elektromagnetische metingen.
Ik denk dat daar de theorie omtrent de aansturing van levende organismen door de al genoemde morfogenetische
veldinformatie – het cytopatisch spiegeleffect - een rol gaat spelen.
Deze morfogenetische veldinformatie werd in de loop van de evolutie opgebouwd door zich ontwikkelende
organismen die hun functioneringsinformatie collectief opsloegen in een databank die vervolgens dient als
aansturing van organismen met gelijksoortige functies.
Aansturing door die evolutionair opgebouwde veldinformatie geeft ook nadere instructies over de
opstellingsvolgorde van identieke combinaties van verschillend geladen aminozuren.
Dit strookt ook met hetgeen ik al eerder citeerde uit het Tijdschrift voor Integrale Geneeskunde, uit het artikel:
‘Genetische manipulatie: de risico’s’.
[…] Theoretisch zijn gentechnisch geproduceerde eiwitten niet precies hetzelfde als eiwitten die in het menselijk
lichaam gemaakt worden. Het proces van replicatie en translatie is zo fundamenteel dat het bij alle organismen
hetzelfde is, maar de laatste stappen van de
eiwitsynthese zijn weefsel- en soortspecifiek (14). Het samenvoegen van verschillende deelmoleculen tot een
groot molecuul bijvoorbeeld, hetgeen niet direct door het DNA wordt gedaan, verandert de struktuur van het
eiwit […]
De door hogere zoogdieren opgebouwde opvouwingsinformatie om met de gegeven variatie-mogelijkheden toch
een klassiek en overeenkomstig opvouwingspatroon te ontwikkelen ontbreekt bij de E. coli-bacterie en daarom
formeren de tot elkaar aangetrokken aminozuren zich op een random manier. Dat leidt tot telkens een andere
opstelling van de aminozuurkoppels van de insuline in de tanks met bacteriekweek. Daarom kan iedere partij
kunstmatig verkregen insuline een ander opvouwingspatroon hebben gebruikt en kan iedere partij meer of
minder stereo-isomeer zijn, ofwel meer of minder afwijken in zijn ruimtelijke structuur. En dat heeft dan een
meer of minder verstorende invloed op het normale functioneren.
Een metafoor legt het misschien wat simpeler uit:
Als een qua sekse gemengd schoolklasje wordt gezegd twee-aan-twee in een rij te gaan staan, de jongens naast
de meisjes, dan zullen de kinderen elkaar de eerste keer naar eigen keuze een hand geven. Als de lerares zegt dat
ze de volgende keer weer net zo moeten gaan staan, dan zal dat op den duur gewoonte gaan worden en
automatisch gebeuren. De stem van de lerares en de gevormde gewoonte zijn te beschouwen als de eerste
aansturing en de opbouw van veldinformatie die voortaan de rij-opstelling aanstuurt.
Gebrek aan instructie en gewoontevorming (via evolutionaire ontwikkeling en consolidatie) leidt er toe dat een
groep op een random manier twee-aan-twee gaat staan, dus variërende combinaties vormt, ook als gehoorzaamd
wordt aan het basisgegeven dat luidt dat jongens naast meisjes moeten gaan staan. Meerder jongens passen bij
meerdere meisjes, net zoals er in de beide aminozuurketens van insuline ook meerdere overeenkomstige
aminozuren zijn.
De E. coli-bacterie heeft bij gebrek aan een zelf opgebouwde gewoonte geen instructies om automatisch aan te
sturen op dezelfde klasse-opstelling als die van het door de instruerende lerares begeleide klasje en dus vormen
zich daarin random koppels die in een random volgorde gaan staan, waardoor de ruimtelijke structuur (steeds)
anders is dan van het begeleide klasje
Volgens mij is de ruimtelijke structuur van natuurlijke bovine en porcine insuline identiek aan die van de
natuurlijke menselijke insuline omdat hier een evolutionaire informatie-opbouw aan ten grondslag ligt. Maar dat
vraagt nog om een bewijs.
En die bewijsvoering – ofwel falsificatie van mijn idee - is sinds begin 2006 te realiseren.
Begin februari 2006 las ik een artikel in de Volkskrant over een nieuw ontwikkelde structuur-controle-software
om de door NMR tot stand gekomen weergave van de ruimtelijke structuur van eiwitten te controleren en te
verbeteren. Op deze vinding promoveerde de heer S. Nabuurs van de vakgroep bioinformatica en fysische
chemie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
25
Het moet mogelijk zijn dat dr. Nabuurs – eventueel met zijn vakgroep – een vergelijkend onderzoek doet naar de
ruimtelijke structuren van gentech insuline, lichaamseigen menselijke insuline en insuline die wordt gewonnen
uit de alvleesklieren van runderen en varkens, waarbij ook de tot een langere en kortere werkingsduur
gemanipuleerde dierlijke insulines worden betrokken.
Dan zal blijken in hoeverre de echte ruimtelijke structuur van gentech insuline afwijkt van die van menselijke en
natuurlijke en bewerkte dierlijke insuline. En wat het verschil is tussen menselijke en natuurlijke dierlijke
insuline.
Gezien het feit dat men bovendien stelt dat insuline van dierlijke oorsprong – met name de bovine insuline - op
termijn (meer) immuunreacties te zien zou geven – hoewel momenteel de zuiverheid overeenkomstig is - wil ik
dan ook een overtuigend bewijs dat die natuurlijke dierlijke insuline inderdaad stereo-isomeer is aan menselijke
insuline. Ik bedoel daarmee dat de natuurlijke dierlijke (bovine) insuline een zodanig afwijkende ruimtelijke
structuur zou moeten hebben dat ze door de mens als antigeen wordt beschouwd, want alleen dan kunnen er
(meer) antilichamen worden aangemaakt tegen deze dierlijke insuline, die om deze reden door artsen en farmacie
onveiliger wordt geacht dan de ‘humane’ insuline. Tot nu toe lijkt echter het tegendeel zich steeds sterker te
bewijzen, in de praktijk, als ook in de onderzoekswereld.
De grote overeenkomst tussen dierlijke en menselijke insuline werd inmiddels ook op overtuigende wijze
aangetoond door onder meer de tamelijk nieuwe techniek van de Raman spectroscopie.
Een alternatieve techniek voor de identificatie van insuline-structuurvarianten
Op 24-7-2004 verscheen er een artikel over de bruikbaarheid van Raman spectroscopie om verschillen en
overeenkomsten tussen natuurlijke menselijke en dierlijke insulines in kaart te brengen: Identification of insulin
variants using Raman spectroscopy. Ik citeer uit dit artikel:
[…] In this study we compare the normal (nonenhanced) Raman spectra of these insulins variants, obtained using
the recently developed drop coaing deposition Raman (DCDR) method. Although the resulting spectra are very
similar, we find that the insulin variants may be spectroscopially identified (classified), after normalized second
derivative (NSD) preprocessing, using a multivariate partial least squares (PLS) classification algoritm. In addition,
we demonstrate that DCDR may be used as a chromatographic detection method.
Raman spectroscopy has been widely used in the study of biological materials. Its advantages over other
molecular spectroscopic methods include high chemical/structural information content, low interference from
water, and minimal sample preparation requirements. The vibrational fingerprint information in Raman
spectra is very sensitive to changes in chemical composition, bonding, and conformation […]
[…] Other crystalline forms of human insulin (e.g., 4Zn, 2Zn, Zn free) have also been analyzed using Raman.
In the current work, DCDR spectra of insulin variants in the native conformational state are obtained after
purification by reverse phase high-performance liquid chomatography (RP-HPLC). The results demonstrate that
DCDR may be used to identify (classify) protein variants and offers an alternative to traditional ionization,
fluorescence, ultraviolet-visible (UV-Vis) absorption, and mass spectrographic detection methods.
Note that natural insulin variants could, in some cases, be distinguised using other methods such as mass or UV
spectroscopies. The purpose of the current study is not to replace the methods but rather to demonstrate that
DCDR has the sensivity, both in terms of detection limit and chemical information content, to distuinguish
proteins of very similar structure under conditions that are compatible with biomedical research and
diagnostics.
Because Raman spectral features represent molecular vibrational normal modes rather than mass or electronic
differences, DCDR offers information that is complementary to other protein analysis methods […]
Al in 1990 verscheen een artikel door L.G. Tensmeyer en J.E. Shields: The Raman spectra of crystalline 4Zn,
2Zn, and Na insulin, proc. SPIE-int. Soc. Eng. 1336 (1990) 222-234.
Ook het al genoemde artikel van R. Gill uit 1994 beschrijft de verschillen tussen 4Zn, 2Zn en zinkvrije insuline.
Maar beide onderzoeken hielden zich bezig met natuurlijke humane en dierlijke insuline. En de verschillen die
werden gevonden betroffen een onderliggend ruimtelijk organisatieniveau, namelijk dat van de samenstellende
delen van het totale insulinemolecuul, het secondaire niveau. Deze verschillen hebben geen invloed op de
uiteindelijke structuur en capaciteit om op de insulinereceptoren te binden. Onderzoeker R. Gill zegt daarover:
[…] The conformation of the insulin monomer varies from one crystal form to another (for review see
Derewenda et al., 1990). Although the insulin-fold is always retained, the major secondary structure elements
are capable of individual rigid body movements which are accomodated by alterations in side-chain positions
(Lesk 1991). The variety of insulin quaternary structures have been the subject of much discussion, but the
differences are mainly localised to the N- and C-terminii of the B-chain (Dodson et al., 1980). The most extreme
variation is in the N-terminus of the B-chain which may exist either in an extended conformation (T state) or as
an extension of the B chain helix (R state; Kaarsholm et al., 1989; Kruger et al., 1990).
26
That these conformational variations are not simply due to crystal packing forces is demonstrated by molecular
dynamics simulations performed ‘in vacuo’ which highlight relative movement of the helixes and flexibility of the
chain termini (Kruger et al., 1987; Caves et al., 1990). The T to R transition can be reproduced reversibly in the
restricting environment of the crystal lattice, demonstrating the flexibility inherent in the insulin molecuul
(Bentley et al., 1978). The T to R transition does not appear to be important in receptorbinding since gammaethylnorleucine B6 insulin, which has limited ability to undergo the transition, still binds the insulin receptor
with high affinity (Nakagawa and Tager, 1991) […]
Vooral deze laatste opmerking is van belang om aan te geven dat verschillen in de secondaire structuur van een
eiwit niet doorslaggevend zijn voor de uiteindelijke tertiaire structuur die bepalend is voor de kwaliteit van
binding op de (insuline)receptoren. Bij de onderzochte natuurlijke insulines bleek de uiteindelijke vouwing
steeds op dezelfde manier te worden gehandhaafd, maar ik ben benieuwd naar de verschillen die misschien
zouden kunnen worden aangetroffen in de uiteindelijke tertiaire ruimtelijke structuur als we ook de via
genetische manipulatie tot stand gekomen ‘humane’ insuline aan een combinatie van de genoemde onderzoeken
onderwerpen.
Een niet regulier geaccepteerde meetmethode
De spectroscopische methode werkt met het weergeven van trillingspatronen. Maar dat is niet de enige manier
om eigenschappen van stoffen te meten. Via bioresonantie-apparatuur kan de invloed van een niet lichaamseigen
stof op het lichaam worden bepaald. Dat werd ook gedaan met ‘humane’ insuline. De meting gaf aan dat de
‘humane’ insuline niet beschikte over hetzelfde frequentiepatroon als de lichaamseigen menselijke insuline en
derhalve niet paste in de plaats van echte menselijke insuline. Het zou daarom helemaal niet vreemd zijn als ook
de spectroscopie van de Raman-methode een afwijkend frequentiepatroon zal laten zien tussen ‘humane’ en
lichaamseigen menselijke insuline.
De mate van overeenkomst tussen menselijke en bovine, porcine en bovine en menselijke en porcine insuline
werd door de Raman-methode keurig in beeld gebracht. Daaruit bleek dat de frequentiepatronen van menselijke
en bovine insuline het meest identiek waren.
Het moet dus niet moeilijk zijn om een zelfde vergelijkende test ook uit te voeren met menselijke en ‘humane’
insuline.
Daarnaast zou het interessant zijn om de door de Raman-spectroscopie in beeld gebrachte trillingsverschillen
eens te vergelijken met de via de bioresonantie-apparatuur geregistreerde trillingspatronen van menselijke,
dierlijke en ‘humane’ insulines.
Dat zou er toe kunnen bijdragen dat deze als ‘niet serieus te nemen’ methodiek ook een reguliere
‘wetenschappelijke’ status’ verkrijgt.
En als die vergelijking tussen de Raman-methode en de bioresonantie-methode gunstig uitvalt, dan zou de laatste
methode heel eenvoudig kunnen worden gebruikt om te bepalen welke insulines – en andere geneesmiddelen –
wel of niet geschikt zijn voor de mens.
***
Helaas mocht ik van dr. Dankmeijer geen enkele reactie ontvangen. Maar dat is wellicht te verklaren uit de
kwetsbare positie waarin de heer Dankmeijer zich destijs bevond. En hoe die ‘kwestie Millecam’ voor hem is
verlopen, heeft inmiddels in de kranten gestaan. Hoewel zijn gezondheidscentrum nog steeds bestaat, is hij zelf
geen arts meer en nemen anderen zijn werk over. Volgens de inspectie is het legaal dat anderen het formele werk
doen. Dankmeijer zelf is geschrapt uit het BIG, de registratie voor werkers in de gezondheidszorg, en uit de
Artsenvereniging voor Biologische en Natuurlijke Geneeskunde.
Dankmeijer mag zich geen arts meer noemen, geen medicijnen meer voorschrijven en verzekeraars kunnen de
vergoeding van door hem voorgeschreven medicijnen staken.
Naar mijn idee is hier een goede en kritische arts het slachtoffer geworden van een poging om artsen die niet
geheel volgens de door de farmacie opgelegde norm handelen uit te schakelen.
Mijn pogingen om natuurlijke insuline te krijgen dreigden op niets uit te lopen en intussen begon ik te
experimenteren met Q10. Dit bleek zo succesvol dat de noodzaak om nog insuline te spuiten binnen drie
maanden was verdwenen. Ik begon daarom om artsen, klinieken, de DVN en het Diabetes Fonds te interesseren
voor deze nieuwe aanpak. Zoals uit voorgaande brieven blijkt schreef ik tweemaal aan de DNV. En dat leverde
uiteindelijk een heel interessant resultaat op.
27
Hoewel ik van de DVN al eerder iets vernam, kwam er uiteindelijk toch nog een tweede berichtje:
• De inhoud van deze e-mail (d.d. 10-7-2007) is identiek aan de e-mail die ik op 28-6-2007 ontving. Er staat in:
[…] U heeft een vraag aan de DVN gesteld via de post. Momenteel is de persoon binnen ons bureau die uw
vraag moet beantwoorden (diëtist) voor onbepaalde tijd afwezig. Wij zullen uw vraag zo spoedig mogelijk in
behandeling nemen maar dit kan wat langer duren. Wij hopen dat u hier begrip voor heeft […]
• De e-mail van 28-6-2007 refereert bij ‘onderwerp’ aan mijn eerste brief per e-mail (d.d. 14-2-2007), waarin
ik echter geen vraag stelde, maar alleen suggereerde dat de DVN mijn eigen bevindingen als informatie
beschikbaar zou stellen aan de leden, zodat zij misschien ook enige baat zouden kunnen hebben van Q10.
• De e-mail van 10-7-2007 refereert bij ‘onderwerp’ aan mijn tweede brief per post, waarin ik ook niets vroeg,
maar de inmiddels beschikbare wetenschappelijke publicaties over het nuttig effect van Q10 meezond, met
de bedoeling die te laten opnemen in het informatiebestand voor de leden.
• Vreemd genoeg is de inhoud van beide e-mails identiek en in beide gevallen niet ter zake doend, want ik
stelde geen vraag die door een diëtist zou moeten worden beantwoord. De enige link is misschien dat Q10
wordt verkocht onder de noemer van voedingssupplement. Dit doet denken aan een herhaalde smoes.
• Bovendien is de inhoud van beide e-mails ook niet consistent met de verzendingsdata: er wordt tweemaal
gerept over ‘zo spoedig mogelijk’. Mijn eerste brief(e-mail) dateert van 14-2-2007 en de reactie daarop
dateert van 28-6-2007, en kwam dus pas na 4,5 maand! De tweede brief per post dateert van 5-6-2007 en de
reactie daarop kwam op 10-7-2007, dus na 5 weken. Dat lijkt meer op ‘tijd rekken’ dan op haastige spoed.
Pas na vierenhalve maand (en enkele weken) melden dat een nooit gestelde vraag niet kan worden beantwoord
omdat de diëtist – die hierbij helemaal niet relevant is – voor onbepaalde tijd afwezig is, vergezeld van de loze
bewering dat men mijn brieven zo spoedig mogelijk in behandeling zal nemen, is iets waarvoor ik echt niet het
bij herhaling gevraagde begrip kan opbrengen. Het is inmiddels 28-9-2007 en kennelijk is de diëtist van de DVN
nog steeds afwezig want ik heb nog steeds niets van hem of de DVN gehoord.
Ik begrijp hieruit maar één ding: De door de farmacie gesponsorde DVN wil kennelijk niet dat het positieve
gebruik van Q10 onder haar leden bekend wordt en probeert nu tijd te rekken totdat de CVZ (en de EMEA) op
eigen initiatief de minister (via de Directie Geneesmiddelen) heeft geïnformeerd over de dringende noodzaak
van het slikken van statines, zoals mij namens minister Klink werd meegedeeld als antwoord op een schriftelijk
verzoek om onafhankelijk onderzoek van de effecten van statines in vergelijking tot die van Q10. Dit verzoek
werd dan ook van tafel geveegd met de opmerking dat alleen een toekomstige aanbeveling door de EMEA en
CVZ serieus zou worden genomen.
Het voortijdig in brede kring bekend worden van het nuttige effect van Q10 – en dus de contra-indicatieve
werking van statines – dreigt hierbij roet in het eten te strooien.
Er doet zich nu een overeenkomst voor die me te denken geeft:
• Het ministerie wil – ondanks de roep om bezuinigingen – niets weten van het effect van Q10.
• De gesponsorde DVN wil niets weten van Q10 - en dus van de afwijzing van statines.
• Van de heer Storms mocht ik ook geen reactie krijgen op mijn brief over Q10.
• De heer Storms wil in zijn eigen kliniek in Overvecht niets te maken hebben met natuurlijke insuline, maar
via de kliniek in Utrecht wel. Net als de DVN predikt hij in zijn eigen kliniek alleen gentech insuline.
Ik was benieuwd hoe de vork precies in de steel zat, maar moest nog wachten tot september 2007 voordat daar
bij toeval licht op werd geworpen.
In september 2007 vond het jaarlijkse Europese diabetescongres (EASD – European Association for the Study of
Diabetes) plaats in de Amsterdamse RAI, waar meer dan veertien duizend wetenschappers, verpleegkundigen en
diëtisten luisteren naar honderden lezingen en zich daarnaast laten onderdompelen in de reclameactiviteiten van
de farmaceutische industrie.
Ondanks de in deze studie naar voren gebrachte onderzoekspublicaties over Q10 met betrekking tot positieve
effecten op bloedsuiker, bloeddruk, hart en bloedvaten, wordt er in alle talen gezwegen over deze lichaamseigen
stof, waarvan ik ook naar voren bracht langs welk mechanisme de eigen productie van insuline hierdoor wordt
gestimuleerd. Omdat het hier gaat om een lichaamseigen mechanisme dat door ouderdomsdegeneratie of Q10gebrek vanwege statine-gebruik begint te falen, zal suppletie van Q10 niet leiden tot ‘gewenning’.
Topper op dit congres is wel een andere stof, namelijk een eiwit uit hagedissenspeeksel, dat lijkt op een eiwit dat
de mens aanmaakt in zijn darmcellen. En dit eiwit wil men dan – ondanks de flinke bijwerkingen van
misselijkheid en overgeven - bij mensen met diabetes type 2 tweemaal daags onderhuids inspuiten, met hetzelfde
doel als waarvoor al jaren eerder het bijwerkingloze Q10 positief werd getest.
28
In de Volkskrant van 15-9-2007 verscheen over dit congres een artikel door Broer Scholtens, waaruit ik enkele
fragmenten citeer:
[…] Diabetes type 2-patiënten gebruiken vaak pillen om een te hoge bloedsuiker te drukken. Het lichaam raakt
daar geleidelijk aan gewend zodat patiënten uiteindelijk aan de insuline moeten.
Insuline maakt echter dik. Patiënten komen enkele kilo’s aan. Terwijl de gemiddelde diabetes type 2-patiënt toch
al last heeft van overgewicht. Patiënten die als alternatief het nieuwe hagedissenmiddel Byetta gebruikten, vielen
juist af, ontdekten de Amsterdamse VU-specialisten. Enkele kilo’s binnen zes maanden. Bovendien waren er
minder bijwerkingen. Minder hypo’s met name […]
[…] Nieuwe middelen pakken onder meer de insulineproductie in bètacellen aan. De productie wordt gestuurd
door zogeheten incretine-eiwitten. Die worden geproduceerd door darmcellen.
Het hagedisseneiwit exenatide lijkt daarop. Omdat kleine eiwitten in maag en darmen worden afgebroken, moet
de stof direct in de bloedbaan worden ingespoten om te kunnen werken.
Het middel Byetta, dat ook hier op de markt komt, moet tweemaal per dag onderhuids worden gespoten.. Er zijn
flinke bijwerkingen als misselijkheid en overgeven. Verzekeringsmaatschappijen hebben vergoeding afgewezen
[…]
[…] Injecties zijn niet leuk. De afgelopen jaren is veel geld gestoken in de ontwikkeling van middelen die de
natuurlijke afbraak van die darm-eiwitten remt. En die zo indirect de productie van insuline stimuleren.
Middelen die mogelijk kapotte bètacellen repareren.
Producent MSD heeft in april een eerste middel, Januvia, op de Europese markt gebracht. Deze week is dat in de
vergoedingslijst van verzekeringsmaatschappijen opgenomen. Een tweede, vergelijkbaar middel komt begin
volgend jaar: Galvus van Novartis.
Schaduwzijden
Pillenontwikkeling kent ook schaduwzijden. Zo zijn er sinds een paar jaar middelen (glizones) op de markt die
insulineresistentie – een te langzame afbraak van glucose door insuline – opheffen.
Elke fabrikant heeft een eigen glitazone-type, met een iets andere chemische structuur, ontwikkeld. Ze zijn al een
paar jaar op de markt en worden steeds meer gebruikt in combinatie met een ander middel, zoals metformine.
Lange-termijneffecten lijken nu boven water te komen. Avandia van producent GSK is er een van. Een deze week
gepubliceerde (koersdrukkende) studie in het blad The Journal of the American Medical Association (JAMA)
bevestigt vermoedens dat dit middel (werkzame stof rosaglitazone) de kans op hart- en vaatziekten verhoogt […]
[…] Andere wwerkingsmechanismen maken nieuwe middelen interessant. Ze kunnen dan worden
voorgeschreven als een ander middel faalt, of in een combinatie.
Diabetespatiënten – en daarmee specialisten – hebben behoefte aan meer middelen. ‘Niet meer dan 40 procent
van de diabetespatiënten is goed ingesteld met pillen of met het bijspuiten van insuline, zij zitten wat
bloedglucose betreft onder de streefwaarde’, zegt Storms.
‘Gaat het om de bloeddruk en om het cholesterolgehalte in bloed, dan ligt het percentage goed ingestelden
bedroevend lager’, voegt Heine toe. ‘Mensen lopen daardoor een groter risico op hart- en vaatziekten. De
structuur van de zorg moet worden vebeterd. Nieuwe middelen spelen een rol […]
•
•
•
•
Het gevaar van de middelen die de afbraak van incretine moeten remmen heb ik in deze studie al besproken.
Januvia werd al bekritiseerd door de bekende Amerikaanse diabetes-internist David M. Nathan en dit middel
leidde – naast alle bijwerkingen – slechts tot een reductie van de Hb1Ac-waarde met 0,7%, terwijl 100 mg
Q10 bij mezelf leidde tot een reductie van 0,9% na drie maanden tot 1,7% na zes maanden, zoals ik in deze
studie naar voren bracht.
Mijn eigen gewichtsverlies van 5 kilogram doet ook niet onder voor de enkele kilo’s die men kan verliezen
door Byetta. Toedienen van een hagedisseneiwit dat veel lijkt op en menselijk eiwit kan leiden tot
bijwerkingen die veroorzaakt worden door stereo-isomere eiwitten. Misselijkheid en overgeven wijzen al in
die richting. Ik vraag me af in hoeverre dat ook leidt tot gewichtsverlies.
Avandia vergroot – en verdubbelt zelfs bijna – het risico op hart- en vaatziekten.
Van de gentech ‘humane’ insuline wordt nu openlijk toegegeven dat deze leidt tot een gewichtstoename van
enkele kilo’s en dat bij gebruik hiervan relatief vaak hypo’s voorkomen. Gebruik van Q10 maakt in veel
gevallen insulinespuiten overbodig of maakt lagere doses mogelijk en leidt daarom om twee redenen al tot
gewichtsreductie: het leidt zelf al tot gwichtsreductie en voorkomt gewichtstoename door insuline.
Daarnaast leidt het – net als het hagedissenmiddel - ook tot reductie van het aantal hypo’s.
Verzekeringsmaatschappijen hebben vergoeding van het hagedisseneiwit terecht afgewezen, maar daarnaast
zouden ze er wellicht beter aan doen om eens in overweging te nemen of vergoeding van Q10 niet veel
voordeliger zal uitpakken, zowel voor de diabetici als voor henzelf.
29
Q10 is bijwerkingloos, lichaamseigen, verlaagt bloedglucose, bloeddruk, totaal cholesterol en gewicht, terwijl
het aantoonbaar ook de conditie van hart en bloedvaten, plus de doorbloeding van de haarvaten verbetert.
Dit middel - dat al zo oud is als de mensheid zelf - heeft alles in zich wat men hoopt dat nieuwe middelen voor
mensen met diabetes type 2 kunnen doen.
Het heeft alleen één groot nadeel: het is niet gunstig voor de kassa van de farmacie zelf. En daarom wordt het in
alle talen internationaal doodgezwegen en krijgen veertien duizend diabetesspecialisten van verschillende
niveaus tijdens die honderden lezingen nog steeds niet de informatie waarop eigenlijk door de patiënten wordt
gewacht.
Niet de structuur van de zorg moet worden verbeterd, maar de gezondheidsbelangen van de patiënten moeten
centraal worden gesteld inplaats van de handelsbelangen van de farmacie!
Het artikel in de Volkskrant beschreef die belangen in het begin van het artikel als volgt:
[…] Volgende week woensdag worden de eerste studieresultaten bekend gemaakt. Dat gebeurt in Amsterdam, op
een internationaal diabetescongres in de RAI. De hoofdstad is sinds een paar dagen in de ban van diabetes. Zo
heeft insulineproducent Novo Nordisk met wervende affiches beslag weten te leggen op reclameborden in
metrostations. Amsterdamse taxi’s melden de betrokkenheid van Eli Lilly bij diabetes. En het Franse
farmabedrijf Sanofi-Avantis – producent van de langwerkende insuline Lantus – heeft reclameborden bij de RAI
uitbundig laten beplakken. […]
Reclame via het internet, onder het mom van wetenschappelijke voorlichting
Van de leverancier van mijn teststrips ontving ik het septembernummer van het blad Hermedico Post waarin
melding werd gemaakt van de mogelijkheid tot het volgen van een speciale interactieve life uitzending via het
internet en zelfs tot het winnen van een toegangsbewijs om deze uitzending vanuit een studio in de RAI bij te
wonen.
[…] De Diabetesvereniging Nederland en LifeScan gaan op 20 september de uitdaging aan met een pilot op
internet […]
[…] Het EASD is een internationaal congres dat alleen toegankelijk is voor professionals. Maat niet dit jaar!
Door DiabetesLIVE hebben alle mensen, die iets te maken hebben met diabetes, de mogelijkheid om een kijkje te
nemen bij dit besloten evenement. Geïnteresseerden die ingelogd zijn, krijgen via internetuitzending een
samenvatting. Daarnaast zijn verschillende vooraanstaande diabetesspecialisten in de studio aanwezig. Deze
specialisten bespreken de interessante onderwerpen van het congres in begrijpelijke taal. Maar het is ook een
interactieve uitzending. Dit betekent dat de kijkers kunnen meedoen. Ze kunnen reageren op stellingen en vragen
insturen. Veel van deze ingestuurde vragen worden live tijdens de uitzending beantwoord. De uitzending duurt
een uur en wordt gepresenteerd door Corine Boon, bekend van onder andere ‘Eigen Huis en Tuin’ en Camping
Life’ […]
De promotie van nieuwe farmaceutische producten wordt steeds agressiever en om de groeiende doelgroep
zoveel mogelijk te attenderen op hun nieuwe producten is nu de door de farmacie gesponsorde DVN ingezet om
- via het inhuren van een aantrekkelijke presentatrice van populaire volksprogramma’s - zoveel mogelijk mensen
deelgenoot te maken van de zegeningen van de farmacie. Zelf heb ik maar geen vraag ingestuurd. Dat mijn
inbreng betreffende Q10 niet op prijs wordt gesteld had de DVN me al overduidelijk laten weten door tot
tweemaal toe – maanden na mijn enkele maanden na elkaar verstuurde twee brieven - dezelfde smoes te
verkopen: ‘een antwoord was niet mogelijk vanwege het voor onbepaalde tijd afwezig zijn van hun diëtist.’
Dat antwoord – en daarmee het serieus nemen van Q10 - zou immers de bedoeling van deze uitzending –
reclame voor farmaceutische producten - in gevaar hebben gebracht!
Mijn bevindingen met Q10 stuurde ik begin 2007 ook toe aan dr. F. Storms. Dezelfde dr. Fred Storms, internist
van het Mesos Diabetes Centrum Utrecht, die ook zal meewerken aan het interactieve DiabetesLIVE programma
via internet en die in het hierboven geciteerde artikel zegt dat diabetespatiënten en specialisten behoefte hebben
aan meer middelen. In dit programma zal dr. Storms spreken over ‘Diabetes en nieuwe
behandelingsmogelijkheden’
Op mijn brief met daarin de suggestie tot nader onderzoek van de effectiviteit van Q10 bij mensen met diabetes
type 2 mocht ik helaas geen enkele reactie krijgen. Ondanks zijn zoektocht naar nieuwe behandelingsmethoden –
omdat de bestaande middelen kennelijk stuk voor stuk te weinig effectief zijn – wordt een bijwerkingloze, wél
bewezen en reeds in wetenschappelijke bladen beschreven methode duidelijk helemaal niet prijs gesteld!
30
Een behandelingsmogelijkheid waaraan de farmacie geen miljarden kan verdienen – en die ook nog eens een
bedreiging vormt voor de omzet van allerlei middelen die al of niet terecht aan diabetici worden voorgeschreven
- mag kennelijk niet worden betrokken bij vernieuwend wetenschappelijk onderzoek.
Ruim elf jaar geleden had ik het twijfelachtige voorrecht om van nabij te mogen meemaken hoe in Leiden een
soort van rel uitbrak tussen enkele hoogleraren die streefden naar echt fundamenteel onderzoek en anderen die
zich voor de kar lieten spannen van bedrijven en andere sponsorende belanghebbenden/instellingen die tevoren
kenbaar maakten tot welke conclusies het door hen gesponsorde onderzoek moest leiden. Dit leidde onder meer
tot het verschijnen van het boekje De onwelkome boodschap, of hoe de vrijheid van wetenschap bedreigd wordt,
door André J.F. Köbben en Henk Tromp, 1999, Mets & Schilt, dat ook niet overal even enthousiast werd
ontvangen!
Nieuwsgierig geworden door de vooraankondiging logde ik in op het internetprogramma en zag bevestigd wat ik
al sterk vermoedde. De met veel tamtam aangekondigde samenvatting van het wetenschappelijk congres was
vooral een zakelijke promotiestunt.
• DiabetesLIVE werd nadrukkelijk gepresenteerd als een programma van de Diabetes Vereniging Nederland
plus LifeScan, een bedrijf dat benodigheden levert voor de meting van bloedglucosespiegels. Tussendoor
werd daarom ook reclame gemaakt voor de OneTouch ultra easy, een nieuw model bloedglucosemeter van
dit bedrijf.
• DiabetesLIVE werd niet uitgezonden vanuit de RAI, maar vanuit het dit jaar geopende ‘Sweet Resort’ in
Amsterdam – een veredeld soort wellness-centrum voor diabetici - waarvoor nadrukkelijk promotie werd
gemaakt. Volgens een promotie-artikel in een krant zou een verbeterde leefstijl – zoals die in Sweet Resort
wordt aangeleerd – de bloedsuikerspiegel aanzienlijk omlaag brengen. Inderdaad heeft een gezonde leefstijl
een bloedsuikerverlagend effect. Maar toen ik suggereerde om naast een trainingsprogramma ook eens
suppletie van Q10 te proberen - om zo tot een nog optimaler resultaat te komen -mocht ik geen enkele
reactie meer vernemen. Sweet Resort was in het programma wel nadrukkelijk bezig om ‘Dextro’ onder de
aandacht te brengen. Dit ter voorkoming van te lage bloedsuikerwaarden door de trainingen.
• Fred Storms wist eigenlijk geen nieuws te melden over nieuwe behandelingsmethoden dat al niet eerder in
de kranten was te lezen. Wel werd de heer Storms nadrukkelijk gepresenteerd als de ‘Medisch adviseur van
de DVN’. En vooral dat laatste was erg interessant in het licht van mijn eigen ervaringen met hemzelf en de
gesponsorde DVN.
Het gedoe rond dit congres maakt duidelijk welke groep professoren inmiddels de strijd won.
Het viel me op dat de heer Storms in de krant alleen werd voorgesteld als betrokken bij het ‘Mesos Diabetes
Centrum’ in Utrecht en dat zijn eigen ‘Diabetes Centrum Overvecht’ in Overvecht niet werd genoemd.
Maar ik vraag me wel af of zijn adviseurschap van de DVN stoelt op zijn activiteiten bij het Mesos Diabetes
Centrum in Utrecht – van waaruit hij wél natuurlijke insuline voorschrijft – of op zijn eigen centrum in
Overvecht – van waaruit hij géén natuurlijke insuline voorschrijft.
Als Storms medisch adviseur is van de DVN, dan sprak die dame bij de DVN dus ook eigenlijk namens Storms.
En dan moet Storms dus een goede reden hebben om de beschikbaarheid van die natuurlijke insuline voor het
grote publiek te ontkennen.
Zou die reden misschien te maken kunnen hebben met de – voor hem waarschijnlijk financieel niet zo voordelige
– breuk met Dankmeijer, waardoor de praktijk moest worden gesplitst en Storms die alleen moest voortzetten,
terwijl er ook nog een ander praktijkpand moest worden betrokken?
Daarin heb ik geen enkel inzicht. Maar wel heb ik nu ervaren dat de heer Storms zich leende voor een slap
leuterprogramma dat voorgaf een samenvatting te geven van een wetenschappelijk congres, maar dat in
werkelijkheid hoofdzakelijk draaide om reclame voor farmaceutische medicijnen en andere aan diabetes
gerelateerde zaken waarmee winst is gemoeid.
En trouwens….. als Storms – via de Mesos-kliniek – toch zelf ook nog natuurlijke insuline bleef voorschrijven,
had die breuk tussen Storms en Dankmeijer dan echt alleen betrekking op het verschil van mening over die
natuurlijke en gentech insuline, zoals de dame aan de telefoon zei, of was er ook nog een ander punt van verschil
in het spel? Een aspect dat misschien te maken had met onafhankelijkheid en het behoud van wetenschappelijke
vrijheid en vrijheid van medisch handelen?
Conformeerde Storms zich misschien aan die groep Leidse hoogleraren die hun wetenschappelijke vrijheid
inruilde voor sponsoring. En zat Dankmeijer misschien meer op dezelfde golflengte als prof. Köbben?
31
De lotgenotenwebsite en dr. Storms
Eind december 2007 las ik toevallig in het blad GezondNu van januari 2008 dat de DVN een lotgenotensite had
ontwikkeld voor alle mensen met diabetes. Thuisgekomen, zocht ik meteen die site op en inderdaad leek het een
veelbelovende manier om te communiceren en ervaringen uit te wisselen met andere diabetespatiënten.
Onder de kop: ‘Lotgenoten onder elkaar’ las ik het volgende:
[…] Hartelijk welkom op dé plek voor diabeteslotgenoten!
Hartelijk welkom op lotgenoten.dvn.nl. Dit is dé site voor mensen met diabetes die ervaringen willen delen,
vragen willen stellen of even lekker mer elkaar willen kletsen in de chat. Ook vrienden, bekenden of familie van
mensen met diabetes kunnen hier terecht voor hun verhaal, ervaringen f vragen. Heeft u ook een verhaal dat u
wilt delen met andere mensen met diabetes? Stuur dan uw verhaal in! […]
Het bleek dat voor het chatten enz. een lidmaatschap van de DVN vereist was, maar het inzenden van het verhaal
kon – voorlopig – nog gebeuren zonder eerst lid te moeten worden. Omdat ik inderdaad wel een interessante
ervaring te delen had, klikte ik op de pagina waarop dat verhaal kon worden ingestuurd. Daar werd de toon
echter al iets minder vrijblijvend. Ik citeer:
[…] Stuur uw verhaal
U heeft een ervaring die u graag wilt delen met anderen? Dat kan! Stuur uw verhaal en misschien wordt het wel
geplaatst in de dagboekkamer! De verhalen worden na inzending altijd gecontroleerd door de vereniging. Dit
kan even duren. U krijgt geen bericht of het verhaal geplaatst wordt. De geplaatste verhalen worden soms
aangepast. Niet op inhoud, maar wel op taal. Het blijft natuurlijk wel uw verhaal! Stuur het dus vandaag nog in
en deel uw ervaring! […]
Omdat ik toch benieuwd was naar de manier waarop voor de derde maal mijn ervaringen zouden worden
behandeld, stuurde ik een beknopte versie in van de eerdere bieven, deze maal vergezeld van het inmiddels
ontdekte mechanisme waarlangs Q10 werkzaam is. Dat ervaringsverhaal volgt hieronder:
[…]
Omdat na de laatste verontrustende berichten over de risico’s van Avandia (rosiglitazone) veel mensen behoefte
zullen hebben aan een veilig alternatief, wil ik mijn eigen ervaring met lotgenoten delen. Ik heb zelf diabetes
type 2 en toen anderhalf jaar geleden mijn maximale dosis orale medicatie niet meer toereikend bleek om de
bloedsuikerspiegel op een aanvaardbaar niveau te houden en het spuiten van insuline aan de orde kwam, nam ik
mijn toevlucht tot een therapie die al door enkele publicaties in de vakliteratuur werd beschreven.
Ik begon met het slikken van Coenzym Q10 naast mijn gebruikelijke medicatie die ook Avandia omvatte, het
middel dat als laatste redmiddel wordt voorgeschreven om het spuiten van insuline nog even uit te stellen.
Het slikken van 100 mg Q10 per dag leidde tot een verlaging van de HbA1c, die binnen een halfjaar zakte van
8,2% naar 6,5%, waardoor spuiten niet meer nodig werd.
Daarnaast daalde ook mijn bloeddruk aanzienlijk, zodat ik ook medicatie daarvoor kon afbouwen en verloor ik
zonder dieetaanpassingen tijdens diezelfde periode 5 kg lichaamsgewicht, waardoor mijn BMI daalde van 24,98
naar 23,25, waarna dat (kennelijk ideale) gewicht zich stabiliseerde.
Toen ik vervolgens overging op 200 mg Q10 per dag, kon ik ook nog stoppen met Avandia.
Veel van de mensen die het omstreden middel Avandia slikken of slikten zouden volgens mij – en de diverse
onderzoekspublicatie betreffende het gunstige effect van Q10 – dus heel goed Avandia kunnen inwisselen voor
het gebruik van het volkomen veilige Q10 en dan nog steeds niet behoeven te spuiten. Op die manier omzeilen
ze de bijwerkingen van zowel Avandia als van de gentech insuline.
Het door mij gebruikte Q10 van het merk Pharma Nord is bij iedere goede drogist en in de apotheken vrij
verkrijgbaar en wordt al vele jaren gebruikt als voedingssupplement. Q10 werkt op een natuurlijke wijze en vult
eigenlijk een door veroudering ontstaan lichaamstekort aan volgens de hieronder geschetste dynamiek:
• Remming van de mevalonaatroute gebeurt vanwege veroudering en hierdoor neemt ook de aanmaak
van dolicholen af. (Diabetes type 2 is een ‘ouderdomsdiabetes’.)
• Dolicholen spelen een rol bij de vorming van de koolhydraatketens van glycoproteinen.
• Glycoproteïnen zijn eiwitten die optreden als een soort moleculaire pomp die lichaamsvreemde stoffen
uit de lichaamscellen pompen, waardoor ook ‘geneesmiddelen’ vaak minder effectief worden. Die
glycoproteïnen bevinden zich in alle cellen, dus ook in de bètacellen. Omdat die glycoproteïnen - als
zijketens van hun eiwitketen - koolhydraten bevatten, helpen ze ook mee om de bètacellen te inspireren
tot insulineproductie. De glycoproteïnen versterken dus de prikkel van glucose en werken extra
stimulerend op de insulineproductie.
• Adiponectine is verwant aan insuline en speelt een rol bij de gevoeligheid van cellen voor insuline
(insulineresistentie). En is daarnaast betrokken bij de regulering van de bloeddruk. De dolicholen
32
•
•
stimuleren ook de aanmaak van adiponectine en laten daardoor ook via het vergroten van de
gevoeligheid van insuline (verminderen van de insulineresistentie) de bloedsuikerspiegel dalen.
Tevens zorgt adiponectine voor een verlaging van de bloeddruk.
Q10 optimaliseert de mitochondriale verbranding, waardoor gewichtsreductie plaatsvindt.
Evidentie voor mijn bevinding dat diabetici (type 2) gebaat zijn met toediening van Q10, dat niet alleen de
productie doet toenemen van insuline, maar volgens mij ook van het insuline-achtige adiponectine, vond ik in
verschillende publicaties.
In patiënten met diabetes mellitus werden – volgens een publicatie van het Linus Pauling Institute van de Oregon
State University - inderdaad lagere Q10-plasmaspiegels aangetroffen dan bij gezonde controlepersonen.
Dit instituut maakte ook melding van een experiment met toediening van Q10 aan mensen met diabetes type 1,
die zelf geen of nauwelijks insuline meer aanmaken en afhankelijk zijn van toegediende insuline. Bij deze groep
bleek Q10 na drie maanden géén noemenswaardig effect te hebben op de bloedsuikerspiegel.
En dat is volgens mijn theorie logisch. Want Q10 dient door zijn grotere beschikbaarheid van grondstoffen voor
de aanmaak van dolichol - een stof die net als Q10 en nog twee stoffen wordt gegenereerd door de farnesyl
pyrophosphate-arm van de mevalonaatroute - juist de eigen productie van de hormonen insuline en adiponectine.
Als het productie-apparaat buiten bedrijf is, door gebrek aan voldoende gezonde insulineproducerende cellen,
valt geen effectiviteit te verwachten van de prikkeling van de bètacellen door de glycoproteïnen. Deze observatie
is volkomen in overeenstemming met de bevindingen van andere onderzoekers dat Q10 op termijn de aanmaak
en secretie van insuline bevordert.
Dat werkt echter alleen bij mensen wier eigen insuline-aanmaak nog in bedrijf is, zoals bij mensen met diabetes
type 2.
Wellicht verdient het aanbeveling om oudere mensen met een beginnende licht verhoogde bloedsuikerspiegel
eerst 100 mg Q10 per dag voor te schrijven en dan pas na drie maanden te bekijken of er nog meer medicatie
nodig is. Juist oudere mensen hebben behoefte aan Q10 omdat deze lichaamseigen stof op nog veel meer
manieren de conditie dient en bovendien is het ook voor ouderen belangrijk om zo min mogelijk
medicijnbijwerkingen te ervaren […]
Ik verzond het bericht op vrijdag 28-12-2007 en kreeg per omgaand een ‘Out of Office Autoreply’ terug van
Hannie Blokzijl, eindredacteur Diabc. Het verhaal was ontvangen op het emailadres van de Eindredacteur van
Diabc, het magazine met de sinds kort bijbehorende website van de DVN. Naast de gebruikelijke beleefdheden
luidde de boodschap:
[…] Ik ben met vakantie. 2 januari ben ik weer op kantoor […]
Op woensdagmiddag 2 januari om 3:02 zond Olga Fraterman, Consulent Diabetesvereniging Nederland, me het
volgende bericht:
[…] Geachte mevrouw Kuiper,
Hartelijk dank voor uw uitgebreide informatie. Wij zijn het met u eens dat het altijd prettig is als leden hun
positieve ervaringen over bepaalde produkten aan ons doorgeven. Uw verhaal met ervaringen gaan wij zeker
aan ons medisch adviseur voorleggen.
Mocht u verder nog vragen hebben dan hoor ik het graag.
Met vriendelijke groet,
Olga Fraterman, consulent Diabetesvereniging Nederland […]
Ik vraag me af waarom de eindredacteur van Diabc niet zelf een berichtje stuurde, want ik had het verhaal toch
aan haar moeten versturen. De eindredacteur had bovendien toch ook zelf kunnen beoordelen of mijn verhaal
voor plaatsing in aanmerking kwam?
Ook de tweede zin in dit berichtje komt we wat merkwaardig over. Het was toch juist de DVN die opriep tot het
insturen van ervaringen! Maar het is wel goed voor te stellen dat de DVN graag op de hoogte is van alle
eventuele alternatieve vormen van therapie die met de gangbare aanpak zouden kunnen concurreren. Interessant
is ook dat alle ervaringen eerst worden gescreend door de DVN. Van een echte uitwisseling van ervaringen kan
zo geen sprake zijn. Alleen wat de DVN niet onwelgevallig is, komt immers door de ballotage heen.
Mijn ervaringen zullen inderdaad zeker worden voorgelegd aan de medisch adviseur van de DVN, de heer Fred
Storms. Moet ik aannemen dat de eindredacteur van Diabc alle ingezonden verhalen ter beoordeling voorlegt aan
de heer Storms? Of geldt dat alleen voor verhalen waarvan de eindredacteur vreest dat ze een verkeerde impact
kunnen hebben op de leden van de DVN?
33
In ieder geval valt mij wel de eer te beurt om - in tegenstelling tot hetgeen in de intro van de site werd gesteld –
wél een berichtje te mogen ontvangen. Is dat misschien omdat mijn Q10-ervaringen binnen de DVN op een
bepaalde manier circuleren?
Op 12-2-2007 stuurde ik mijn Q10-ervaringen per e-mail naar dr. Fred Storms van het Mesos Diabetes Centrum
in het Mesos-Ziekenhuis in Utrecht en kreeg nooit een reactie.
Op 14-2-2007 stuurde ik per e-mail mijn bevindingen naar de DVN, met de suggestie tot het informeren van
DVN-leden hieromtrent. Het blijkt dat dit gemakkelijk had gekund in het Diabc-magazine. Er volgde eveneens
geen enkele reactie.
Op 05-6-2007 stuurde ik per per post een tweede brief die tevens kopieën bevatte van een serie
wetenschappelijke publicaties betreffende het positieve effect van Q10 op bloedglocose, bloeddruk en conditie
van hart en bloedvaten. Pas hierna ontving ik de twee identiek smoesbriefjes van de Managementssecretaresse
van de Diabetesvereniging Nederland, Monique Petersen, waarin werd gesteld dat een ‘antwoord op mijn vraag
niet mogelijk was wegens het voor onbepaalde tijd afwezig zijn van de diëtist’. Deze diëtist – aan wie ik geen
enkele vraag had gesteld – is kennelijk in de eerste week van januari 2008 nog steeds afwezig. Aangezien die
diëtist al afwezig was op 14-2-2007 en begin januari 2008 nog steeds niet is teruggekeerd, vraag ik me af aan
wie de DVN-leden dan al bijna een jaar hun vragen betreffende een dieet moeten stellen, terwijl ze op de Diabcsite worden aangemoedigd om dat vooral te doen.
Inmiddels heb ik – in dezelfde kwestie - te maken gehad met de Managementssecretaresse, de Eindredacteur van
Diabc en de Consulent van de DVN en het laatste bericht luidt nu dat mijn ervaring wordt voorgelegd aan de
medisch adviseur van de DVN. En volgens het programma DiabetesLive op 20-9-2007 is die medisch adviseur
niemand minder dan dr. Storms. De cirkel sluit zich.
Het ligt in de lijn der verwachting dat de heer Storms de laatste zending zal toevoegen aan het ‘niet-op-reagerendossier-Kuiper’ waarin zich reeds de uitvoerige brief aan hemzelf bevindt, net als de twee eerdere brieven aan de
DVN plus de kopieën van de wetenschappelijke publicaties. Met de beschrijving van het werkingsmechanisme
van Q10 via dolicholen is dat dossier nu compleet.
De Nederlandse Diabetes Federatie en de rol hierin van de DVN, het Diabetes Fonds en de industrie
Nadat ik het voorgaande had getikt, werd het tijd voor een bezoek aan de tandarts en boekhandel Donner om een
medisch handboek op te halen. In het voorbijlopen zag ik een boek liggen dat mijn aandacht trok omdat ik al
eerder over het verschijnen ervan had gelezen, maar niet had aangeschaft omdat het ging over een onderwerp dat
voor mij al niet nieuw meer was, namelijk de malafide praktijken van de farmacie teneinde hun omzetten te
vergroten. Het gaat om het boek Slikken, door de journalist Joop Bouma, 2006, uitgeverij L.J. Veen.
Omdat ik nieuwsgierig was of het toch niet per ongeluk nog informatie kon bevatten waar ik iets aan kon hebben,
bladerde ik het door. Vrijwel meteen viel mijn oog op het hoofdstuk over de voor de farmacie lucratieve
diabetes-groeimarkt. Toevallig stond er ook nog een makkelijke stoel naast de betreffende boekenstelling en dus
las ik dat hoofdstuk in zijn geheel door. De heer Bouma had zich op zeer verhelderende wijze verdiept in de
constructie van de Nederlandse Diabetes Federatie (NDF), iets wat ik tot dusver nog niet had gedaan.
•
•
•
Op bladzijde 272 van Slikken las ik dat de DVN – met toenmaals 555.000 leden – in 2004 290.000 euro
sponsorgeld ontving van pillenfabrikanten en andere bedrijven, zoals leveranciers van meet- en
spuitbenodigdheden.
De DVN werkte ook mee aan een omstreden advertentie van Pfizer voor het aanprijzen van de statine
Lipitor voor mensen met diabetes. Pfizer stelde in de advertentie dat de trial met Lipitor voor diabetici
zo succesvol was geweest dat deze voortijdig werd afgebroken om ook de controlegroep zo snel
mogelijk te kunnen laten meeprofiteren van de zegeningen van de statine. (Op die manier konden
natuurlijk ook de zich op termijn openbarende bijwerkingen niet worden vastgesteld.)
De DVN zit ook in het bestuur van de NDF, hetgeen ook blijkt uit de website van de NDF.
De NDF drijft - volgens Slikken - volgens de oprichting op geld van de industrie. Sinds 1998 ontving de NDF
bijna 1 miljoen euro van de industrie. Na 2002 komt meer dan 50 procent van het geld van fabrikanten van
diabetes(hulp)middelen.
Volgens Bouma was de algemeen directeur van het Diabetes Fonds, Bert Kuipers, ook directeur van de NDF.
Thuisgekomen zocht ik direct de website van de NDF op en ontdekte dat Bouma niet had overdreven. In het
jaarverslag van de NDF over 2006 las ik veel interessante details die mijn eigen ervaringen met de
diabeteswereld helder verklaarden.
34
Bert Kuipers (directeur van het Diabetes Fonds) is sinds 31-12-2006 directeur van een NDF-ondersteunend
bureau dat is gevestigd in Amersfoort en dat bestaat uit tien medewerkers en waarvoor het
arbeidsvoorwaardenpakket van het Diabetes Fonds wordt gevolgd. Het is geen wonder dat de heer Kuipers niet
zelf reageerde op mijn toezending van een pakket kopieën van wetenschappelijke publicaties betreffende de
werkzaamheid van Q10. Ik stuurde die brief met bijlagen immers naar het hol van de leeuw!
De beschrijving van de NDF is als volgt:
[…] De Nederlandse Diabetes Federatie (NDF) is de overkoepelende vereniging van acht organisaties die
volledig of grotendeels gericht zijn op diabetes. Hierdoor verenigt de NDF in ons land zorgverleners,
wetenschappers en mensen met diabetes. De federatie heeft zich ontwikkeld tot het centrale aanspreekpunt voor
de overheid. De politiek en alle instanties die zich bewegen op het terrein van diabetes. De NDF biedt een breed
platform voor alle betrokkenen en opereert bij al haar activiteiten inhoudelijk en onafhankelijk.
De missie van de NDF is het bevorderen van effectief beleid om diabetes te voorkomen, om optimale zorg voor
mensen met diabetes te realiseren, en om kennis en nieuwe inzichten op deze beleidsgebieden integraal
beschikbaar en toepasbaar te maken […]
Tot de acht (inmiddels negen) leden van de NDF behoren onder meer:
• Het Diabetes Fonds
• De Diabetes en Nutrition Organization (DNO)
• De Diabetesvereniging Nederland (DVN)
• De Nederlandsche Internisten Vereeniging (NIV)
• De Nederlandse Vereniging voor Diabetes Onderzoek (NVDO)
• De Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP).
Behalve de gewone leden zoals de door mij aangeschreven Jeroen de Sonnaville, telt de federatie – volgens de
website - ongeveer vijftien buitengewone leden. Dit betreft instellingen die actief zijn op het gebied van de
diabeteszorg. Daarnaast kent de federatie momenteel 24 bedrijfsleden, die desgewenst ook sponsor kunnen zijn
van projectgebonden activiteiten onder auspiciën van de federatie.
Onder de buitengewone leden neemt het Mesos Diabetes Centrum van dr. Storms een prominente plaats
in.
Op de lijst met de 24 ‘bedrijfsleden’ staan onder meer:
• Aventis
• Agis Zorgverzekeringen
• Bayer B.V.
• GlaxoSmithKline BV
• Lilly Nederland B.V.
• Merck Sharp & Dohme B.V.
• Novartis Pharma B.V.
• Novo Nordisk
• Pfizer B.V.
• Roche Diagnostics Nederland BV/Patient Care.
In het voorwoord van het jaarverslag van de DFN staat onder meer te lezen:
[…] In 2006 heeft de DFN veel contact gehad met alle leden, met andere zorggeoriënteerde organisaties en met
beleidsmakers – zowel binnen als buiten het ministerie van VWS. Contacten die niet alleen inspireren tot verdere
samenwerking, maar ook tot afstemming en bundeling van krachten. Dit geeft ons het vertrouwen dat we stevig
kunnen voortgaan op de weg die we met het nieuwe beleidsplan zijn ingeslagen […]
En dat nieuwe beleidsplan is natuurlijk helemaal niet gediend van een zekere mevrouw Kuiper die op eigen
houtje begon met het slikken van Q10 en later ook nog eens de wetenschappelijke publicaties opduikelde die
haar positieve resultaten met dit lichaamseigen co-enzym onderbouwden en verklaarden. Terwijl ze in de
tussentijd ook nog eens de uitwerking van statines op iedereen en met name op mensen met diabetes type 2 in
kaart bracht. De uitkomsten van die studie waren immers lijnrecht in tegenspraak met de door Pfizer – samen
met de DVN – opgestelde advertentie over het onmisbare nut van Lipitor voor diabetici!
Het is nu helemaal duidelijk waarom ik geen of geen fatsoenlijk antwoord kreeg van o.a. de aangeschreven
internisten zoals Jeroen de Sonnaville, klinieken, Agis Zorgverzekeringen, DVN, Diabetes Fonds en de heren
Storms en Kuipers.
35
En omdat de overheid laat zich nu dus uitsluitend laat souffleren door de NDF ving ik ook bij de minister bot!
Tussen alle gezondheidsautoriteiten, farmaceuten en het ministerie van VWS bestaat kennelijk een via
sponsoring tot stand gekomen consensus over de noodzaak van het slikken van statines voor diabetici en anderen
en dat verhoudt zich niet met de bevinding dat statines juist contraïndicatief zijn, hetgeen bewezen wordt door
het gebruik van Q10 door diabetici. Daarom worden de onderzoeksbevindingen die dit aantonen volkomen
genegeerd, net als onderzoeken die aantonen dat cholesterolverlaging leidt tot veel ellende.
Op die manier wordt ook de keuze voor het gebruik van natuurlijke insuline onmogelijk gemaakt.
Omdat deze NDF-groep - die inmiddels het hele terrein van de gezondheidszorg bestrijkt – een gesloten front
vormt, voelt ieder der betrokkenen zich sterk en gedekt door de anderen.
Met de totstandkoming van de NDF is de Nederlandse burger als een hulpeloos slachtoffer in handen gevallen
van de slechts op meer winst beluste farmacie.
En volgens mij vervullen de heren Storms en Kuipers bij die machtsovername een sleutelrol als ‘landverrader’.
Ik denk dat de heer Dankmeijer – die wel ongevaarlijke natuurlijke insuline bleef voorschrijven – aan deze
praktijken niet heeft willen meedoen. Het is niet onmogelijk dat deze inmiddels op nonactief gezette internist
daarom is ‘afgeschoten’ toen hij ongelukkigerwijs te maken kreeg met een bij haar volle verstand geachte
eigenzinnige bekende Nederlandse die weigerde om zich regulier te laten behandelen omdat zij twijfelde aan de
goede bedoelingen van de reguliere medische stand. En gezien de handelwijze van de heren Storms en Kuipers
was die twijfel waarschijnlijk nog terecht ook.
De uitkomsten van de ACCORD- en ADVANCE-studies en de rol van prof. dr. C.J.J. Tack namens de
DVN aan de universiteit van Nijmegen
In de tweede week van juni 2008 publiceerde de New England Journal of Medicine (NEJM) vijf artikelen die
gewijd waren aan de tegenvallende onderzoeksuitkomsten van de ACCORD- en ADVANCE- studies (12-62008). Op 14-8-2008 verscheen in de Kenniskatern van de Volkskrant een artikel van de hand van Broer
Scholtens over de tegenvallende uitkomst van deze studies, waaruit bleek dat het sterk verlagen van de
bloedsuikerspiegel bij DM2 met conventionele middelen - zoals extra pillen en insuline - zelfs een extra
overlijdensrisico kan opleveren. De ACCORD-studie werd om die reden zelfs voortijdig gestaakt.
Bij de ADVANCE-studie werd met extra middelen de streefwaarde van de bloedsuikerspiegel (HbA1c) verlaagd
De huidige 7% naar 6,5%. Hier bleken zich evenveel hart- en vaatproblemen voor te doen als bij de
controlegroep die volgens de bestaande richtlijnen waren behandeld.
Over de ACCORD-studie citeer ik even iets uit de Volkskrant:
[…] Deze week zijn – niet geheel toevallig – ook de resultaten bekend gemaakt van een tweede studie naar een
intensieve behandeling van diabetes type 2 patiënten. Bij deze Accord-studie waren meer dan tienduizend
Amerikaanse patiënten betrokken. Een intensieve behandeling – bloedwaarde onder 7 procent – lijkt na 3,5 jaar
geen voordeel op te leveren wat hart- en vaataandoeningen betreft.
Sterker, in die meest-intensieve groep vielen meer doden in vergelijking met de controlegroep. Dit was reden dit
deel van de studie vroegtijdig stop te zetten.
‘Een moeilijke boodschap’, verzucht internist Cees Tack van het Universitair Medisch Centrum St. Radboud in
Nijmegen. ‘De Noord-Amerikaanse patiënten in deze studie waren relatief dik en slecht ingesteld. De meeste van
hen moesten meerdere malen insuline spuiten en drie à vier verschillende tabletten gebruiken om te komen tot
die lage glucose-instelling van 6,5 procent. Insuline maakt dikker. Een kwart van de patiënten was tien kilo of
meer aangekomen. Zwaarder worden is ook een risico voor hart- en vaátziekten.’
Wat valt er te leren? Behandelaar Tack is helder. ‘Zaak is diabetes type 2 patiënten te behandelen voor een
eventuele hoge bloeddruk en te hoog cholesterolgehalte. Verder is het verstandig aspirine voor te schrijven om
bloedklontering te voorkomen. Zeker bij patiënten die al hart- en vaatproblemen hebben gehad.
De glucosewaarde moet laag ingeregeld worden met pillen, eventueel met insuline. Maar die lage
glucosewaarde is niet heilig, dat is het grote nieuws uit die studies. Als extreem veel uit de medicijnkast moet
worden gehaald om een lage, scherpe waarde te bereiken, lijkt dat niet verstandig.’ […]
Ik besloot om contact te zoeken met prof. Tack en hem op de hoogte stellen van mijn eigen ervaringen en studie,
teneinde hem de suggestie aan de hand te doen dat misschien een onderzoek met Q10 zou kunnen leiden tot
betere resultaten. Het toeval wilde dat ik bij mijn vraag om een e-mailadres aan de staf concerncommunicatie
meteen werd doorverbonden met prof. Tack himself. En hij bleek ook nog alle tijd te hebben voor een gesprek.
Ik wees hem op de diverse onderzoekspublicaties betreffende het gunstige effect van Q10 op bloedsuikerspiegel,
bloeddruk, hart- en bloedvaten enz. Vervolgens vertelde ik hem van de daling van mijn eigen HbA1c van 8,2%
naar 6,5%, plus de significante verlaging van de bloeddruk, gewicht en zelfs van het cholesterolgehalte, waarbij
ook mijn welbevinden en energie nog was toegenomen. En dat verdubbeling van de dosis leidde tot
36
medicijnafbouw voor zowel bloedsuiker als bloeddruk en dat nooit meer aan insuline hoefde te worden
begonnen.
Even was de heer Tack stil, waarna hij schamperde dat ik dan wel een magisch tovermiddel had uitgevonden wat
kennelijk alleen bij mij zo werkte, maar bij anderen absoluut niet zou werken. Aan allerlei onderzoekspublicaties
had hij verder lak, want Q10 was volgens hem reeds 20 jaar slechts bekend als antioxidant en antioxidanten
waren volgens zijn kennis volslagen onwerkzaam als het ging om de conditie van hart- en bloedvaten. Andere
werkingsmechanismen kon hij aan Q10 niet toekennen. Dat was het dus.
Toen ik ook nog het lef had om te vertellen dat ik die Q10 puur als supplement slikte en niet als compensatie van
de door statines veroorzaakte verlaging van de Q10-aanmaak, omdat ik weigerde om volgens de geldende
richtlijn statines te slikken, was de maat helemaal vol. Statines waren voor diabetici een must!
Vervolgens suggereerde ik dat mensen met DM2 die wél volgens de richtlijn statines slikten toch zouden kunnen
worden getest op hun reactie op extra Q10, door ze een dubbele dosis Q10 te geven – eentje ter compensatie en
eentje als suppletie, dus bijvoorbeeld 200 mg – was volgens hem de onzin helemaal compleet. Hij stelde dat het
enige wat wetenschappelijk vaststond was dat diabetici wél waren gebaat bij een dubbele dosis statines, want dat
was het enige waarvan wetenschappelijk als een paal boven water stond dat het effectief was.
Ik kreeg tot besluit nog een heel reclameverhaal voor statines te horen, dat ook andere – eveneens als MOL naar
voren geschoven – medici al eerder via de verschillende media naar voren hadden gebracht.
Ik zocht op internet naar antecedenten van de heer Tack en stuitte op iets interessants. Prof. Cees Tack is
bijzonder hoogleraar aan de Radboud Universiteit met als leeropdracht onder andere ‘de werking van nieuwe
glucoseverlagende geneesmiddelen’. Als betrokken externe organisatie wordt vermeld: Diabetesvereniging
Nederland (de DVN)!
In een op 21-11-2007 voor het laatst bijgewerkte informatie staat te o.a. lezen:
[…] Prof.dr. C.J.J. (Cees) Tack, bijzonder hoogleraar Interne Geneeskunde, in het bijzonder de Diabetologie
vanwege de Diabetesvereniging Nederland […]
Op vrijdag 7-12-2007 hield hij een oratie, onder de titel ‘Deining en diepgang. Bewegingen in de Diabetologie’,
waarin ondermeer gesteld werd:
[…] De huidige behandelingsrichtlijnen ontberen echter de diepgang die nodig is voor een individuele
benadering en zijn niet innovatief […]
In zijn curriculum vitae staat onder meer te lezen:
[…] Sinds 2003 is hij hoofd van de Diabetessectie. Hij is actief in tal van (inter)nationale verenigingen en
commissies op diabetesgebied en coredacteur van het Handboek Diabetes Mellitus […]
De heer Tack is dus – als MOL - een voor de DVN zeer bruikbaar instrument om invloed uit te oefenen op
universitair niveau!
En aangezien de DVN gesponsord en geadviseerd wordt door de farmacie en de heer Storms, zal duidelijk zijn
waarom de heer Tack ten enenmale niets wilde weten van de eventuele therapeutische mogelijkheden van Q10
en prompt een promotieverhaal voor statines begon af te steken, waarbij duidelijk werd dat mensen met DM2
misschien ook nog een verdubbeling van hun dosis statines – en daarnaast ook nog eens aspirines – te wachten
staat.
De farmaceuten beheersen – via de DFN en de DVN – niet alleen hun eigen onderzoeksbedrijf, maar op meer
verhulde wijze ook het zogenaamde ‘onafhankelijke’ wetenschappelijke onderzoeksbedrijf aan de universiteiten.
En omdat de universitaire wereld nauw is gerelateerd aan NWO, hoeft er voor financiering van echt
onafhandelijk - en misschien wel innoverend onderzoek - niet gerekend te worden op subsidie uit de pot van
NWO, die uiteindelijk wordt opgebracht door de belastingbetaler die wacht op betere behandelwijzen.
Uit angst voor ‘Q10-geïnduceerde deining’ in de wereld van de statines-fabrikanten zal diepgaand onderzoek
naar een echt innovatieve therapie dus wel nooit uitgevoerd gaan worden en moet de DM2-patiënt steeds meer
middelen in steeds hogere doses gaan slikken om daardoor steeds meer bijwerkingen te krijgen en een hoger
overlijdensrsico te gaan lopen.
En door het heersende statines-regime voor het brede publiek neemt het leger mensen met DM2 dan ook nog
eens – voor de farmaceutische industrie en winstdelenden tenminste - heel voordelig en snel toe.
De zoete tsunami
Dat die versnelde toename niet eens denkbeeldig is, bleek al uit het Algemeen Dagblad van 23-6-2008, waarin de
Diagnose-katern een groot artikel bracht onder de titel De zoete tsunami. Ik citeer iets uit dit artikel:
[…] Het aantal diabetespatiënten in Nederland overschrijdt de miljoen. Dat is nog sneller dan verwacht.
Deskundigen spreken van een ‘tsunami’ aan diabetici. ‘Deze dreigende zondvloed vraagt om een Delta-plan.’
[…]
37
[…] De cijfers liegen er dan ook niet om. Het RIVM telde in 2003 650.000 patiënten en gaf onlangs aan te
verwachten dat in 2025 het aantal diabetici in Nederland de miljoen zal overschrijden. Maar het gaat nog
sneller. Volgens de Diabetesfederatie zitten we al over het magische getal. Direkteur Bert Kuipers: “Jaarlijks
groeit het aantal diabetici met 72.500, en als je de 28.000 sterfgevallen daar vanaf haalt met 44.500. Dat
betekent dat we nu al 850.000 patiënten hebben. En dan lopen er ook nog 250.000 mesnen rond die diabetes
hebben, maar dat nog niet weten.” […]
[…] Toch dringt het nog steeds niet goed door, zegt Bert Kuipers van de Diabetesfederatie. Zijn organisatie
schrijft de komende maanden op verzoek van het ministerie van VWS een ‘Nationaal Diabetes Actieprogramma’
met aanbevelingen. VWS hoopt in 2025 op een halvering van de groei, en wil dat tweederde van de patiënten
tegen die tijd geen onnodige complicaties meer krijgt, zoals blindheid of voeten die geamputeerd moeten worden.
Kuipers: “Ik vrees dat de doelstellingen te ambitieus zijn. Je hebt de vergrijzing tegen. Hoe ouder mensen
worden, hoe meer complicaties.” […]
Zoals uit dit dossier blijkt, schreef ik al driemaal naar VWS en kreeg ik ook driemaal te horen dat er geen
onderzoek zou worden ingesteld op grond van de door mij aangedragen feiten en studie.
Ook de heer Bert Kuiper kreeg – in zijn hoedanigheid van direkteur van het Diabetes Fonds - al een uitgebreid
schrijven met onderzoeksvoorstel plus bijlagen, waarop hij niet zelf wenste te reageren.
Het publiek blijft dus verrast worden met dit soort alarmerende berichten, die natuurlijk moeten zorgen voor
gulle donaties voor door het Diabets Fonds te verrichten onderzoek. Maar door de kennelijk zeer eensgezinde
houding van VWS en de Diabetesfederatie zullen we nooit weten of het mogelijk is om door middel van extra
(preventieve of therapeutische) suppletie met Coenzym Q10 (en het schrappen van statines) voor ouderen en
mensen met DM2 de ‘zoete tsunami’ een halt toe te roepen.
Maar dat is ook de bedoeling: die tsunami is veel te profijtelijk voor de farmaceutische industrie en – via
belasting over die groeiende medicijnenomzet – ook voor de overheid, om het tij echt te willen keren.
Dus komt er ook nog steeds geen verbod op snoepreclames en een richtlijn om zoetigheid niet meer voor het
grijpen te leggen in de supermarkten. En dus investeert men nog steeds niet echt in programma’s die voor alle
kinderen voldoende beweging mogelijk moeten maken. En dus wil men ook nog steeds niets weten van mijn
studie waarin duidelijk wordt uitgelegd hoe allerlei ‘zegeningen van de wetenschap’ – zoals het gebruik van de
magnetron, UMTS, genetische manipulatie, pseudo-oestrogenen stoffen in voedsel en milieu, sommige
medicijnen, toenemende populatiestress enz. - kunnen leiden tot deze enorme toename van diabetes type 2 bij
ouderen zowel als bij kinderen.
Ik ben benieuwd wat er allemaal te lezen zal staan in dat ‘Nationaal Diabetes Actieprogramma’ met
aanbevelingen …, maar eigenlijk nog meer naar wat er allemaal niet in te lezen zal staan!
Elders in de wereld betekenen tsunami’s rampen van de eerste orde. In Nederland betekent deze metaforische
tsunami slechts dat men met veel tamtam (verkapt) aankondigt dat – althans voor de farmaceutische industrie en
de kanalen die delen in hun winst – de kip met de gouden eieren is geboren. En reken maar dat die kip
zorgvuldig wordt gekoesterd; die kip krijgt echt geen ‘schadelijke’ capsules met Q10…
Nee, die kip wordt straks nog eens lekker vetgemest, als de richtlijn voor de voorgenomen polypil van kracht
wordt. Dan krijgen alle 55-plussers deze statines-bevattende polypil voorgeschreven. In november 2008 werden
de resultaten van de Jupiter-studie bekend gemaakt en daaruit bleek dat 1 op de 167 deelnemers aan deze studie
(met Crestor) diabetes ontwikkelde. Op een totaal van ruim 5 miljoen 55-plussers zullen dan dus nog eens
30.000 mensen meer diabetes krijgen dan zonder die polypil. Tel uit je winst!!!
En ingrijpen voor wat betreft de schadelijke invloeden van UMTS, genetische manipulatie, schaalvergroting in
het onderwijs, hormoonverstorende stoffen in voedsel en drank, magnetrongebruik en andere uit te bannen
schadelijke variabelen zoals de urenlange kinderprogramma’s op tv hoeven we van deze overheid ook niet te
verwachten.
Nederland is een handelsnatie die trots is op de – ooit zo onethische gepraktiseerde - V.O.C.-mentaliteit en deze
dan ook promoot. Daarom zullen er niet echt ‘dijken’ worden gebouwd en/of opgehoogd die de ‘zoete tsunami’
moeten keren. Welnee, daarvoor is de winst toch veel te zoet!!!
Wat is de echte doelstelling van VWS?
Volgens Bert Kuipers komen er ieder jaar 72.500 nieuwe gevallen van DM2 bij. VWS zegt te hopen op een
toekomstige halvering van dit aantal.
38
Maar ondanks dat de Jupiterstudie uitwees dat 1 op de 176 slikkers van Crestor DM2 kreeg, gaat men rustig door
met het – op economische argumenten – voorbereiden van die polypil, waardoor het aantal nieuwe gevallen van
DM2 niet zal gaan afnemen, maar nog zal toenemen met 30.000. De jaarlijkse toename zal daardoor nog groter
worden en zeker na het eerste jaar van de richtlijn voor de polypil niet 72.500 bedragen, maar ruim 100.000!!!
Het laten doorgaan van het waanzinnige idee voor die polypil maakt dan dat het aantal nieuwe gevallen van
DM2 na de invoering van die polypil niet zal dalen, maar juist aanzienlijk zal stijgen…..
VWS wil een daling van het aantal nieuwe gevallen van DM2 met ruim 36.000 en tegelijk wil VWS ook een erg
kostbare maatregel invoeren die bovendien nog eens een stijging van ruim 30.000 gevallen gaat opleveren. Wat
wil VWS eigenlijk echt???
Of liever gezegd: ‘Wat willen de souffleurs van de minister van VWS ?’ Gezien het feit dat minister Klink in een
interview met de Volkskrant (januari 2009) aangaf – ondanks een verzoek van zijn kinderen, die onvrijwillig
moeten meeroken - niet te willen stoppen met deze ongezonde gewoonte en bovendien ook vertelde niet te
hebben geweten dat alcohol nadelig werkt op de ontwikkeling van de hersenen van adolescenten, heb ik van zijn
eigen competentie op gezondheidsgebied geen hoge pet op. Van iemand die de gezondheid van zijn eigen
kinderen niet serieus neemt hoeven we niet te verwachten dat het welzijn van de Nederlandse bevolking hem wel
ter harte gaat. Deze man denkt louter vanuit economische motieven, maar vanuit wiens economische motieven
eigenlijk?
De nachtmerrie van de op macht en winst beluste ‘Big Brother’ die zijn doelstellingen tracht te verwezenlijken
via uitbuiting en bedrog van het onmachtig en afhankelijk gemaakte volk lijkt zijn realisatie steeds dichter te
naderen…
Geen belangstelling voor de mogelijkheid van kostenbesparing
In dezelfde krant van 23-6-2008 geeft diabetesonderzoeker prof.dr. Henk Bilo een overzicht van de kosten van
diabetespatiënten. Volgens hem kost een diabetespatiënt zeker het dubbele van het gemiddelde Nederlandse
zorgbudget van 4500 euro per persoon per jaar. Bij de nu behandelde 850.000 gediagnosticeerde diabetici komt
dat op 850.000 maal 9000 per diabeticus, dus totaal ruim 7,5 miljard euro per jaar. Bij een miljoen diabetic is dat
al 9 miljard euro, waarvan 4,5 miljard euro als extra kosten drukken op het gemiddelde zorgbudget.
Gezien de roep om bezuiniging op het zorgbudget lijkt het dan toch niet meer dan logisch dat men probeert om
die extra kosten zoveel mogelijk te drukken, bijvoorbeeld door vermindering van dure medicaties en insuline
door het gebruik van een veilig goedkoper alternatief waardoor die medicatie en insuline kunnen worden
verminderd… Niets is echter minder waar. Enerzijds klaagt men over de stijgende kosten die de diabetestsunami met zich meebrengt en anderzijds weigert men halsstarrig om te kijken naar goedkopere alternatieven
om die kosten te beperken. Is dit nog langer aan het publiek te verkopen???
Wordt het niet de hoogste tijd dat de politiek aan het volk gaat uitleggen waarom men – in feite op kosten van
dat volk - zo’n ‘dubbel’ beleid voert???
Ik denk dat ik alvast maar Q10 ga hamsteren, nu dat nog mogelijk is…, want inmiddels is ook de laatste kans op
tegengas in de vorm van een georganiseerd voorstel tot nader onderzoek op merkwaardige wijze gestrand, zoals
in het volgende item wordt beschreven.
De loze woorden van het ‘Congres Fusion’
Op 14-4-2008 bezocht ik in het Jaarbeurs Congrescentrum Utrecht het Congres Fusion dat streeft naar ‘de
win/win van een integrale aanpak bij chronische aandoeningen’.
Het was het derde jaar op een rij dat dit congres plaats vond en de eerste keer dat ik tot de aanwezigen behoorde.
Er werden diverse lezingen verzorgd door evenzoveel gerenommeerde sprekers, waaronder bijvoorbeeld mw.dr.
M. van Eijk van het Nederlands Instituut voor verantwoord medicijngebruik in Utrecht, dr. L.K.J. van Romunde,
arts-epidemioloog en mw. O.H. van der Baan-Slootweg, kinderarts sociale pediatrie, KBCZ behandelcentrum
Heideheuvel in Hilversum.
In de hal was een uitgebreide promotiemarkt ingericht die bemand werd door een grote verzameling producenten
van vitaminepreparaten, voedingssupplementen, biologische geneesmiddelen, homeopathische- en
fytotherapeutische producten, uitgeverijen van ‘alternatieve therapeutische literatuur’, en enkele verenigingen
van reguliere artsen die zich ook bezighouden met het voorschrijven van de eerder genoemde producten. Al deze
standhouders verzorgden met elkaar de sponsoring van het congres, waarvoor per deelnemer overigens ook nog
eens een gepeperde rekening moest worden betaald.
Doel van de dag leek mij primair het dienen van de omzetverhoging van alternatieve producten, door middel van
het aanprijzen hiervan aan artsen die – vanuit hun observatie dat farmaceutische middelen ook niet het verwachte
39
heil brengen - wel wat zien in uitbreiding van hun behandelingsmogelijkheden, teneinde hun chronische
patiënten langer aan zich te kunnen binden en/of de prijzen van hun consulten op te voeren.
Merkwaardigerwijs was het op de ‘promotie-markt’ heel stil rond Coenzym Q10. En toen daar bij enkele
lezingen vanuit het publiek vragen over werden gesteld, bleek dat hierop nauwelijks antwoord werd gegeven
omdat er zo goed als niets over bekend zou zijn en het geen noemenswaardig effect zou hebben. Gezien alle
ophef over de andere producten verbaasde me dat wel. Temeer daar het hier ook nog gaat over een
lichaamseigen stof die onmisbaar is voor diverse functies, waaronder de ATP-voorziening. Kennelijk behoort dit
niet meer tot de parate kennis van hen die zichzelf - al of niet gepromoveerd - ‘medisch deskundig’ noemen!!!
De genoemde sprekers hielden een indrukwekkend betoog dat ze alledrie besloten met een dringende oproep aan
het medisch geschoolde publiek om naar voren te komen met een onderzoeksinitiatief dat zou kunnen leiden tot
een betere therapeutische aanpak van chonische aandoeningen, met name van die aandoeningen die op
epidemiologische wijze om zich heen grijpen, zoals (morbide) vetzucht bij kinderen en diabetes type 2.
Men ging er daarbij van uit dat het mogelijk moest zijn dat een combinatie van de reguliere conventionele
geneeskunde plus een complementaire methode zou kunnen leiden tot een groter preventief en/of therapeutisch
succes. Dat was volgens de sprekers de centrale gedachte achter de naam ‘Congres Fusion’, dus een fusie van
twee gebieden, de farmaceutische plus de ‘alternatieve’ aanpak.
Omdat ik beschikte over een voorstel tot zo’n effectieve gecombineerde aanpak – die al werd onderbouwd door
een wetenschappelijke onderzoekspublicatie, een eerste pilotstudie op mezelf en een sterke theoretische
hypothese betreffende het biochemische werkingsmechanisme – schreef ik de hierboven genoemde drie sprekers
een brief waarin ik de door hen gevraagde suggestie naar voren bracht. Dit in de verwachting dat hier met een
zekere mate van enthousiasme op zou worden gereageerd. Niets was echter minder waar.
• Van mevrouw O.H. van der Baan-Slootweg, kinderarts sociale pediatrie van het KBCZ
behandelcentrum Heideheuvel in Hilversum – die een noodkreet uitdroeg omdat ze geen effectieve
methode had om haar veel te zware jonge patiënen voldoende te laten afvallen en te behoeden voor
diabetes type 2 – mocht ik totaal geen reactie vernemen. En dat terwijl iedere suggestie die nog niet
verkend was van harte welkom zou zijn! Kennelijk was de nood toch niet zo hoog….., of stond haar de
suggestie om de een of andere reden niet aan. Dat na haar dringende oproep fatsoenshalve toch wel met
een klein formeel bedankje had kunnen worden gereageerd op de daadwerkelijk inzending van een
wetenschappelijk reeds onderbouwde suggestie was kennelijk ook teveel gevraagd.
•
Het antwoord van mw.dr. M. van Eijk van het Nederlands Instituut voor verantwoord medicijgebruik in
Utrecht was heel interessant vanwege de tweeledigheid ervan. Zij antwoordde namelijk enerzijds zoals
haar taakomschrijving door haar werkgever gebiedt en anderzijds met een vraag op persoonlijke titel,
die daarmee in strijd was. Hieronder volgt het citaat van deze brief:
[…] Beste Collega,
Bedankt voor uw brief. Ja over al deze dingen denk ik ook veel na en lees ik veel. Net als de meeste mensen heb
ik echter meer plannen en ideeën dan tijd. Op dit moment focus ik me de rol van de industrie, nascholing en juist
het gebruik van de informatie die we hebben. Op die manier kom ik ook steeds het zgn alternatieve circuit tegen,
maar beperk me toch ook steeds weer.
DGV gebruikt haar lobbycapaciteiten vooral voor wat u op onze websites kunt vinden (ook
www.gezondescepsis.nl, www.meldpuntmedicijnen.nl en www.kindermedicatie.nl). Met mijn directeur (Ruud
Coolen) spreek ik ook regelmatig over alternatief/fushion gk en hoe we dat in onze activiteiten vorm kunnen
geven, maar dat blijft lastig en wij moeten kiezen, juist ook om krachtig te kunnen zijn in de lastige issues die we
al op onze agenda hebben staan.
Dus helaas kan ik voor u niet zoveel doen. Ik ben wel heel blij via Fusion ontdekt te hebben dat dit een club is
met enkele goede strategen en lobbyisten. Ik houd het persoonlijk (om allerlei redenen) wel steeds in de gaten en
probeer waar ik kan een steentje bij te dragen, daarom onder andere heb ik de uitnodiging ook aangenomen om
te spreken. Misschien dat ik in de toekomst meer met fushiongeneeskunde bezig zal zijn, voorlopig snuffel ik
vooral wat in het veld, voorzover de tijd dat toelaat.
Als laatste nog een persoonlijke vraag. Een goede vriend heeft reuma en marginale bloedsuikers en
cholesterolwaarden. Hij is 75 jaar. Ik zie zijn medicatie toenemen en weet niet zo goed wat te doen. Hij gebruikt
nog niets voor zijn suiker en cholesterol. Zou u hem Q10 adviseren en van welk merk?
40
Mocht u mij een keer tegenkomen, zou ik het leuk vinden u te ontmoeten.
Met vriendelijke groet,
Dr. Martine van Eijk, adviseur DGV, Nederlands instituut voor verantwoord medicijngebruik. Enz. […]
Uit deze brief valt het volgende af te leiden:
• Dr. van Eijk had wel tijd voor een loze lezing met dringende oproep. Maar voor de informatie
betreffende een antwoord op die oproep had ze totaal geen tijd. Kennelijk dient zij zich te beperken tot
‘medicijnen’ die de huidige strategie van de farmacie niet in gevaar brengen. Nieuwe informatie die een
ander licht zou kunnen werpen op de tot nu toe gevolgde niet-succesvolle strategie was dus achteraf
helemaal niet gewenst omdat zij (De DGV) zich alleen beperkt tot de informatie die ze al in haar bezit
heeft!!! Ik had verwacht dat dr. Martine van Eijk door haar studie wel op de hoogte zou zijn van het feit
dat Q10 een lichaamseigen stof is die zeer essentieel is en daarom ook niet ‘alternatief’ en dat voor de
ontdekking van die onmisbaarheid van Q10 voor diverse belangrijke lichaamsprocessen jaren geleden
al een heel reguliere Nobelprijs is verleend. Kennelijk had ik haar kennis te hoog ingeschat.
• Die dringende oproep in dat gloedvolle betoog was dus alleen maar toneelspel geweest, gewoon nep,
omdat zij voor die lezing werd betaald… Het publiek moest vooral in de waan gebracht worden dat er
dringend werd gezocht naar andere oplossingen dan de gebruikelijke farmaceutische, maar aan die
oproep om een alternatieve suggestie die al enig wetenschappelijk perspectief bood, mocht vooral niet
worden voldaan. ‘The show must go on’…
• Tenslotte zou dr. van Eijk graag Q10 willen aanwenden om in de persoonlijke sfeer de
bloedsuikerspiegel en cholesterolspiegel van haar vriend te verlagen. Kennelijk twijfelt zij niet aan de
waarde van de vermelde onderzoekspublicatie en theoretisch onderbouwde hypothese betreffende het
werkingsmechanisme van Q10 plus mijn eigen warnemingen in de empirie, maar wil dit toch niet in de
praktjk toetsen om op die manier misschien een epidemie in te dammen en tegelijkertijd het nietbijwerkingloze medicijngebruik terug te dringen.
Ben ik de enige die dit een onbegrijpelijke en inconsistente houding vindt???
De derde brief ging naar de heer dr. L.K.J. van Romunde, arts-epidemioloog, medisch directeur Curame
Nederland BV, die ook opriep tot innovatieve suggesties om te komen tot een betere – veiligere, goedkopere
en meer effectieve - aanpak van chronische aandoeningen: ‘Evidence based medicine in relatie tot nieuwe
(aanvullende) behandelingsmogelijkheden’. Aanvankelijk vernam ik ook van hem niets. Toen verschenen er
publicaties betreffende ongunstige resultaten met middelen ter verlaging van de bloedsuikerspiegel die een
nader onderzoek naar de veilige effectiviteit van Q10 nog dringender maakten. Ik besloot nogmaals een
brief naar de heer Van Romunde te schrijven en die begon aldus:
[…] Zeer geachte heer Van Romunde,
Op 24-4-2008 schreef ik u een brief naar aanleiding van uw voordracht tijdens het laatste Fusion-congres,
betreffende ‘evidence based medicine in relatie tot nieuwe (aanvullende) behandelingsmogelijkheden’. Hierop
mocht ik nog geen antwoord ontvangen.
Omdat het mogelijk is dat dit schrijven u nooit heeft bereikt, volgt deze brief als bijlage nog even hieronder.
Vanmorgen ontving ik 5 artikelen uit het nieuwste nummer van de New England Journal of Medicine (NEJM) die
alle betrekking hebben op de uitkomst van twee onderzoeken – ACCORD en ADVANCE – waaruit blijkt dat een
sterke verlaging van het HbA1c bij diabetes mellitus type 2 met farmaceutische middelen niet onverdeeld gunstig
uitpakt. Het blijkt dat een sterke verlaging – tegen de verwachting in – juist meer slachtoffers maakt, terwijl men
beoogde door en sterke verlaging van het HbA1c juist de kans op hart- en vaatellende te verkleinen.
In mijn eerdere brief maakte ik u attent op een publicatie door Hodgson et al (zie nr. 1 van de literatuurlijst),
waarin wordt beschreven hoe Q10 de bloedsuikerspiegel bij DM2 kan verlagen. Ik suggereerde het initiëren van
een degelijk onderzoek naar deze mogelijkheid door de Fusion-organisatie…. […]
Het per ommegaande ontvangen antwoord luidde:
[…] Mijn verontschuldiging voor het uitblijven van een reactie.
Ik heb gezocht maar heb uw brief niet gevonden.
Wat u beschrijft is zeker interessant.
41
De vervolgstap zou zijn om een stakeholdersanalyse te doen naar belanghebbenden bij Q10.
Wie hebben belang bij de verkoop van Q10 en wiens belangen worden erdoor geschaad.
Dat geeft kijk op de financieringsmogelijkheden van een studie […]
Ik verzond mijn tweede brief deze keer per e-mail op zaterdagavond 07-06-2008 om 18.44 en het antwoord werd
verzonden op zondag 08-06-2008 om 22.06. De eerste brief was per post gericht aan het werkadres van de heer
Van Romunde. Het lijkt of hij gretig inging op de beleefdheidshalve gesuggereerde mogelijkheid dat de eerste
brief niet was aangekomen of zoekgeraakt. Ik neem echter niet aan dat iemand later op de zaterdagavond of op
zondag op zijn werkadres op zoek gaat naar een al anderhalve maand eerder ontvangen brief. Zo hoog was de
nood toch ook weer niet.
Hoe de belangen liggen is voor iedereen duidelijk, maar ten overvloede heb ik in mijn antwoord op deze brief
weergegeven dat een positieve onderzoeksuitkomst natuurlijk de statines-fabrikanten niet in de kaart zou spelen
en dat ook de supplementenindustrie liever meelift op het succes van de statines, dan alleen nog omzet te
genereren uit gebruik door het kleinere leger van diabetici. De enige die er baat bij zou kunnen hebben is de
patiënt.
Deze brief verzond ik per e-mail op 11-06 -2008 om 16.58.
Al om 19.59 op dezelfde dag werd een antwoord gemaild, dat als volgt luidde:
[…] Dank voor uw toelichting.
Hebt u al een onderzoeksvoorstel?
Zo ja, mag ik dat inzien? […]
De volgende dag (12-6-2008) mailde ik mijn onderzoeksvoorstel aan de heer Van Romunde:
[…] Dank voor uw snelle reactie.
Bijgaand een onderzoeksvoorstel dat in vereenvoudigde versie – want er was nog geen sprake van de 5
artikelen uit de meeste recente NEJM – al naar diverse diabetesklinieken en –specialisten en het Diabetes Fonds
is opgestuurd. Iedereen is huiverig voor het eventueel in diskrediet brengen van de Q10-verlagende statines. Dus
niemand durfde het zelfs maar aan om een eerste simpele pilot-studie te organiseren.
Ik heb getracht om het voorstel zo beknopt mogelijk weer te geven. Dit omdat ik u eerder al uitvoerige
achtergrondinformatie toezond […]
Voorlopig hoorde ik niets meer. Vervolgens werd er na ruim een week ook nog een derde onderzoek
gepubliceerd dat ongunstig uitpakte voor het gebruik van conventionele middelen bij diabetes type2, hetgeen de
noodzaak van het uitvoeren van mijn onderzoeksvoorstel nog dringender maakte. Ik schreef dus op 22-6-2008
nog een brief naar de heer Van Romunde, met het betreffende artikel als bijlage, plus nog een aanvulling op de al
bij het onderzoeksvoorstel gevoegde pleidooi voor het organiseren van een onafhankelijk onderzoek naar alle
effecten van Q10 bij diabetes type 2. Ik schreef onder meer:
[…] Zaterdag 21-6-2008 ontving ik een artikel uit de JAMA, dat als recente onderzoeksuitkomst stelt dat mensen
die met conventionele middelen worden behandeld voor diabetes type 2 een groter risico lopen op het
ontwikkelen van depressie dan mensen met DM2 die niet met medicatie worden behandeld.
Hieruit volgt ook dat vermindering van medicatie – door een effectieve complementaire behandeling – zou
kunnen leiden tot vermindering van het risico op de ontwikkeling van depressie.
Kortgeleden werden twee andere onderzoeksresultaten gepubliceerd – ACCORD en ADVANCE - die ook al
aantoonden dat veel medicatie niet zinvol is en zelfs gevaarlijk kan zijn voor hart- en bloedvaten.
Er is dus dringend een methode nodig die kan leiden tot vermindering van de hoeveelheid conventionele
medicijnen.
Omdat deze drie recente onderzoeksuitkomsten mijn pleidooi voor een nader onafhankelijk onderzoek naar de
effecten van Q10 nog dringender maken, heb ik deze drie onderzoeken vooraan in mijn pleidooi toegevoegd.
Die aanvulling volgt hieronder.
Het betreffende artikel uit de JAMA is als aanhangsel toegevoegd […]
Op maandag 23-6-2008 kwam het antwoord van de heer Van Romunde:
42
[…] Dank voor het toesturen.
Ik ga het bestuderen […]
Ook op 23-6-2008 meldde het Algemeen Dagblad dat het aantal diabetespatiënten in Nederland de miljoen
overschrijdt. Deskundigen spreken van een ‘tsunami’ aan diabetici en zeggen: ‘Deze dreigende zondvloed vraagt
om een Delta-plan.’ Een voorstel tot een eventueel bruikbaar middel ter verlichting en preventie was reeds in het
bezit van de arts-epidemioloog, de heer Van Romunde.
En vervolgens bleef het stil …
Uit de genoemde artikelen over drie verschillende negatieve onderzoeksresultaten - plus de recent in kaart
gebrachte tsunami aan diabetici - blijkt dat er dringend behoefte bestaat aan een veilige manier om de
bloedsuikerspiegel bij diabetici type 2 te verlagen. Kort tevoren werd zelfs al drievoudig een noodkreet geuit op
het spreekgestoelte van het Fusion Congres om zo’n betere aanpak te vinden.
En toch gaat men – zelfs na de in de tussentijd opgedoken drievoudige extra noodzaak voor deze oproepen – niet
in op mijn suggestie om Q10 eens in beschouwing te nemen.
Is dit – uitgaande van de integriteit van de genoemde sprekers met hun medische achtergrond – nog te begrijpen?
Of is dit alleen te begrijpen als men uitgaat van een georganiseerde boze opzet die inmiddels alle geledingen van
de medische wereld – inclusief de zogenaamde ‘alternatieve sector’ – beheerst?
Ik kan me voorstellen dat de bij de sponsorende participanten genoemde artsenverenigingen voor
complementaire geneeswijzen voor wat betreft hun lopende organisatorische onkosten gesponsord worden vanuit
de beide gebieden waarop deze artsen werkzaam zijn en hun medicatie voorschrijven, dus vanuit de reguliere
farmaceutische industrie en de – eveneens in de sponsoring participerende - sector van de natuurlijke middelen
zoals voedingssupplementen en homeopathie en fytotherapie.
De ‘alternatieve bedrijfssector’ was zelf actief bij de sponsoring betrokken, zoals blijkt uit de opsomming van
bedrijven die hierin participeerden, zoals Orthica (Hoofdsponsor), Vithortho BV, Bonusan, Weleda Nederland
en VSM Geneesmiddelen BV .
Zou het mischien ook zo kunnen zijn dat de twee met name genoemde sponsorende artsenverenigingen voor
complementaire geneeskunde – NAAV en ABNG-2000, waarvan de leden tevens tot de doelgroep van dit
congres en zakelijke promotie behoorden - hun sponsoring hebben verricht via een achterliggende sponsoring
door de farmaceutische industrie, die op deze manier onvermeld kon blijven?
Moet ik misschien veronderstellen dat de (hoofd)sponsoring weleens afkomstig zou kunnen zijn van een onder
de dekmantel van complementair werkende artsen geïnfiltreerde farmaceutische industrie. Is Big Farma al op die
geniepige manier onder ons? Ik begin het echt te vrezen…
In ieder geval blijft het vreemd dat zelfs een oproep tot innoverende suggesties voor aanvullende ‘evidence
based’ therapie – zoals gedaan op het mede door de NAAV en ABNG-2000 gesponsorde Fusioncongres – niet
leidt tot het serieus nemen van een daadwerkelijke onderzoekssuggestie, terwijl er al sprake is van een eerste
‘evidenc based medicine’.
Toch is er voor diabetici nog hoop op een vrolijke toekomst, tenminste als het ligt aan Bayer, die een groot
aandeel heeft in de lucratieve diabetesmarkt. Op 12-8-2008 ontving ik van Bayer Diabetes Care een buikige
envelop met daarin een proefverpakking veelkleurige lancetten plus een met deze snoepkleurige lancetten
versierd briefje waarin o.a. te lezen stond: […] Deze lancetten zijn zo dun dat ze prikken vrijwel pijnloos maken
en met hun vrolijke zomerse kleuren zijn ze gewoon een stuk leuker dan die ouderwetse grijze lancetten […]
Prikken moet voortaan ‘leuk’ worden, zeker nu steeds meer mensen regelmatig moeten gaan prikken.
Misschien ben ik wel heel ouderwets ingesteld, maar het enige wat mij blij maakt bij dat prikken is de uitkomst
van de meting, zeker als die na het afbouwen van medicatie – met behulp van het hardnekkig genegeerde Q10 –
keurig laag blijkt te zijn. Al is dat maar bij grove benadering, gezien de grote mate van onnauwkeurigheid van de
door Bayer verkochte BGM’s.
Die zomerse lancet-snoepjes zijn wel een heel povere compensatie voor de mate waarin de diabetespatiënt wordt
gecultiveerd en uitgebuit.
Aanvulling: alfa liponzuur wel gedoogd op het diabetes forum van de DVN
Geïnspireerd door een tv-uitzending begon ik in de voorzomer van 2008 ook nog met het experimenteel gebruik
van alfaliponzuur in een dosis van 500 mg/dag (oraal). Met significant succes. Dat was natuurlijk wel te
verwachten naar aanleiding van de positieve uitkomsten van inmiddels 15 klinische studies. Toen het eerste
succes via een HbA1c-meting naar buiten kwam, gaf mijn huisarts aan nog nooit van alfaliponzuur te hebben
43
gehoord en al helemaal niet in relatie tot DM2. Toch wordt het in Duitsland al ruim dertig jaar door artsen
voorgeschreven bij DM2 omdat het effectief is in het verlagen van de bloedsuikerspiegel en tevens effectief is
tegen de bij DM2 vaak voorkomende (poly)neuropathie.
Op zoek naar eventueel goedkopere leveranciers stuitte ik begin september 2008 toevallig ook weer op het
diabetesforum van de DVN, die niets wilde weten van mijn ‘lotgenotenverhaal’ betreffende Q10.Op dit forum
werd dan ook absoluut niet gerept over Q10.
Op dit forum werd druk gesproken over het succes van alfaliponzuur en het feit dat daardoor minder medicatie
nodig is en dat er door het gebruik van dit middel ook minder insuline hoeft te worden gespoten.
Coenzym Q10 en alfaliponzuur (ALA) staan beiden bekend als een voedingssupplement, maar het succesvolle
effect van suppletie met alfaliponzuur is – in tegenstelling tot effectieve suppletie met Q10 – niet bedreigend
voor de miljardenindustrie van de statines. Daarom mag van de DVN wel worden gesproken over alfaliponzuur
maar pertinent niet over Q10.
Hoe Achmea een forse bezuiniging op ziektekosten laat liggen ter wille van de farmacie
Op vrijdag 3 oktober bracht het Algemeen Dagblad op de voorpagina Doorbraak voor diabetes, een artikel
waarin prof.dr. H. Bilo vertelde van het doorslaande succes dat bereikt was met het intensief volgen van mensen
met DM2 gedurende 10 jaar. Dat effect was pas na ruim 5 jaar zichtbaar geworden, maar dat was de investering
in tijd wel waard geweest want vanaf dat moment kon de sponsor van dat onderzoek – zorgverzekeraar Achmea
– beginnen met het besparen op de uitgaven voor DM2, althans voor de eerste testgroep van 9000 patiënten.
Inmiddels is het experiment uitgebreid naar 30.000 mensen in Noordoost-Nederland. Je zou dus denken dat het
Achmea er om te doen is om zoveel mogelijk te kunnen besparen op de ziektekosten voor deze relatief grote
groep patiënten onder haar 4,7 miljoen verzekerden.
Ik bedacht dat Achmea en prof.dr. Bilo daarom wel eens geïnteresseerd zouden kunnen zijn in een aanvullende
therapie die het al bereikte effect nog zou kunnen optimaliseren. Dus schreef ik op 5-10-2008 de in dit dossier
opgenomen brief – met literatuurverwijzingen - naar prof. Bilo. Een brief die overigens onbeantwoord bleef.
In die brief rekende ik hem voor wat Achmea op jaarbasis minstens nog meer zou kunnen besparen als ook
gebruik werd gemaakt van Q10 en eventueel ook alfaliponzuur. Ik stelde voor om een deel van de 30.000
patiënten het vrij verkrijgbare Q10 en alfaliponzuur te verstrekken naast hun normale medicatie. Door het zeer
intensieve volgprogramma zou de noodzaak van eventueel naar beneden afstellen van de medicatie geen
probleem opleveren en in de resultaten kunnen worden meegenomen.
Zoals in die brief te lezen valt, kwam ik uit op een geschatte besparing van minstens 235 miljoen euro per jaar.
Deze besparing geldt dan alleen voor Achmea, de grootste zorgverzekeraar van Nederland. Maar ook andere
zorgverzekeringsmaatschappijen kunnen natuurlijk een evenredige besparing behalen, zodat de totale landelijke
besparing nog veel groter wordt.
Op 10-10-2008 berichtte het Algemeen Dagblad dat de zorgverzekeringen bang zijn om straks ten onrechte de
behandeling van kinderen met dyslexie te moeten vergoeden. Dat zou vermoedelijk 28 miljoen euro gaan kosten.
Bovendien verdwijnen er door de gestegen ziektekosten al enkele zaken uit het basispakket, zoals dure
cholesterolverlagers en slaap- en kalmeringsmiddelen. In totaal moet dat 102 miljoen euro opleveren. Daarnaast
moeten volgens minister Ab Klink de premies voor de basisverzekering en het eigen risico omhoog.
Als men echter de aanpak van DM2 nog beter zou kunnen veranderen met behulp van Q10 en alfaliponzuur,
naast dat intensieve volgprogramma waarin ook de leefstijl aan bod komt, dan zou men op jaarbasis een
veelvoud van die 102 miljoen euro kunnen besparen!
Waarom kraait men enerzijds dat er zo verschrikkelijk moet worden bespaard, terwijl anderzijds een
degelijk onderbouwde suggestie voor onderzoek naar een eenvoudig te bereiken extra grote besparing
volledig wordt genegeerd?
Kan het zijn dat die door mij aangeschreven zorgverzekeringen – VGZ, Agis en Achmea (via prof.Bilo) – op de
een of andere manier door de farmacie onder druk zijn gezet om vooral niets te ondernemen dat hun gigantische
statines-omzet in gevaar kan brengen?
Een echte Nederlandse diabetesdoorbraak?
Het Algemeen Dagblad voert dan op 3-10-2008 wel prof. dr. H. Bilo ten tonele om te benadrukken dat er sprake
is van een doorbraak in diabetesland die tot stand gekomen zou zijn door de gezamenlijke inspanningen van de
universiteit van Groningen – waar hij hoogleraar is – en de sponsoring door zorgverzekeraar Achmea, maar zo
origineel was hun resultaat toch ook weer niet.
44
Op 9-10-2008 ontving ik van The New England Journal of Medicine (NEJM) twee artikelen door dezelfde vijf
auteurs, te weten Rury R. Holman, F.R.C.P. en collega’s. De titels waren: 10-Year Follow-up of Intensive
Glucose Control in Type 2 Diabetes en Long-Term Follow-up after Tight Control of Blood Pressure in Type
2 Diabetes. In beide artikelen komt men tot een positieve conclusie betreffende het intensief blijven volgen van
mensen met DM2. Zowel de bloedsuikerwaarden als de bloeddruk verbeteren, waardoor het risico op de bekende
complicaties van DM2 afneemt. Het Engelse resultaat was identiek aan de ‘doorbraak’ in Nederland.
Onder die vijf auteurs van genoemde twee artikelen bevond zich niet de naam van prof.dr. H. Bilo. Er moet dus
sprake zijn van twee gelijktijdig naast elkaar uitgevoerde onderzoeken in twee landen. Het zou dus correcter zijn
geweest als de heer Bilo in zijn enthousiaste mededeling betreffende de Nederlandse doorbraak ook had vermeld
dat men in Engeland gelijktijdig tot het zelfde resultaat was gekomen. En dat had professor Bilo beslist moeten
weten want onderaan het artikel in de NEJM staat over de bronvermelding (o.a. Oxford Centre for Diabetes,
Endocrinology, and Metabolism and the NIHR Oxford Biomedical Research Centre) nog te lezen:
[…] This article (10.1056/NEJMoa0806470) was published at www.nejm.org on September 10, 2008 […]
In feite wordt het publiek door prof.dr. H. Bilo – door het weglaten van informatie - op een verkeerd been gezet
en vroeger werd mij geleerd dat zoiets gelijk stond aan misleiding. Ook het weglaten van informatie betreffende
doeltreffende veilige thrapieën valt volgens mij onder dezelfde noemer: namelijk misleiding van het publiek.
Zinloze oproep tot innovatieve diabetes-therapie door de ABNG-2000
In het voorgaande vroeg ik me al af of de ABNG-2000 zijn sponsorbijdrage aan het Fusion-congres in Utrecht
mischien wel (deels) putte uit eigen sponsoring door de farmaceutische industrie. Dat bleef natuurlijk gissen.
Eerder al stelde ik de heer Van Romunde voor om via de artsen van de ABNG-2000 en NAAV een eerste
verkennend onderzoek te laten uitvoeren naar de eventuele effectiviteit van Q10 bij DM2. Dat idee werd
genegeerd, net zo goed als een vraag uit het publiek van het Fusion-congres naar de eventuele effectiviteit (in
brede zin) van Q10 werd afgedaan met het antwoord dat er van Q10 geen enkele effectiviteit was bewezen en dat
het daarom maar beter genegeerd kon worden.
Ik kwam op het idee om dan maar zelf enkele verenigingen van artsen die aanvullende therapie geven te
benaderen. Eerst wendde ik me tot de ABB, die niet werd genoemd in relatie tot sponsoring van het Fusioncongres. Ik stuurde een korte beschrijving van het werkingsmechanisme van Q10 en een literatuurlijst
betreffende Q10 en alfaliponzuur, plus mijn eigen testresulaten. Per omgaande kreeg ik een positief bericht terug.
Deze aanpak was nog onbekend bij de aangesloten leden en men overweegt om mijn suggestie hieromtrent in
een volgende nieuwbrief aan alle leden toe te zenden.
Hierdoor geïnspireerd vatte ik moed en zond precies dezelfde brief ook toe aan het bestuur van de ABNG-2000.
Van deze ABNG-2000 mocht ik echter tot nu toe niets vernemen. En toch zullen de hierbij aangesloten leden
waarschijnlijk ook wel graag hun patiënten een eenvoudiger en veiliger aanvulling op hun bestaande therapie
willen aanbieden, zodat hun insulinegebruik en reguliere medicatie omlaag of zelfs vervallen kan.
De bij de ABNG-2000 aangesloten artsen hebben zich tenslotte niet voor niets gericht op complementaire
therapiën en zich verenigd om met elkaar die complementaire aanpak verder te ontwikkelen.
Waarom wordt hen dan door het bestuur van hun vereniging deze informatie betreffende zo’n mogelijke
complementaire therapie onthouden???
De ABB is een vereniging van artsen die naast hun reguliere aanpak ook werken met bioresonantietherapie en
die energetische aanpak brengt – hoewel wel concurerend met de chemische aanpak – niet specifiek het meest
winstgevende product van de farmacie, de statines, in gevaar. Tot deze vereniging heeft de farmacie dus ook
waarschijnlijk zijn klauwen nog niet uitgestrekt. De bij de ABNG-2000 aangsloten artsen werken echter met
voedingssupplementen en daar valt Q10 ook onder. En dat zou dus een reden kunnen zijn om via sponsoring de
artsenverenigingen die (hoofdzakelijk) met voedingssupplementen werken wel aan zich te binden met het doel
om controle uit te oefenen.
Vrolijke stickers op de bloedglucosemeter en de voordelen van kunstmatige zoetstoffen
Omdat ik zelf diabetespatiënt ben en onder meer ook een Accu-Chek BGM gebruik krijg ik regelmatig hrt AccuChek Magazine in de bus. In het nummer dat in oktober 2008 in de bus viel stonden twee opvallende items. De
eerste is deze:
[…] Gebruikt u een Accu-Chek Aviva?
Dan heeft u nu de kans om er uw eigen persoonlijke Accu-Chek Aviva van te maken! Accu-Chek heeft nu 5
trendy stickers waarmee u uw Accu-Chek Aviva een meer persoonlijke look kunt geven. En alsof dat nog net
45
genoeg is, bieden wij u ook de mogelijkheid een gekleurd etui te bestellen voor het opbergen van uw Accu-Chek
Aviva. De etuis zijn verkrijgbaar in zes vrolijke kleuren ….. […]
Het kan niet op. Eerst kreeg ik al vrolijk gekleurde priklancetten en nu kan ik weer trendy stickers en/of een
vrolijk gekleurd etui bestellen. Je zou er bijna diabetes voor willen krijgen om zulke hippe gadgets te mogen
bezitten!!! In een tijd dat het bijna normaal wordt om diabetes te hebben, moet diabetes natuurlijk ook een ‘fun’uitstraling krijgen. Welkom bij de club van vrolijke prikkers, spuiters en slikkers.
Met vrolijke trendy stickers en andere kleinigheden wordt door de commercie normaliter op kinderen gemikt.
Kinderen doorzien nog niet de marketting-truuk die hier achter zit.
Nu is het al zo ver gekomen dat men ook volwassenen aanspreekt in de tal van ‘hippe hebbedingetjes’. Moet ik
hieruit afleiden dat men het groeiende leger van diabetici nog slechts ziet als ‘dom’, makkelijk misleidbaar en
infantiel? Als een niet serieus te nemen groep consumentenvee dat men alles kan wijsmaken?
Getuige het tweede item in dt blad vrees ik van wel.
Op bladzijde 6 stond het ‘informatieve’ artikel Bewust genieten. De intro-tekst luidde:
[…] Gezond eten hoeft niet moeilijk te zijn. Eten moet leuk zijn, geassocieerd worden met genieten en goed zijn
voor het lichaam. Daarbij hoeven ook mensen met diabetes niets te missen. Het is vooral belangrijk om te weten
wat je eet […]
In het artikel wordt wel gewaarschuwd voor teveel gewone suiker. Maar daarvoor wordt tevens een goed
alternatief aangegeven in de vorm van kunstmatige zoetstoffen. Ik lees in een opvallend kader in het artikel:
[…] Zoetstoffen worden synthetisch geproduceerd, bevatten geen calorieën en hebben geen invloed op de
bloedglucosespiegel. Voorbeelden zijn aspartaam, sacharine, cyclamaat of acesulfaam. De zoetkracht is veel
sterker dan van suiker […]
Aan het eind van het artikel stond samenvattend nog te lezen:
[…] Met een bewust en uitgebalanceerd dieet, kom je bijzonder dicht in de buurt bij de richtlijnen van de
werkgroep voedingsrichtlijnen bij diabetes van de Nederlandse Diabetes Federatie […]
De voorkeur van de NDF voor kunstmatige zoetstoffen boven echte suiker wekt toch wel bevreemding. Temeer
daar uit wetenschappelijke onderzoeken is gebleken dat aspartaam kan leiden tot metabole acidose. Diabetes kan
op zich ook al leiden tot deze conditie! Door aspartaam-gebruik wordt het risico op het ontwikkelen van
metabole acidose alleen maar groter en dus zou aspartaam contra-indicatief moeten zijn bij diabetes (en
daarnaast voor ieder ander). Bovendien is aspartaam – net als alle kunstmatige zoetstoffen - hormoonverstorend
en kan daardoor ook leiden tot een verhoging van de bloedsuikerspiegel. En hoe hoger de bloedsuikerspiegel hoe
groter weer de kans op het ontwikkelen van metabole acidose.
Het komt me voor dat als dit artikel echt is geschreven vanuit de richtlijnen van de NDF, die NDF bezig is om
(o.a.) via het promoten van kunstmatige zoetstoffen – zoals aspartaam – de bloedsuikerspiegel van mensen met
diabetes nog eens extra te verhogen, waarbij het kennelijk niet van belang is dat deze mensen ook nog eens een
groter risico lopen op metabole acidose.
Bovendien blijkt uit het artikel (dan) ook dat – onder de vlag van de DFN – het publiek misleid wordt. In
wetenschappelijke kringen is immers al lang bekend dat kunstmatige zoetstoffen – langs een omweg - wel
degelijk een verhogende invloed uitoefenen op de bloedsuikerspiegel.
Deze twee items in het laatste nummer van Accu-Chek Magazine lijken de bevestiging van hetgeen uit dit
dossier al naar voren lijkt te komen. Namelijk de trend om de bevolking geen volledige of zelfs misinformatie te
geven, het bevorderen van de ernst van diabetes en ondertussen het misleide patiëntenpubliek in slaap te sussen
met het aanbieden van leuke, vrolijk gekleurde maar volkomen onnutte prullaria.
En in die zorgwekkende trend – die wordt aangestuurd door de farmacie - wordt geparticipeerd door zowel de
verantwoordelijke overheden als de medische stand.
De rol van het CBG bij een middel tegen schizofrenie dat diabets veroorzaakt
Op 7-4-2009 las ik in de Telegraaf de aankondiging van een onderwerp dat diezelfde avond in het tv-programma
Netwerk zou worden uitgezonden. Dit onder de kop: Bijwerking medicijn tegen schizofenie. Ik citeer eerste het
bericht in de krant:
[…] In Netwerk vandaag een reportage over antischizofrenie-medicijn Seroquel, van fabrikant AstraZeneca.
Tegen deze fabrikant lopen in de Verenigde Staten duizenden rechtszaken, omdat gebruikers ernstige bijwerking
van het medicijn zouden ondervinden. Het gaat dan vooral om het ontwikkelen van diabetes.
46
AstraZeneca zou informatie over deze ernstige bijwerkingen hebben achtergehouden. In Nederland is het
medicijn goedgekeurd door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. Netwerk laat Amerikaanse
slachtoffers van het medicijn aan het woord […]
Ik zette me voor de buis en volgde het programma. Het schijnt dat AstraZeneca na de registratie van hun middel
door het CBG ook nog extra informatie had toegevoegd betreffende de mogelijkheid dat het middel diabetes kon
veroorzaken. Doch na enige tijd had de fabrikant het CBG verzocht om die aanvullende informatie weer uit het
dossier te verwijderen. En dat had het CBG braaf gedaan, zonder overleg van data die aantoonden dat het middel
op dit punt toch wel veilig was gebleken. Nederland kent momenteel zo’n kleine 40.000 mensen die het middel
gebruiken.
Hoe het kan dat ondanks de duizende Amerikaanse rechtszaken vanwege schadeclaims voor de diabetesbijwerking van Seroquel het middel bij de Nederlandse medicijnwaakhond CBG nog onverkort als veilig staat
geregistreerd bleek meteen daarna.
Er werd losjes verteld dat het CBG - dat valt onder het ministerie van VWS – op jaarbasis zo’n 27 miljoen euro
ontvangt van de internationale farmacie en slechts 2 miljoen euro van de Nederlandse overheid.
Kennelijk wordt het laten slikken van Seroquel door de gezondheidsautoriteiten stilletjes aangegrepen om de
voor de industrie profijtelijke toename van de diabetestsunami nog een beetje te stimuleren, al belijden die
autoriteiten met de mond het tegendeel. Zowel statines als Seroquel worden immers ondanks – publiekelijk
gepubliceerd - beter weten nog steeds onverkort als zijnde veilig aanbevolen.
En dan vernam ik zeer onlangs ook nog dat minister Klink – daartoe waarschijnlijk geadviseerd door medisch
deskundigen - overweegt om binnen afzienbare tijd aan complementair werkende artsen hun BIG-registratie te
ontnemen. Kennelijk ben je alleen arts als je meewerkt aan het vergroten van de omzet van de farmacie.
Ben ik nou gek aan het worden of is de wereld om me heen soms veranderd in een patiëntvijandige jungle?
T.C. Kuiper,
april 2009.
Op 13-5-2009 stond er in het AD en klein berichtje, dat ik even helemaal citeer:
[…] Aantal diabetici neemt fors toe
Over vijftien jaar lijden naar schatting 1,3 miljoen Nederlanders aan diabetes. Dat is een
stijging van 80 procent ten opzichte van twee jaar geleden. Dat heeft het Rijksinstituut voor
Volksgezondheid (RIVM) gisteren gemeld. Het RIVM spreekt van een forse stijging, die voor
een groot deel toe te schrijven is aan een groei van het aantal mensen met overgewicht en een
gebrek aan beweging […]
Ik het voorgaande repte ik over de voorgenomen polypil voor alle 50- of 55-plussers. Ook
vertelde ik al dat in de Jupiter-studie bleek dat één op de 167 slikkers van statines diabetes
ontwikkelt, terwijl niet bekend werd gemaakt hoeveel mensen ook al pre-diabetes (ofwel het
metabool syndroom, dat gepaard gaat met gewichtstoename ) ontwikkelden.
Volgens eerder weergegeven prognoses zullen door die polypil zo’n 30 duizend mensen extra
diabetes krijgen.
Ondertussen is ook de norm voor een zogenaamde ‘gezonde cholesterolspiegel’ aangescherpt
en dus de hoeveelheid statines die door ‘55-minners’ en zelfs kinderen moeten worden geslikt
ook. Ook dit zal meer diabetes tot gevolg hebben.
En verder leidt het nog steeds toenemende – en zelfs door medici aangemoedigde - gebruik
van allerlei pseudo-oestrogen stoffen in voeding en drank ook tot een toename van diabetes.
Die toename van diabetes is dus heel verklaarbaar, maar daartegen wordt echt geen actie
ondernomen, integendeel. Het gaat juist heel goed met die profijtelijke groeimarkt!!!
47
Straks zal één op elke 12 of 13 Nederlanders diabetes type 2 hebben en zo snel mogelijk – na
de orale middelen – ook aan de gentech insuline moeten. Tel uit je winst voor de hele
diabetes-sector van de gezondheidsindustrie!
En toen ik er nu nog eens even over nadacht, begreep ik ook ineens waarom ik absoluut niets
had mogen weten van dat ‘clandestiene route’ ter verkrijging van natuurlijke insuline. Ik ben
maar een gewone burger en behoor dus niet tot de uitverkoren machtselite die niet behoeft te
worden blootgesteld aan die gemene gentech insuline die wel veel winst oplevert, maar voor
diabetici kan leiden tot de meest dramatische – en vaak fatale of invaliderende - bijwerkingen.
Die ongeveer 20 gebruikers van natuurlijke insuline zullen waarschijnlijk zelf ook hel goed
begrijpen waarom gentech insuline zo gevaarlijk is, maar vanwege hun elitaire positie krijgen
zij gewoon de natuurlijke insuline, die zich al vele decennia had bewezen.
Ik vraag me ook ineens af of de dochters en/of kleindochters van die machtselite ook moeten
worden blootgesteld aan die HPV-prikken, of dat die gewoon vanaf hun 20ste extra uitstrijkjes
mogen laten maken…….
Een mogelijk alternatief dat politici en farmacie de wind uit de zeilen neemt
Uit de affaire met de HPV-vaccinaties en het diabetes-beleid overduidelijk blijkt dat er iets
zeer grondig mis is in de wereld en zeker in ons eigen land.
• Via het onzinnige HPV-vaccinatieprogramma werkt men toe naar eugenetica, waarbij
men de dure en onproductieve onderklasse tracht te elimineren, zodat de hulpbronnen
van de aarde langere tijd toereikend zullen zijn voor een kleinere populatie.
• En via de ‘leugen van de cholesterolmythe’ en hormoonverstoorders in voeding en
drank laat men bewust zoveel mogelijk mensen diabetes type 2 ontwikkelen, een
ziekte waaraan men niet snel doodgaat, maar waarbij men wel levenslang veel
medicatie en insuline nodig heeft en waarvoor ook hulpmiddelen nodig zijn in de
vorm van bloedglucosemeters en bijbehorende computerprogramma’s, prikpennen,
lancetten en insulinespuiten.
Van het eerste programma profiteren zowel politiek als farmacie en bij het tweede programma
is de winst hoofdzakelijk voor de omvangrijke diabetessector.
Dit beleid moet zo snel mogelijk een halt worden toegeroepen. En daarvoor heb ik in de
afgelopen jaren ook al een alternatief ontwikkeld in de vorm van een totaal nieuwe
energetische aanpak met behulp van een alternatief en innoverend gebruik van de gedachte
achter bioresonantie, die op verschillende manieren kan worden aangewend.
Hierdoor zou er sprake kunnen zijn van ‘regeneratie van het genoom’ , waardoor ook diabetes
type 1 en 2 de wereld uit zou kunne worden geholpen. En daarnaast kunnen op een andere
manier infecties van virale en bacteriële aard effectief en voorgoed worden verholpen, zodat
vaccineren voortaan niet meer nodig is voor mensen die gewoon in de beschaafde wereld
wonen.
Deze serie onderzoeksvoorstellen voor laboratoriumexperimenten heb ik reeds naar diverse
mensen gestuurd, waaronder recentelijk ook nog naar het RIVM. Dit met de vraag of het
RIVM onderzoek zou kunnen doen naar dit alternatief voor vaccineren. Van de serie brieven
die ik naar dr. Conijn van het RIVM stuurde, kreeg ik alleen op dit voorstel een reactie. Men
wist kennelijk niet hoe snel dit idee van de hand moest worden gewezen. Stel je voor!!!!!!!
Hierachter volgt nu die serie degelijk onderbouwde onderzoeksvoorstellen (226 bladzijden).
48
Hoewel diverse medisch geschoolde ontvangers van deze voorstellen in eerste instantie
laaiend enthousiast waren over dit geboden perspectief, durfde tot nu toe niemand het aan om
hier een simpel eerste experiment mee te doen. Op de vraag waarom niet, kreeg ik niet of
nauwelijks antwoord en bleef het meestal voorgoed stil. Angst???
Één van die enthousiaste ontvangers was de Utrechtse dr. Dennis Schutter die zeer succesvol
werkte met magneetvelden in relatie tot depressie. Ook in mijn hypothesen komt
magneetveldversterking voor. Schutter kreeg zelfs van NWO een extra subside om zijn
veelbelovend onderzoek hieraan voort te zetten. Toen ik mijn onderzoeksvoorstellen ook naar
het NWO stuurde, kreeg ik hierop geen enkele reactie terug. Als die hypotheses echt blijken te
werken, dan kun je hiermee namelijk meer doen dan alleen depressie verminderen. En dat is
natuurlijk helemaal niet de bedoeling…………..
Terugdraaien van HPV-vaccinatie-schade
Een positieve bijkomstigheid is ook dat via ‘regeneratie van het genoom’ de door HPVvaccinaties veroorzaakte verstoorde genexpressies zouden kunnen worden hersteld, zodat de
reeds veroorzaakte schade nog zou kunnen worden beperkt, terwijl bioresonantie ook kan
worden ingezet om de in het lichaam opgeslagen aluminium hydroxide af te drijven.
Hierna volgt de hele serie onderzoeksvoorstellen, zodat iedereen hier meteen kennis van kan
nemen. Er bestaat dus een mogelijk alternatief voor de overmacht van de farmacie. Maar dan
moet men dit eerst wel willen lezen en daarna ook de moed opbrengen om deze hypothsen in
de praktijk te toetsen.
Omdat ik zelf niet beschik over de hiervoor benodigde apparatuur, ben ik aangewezen op hulp
van anderen die hierover wel de beschikking hebben.
Met alleen het signaleren van de gevaren van vaccinaties en de sluwe taktieken om de
diabetesmarkt uit te breiden komen we er niet. Er is een gerichte actie nodig om de
machtselite te ontwapenen. Dat betekent dus: het aangeboden alternatief bestuderen en dan
gaan experimenteren.
Als men deze uitdaging laat liggen, dan blijft de onmachtige voorgoed onmachtig en wordt de
mensheid voorgoed geknecht als vee voor de machtselite. Aan u dus de keus……..
49
Onderzoeksvoorstellen voor een alternatief gebruik van bioresonantie,
via energieke methoden die zijn afgeleid van – maar niet gelijk aan - het idee achter
bioresonantie-therapie (BRT), magnetische breinstimulatie (TMS), Deep Brain
Stimulation (DBS) en elektrische nervus vagus-stimulatie (VNS).
Deze serie onderzoeksvoorstellen is slechts een schets van mijn idee en nog niet uitgewerkt
voor eventuele publicatie. De literatuuropgave en voetnoten ontbreken nog, terwijl het geheel
ook nog niet is ingedeeld in echte hoofdstukken en paragrafen. Daarom volgt hier een
voorlopige opgave van de onderwerpen en de pagina’s waarop die aanvangen.
Inleiding:
2
Onderzoeksvoorstel voor de behandeling van kanker door bioresonantie:
7
Voorstel voor een onderzoeksopzet naar het effect van ongespiegelde BRT op kanker:
37
Leukemie (en psoriasis) en de behandeling volgens ‘regeneratie van het genoom’
44
Uitbreiding van het idee met ongespiegelde BRT naar virussen
50
Onderzoeksvoorstel voor de behandeling van HIV/Aids door bioresonantie:
57
Voorstel voor een onderzoeksopzet: ongespiegelde BRT ter behandeling van HIV/Aids:
59
Onderzoeksvoorstel voor de behandeling van genetische en aangeboren defecten door
bioresonantie:
63
De route die morfogenetische informatie aflegt tot aan de eiwitexpressie (samenvatting)
91
Vroegtijdige opsporing en behandeling van aangeboren DNA-defecten
97
Voorstel voor een onderzoeksopzet naar regeneratieve bioresonantietherapie:
109
Hoe aangepaste BRT een rol kan spelen bij bloedtransfusies en orgaandonaties
126
Onderzoeksvoorstel voor het versnellen van genezingsprocessen met behulp van
bioresonantie:
129
Voorstel voor een onderzoeksopzet naar het helend effect van versterkte bioresonantie:
139
Deep Brain Stimulation als inspiratie voor BRT:
142
Onderzoeksvoorstel voor de behandeling van onderontwikkelde prematuren:
150
Onderzoeksvoorstel voor de behandeling van psychiatrische stoornissen:
152
Recente wetenschappelijke evidentie voor het positieve effect van veldversterking op
helingsprocessen, plus de link tussen quantumvelden, geheugen, dromen en schizofrenie: 174
Orthomanuele- en orthomoleculaire therapie als aanvulling bij bioresonantie
216
Voorstel voor een onderzoek naar de effectiviteit van magneetvelden bij tinnitus
217
Voorstel voor een onderzoeksopzet met diverse magneetvelden:
221
Een geïsoleerde testopstelling als vervolgexperiment:
223
Samenwerking vereist:
224
50
Inleiding
In september 2008 – was het vijftien jaar geleden dat ik uit interesse nog besloot tot een studie
aan de universiteit van Leiden. Wat ik daar hoofdzakelijk leerde was dat het reguliere
wetenschapsbedrijf veel verzweeg of zelfs niet wist. Ik trof er wel veel arrogantie aan, dit
ondanks dat op veel van mijn vragen geen antwoord kwam. Men hanteerde daar een zeer
smalle optiek en wat nog erger was: toen ik tijdens mijn werk aan de afstudeerscriptie aan een
begeleidend hoofddocent vroeg naar de reden waarom een bepaalde werkhypothese door hem
werd verworpen, antwoorde de man ‘Omdat ik er niet in geloof’!!! Voor dat ‘eigen geloof’
had hij echter geen enkele wetenschappelijk bewijs. De subjectiviteit van ‘harde’
wetenschappelijke uitspraken was hiermee bewezen. Die werkhypothese had betrekking op
het bestaan van quantumvelden waarin alle ooit ontwikkelde morfogenetische en
bewustzijnsinformatie lag opgeslagen. Volgens mij bestaat er tussen die informatieve velden
en alle levende organismen een onmisbare interactie.
Tijdens mijn tijd in Leiden had ik ook nog het twijfelachtige voorrecht om van nabij getuige
te zijn hoe het oudste academische instituut van ons land zijn ziel aan de duivel verkocht.
Naar aanleiding van deze affaire schreven de Leidse antropologen André J.F. Köbben en
Henk Tromp het boek De onwelkome boodschap, of hoe de vrijheid van wetenschap bedreigd
wordt, 1999, Mets & Schilt, Amsterdam.
Ik verkeer in de luxe positie dat ik niet hoef te werken voor mijn brood en kon me dus blijven
wijden aan het zoeken naar de antwoorden op mijn in Leiden tevergeefs gestelde vragen.
Inmiddels word ik daarin bijgestaan door mijn sinds enkele jaren gepensioneerde echtgenoot.
Ruim zeven jaar geleden bezocht ik met mijn kleinzoon de arts G.W. Kentie die in zijn
reguliere praktijk ook complementaire therapieën toepast. Ondanks alle verplichte vaccinaties
kampte die kleinzoon al de hele winter met een tamelijk ernstige vorm van kinkhoest. Met
behulp van bioresonantietherapie werd het kind daar binnen de kortste keren vanaf geholpen.
Enkele weken later manifesteerde zich bij mezelf de zoveelste keelontsteking in sucessie.
Indachtig het succes bij de kleinzoon wendde ook ik me voor hulp tot dokter Kentie en
ziedaar: binnen enkele dagen was die keelontsteking verdwenen en die heeft in al die zeven
jaren nooit meer de kop opgestoken. Ik was overtuigd van de effectiviteit van de zogenaamde
biofysische geneeskunde. Als antwoord op mijn vraag naar het werkelijke mechanisme achter
deze therapie kreeg ik een boekje mee: Bioresonantie-therapie, door Reinhold D. Will, derde
druk 2001, De Driehoek, Amsterdam. Vanaf dat moment begonnen de puzzelstukjes op hun
plaats te vallen.
Na mijn Leidse tijd werkte ik door aan een studie betreffende het mechanisme achter de
informatieve aansturing van het DNA van levende organismen en begon ik aan een studie
naar het mechanisme achter de bijwerkingen van farmaceutische ‘medicijnen’. Beide studies
zijn inmiddels zo goed als voltooid.
Gaandeweg die Veldcontact-studie vorderde ontwikkelde zich een steeds helderder wordend
idee betreffende een andere koers binnen de geneeskunde en psychiatrie. Dat boekje kwam op
precies het goede moment en diende als inspiratiebron voor de koppeling tussen mijn theorie
betreffende de informatieve quantumvelden en de bio-informatieve therapie. In de loop van
een paar jaar ontwikkelde ik op basis van mijn eigen voorafgaande Veldcontact-studie, BRT
en de tevens opkomende magnetische breinstimulatie (TMS), Deep Brain Stimulation (DBS)
en elektrische nervus vagus-stimulatie (VNS) een serie hypothetische therapieën voor een
effectieve behandeling van virale en bacteriële aandoeningen, ontwikkelingsstoornissen en tal
van andere ziekten, waaronder ook kanker, leukemie, psoriasis en diabetes. Een innovatieve
variant van BRT zou ook kunnen worden gebruikt voor regeneratie van diverse weefseltypen,
het veiliger maken van bloedtransfusies, en het ontsmetten van voedingsmiddelen, zodat
51
bestraling overbodig wordt. Het aantal toepassingen van de op basis van veldcontact
ontwikkelde innovatieve vormen van BRT is legio.
De ideeën voor die BRT-innovaties kwamen niet zomaar uit de lucht vallen, maar ontstonden
naar aanleiding van allerlei tamelijk recente reguliere wetenschappelijke onderzoeksuitkomsten en andere publicaties, die kennelijk nooit met elkaar werden gecombineerd en die
in combinatie met mijn eigen Veldcontact-studie – die overigens ook voor een groot deel
stoelt op reguliere wetenschappelijke vondsten – ineens een helder beeld opleverden.
En toen bleek me dat mijn idee helemaal niet volkomen nieuw was, maar dat men al in de
jaren 30 en 40 van de vorige eeuw in deze richting bezig was. Alleen had een zekere Lene
Hau toen nog niet in een laboratoriumopstelling aangetoond dat fotonen inderdaad via
resonantie informatie aan elkaar kunnen overdragen. En ook was nog niet ontdekt dat de
informatie-overdracht via fotonen tienduizend maal sneller verloopt dan de voordien altijd als
limiet beschouwde snelheid van het licht (publicatie in november 2008).
In een verslag van een tamelijk recent boek van Dr. Jonathan Wright: Censored Health
Secrets, 2007, Truth Publishing International, Ltd Taichung, Taiwan, lees ik onder meer:
[…] There are dozens and dozens of articles in the so-called medical literature from the
1930s and mostly 1940s about outright cures of the dread viral diseases of the day with
something called ultraviolet blood irridation, and many of those articles were published by
doctors working in hospitals at the time.
And now you cannot find one hospital in the whole United States that has an ultraviolet blood
irradiation machine… […]
Dr. Wright nam de moeite om naast zijn praktijk als huisarts vele uren door te brengen in de
universiteitsbibliotheek van Washington om daar de meest verbazingwekkende vondsten te
doen. Vervolgens richtte hij een eigen gezondheidscentrum op, waarin hij ook anderen
opleidde. Deze tamelijk radicale ommezwaai werd toevallig ingeleid doordat hij een patiënte
op bezoek kreeg die hem vroeg of vitamine E ook schadelijk kon zijn. Zij leed namelijk aan
een kwaal waarvan de reguliere artsen haar niet konden bevrijden. Ze had een boek bij zich
waarin het gunstige effect van deze vitamine op haar kwaal stond beschreven. Wright wist
wel dat vitamine E niet schadelijk was en daarna kocht en gebruikte deze dame vitamine E en
haar kwaal genas. Ze was zo vriendelijk om vervolgens dr. Wright hiervan op de hoogte te
stellen. Nieuwsgierig geworden schafte Wright toen zelf dat boek ook aan, gaf enkele andere
patiënten het advies om ook eens vitamine E te proberen en toen ook dat een positief resultaat
opleverde, besloot hij tot een nadere studie. Hij zegt hierover:
[…] So, I took that book up to the University of Washington library (remember we’re in
Seattle) and started going through all the pages – fortunately that particular author had been
kind enough to put lots of footnotes and citations to medical journals. So I started looking
them all up, and doggone, there was a giant hole in my education! So between that time
(which was 1971 by then) and the next few years, I spent a whole lot of my spare time at the
University of Washington library looking through all these old medical journals, nutrition
journals, science journals and all kind of other journals and photocopying them and
collecting the information, and I must have put in during the first 10 years at least a few
thousand hours up at the library. And by now a colleague of mine and myself, with some help
of course, have now put together of about 50.000 articles photocopied out of medical journals.
And remember, this is back before the internet too […]
Uit recente publicaties (zomer 2008) bleek me dat ook de reguliere wetenschap opnieuw in de
energetische richting probeert te zoeken - waar het betreft de aanpak van virussen en kanker –
nadat de eendrachtige samenwerking tussen politiek en farmacie vanaf WOII alles in het werk
stelde om innovatieve therapieën de kop in te drukken ten gunste van de ontwikkeling van de
52
farmacie. Met het ‘uitmelken’ van chronische patiënten was immers veel meer geld te
verdienen dan met effectieve energetische methoden die vaak slechts kort hoefden te duren.
Bovendien was het ook mogelijk om met farmaceutische medicijnen voor de ene kwaal –
door de bijwerkingen hiervan - weer een andere chronische aandoening te creëren. Helaas
gaat het ook heel vaak erger mis en belanden patiënten juist door die ‘medicijnen’ in het
ziekenhuis of zelfs tussen zes planken.
Op 22-9-2008 werd in Archives of Internal Medicine een artikel gepubliceerd van een aantal
Nederlandse onderzoekers van de HARM Study Group, universiteit van Utrecht: Frequency
of and Risk Factors for Preventable Mediciation-Related Hospital Admissions in the
Netherlands, door Anne J. Leendertse en collega’s (Arch Intern Med. 2008;168(17):18901896). Omdat het een goed beeld geeft van de ondeugdzaamheid van het huidige reguliere
medische bedrijf in ons land, zal ik de samenvatting van dit artikel in zijn geheel citeren.
[…] Background Medication-related problems that lead to hospitalization have been the
subject of many studies, many of which were limited to 1 hospital or lacked patient follow-up.
Furthermore, little information exists on potential risk factors associated with preventable
medication-related hospitalizations.
Methods A prospective multicenter study was conducted to determine the frequency and
patients outcomes of medication-related hospital admissions. A case-control design was used
to determine risk factors for potentially preventable admissions. All unplanned admissions in
21 hospitals were assessed during 40 days. Controls were patients admitted for elective
surgery. Cases en controls were followed up until hospital discharge. The frequency of
medication-related hospital admissions, potential preventability, and outcomes were assessed.
For potentially preventable medication-related admissions, risk factors were identified in the
case-control study.
Results Almost 13 000 unplanned admissions were screened, of which 714 (5.6%) were
medication related. Almost half (46.5%) of these admissions were potentially preventable,
resulting in 332 case patients matched with 332 controls. Outcomes were favorable in most
patients. The main determinants of preventable medication-related hospital admissions were
impaired cognition (odds ratio, 11.9; 95% confidence interval, 3.9-36.3), 4 of more
comorbidities (8.1; 3.1-21.7), dependent living situation (3.0; 1.4-6.5), impaired renal
function (2.6; 1.6-4.2), nonadherence to medication regimen (2.3; 1.4-3.8), and
polypharmacy (2.7; 1.6-4.4).
Conclusions Adverse drug events are an important cause of hospitalizations, and almost half
are potentialy preventable. The identified risk factors provide a starting point for preventing
medication-related hospital admissions […]
Wat dit artikel niet hardop – maar wel tussen de regels door – vertelt, is dat meer dan de helft
van de ziekenhuisopnamen ‘niet-vermijdbaar’ het resultaat was van het gebruik van reguliere
farmaceutische middelen. De farmaceutische aanpak leidt dus onontkoombaar tot een groot
aantal ziekenhuisopnamen die niet allemaal goed aflopen.
En toch doen farmacie en politiek hun uiterste best om de bevolking - tegen hoge kosten zoveel mogelijk farmaceutische middelen door de strot te duwen of per spuit te laten
toedienen, terwijl veilige en echt effectieve stoffen krampachtig worden genegeerd. Helaas
heb ik dat zelf aan den lijve mogen ondervinden.
Tijdens mijn studie – zo’n zeven jaar geleden - ontwikkelde ik zelf een familiaire diabetes
mellitus type 2 plus hypertensie. Ik slikte braaf mijn orale antidiabetesmiddelen en
antihypertensia, die beurtelings in dosis werden verhoogd. Op zekere dag kreeg ik van de
53
huisarts het ‘bevel’ om te gaan bijspuiten met (gentech) insuline, omdat met orale middelen
de HbA1c te hoog werd. Tevens moest ik – bij normale cholesterolwaarden – vanwege
secundaire preventie ook nog statines gaan slikken. Toen was de maat vol: mijn schoonvader
(DM I) overleed aan een onverwachte hypo vlak na zijn verplichte overstap van natuurlijke
insuline op gentech insuline en mijn vriendin kreeg rhabdomyolose omdat ze statines moest
slikken omdat haar broer een ‘verhoogd’ cholesterol had!!!). Tijd dus om mijn eigen hersens
te gaan gebruiken. Ik moest zien te beargumenteren waarom ik perse geen statines wenste te
slikken en bovendien moest ik proberen een methode te vinden om zonder insuline mijn
bloedsuikerwaarden te verlagen. Ik slaagde in beide pogingen. Het resulteerde zelfs in een
lijvige studie over de conta-indicatie van statines bij DM2 plus een zodanige verlaging van de
bloedsuikerspiegel (plus bloeddruk en zelfs ook nog cholesterolspiegel en gewicht) dat niet
alleen insuline van de baan was, maar er ook diverse pillen voor DM2 en bloeddruk konden
worden afgebouwd.
Ik stuurde mijn bevindingen naar allerlei specialisten, klinieken, gezondheidsautoriteiten,
Diabetes Fonds en DVN, zorgverzekeraars en uiteindelijk naar de politiek, met de vraag om
een onafhankelijk onderzoek naar de effectiviteit van statines bij DM2. Dit vergezeld van
diverse officiële wetenschappelijke – maar aanvankelijk weggemoffelde - onderzoekspublicaties die onder meer aantoonden dat het door statines verlaagde Q10 zeer effectief is als
verlager van de bloedsuikerspiegel en bloeddruk. Nul op rekwest. De minister schreef me
zelfs dat er geen beter wetenschappelijk bewijs is voor de noodzaak van statines bij diabetes
type 2 dan dat wat er wordt aangeleverd vanuit de farmaceutische industrie zelf. Daar zitten
volgens hem de beste wetenschappers!!! Daarom baseerde hij de richtlijnen alleen op de door
de farmacie op eigen initiatief uitgebrachte adviezen!!!
Ik ontdekte dat het lichaamseigen Q10 – in een dosis van 100mg per dag naast de
gebruikelijke orale medicatie - binnen een half jaar zorgde voor een daling van het HbA1c
van 8,2% naar 6,5%. Na drie maanden was de reductie 0,9 % (HbA1c was 7,3%) en na 6
maanden was de totale verlaging 1,7%. Tevens daalden de bloeddruk en zelfs de totaalcholesterolwaarde aanzienlijk en was er sprake van een relatief behoorlijke gewichtsreductie
van vijf kilogram. Dit laatste zonder dieet- of andere leefstijlveranderingen en ook van
blijvende aard. Bovendien nam mijn vitaliteit nog toe. Daarna verdubbelde ik de dosis Q10 tot
200 mg (volgens het patent door Merck op de combinaties van statines met Q10 volkomen
veilig) en daardoor kon ik ook nog eens medicatie voor diabetes en hypertensie afbouwen.
Hierdoor slik ik nu ook niet langer Avandia (rosiglitazon), dat recent in opspraak kwam door
het vergrote risico op cardiovasculaire problematiek. Door de suppletie van Q10 – in
afwezigheid van statines – verbeterden dus mijn bloedglucosewaarden, bloeddruk, gewicht en
cholesterolspiegel (totaal-cholesterol) en algeheel welbevinden. Bijwerkingen namen af en ik
hoefde ook geen insuline te gaan spuiten.
Natuurlijk bleef ik ijverig proberen waar de grens lag bij het afbouwen van medicatie. En
ondertussen verstreek er ruim een jaar. De HbA1c werd hierdoor weer ietsje hoger. Ik besefte
dat ik wat te brutaal werd en misschien was er ook wel sprake van progressie door het ouder
worden. Vlak na de laatste HbA1c-uitslag, die vroeg om weer wat verlaging, zag ik op de tv
een aflevering van ‘Uitgedokterd’, waarin ter sprake kwam dat een dame baat had gevonden
bij alfaliponzuur (ALA) . Ik had me er nog nooit mee beziggehouden en dook in de literatuur
en… vond ook hierover de nodige wetenschappelijke beschrijvingen. Alfaliponzuur bleek vrij
verkrijgbaar. Het resultaat van 500 mg ALA per dag was nogmaals een forse verlaging van de
HbA1c en nog wat meer gewichtverlies zonder leefstijlverandering. Ik zit nu op een BMI van
ruim 23 en dat is kennelijk mijn meest ideale gewicht.
Mijn huisarts was stomverbaasd: Q10?, alfaliponzuur? Hoe schrijf je dat? Ondanks dat mijn
regulier werkende huisarts nog nooit van deze stoffen had gehoord, heb ik nu prima
laboratoriumwaarden en dat zonder de bijwerkingen waar ik eerder last van had. De enige
54
bijwerking was een aanzienlijk toegenomen vitaliteit. Omdat statines de beschikbaarheid
verminderen van glycoproteïnen – die door hun pompwerking lichaamsvreemde stoffen uit de
cellen behoren te verwijderen – zouden de statines de reeds ondervonden bijwerkingen van de
orale antidiabetica en antihypertensia alleen nog maar hebben versterkt.
Uit mijn eigen ervaringen bleek dus dat farmacie en politiek er een strategie op na houden die
stoelt op onwil, onkunde en geheime agenda’s. Ten behoeve van het welzijn van de
Nederlandse bevolking moet deze strategie worden doorbroken. Maar daar is wel een
paardenmiddel voor nodig, zoals een geneeskundige doorbraak waar zelfs de farmacie geen
weerwoord op heeft. En ik heb goede hoop dat die doorbraak te vinden is in deze serie
hypothetische energetische therapieën, in de vorm van innovatieve variaties op de reeds
ingeburgerde bioresonantie-therapie.
Waarschijnlijk zal de gevestigde medische wereld (nog) niet willen meewerken aan het
uitvoeren van de door mij beschreven experimenten. Om gebruik te mogen maken van
laboratoriumproefdieren met de gewenste afwijkingen moet immers een welomschreven
aanvraag worden ingediend en intussen heb ik al mogen begrijpen dat zo’n aanvraag niet zal
worden gehonoreerd. Over het officieel mogen inzetten van proefpersonen voor deze nieuwe
therapieën hoeven we ook geen illusies te hebben.
Toch kan op eenvoudige wijze evidentie worden verkregen betreffende de effectiviteit van de
voorgestelde BRT-innovaties. Ook met het uitvoeren van een in de voorstellen genoemd
eenvoudig experiment op normale gezonde kleine diertjes - zoals bijvoorbeeld een veld- of
huismuisje of een kikkertje of padje – kan al een eerste indruk worden verkregen. En naar
zo’n in eigen beheer uitgevoerd experimentje hoeft geen haan te kraaien. Als zo’n eerste
verkennend experimentje succesvol verloopt, dan is het vinden van de eerste officieuze
menselijke proefpersoon ook geen probleem. Voor dat eerste experiment bied ik mezelf aan.
Na de twee voorafgaande succesvolle experimenten durf ik dit derde experiment ook wel aan.
Bovendien valt er aan mij meer te beleven dan alleen maar DM2, zodat meteen duidelijkheid
kan worden verkregen over de effectiviteit van enkele verschillende onderzoeksvoorstellen:
regeneratie van DNA plus regeneratie van weefsel (bij artrose).
Juist toen ik bezig was om de serie onderzoeksvoorstellen voor een alternatief gebruik van
BRT af te ronden, ontving ik op 22-9-2008 de eerste nieuwbrief van de ABB
(Artsenvereniging voor Biofysische geneeskunde en Bioinformatietherapie). Precies de
doelgroep waarvoor dit werkstuk was bedoeld. Want in die nieuwsbrief las ik onder meer:
[…] Verder wil de ABB het wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit en werkingswijze
van de biofysische geneeskunde bevorderen. De ABB wil de biofysische geneeskunde een
nadrukkelijke plaats geven binnen de Nederlandse gezondheidszorg […]
[…] De ABB organiseert op vrijdag 20 maart 2009 in het Beatrix Theater te Utrecht haar
tweede congres ‘Samen genezen, een gezonde zaak’. Dit congres is niet alleen bedoeld voor
artsen, therapeuten en wetenschappelijk onderzoekers, maar ook voor vertegenwoordigers
van de politiek, zorgverzekeraars, patiënten, patiëntenverenigingen en voor iedereen die
geïnteresseerd is in de laatste ontwikkelingen met betrekking tot de biofysische geneeskunde
[…]
Wat zou het fantastisch zijn als op dat congres een nog effectievere innovatieve variant op de
reeds bestaande en al succesvolle BRT aan den volke zou kunnen worden gepresenteerd.
T.C. Kuiper,
januari 2009.
55
Onderzoeksvoorstel voor de behandeling van kanker door bioresonantie
Alvorens mijn voorstel te formuleren, zal ik eerst zeer beknopt mijn hypothese over het
ontstaan van kanker weergeven.
Het ontstaan van kankercellen volgens mijn hypothese
Mitochondriën zijn ontstaan uit de purperbacteriën die bij de vorming van complexere
organismen een symbiose aangingen met eukaryoten. Verschillende bacteriële genen verlieten
het ringvormige bacterie-DNA en gingen behoren tot het kern-DNA van de complexere
organismen, zoals ik in mijn hypothese betreffende het ontstaan van kanker uitvoeriger uitleg.
Mitochondriaal DNA resoneert altijd met de eigen oude bacteriële velden en is daardoor als
het ware de motor van het leven. Zonder mitochondriën als energiecentrales is complex
organisch leven niet mogelijk. De oude bacteriële morfogenetische velden zijn dus onmisbaar
voor het leven van hogere organismen, maar maken deze tevens kwetsbaar voor kanker.
Het gen CDC28 in het kern-DNA is ook een voormalig bacterieel gen en wordt door de
bacteriële velden voortdurend geïnstrueerd tot celdeling. Deze neiging wordt in goede banen
geleid door de op de menselijke celdelingssnelheid aangepaste menselijke suppressorgenen.
Als nu de kwaliteit van de veldinformatie die voor de mens is bedoeld vermindert, dan krijgt
de bacteriële delingsinformatie de kans om te domineren boven de remmende instructies voor
de mens. Dit relatief sterkere ‘delingssignaal’ domineert boven het verzwakte ‘remsignaal’
dat door de menselijke suppressorgenen wordt doorgegeven. Door de interferentie van de
sterkere bacteriële informatie met de normaliter toch al zwakkere menselijke informatie boet
het remsignaal op zich ook al aan kwaliteit in, zodat het ook daarom minder effect kan
sorteren. De cel krijgt de neiging om zich qua delingsgedrag te conformeren aan bacteriën
omdat de signalen tot remming van de celdeling worden verzwakt en verminkt, terwijl de
mitose-instructies luid en duidelijk worden verstaan. De rem op de celdeling kan op
verschillende manieren – en ook gradueel – uitvallen , want er bestaan verschillende
remmechanismen, die per evolutionaire soort ook nog gadueel zijn opgebouwd. Het
voorgaande is van toepassing op volwassen lichaamscellen en de nog onrijpe stamcellen.
Deze hypothese staat in hoofdstuk 2 van mijn studie al uitvoerig beschreven en dus bepaal ik
me hier tot dit sterk vereenvoudigd weergegeven uitgangspunt.
Ook defecten aan de suppressorgenen kunnen een oorzaak zijn van kanker, net zoals een
teveel aan cycline in de cel en/of teveel fosfor in het lichaam. Maar ook in deze gevallen is er
sprake van een dominantie van het CDC28-gen dat de celdeling stimuleert.
Er kan ook sprake zijn van defecten aan of fylogenetische terugval van tumorsuppressorgenen die betrokken zijn bij de zogenaamde p53-route. Tumorsuppressorgenen – zoals P53 –
zorgen ervoor dat beschadigde cellen ophouden met delen of zelfs afsterven. Andere
suppressorgenen remmen de van nature ongelimiteerde neiging tot celdeling af tot aan de
mens aangepaste proporties. P53 remt of elimineert afwijkende – zieke – cellen en de gewone
suppressorgenen remmen normaliter de celdeling van gezonde cellen tot de voor elke
lichaamsfunctie passende snelheid, zoals de blauwdruk dicteert. De tumorsuppressorgenen
van de p53-route en gewone celdelingssuppressoren kunnen beide in gelijke mate onderhevig
zijn aan fylogenetische terugval en zullen elkaars disfunctioneren daarbij dan ook versterken.
De dynamiek van het contact met de morfogenetische velden staat uitgebreid beschreven in
mijn studie betreffende de dynamiek van veldcontact.
We moeten er dus voor zorgen dat het CDC28-gen in de kankercellen verstoken raakt van
informatie, zodat de celdeling stopt. Dat zouden we kunnen bereiken door de invloed van de
oude bacteriële velden op kankercellen te elimineren. Hierdoor zullen dan ook de
mitochondriën verstoken raken van functioneringsinformatie, waardoor ze zullen afsterven.
Een cel zonder goed werkende mitochondriën sterft af.
56
Zouden we dus selectief de informatievoorziening van alleen de kankercellen kunnen
stopzetten: dan zullen deze kankercellen om twee redenen afsterven.
Er zijn vier uitgangspunten waarop mijn onderzoeksvoorstel is gebaseerd:
• Kankercellen gedragen zich in hun delingsgedrag als bacteriën.
• Ze laten zich in hun functioneren aansturen door het contact met de fylogenetisch zeer
oude en sterke bacteriële morfogenetische velden, waarmee enkele genen in hun kernDNA (waaronder het mitose-gen CDC-28) plus de mitochondriën resoneren.
• Iedere soort cel in een organisme heeft zijn eigen frequentiepatroon, terwijl iedere
individuele mens ook weer unieke frequentiepatronen heeft.
• Veldcontact kan worden verzwakt door middel van elektromagnetische interferentie en
low-level magneetvelden.
Interferentie met de veldinformatie doodt bacteriën
Dat interferentie met de informatie vanuit de morfogenetische velden in staat is om bacteriën en
hogere organismen te doden wordt aannemelijk gemaakt in een artikel in Natuur & Techniek van
juni 2003. In dit artikel beschrijft men de uitwerking van ‘Pulsed electric fields’ (PEF of, als
werkwoord ‘peffen’). Deze techniek doodt bacteriën op eenvoudige wijze.
Ik citeer delen uit dit artikel:
[…] Bij peffen staan bacteriën bloot aan een pulserend elektrisch veld van zo’n twee volt per
micrometer ofwel twee megavolt per meter. De puls duurt ongeveer één microseconde en de
frequentie varieert, maar ligt in de buurt van enkele honderden pulsen per seconde.
Voor alle duidelijkheid: het gaat om een elektrisch veld. Het doel is niet om stroom door de
bacteriën te jagen, zoals in het geval van de elektrische stoel. Er loopt wel een beetje stroom
doordat moleculen met een lading in de vloeistof bewegen in de richting van de elektroden, maar
dat is een ongewenst bijverschijnsel. Het geeft energie- en kwaliteitsverlies en staat te boek als
‘ohmse verliezen’.
Het wisselend elektrisch veld heeft tot gevolg, zo vermoedt men althans, dat het membraan dat
de bacterie omgeeft wordt geperforeerd; er vallen gaatjes in (elektroporese).
Een membraan bestaat uit een dubbele laag fosfolipiden, moleculen die aan het ene uiteinde
wateraantrekkend zijn (hydrofiel) en aan het andere uiteinde waterafstotend (hydrofoob). In het
membraan liggen de hydrofobe uiteinden naar elkaar toe. Over het membraan staat normaliter
en klein spanningsverschil als gevolg van stofwisselingsactiviteiten en het transport van
elektronen.
De gaten die in het membraan ontstaan, kunnen behoorlijk grote moleculen doorlaten.
Elektroporese wordt bijvoorbeeld ook gebruikt voor recombinant DNA-onderzoek om
soortvreemd erfelijk materiaal in een bacteriecel te brengen. Bij een elektrisch veld dat kleiner is
dan één volt per micrometer en van korte duur is, kan het membraan zich herstellen. Daarboven
en zeker bij velden krachtiger dan twee volt per micrometer zijn de veranderingen blijvend. De
poriën in de celmembraan kunnen zich niet meer sluiten en de bacteriecel sterft af.
Met een scanning-elektronenmicroscoop zijn aan de buitenkant van ‘gepefte’bacteriën allerlei
gaten en kraters te zien. Dat wijst inderdaad op elektroporese. Opnamen gemaakt met een
transmissie-elektronenmicroscoop (TEM), waarmee je ook in de cel kan kijken, tonen ook
kapotte celorganellen, dat zijn de organen van de cel die onder andere zorgen voor transport
van stoffen door de cel en de energiehuishouding. Sommige onderzoekers menen dat dit het
belangrijkste dodelijke effect is van het elektrische veld. De beschadiging van de celorganen
zou eerder tot celdood leiden dan de beschadiging van het celmembraan.
57
De voordelen van ‘peffen’ beperken zich overigens niet tot de voedingsmiddelenindustrie. De
techniek biedt ook mogelijkheden om aangroei te weren in de buizen van de inlaat voor
koelwater bij bijvoorbeeld elektriciteitscentrales. Uit proeven in de Verenigde Staten blijkt dat
PEF niet alleen bacteriën doodt, maar ook hogere organismen. Algen en mossels krijgen een
behoorlijke klap als ze belanden in een elektrisch veld van 0,65 volt per micrometer, veel
zwakker dus dan bij PEF in de voedingsmiddelenindustrie […]
[…] Peffen doodt het overgrote deel van de bacteriën, in de orde van 99,99%. De effectiviteit
van het proces is voor een deel afhankelijk van de soort bacterie en van de groeifase waarin
die verkeert. Bevinden bacteriën zich in de fase van snelle groei, dan is hun membraan
gevoeliger voor het elektrische veld dan wanneer ze zich in de stationaire fase bevinden […]
Uit dit citaat komt naar voren:
• dat een frequentie van enkele honderden elektrische pulsen per seconde leidt tot beschadiging
van membraan en organellen van een bacteriële cel en tot de dood van bacteriën,
• dat sommige onderzoekers menen dat beschadiging van de organellen de belangrijkste
doodsoorzaak is van bacteriën,
• dat door peffen ook hogere organismen, zoals algen en mossels, worden gedood,
• dat hogere organismen zelfs worden gedood bij een veel lager voltage dan in de
voedingsmiddelenindustrie wordt gebruikt,
• dat de effectiviteit van PEF zeer groot tot volledig is,
• dat actieve bacteriën gevoeliger zijn voor de gebruikte pulsfrequenties dan stationaire.
Uit bovenstaande bevindingen is de volgende redenering af te leiden:
• Het gaat niet primair om de hoogte van het voltage, maar de pulsfrequentie is de belangrijkste
component.
• Bovendien worden behalve bacteriën ook meercelligen gedood.
• En meercelligen – waartoe ook de mens gerekend kan worden - bestaan uit cellen met daarin
allerlei organellen. Tot de organellen van meercellige dierlijke organismen behoren ook de
mitochondriën waarvan ik beweer dat die zijn ontstaan op basis van (purper)bacteriën.
• Ik veronderstel dat het niet meer kunnen sluiten van de poriën van de celmembranen en het
beschadigd raken van de organellen er op duidt dat er sprake is van onvoldoende heldere
functioneringsinformatie, ofwel een afname van de kwaliteit van het veldcontact, waardoor er
disfunctie optreedt.
• Een kortdurende blootstelling aan deze hoogfrequente pulsfrequenties – met een lager voltage
dan 1 volt per micrometer - levert een nog omkeerbaar effect op, maar langduriger
blootstelling aan hoogfrequente pulsen met een hoger voltage is fataal voor de bacteriën. Het
gaat ook niet om één bepaalde werkzame pulsfrequentie, want een technische uitleg verderop
in het artikel stelt dat ‘De herhalingsfrequentie van de pulsen kan variëren, maar ligt zo rond
enkele honderden pulsen per seconde.’ Het gaat dus primair om de uitwerking van snelle
pulsen, maar niet zozeer om een bepaalde frequentie. Dat doet mij denken aan de primaire
functie van ‘stoorzender’.
• Volgens mij zouden we die pulserende elektrische velden mogen vergelijken met de
frequenties van wisselstroom omdat er hierbij ook sprake is van een snelle afwisseling van
velden. En net als bij wisselstroom kunnen ook deze pulsfrequenties – ofwel wisselende
velden - interfereren met de pulsfrequenties van de informatie-patronen van de
morfogenetische velden. In hoofdstuk 3 van mijn kankerstudie – dat handelt over het contact
met de morfogenetische velden – leg ik nader uit hoe hoogfrequente wisselstroom een
interfererend effect kan hebben op de energieke informatiepatronen van informatieve velden.
58
• Het zou kunnen zijn dat frequenties van om en nabij enkele honderden pulsen per
seconde – gedurende enige tijd - een dermate interfererend effect hebben op de
informatie vanuit de morfogenetische velden van de soorten, dat er een zo drastische
afname van de kwaliteit van de benodigde functioneringsinformatie ontstaat dat
beschadiging c.q. de dood intreedt van bacteriën en daarvan afgeleide organellen. Van
die organellen zijn met name de mitochondriën onmisbaar voor het (meercellige)leven.
• Volgens mijn hypothese zijn kankercellen cellen waarin de mitochondriën – vanwege de
versnelde celdeling en dus ook versneld celmetabolisme - overactief zijn en zouden we hier
kunnen spreken van ‘actieve bacteriën’ die juist zeer gevoelig zijn voor afname van de
kwaliteit van hun veldcontact. Dat is logisch want juist actieve bacteriën/organismen hebben
behoefte aan een continue stroom functioneringsinformatie.
• Het moet dus mogelijk zijn om de veldinformatie van de mitochondrieën zodanig te
blokkeren dat ze doodgaan bij gebrek aan functioneringsinformatie. Volgens diverse
wetenschappers is de beschadiging en dood van organellen de belangrijkste oorzaak van
celdood. Door het veldcontact van de mitochondrieën in de kankercellen te blokkeren zouden
we dus de kankercellen kunnen doden. Daarnaast raakt natuurlijk ook het celdelingsgen
CDC28 in de kankercellen verstoken van functioneringsinformatie, zodat ook de celdeling
vertraagt. Omdat we de kankercellen het liefst helemaal willen uitschakelen is het doden van
de mitochondriën van primair belang.
• Dat blokkeren van het veldcontact van de mitochondrieën in de kankercellen zou kunnen
gebeuren door PEF, maar dan lopen de gezonde delen van het organisme ook gevaar doordat
tevens hun veldcontact wordt geblokkeerd. Beter is het dus om selectief te werk te gaan en
alleen de mitochondriën van de kankercellen op deze manier te beïnvloeden. Dus moeten we
nog even verder zoeken naar een betere en selectieve aanpak.
De uit dit artikel over PEF opgedane bevindingen zouden we wellicht kunnen
extrapoleren naar de tot nu toe gebruikelijke bioresonantie- methode. Dus bekijken
we eerst deze methode eens nader.
Hoe werkt bioresonantie
Enige tijd geleden las ik in het blad Dynamis, een uitgave van de Nederlandse Vereniging
voor Klassieke Homeopathie, een artikel over de werking van bioresonantie van de hand van
de heer Co van Twillert, die als klassieke homeopaat zijn horizon verbreedde door zich te
verdiepen in resonantie-therapie.
De resonantie-therapie is gebaseerd op een uitspraak van de fysicus Max Planck, namelijk:
“Zo zeg ik u na mijn onderzoek van het atoom: Er bestaat geen materie op zich. Alle materie
ontstaat en bestaat alleen bij de gratie van een kracht, die de atoomdeeltjes in trilling brengt
en ze voor het minuscule zonnestelsel van het atoom bij elkaar houdt. Materie op zich bestaat
niet, er bestaat louter levende, onzichtbare, onsterfelijke geest als roergoed van de materie.”
Resonantie-therapie werkt vanuit het gegeven dat het menselijk lichaam met energie is
bezield en door informatie wordt gestuurd. Men heeft een manier gevonden om de energie
van een individu te meten, te moduleren en vervolgens te gebruiken voor genezing.
Een bekend apparaat waarmee veel wordt gewerkt is de zogenaamde Bicom, een
samentrekking van ‘biologische communicatie’. Daarom wordt deze therapie ook wel
aangeduid als BRT ofwel ‘Bicom Resonantie Therapie’. Resoneren betekent simpelweg ‘mee
trillen’. Ik zal in het hierna volgende de afkorting BRT hanteren.
59
Werking van de bioresonantie therapie volgens mijn verkregen informatie
Hieronder put ik uit de beschikbare literatuur over bioresoantie. De energie van een patiënt
wordt via een elektrode naar de Bicom geleid. In de Bicom zit een biologische filter, de
zogenaamde separator. Deze separator is in staat de gezonde (harmonische) trillingen te
scheiden van de pathologische (disharmonische).
• Het pathologische frequentiepatroon kan nu spiegelbeeldig - ofwel geïnverteerd = 180
graden gedraaid – aan de patiënt worden teruggegeven, waardoor deze pathologische
trillingen in zijn lichaam uitdoven. Een natuurkundige wet zegt immers dat trillingen
worden uitgedoofd door ze de tegenfase aan te bieden. Hierdoor verdwijnt deze
pathologische invloed (geheel of gedeeltelijk). Dr. Morell paste dit principe als eerste toe
in de geneeskunde en verminderde of wiste op die manier de belastende trillingen.
• Een tweede mogelijkheid van BRT is om te werken met de energetische informatie van
allergenen (zoals die van melk) en pathogenen (zoals zware metalen, virussen, bacteriën
en parasieten). Hierbij wordt de patiënt alleen verbonden met de uitgang van het apparaat.
Aan de ingang bevindt zich het belastende allergeen of pathogeen. De informatie van het
allergeen of pathogeen wordt geïnverteerd (dus in tegenfase) aan de patiënt gegeven om
op die manier het lichaam te prikkelen deze lichaamsvreemde belastende stoffen uit te
scheiden.
Ik vernam dat er inmiddels al via BRT is geprobeerd om tumoren te laten slinken. In enkele
gevallen verdween de tumor na een maandenlange behandeling met het gespiegelde
frequentiepatroon van kankernosoden en andere pathogenen die haar conditie verzwakten.
Nosoden zijn uit ziekteproducten vervaardigde homeopathische medicijnen en in dit geval
ging het om een homeopathische potentie van een tumor, dus de energetische afdruk ofwel
het frequentiepatroon van een willekeurige tumor in een bepaalde verdunning, die bewaard
wordt in een ampul die past bij het Bicom-apparaat.
Het kwam er op neer dat de tumoren slonken doordat de patiënt werd blootgesteld aan de
gespiegelde frequentiepatronen van een willekeurige tumor. Dit proces duurde vele maanden
en het resultaat was het aanzienlijk of volledig slinken van tumoren. En dat zette me aan het
denken. Zou dat proces nog kunnen worden geoptimaliseerd? Is het frequentiepatroon van
iedere tumor en elk mens altijd hetzelfde, of is dat patroon individueel bepaald?
Link met energieke oorzaak van kanker
Terwijl ik bezig was dit onderzoeksvoorstel af te ronden bereikte me het bericht dat er midels
een iets ander behandelingsprotocol voor de bioresonantietherapie een hoger percentage effect
kon worden geboekt voor wat betreft groeivertraging, stilstand of het slinken van tumoren.
In een relatief klein percentage boekte men echter in het geheel geen succes. En ook dat deed
evidente bellen rinkelen.
De brenger van deze boodschap was op de hoogte van mijn studie naar de energieke
variabelen die bij kanker een primaire rol spelen. Hij vertelde daarom dat het nieuwe protocol
wel effect sorteert bij 80% van de patiënten, maar dat 20% nog steeds niet reageert.
Deze percentages komen precies overeen met hetgeen men ook in de behandeling met
chemokuren al heeft geobserveerd. Professor dr. Wolfgang Hartwig, hoofd van de
farmaceutische onderzoeksafdeling van Bayer Healthcare in het Duitse Keulen, vond dit
percentage ook terug in zijn grootschalig onderzoek naar de effectiviteit van een nieuw
middel tegen nierkanker.
60
Volgens mijn eigen hypothese omtrent het ontstaan van kanker kan er bij 20% van de
kankerpatiënten sprake zijn van een andere activator dan bij de meerderheid.
Die niet reagerende groep wordt volgens mij gevormd door kankerpatiënten waarbij de
kanker primair wordt veroorzaakt door de dynamieken waarbij er sprake is van genetische
defecten en een aanjagen c.q. ontremmen van de celcyclus door fosforylering en binding van
fosfaatgroepen aan het retinoblastoma-eiwit.
Fosfor/fosfaat is ook betrokken bij de opbouw van celmembranen. Extra fosfor zorgt voor een
extra solide opbouw van deze celmembranen, waardoor ze meer weerstand bieden aan
chemotherapie. Bij een teveel aan fosfaat is er sprake van een substantieel aangezwengelde
dynamiek, in plaats van een primair energieke dynamiek. Op de substantiële dynamiek zullen
energieke therapieën dan ook minder succes kunnen hebben dan op de primair energieke
dynamiek. In ieder geval levert dit laatste nieuws evidentie voor een potentieel succes van een
energieke aanpak van het kanker
Omdat de extra solide celmembranen waarschijnlijk ook meer weerstand zullen bieden aan
PEF, is dat ook een reden om op zoek te gaan naar een iets andere aanpak.
Evidentie voor resonantietherapie vanuit academisch onderzoek
Prof.dr. Cyril W. Smith van de Engelse Slaford University ontdekte dat therapeutische
prikkels die precies dezelfde frequentie hebben als het te behandelen organisme, dus optimaal
met dat organisme resoneren, al na korte tijd – zelfs in fracties van seconden – effect kunnen
sorteren, terwijl therapeutische prikkels die niet of nauwelijks met het organisme resoneren
alleen effect sorteren na een langduriger inwerking van soms enkele minuten.
De tot nu toe gebruikte kankernosoden bevatten weliswaar kankercellen, maar deze zijn niet
identiek aan de cellen van tumoren van andere mensen dan die van de donor van de nosoden.
•
•
Zou het vervangen van de kankernosode door vers biopsiemateriaal van de tumor van de
patiënt zelf het proces niet kunnen versnellen?
Zou de tumor alleen kunnen slinken door het aanbieden van de tegenfase van zijn eigen
frequentiepatroon of zou het aanbieden van zijn ongespiegelde frequentiepatroon
effectiever kunnen zijn qua benodigde tijd en te behalen resultaat ?
Bij de eerste experimenten om BRT in te zetten bij kanker ging men tot nu toe uit van het
afzwakken van de eigen energie van de tumoren. Volgens mijn eigen hypothese zijn
kankercellen sterker dan gewone cellen doordat ze luisteren naar de informatie uit zeer oude
morfogenetische velden, die de modernere remmende velden kunnen overstemmen.
Kankercellen kunnen dus woekeren en overleven doordat ze worden aangestuurd door een
krachtige informatiebron. Sterker nog: voor hun functioneren zijn ze volledig afhankelijk van
de energieke functionerings-informatie vanuit hun oude morfogenetische (bacteriële) velden.
Kankercellen worden in principe aangedreven door velden van organismen waarin de
oorspronkelijke bacteriële celdelingssnelheid minder wordt geremd dan in de mens.
Zouden de kankercellen worden afgesloten van de continue stroom functioneringsinformatie
vanuit hun eigen morfogenetische velden die – bij gebrek aan voldoende remmende
informatie - een grotere celdelingssnelheid dicteren, dan kunnen ze niet langer voortbestaan
en gaan ze dood.
Idee
61
Het zoeken is dus naar een manier om de kankercellen hun overlevings-informatie af te
nemen. En volgens mij ligt het antwoord in de mogelijkheden van de BRT-technologie.
Het is namelijk ook mogelijk om via de BRT de patiënt bloot te stellen aan niet-geïnverteerde
frequentiepatronen. Als men nu een kankerpatiënt enige tijd zou blootstellen aan een
momentopname van het (niet gespiegelde) frequentiepatroon van zijn eigen tumor – via
vers biopsiemateriaal van zijn tumor - dan gaat die tumor volledig mee resoneren met
het stukje aangeboden frequentiepatroon. De tumorcellen worden vanaf dat moment
dus volledig in beslag genomen door het resoneren met het aangeboden fragment uit het
veel langer durende frequentiepatroon. Ze worden als het ware opgebeld door de BRT
die alleen het nummer kiest en vervolgens de lijn bezet houdt. Daarom is het voor deze
cellen niet mogelijk om tegelijkertijd ook in gesprek te zijn met hun morfogenetische
velden. Doordat de telefoonlijn al is bezet door BRT, is resonantie met de verder nog via
de aura binnenkomende functionerings-informatie onmogelijk zolang dit ‘BRT-gesprek’
duurt.
Dit ‘BRT-gesprek’ ofwel de ongespiegelde-resonantiebehandeling moet dan zolang worden
volgehouden totdat de kritische periode verstreken is waarin een cel of organisme nog kan
overleven zonder toevoer van morfogenetische informatie. De kankercellen zullen volgens
mij gedurende deze BRT-behandeling door gebrek aan informatie disfunctioneel worden en
doodgaan.
Prof.dr. Cyril W. Smith ontdekte dat therapeutische prikkels die precies dezelfde frequentie
hebben als het te behandelen organisme, dus optimaal met dat organisme resoneren, al na
korte tijd – zelfs in fracties van seconden – effect kunnen sorteren, terwijl therapeutische
prikkels die niet of nauwelijks met het organisme resoneren alleen effect sorteren na een
langduriger inwerking van soms enkele minuten.
Daarom neem ik aan dat het doden van kankercellen – door blootstelling aan hun eigen
frequentiepatroon - slechts een kwestie is van zeer korte tijd, misschien wel van seconden of
nog korter.
Waarom biopsiemateriaal van de eigen tumor gebruiken?
Het menselijk lichaam zendt een verscheidenheid aan trillingen uit. Cellen, weefsels en
organen – dus ook tumoren – hebben elk hun eigen frequentiepatroon en deze patronen
reageren op elkaar en beïnvloeden elkaar. Tezamen vormen ze het totale individuele
frequentiepatroon.
Zou men nu van een patiënt een registratie maken van een momentopname van zijn totale
frequentiepatroon, en hem dat weer ongespiegeld aanbieden, dan raakt die hele persoon, dus
zijn hele organisme, verstoken van adequate morfogenetische informatie en gaat hij na enige
tijd dood.
Als we uitgaan van een biopsie van de eigen tumor met het specifieke bij deze patiënt
behorende frequentiepatroon en dienen we hem hiervan voortdurend dezelfde momentopname
toe, dan heeft dat tot gevolg dat:
• de tumor optimaal resoneert met het aangeboden frequentiepatroon en hiermee ook blijft
resoneren en dus geen enkele doorlopende informatie uit de morfogenetische velden meer
kan ontvangen. (Het frequentiepatroon van een tumor is onvolledig omdat hierin de
frequenties van de celdelingsremmende mechanismen zo goed als ontbreken.)
• en dat de rest van het organisme – omdat dat wel resoneert met het volledige patroon van
de modernere velden - nagenoeg niet resoneert met het aangeboden zieke
62
frequentiepatroon en dus geen vermindering zal ondervinden van de morfogenetische
informatie en zal verder functioneren als voordien.
Het mitochondriaal DNA van de kankercellen is identiek aan het mitochondriaal DNA in de
gezonde cellen, maar dat geldt niet altijd voor het kern-DNA, waarin beschadigingen en
mutaties mede de oorzaak kunnen zijn van de kanker.
Bij kankercellen is de lagere frequentie van de fylogenetisch oude bacteriële morfogenetische
velden dominant, wat hun totale energiepatroon beïnvloedt. Dit wordt veroorzaakt door het
verzwakken van de voor de moderne mens bestemde functioneringsinformatie uit
morfogenetische velden met een hogere frequentie. Daarom hebben de tumorcellen een ander
frequentiepatroon – met langere golflengten - dan de gezonde cellen.
Hoewel het mitochondriale frequentiepatroon in tumorcellen hetzelfde is als in gezonde cellen,
wordt de hogere frequentie waarmee het grootste deel van het kern-DNA normaliter resoneert
nu gedomineerd door de sterkere en lagere frequentie van de bacteriële velden, hetgeen voor
de totale cel een ander frequentiepatroon oplevert.
Daarom zal bij het aanbieden van het frequentiepatroon van de eigen tumorcellen aan een
patiënt alleen door het junk-DNA van het kern-DNA en het mitochondriaal DNA van de
tumorcellen worden gereageerd (met doodgaan van de cel) en zullen het mitochondriaal DNA
en het junk-DNA van het kern-DNA in de gezonde lichaamscellen niet effectief worden
beïnvloed en daarom ook niet in een blokkerende resonans raken. Deze methode is zeer
selectief in aanpak:
• enerzijds zullen alle tumorcellen in een blokkerende resonans raken en afsterven
• en anderzijds zullen er geen gezonde cellen afsterven omdat die niet (volledig)
geblokkeerd worden in hun verdere informatie-opname.
Als nucleotiden enige tijd niet hebben geresoneerd vanwege een te zwak veldsignaal, dan
stoppen ze voorgoed met resoneren. In kankercellen staan de nucleotiden van genen die
moesten luisteren naar remmende veldinformatie daarom voorgoed op nonactief en kunnen
niet meer resoneren. Daarom raakt alleen het ‘onvolledige’ DNA in deze kankercellen in
volledige resonantie met de identieke ‘onvolledige’ informatie uit de eigen kankernosode bij
de ingang van het bioresonantie-apparaat.
Evidentie voor het bovenstaande vanuit de tot nu toe gangbare BRT-praktijk
Evidentie voor deze gedachtegang wordt geleverd door de tot nu toe gebruikte BRTbehandeling van kanker door middel van verzwakking van de ‘kankerenergie’ door het
aanbieden van een globale tegenfase van kankerweefsel. Hierbij wordt wel de tumor zelf in
zijn ontwikkeling geremd, maar het functioneren van het hele organisme – waarbij ook de
mitochondriën een cruciale rol spelen in de energievoorziening – wordt niet verzwakt. Ook
hier worden de gezonde cellen dus kennelijk ongemoeid gelaten.
Bij bioresonantie gaat het om het totale energiepatroon van een cel. Als het aangeboden
energiepatroon ook maar op een onderdeeltje afwijkt van het totale energiepatroon van een cel,
dan zal die cel niet tot in alle onderdelen in resonans kunnen raken met het aangeboden
patroon en daarom zal ook de functioneringsinformatie voor de mitochondriën van zo’n
kankercel niet geheel kunnen worden geblokkeerd.
Omdat het individuele energiepatroon van de cellen bij ieder mens uniek is, kan een
energiepatroon van een kankercel van het ene individu niet met succes aangewend worden bij
een ander individu, dat door zijn geheel eigen karakteristieken - ofwel ‘klankkleur’ - niet
helemaal zal kunnen resoneren met een ‘lichaamsvreemd’ energiepatroon.
63
Het zijn de vier verschillende nucleotiden - waaruit het patroon van het DNA is opgebouwd die resoneren met de aangeboden informatie. Omdat deze vier verschillende nucleotiden bij
ieder mens naast die voor de meest basale soortgebonden functies ook andere individuele
patronen vormen – vanwege de variabele erfelijke eigenschappen zoals blauwe of bruine ogen
enzovoorts – zal ook het totale frequentiepatroon bij iedereen een beetje anders zijn. Dit
verschijnsel staat bekend als polymorfisme. Hier kom ik nog nader op terug.
Mitochondriën zijn de energiecentrales van de cel. Als de mitochondriën afsterven, dan
sterft ook de hele cel – in dit geval de kankercel – af.
De lengte van een functioneringscyclus van een cel of organel
Zoals ik nader uitleg in mijn studie over de vele aspecten van het contact met de velden,
bestaat de in de quantumvelden opgeslagen digitaal gecodeerde informatie uit talloze
muziekstukjes die tegelijkertijd worden gespeeld op vier snaren ofwel de vier verschillende
nucleotiden. Het zich continu herhalende informatieve morfogenetische muziekstukje voor de
mitochondriën is zeer kort, waarschijnlijk slechts enkele seconden.
Als de mitochondriën de informatie voor een totale functioneringscyclus missen gaan ze dood.
Daarom veronderstel ik dat kankerweefsel zeer snel te doden is als we het blootstellen aan de
juiste informatie, namelijk een momentopname van het ongespiegelde frequentiepatroon van
een biopsie van dat weefsel.
Dient men nu een andere kankerpatiënt ook hetzelfde frequentiepatroon van de zogenaamde
universele nosode toe, dan zal zijn of haar tumor niet optimaal resoneren omdat deze tumor
door andere individuele (polymorfe) frequenties is beïnvloed en dus iets afwijkt.
Dientengevolge blijft er nog steeds morfogenetische informatie door komen - net alsof men
met twee lijnen tegelijk in gesprek is. Ook in onze telefoonpraktijk komt het wel eens voor dat
men op de achtergrond nog een ander gesprek kan horen. Die kankernosode is dus niet
universeel inzetbaar omdat er geen rekening wordt gehouden met individuele genetische
verschillen.
Als we even uitgaan van de theoretische mogelijkheid dat alle tumoren van verschillende
mensen hetzelfde regionale kengetal hebben – van het oude veld van de purperbacteriën – dan
moeten we om een heldere verbinding met de individuele abonnee te hebben en zijn
telefoonlijn volledig te bezetten – want daar gaat het om – toch dat precieze abonneenummer
kiezen. Zelfs al zouden we een nosode hebben met het zuivere frequentiepatroon van de
morfogenetische informatie van een tumor, dan nog moeten we gebruik maken van een
individueel tumorfrequentiepatroon om de lijn volledig te bezetten en te voorkomen dat de
tumor tegelijkertijd nog met zijn morfogenetische veld in verbindingen staat. Om die reden
zal het gebruik van een ampul met purperbacteriën ook geen bevredigend resultaat opleveren.
(Die purperbacteriën hebben bovendien ook aan genenuitwisseling gedaan met de primitieve
karyoten warmee ze een symbiose aangingen.)
In werkelijkheid zullen de tumoren van verschillende kankerpatiënten veroorzaakt worden
door fylogenetische terugval naar verschillende evolutionaire stadia van celdelingsremming,
al naar gelang de mate van de afname van de kwaliteit van het veldcontact. Dit wordt in mijn
kankerstudie uitvoeriger uitgelegd. Daarom kent iedere tumor ook weer eigen individueel
bepaalde uitval van remmingsmechanismen en daaraan gerelateerd junk-DNA.
Samenvattend kunnen we dus stellen dat het gebruik van een universele kankernosode
niet effectief kan zijn omdat er bij ieder individu met kanker een verschil bestaat in
polymorfische kenmerken plus in de gradatie en aard van de uitval van celdeling
remmende mechanismen.
64
Ik heb het vermoeden dat de periode waarin een organisme nog kan overleven zonder contact
met de morfogenetische velden net zo lang of nog korter is dan de periode waarin iemand
onderkoeling kan overleven. Tijdens onderkoeling wordt er vertraagd gereageerd op de
morfogenetische aansturing, maar bij een optimale bioresonantie met een ‘momentopname uit
de totale informatiecyclus’ stopt deze morfogenetische aansturing abrupter. Als de
(kanker)cellen vitale informatie missen, dan kunnen ze volgens mij niet langer overleven dan
hun langste celcyclus. Omdat het disfunctioneel worden van de mitochondriën de dood
betekent voor de betrokken cellen, veronderstel ik dat het missen van de informatie voor één
enkele cyclus van de mitochondriën al genoeg is om kankercellen te doden.
Resonerend junk-DNA heeft via RNA de regie over het functioneren van een cel
In mijn studie omtrent het mechanisme van veldcontact leg ik uit dat het junk-DNA – via
resonantie - fungeert als eerste ontvanger van morfogenetische informatie.
Inmiddels heeft de wetenschap ook ontdekt dat junk-DNA voor een zeer belangrijk deel de
regie voert over het tot stand komen van de gewenste eiwitsynthese. Dit gebeurt via een hele
reeks door het junk-DNA gegenereerde soorten ‘micro’-RNA’s, die invloed uitoefenen op de
expressie van exon-DNA via RNA.
Op 1-9-2005 publiceerde Noorderlicht op haar website het artikel ‘RNA in het zoeklicht’.
Vanwege het belang ervan zal ik er hier een stukje uit citeren:
[…] Genetisch dogma achterhaald
Het dogma dat RNA slechts een schakel zou zijn tussen DNA en eiwit is dringend aan
herziening toe. Het grootste deel van het RNA in de cel bevat namelijk helemaal geen code
voor eiwitten. Kennelijk doet het iets anders. Science zet de zaken deze week op een rijtje.
Tot voor kort werd 97 procent van het menselijk genoom hautain afgewezen als ‘junk
DNA’. Onbegrijpelijke rotzooi leek het, die niet van belang geacht werd omdat er toch geen
eiwitcodes inzaten. Maar nu hebben genetici het niet-coderend DNA (een deftige naam
voor junk-DNA) uit de prullenbak gesleept omdat er tòch RNA van afgeleid blijkt te worden.
Niet-coderend RNA is volgens de nieuwe inzichten een nieuwe managementlaag die de
activiteit van genen aanstuurt.
Junk-DNA bestaat uit introns die samen als niet-coderend DNA een nieuw ontdekt niveau van
aansturing vormen. Dat niveau is zeer basaal en is gerelateerd aan de morfogenetische velden
van de soorten. Het met deze veldinformatie vibrerende junk-DNA doet twee dingen:
• Het geeft de vibraties van de digitaal gecodeerde morfogenetische veldinformatie - via
resonantie versterkt - door aan de aura, vanwaar deze informatie via de macromoleculen in
het extracellulair bindweefsel wordt doorgegeven aan alle voor eiwitten coderende exons
van het DNA en mitochondriaal DNA, zoals ik al in een eerdere studie uitlegde. Dit
mitochondriaal en exon-DNA geeft informatie door aan het voor eiwit coderende RNA.
• Het geeft de uit de velden opgevangen informatie direct door aan RNA dat niet voor eiwit
codeert. Dit RNA dekt dan als zogenaamd ‘micro-RNA’ op een selectieve manier het
eiwit-coderende RNA af, zodat lang niet alle mogelijk eiwitten tegelijk kunnen worden
gevormd. Dat verhinderen van eiwitproductie is ook een gradueel proces.
Zodra de introns van het junk-DNA niet meer resoneren met de aangeboden morfogenetische
veldinformatie valt dit hele systeem van niet coderend RNA stil en begint de cel volkomen te
disfunctioneren.
65
Hoewel de exons van het kern-DNA en het mitochondriaal DNA (waarvan het DNA via de
macromoleculen) nog basale informatie zouden kunnen krijgen omtrent de van hun verlangde
codering van RNA voor de eiwitsynthese, wordt dit proces voor het DNA in de war gestuurd
door het optreden van de door de introns van het kern-DNA gegenereerde verschillende
‘micro-RNA’s’. De cel zal volledig disfunctioneren en sterft.
De bij PEF opgedane bevindingen kunnen we volgens mij inderdaad extrapoleren naar de tot nu
toe gebruikelijke BRT- methode en via een biopt van kankerweefsel het organisme blootstellen
aan alleen het energiepatroon van het eigen kankerweefsel, waarvan het frequentiepatroon anders
is dan van het gezonde weefsel.
Als we dit pathologisch frequentiepatroon nu gespiegeld aan de patiënt teruggeven zullen de
pathologische trillingen van het kankerweefsel in de patiënt geleidelijk verzwakken doordat ze
hun tegenfase krijgen aangeboden. Van echte uitdoving is echter geen sprake omdat de
kankercellen zolang ze nog leven ook continu blijven resoneren met hun morfogenetische velden
en op die manier hun vibratiepatroon in stand proberen te houden. Hooguit wordt verzwakking
van de veldinformatie bereikt, waardoor de tumor tijdelijk inactief wordt, maar de op deze
manier bereikte afname van de kwaliteit van het veldcontact is niet genoeg om de tumorcellen
definitief uit te schakelen en te doden. Het bereiken van een 100 procent tegenfase is in theorie
wel mogelijk, maar in de praktijk niet omdat er tussen het opnemen en weergeven van
veldinformatie nog een technisch proces zit. Het aanbieden van de tegenfase van eigen
kankerweefsel zal darom ook niet 100 procent effectief kunnen zijn.
Een relatief sterke verzwakking van het veldcontact kan wel leiden tot het permanent inactief
worden van de nucleotideneenheden die coderen voor de meest recente celdelingsremmingen.
Omdat het junk-DNA van een kankercel dan nooit meer in staat zal zijn om te resoneren met alle
benodigde celdelingsremmende informatie, waarvoor de benodige nucleotide-eenheden
voorgoed op non-actief zijn geraakt, zal een kankercel altijd een poteniële kankercel blijven.
Om net als bij het peffen een afdoend effect te sorteren, zouden we de patiënt moeten
blootstellen aan het ongespiegelde frequentiepatroon van zijn eigen kankerweefselbiopsie.
Hierdoor wordt het veldcontact van het kankerweefsel selectief en volledig geblokkeerd en
zullen de kankercellen wél afsterven.
Hoewel de ongespiegelde BRT een andere behandeling is van bacteriën en hun evolutionaire
opvolgers de mitochondriën (organellen) dan PEF, denk ik toch dat de dynamiek van PEF
voldoende onderbouwt dat het bij een effectieve aanpak van bacteriën en ‘organellen’ van hogere
organismen primair gaat om een interferentie van het veldcontact. Een optimale afname van het
veldcontact wordt bereikt door ongespiegelde BRT. Want als door het ‘bezetten van de
telefoonlijn door het kiezen van het abonnee-nummer’ via een momentopname van zijn eigen
informatiepatroon verdere informatie-opname wordt geblokkeerd, is er sprake van de meest
optimale interferentie die denkbaar is.
Behalve door gebrek aan adequaat veldcontact, kan kanker – bij een fatale combinatie van
factoren van verschillende aard – ook worden veroorzaakt door gendefecten en de
fosfordynamiek. Ook bij kanker die op deze manier is ontstaan, is sprake van een op hol
geslagen delingsmechanisme, waardoor ook deze kankercellen zich conformeren aan de oude
bacteriële velden of evolutionair gezien wat minder oude velden. Ongeacht de primaire
aanleiding tot de kanker – verzwakt veldcontact, gendefect en/of fosfordynamiek - is het
66
mechanisme van de uitzaaiing gelijk. Volgens mijn hypothese is er bij uitzaaiing altijd sprake
van aandrijving van het TrkB-gen door bacteriële velden.
Iedere vorm van kanker is volgens mij dan ook te behandelen door het aanbieden van
het ongespiegelde energiepatroon van een biopsie van de eigen tumor van de patiënt.
Hoe lang kan een organisme zonder adequaat veldcontact?
In de Volkskrant van 31-3-2007 staat een leuk artikeltje onder de noemer van ‘Bèta-Canon’,
van de hand van medisch bioloog Bas Ponsioen, die promotieonderzoek verricht aan het
Nederlands Kanker Instituut. Ik citeer hier iets uit:
[…] Enzymen zijn eiwitten die chemische reacties katalyseren: ze versnellen een proces dat
van zichzelf traag verloopt. Gas uit het fornuis ontbrandt pas als een lucifer de
‘activeringsenergie’ heeft geleverd. In analogie verlopen vele processen in het lichaam niet
vanzelf, maa wel onder begeleiding van enzymen. Een legioen van duizenden soorten enzymen
handhaaft zo de orde in de cel. Als zij een minuut collectief zouden staken, zou u levenloos
neervallen. Leven valt of staat dus met enzymen […]
[…] Zo bevatten kankercellen vaak overactieve varianten van enzymen die de celdeling
bevorderen. Daardoor blijven ze zich op ongecontroleerde wijze vermeerderen. Hetzelfde
gebeurt als enzymen die celdeling onderdrukken, hun functie verliezen. Veel biomedisch
onderzoek richt zich dan ook op zulke enzymen en op het vinden van manieren om hun
activiteit te beïnvloeden […]
Normaliter worden enzymen aangemaakt via de morfogenetische veldinstructies aan het DNA.
Een verstoord veldcontact en/of DNA-schade kan leiden tot een gestoorde enzymactiviteit,
waarbij cellen ontsporen tot kankercellen. Als men een tumor (ofwel een organisme met een
tumor) gedurende (ruim) een minuut zou blootstellen aan een momentopname van een eigen
tumorsignaal, dan zou de synthese van enzymen gedurende een minuut worden lamgelegd
wegens gebrek aan informatie die nodig is voor de synthese ervan.
Als op die manier de enzymen binnen een tumor een minuut collectief moeten staken, dan zou
volgens Ponsioen, de tumor ‘dood’ moeten zijn omdat de tumorcellen niet kunnen overleven
zonder enzymwerking.
Dit wijst er op dat kortdurende behandeling van tumoren al effect zou moeten kunnen hebben.
Tumoren en de epigenetische codering van het DNA
In het voorgaande citaat van Bas Ponsioen werd al genoemd dat er in kankercellen sprake is
van overactieve en juist geminimaliseerde enzymfuncties.
Hierbij is een organisatielaag betrokken die bekend staat als epigenetische codering. Zoals ik
in een andere studie nader bespreek, kan DNA – op een omkeerbare, maar ook overerfbare –
manier (tijdelijk) worden geïnactiveerd doordat het wordt ‘ingepakt’ door moleculen die
bestaan uit methylgroepen. Zulk ingepakt intron-DNA kan dan niet niet meer naar behoren
resoneren met veldinformatie, waardoor de betreffende genen op non-actief komen te staan
voor wat betreft hun eiwitsynthese en dus ook bij hun activerende of juist deactiverende
enzymfuncties.
• Vaak is deze methylering van het DNA juist evolutionair zo bedoeld en dan is er sprake
van een remming van reeds aanwezige oude functies die in dit huidige evolutionaire
stadium geen functie meer hebben of tot op zekere hoogte dienen te worden afgeremd. Er
kan ook sprake zijn van onbedoelde methylering. In dit geval zijn er methylgroepen
aanwezig die er niet horen te zijn en waardoor evolutionair gezien moderne functies
worden geblokkeerd en dus uitvallen, waardoor er fylogenetische terugval plaatsvindt.
67
• Ook onbedoelde demethylering komt voor. Hierbij verdwijnt door de demethylering het
‘slot’ op bepaalde oude en in onbruik geraakte functies, waardoor er een functioneren kan
plaatsvinden conform een eerder evolutionair stadium.
• Zowel methylering als demethylering van het DNA kunnen onbedoeld ontregeld worden
en zijn gerelateerd aan omgevingsinvloeden. Beide mechanismen kunnen op ieder moment
in het leven optreden en doorgegeven worden aan het nageslacht.
• Ook de mechanismen binnen de celdelingscyclus worden gereguleerd door deze
epigenetische coderingen.
• Als een cel eenmaal is veranderd in een kankercel doordat het celdelingsmechanisme op
hol is geslagen, dan tendeert de hele cel voor zijn functioneren naar een eerder evolutionair
stadium, waarin bepaalde celfuncties nog niet waren ontwikkeld. Dat betekent dat relatief
moderne celfuncties binnen die cel ‘op slot worden gezet’, door middel van methylgroepen
rond het betreffende DNA. Dat DNA in de kankercellen resoneert dan niet meer met
relatief moderne veldinformatie. In en kankercel staan andere genen ‘aan’ en ‘uit’ dan
normale gezonde cellen.
• Als gezond menselijk weefsel wordt behandeld met een ongespiegelde momentopname
van een tumor in dat eigen weefsel, dan zal dat gezonde weefsel niet resoneren met de
kankerinformatie en dus ook niet verstoken raken van onmisbare veldinformatie, omdat het
hier gaat om de totaal andere informatie van kankercellen.
• Het is dus ook niet nodig om de informatie van een biopt van eigen tumorweefsel eerst
voor te versterken om eventuele gezonde informatie er – door het laten meeresoneren met
sterkere informatie - uit te filtreren, zoals bij een volgend onderzoeksvoorstel betreffende
virussen wordt beschreven. Er bestaat hier immers geen gevaar om door het aanbieden van
de ongespiegelde momentopname ook gezond weefsel te beschadigen.
Sinds kort is ook in de reguliere wetenschap bekend welke rol epigenetische codering speelt
in relatie tot kanker. Een voorbeeld hiervan las ik in het blad Natuurwetenschap & Techniek
van november 2008:
[…] Epigenetische overerving is waarschijnlijk ook belangrijk bij hogere organismen en
zelfs bij mensen. Al is ons begrip van epigenetica bij zoogdieren op zijn zachtst gezegd nog
onvolledig, toch zijn er steeds meer aanwijzingen dat er wel degelijk iets aan de hand is.
Neem bijvoorbeeld het menselijke gen MHL1, een gen dat aanstaat voor de reparatie van
beschadigd DNA. Een gemuteerd, slecht werkend MHL1-gen kan leiden tot darmkanker. Een
recente studie bracht echter een geval aan het licht van een vrouw met darmkanker die op
haar DNA rond haar MHL1-gen methylgroepen had, waardoor het gen niet meer actief was.
Nader onderzoek wees uit dat twee van haar drie kinderen een volledig normaal MHL1
hadden geërfd – maar dat haar derde kind de gemethyleerde versie had meegekregen. Hoewel
er nog te weinig gegevens zijn om de rol van dit soort epigenetische overerving van
kankergenen kracht bij te zetten, veroorzaakte deze vaststelling toch een schokgolf in het
kankeronderzoek. Tot dusver spitste dat onderzoek zich immers vooral toe op genetische
mechanismen – DNA-mutaties – maar de mogelijkheid dat kanker zich ook kan ontwikkelen
bij mensen die helemaal geen verandering in hun DNA-code hebben, opent een volledig
andere manier van denken, al was het alleen al omdat dit soort epigenetische modificaties
mogelijk beïnvloedbaar zijn door het milieu. Het gedrag en de omgeving van een moeder kan
dus misschien mee bepalen hoeveel kans haar nageslacht heeft om kanker te krijgen […]
Waarom voorversterking van de informatie van het biopt niet wenselijk is
Door voorversterking bereikt men dat informatie met een kleinere eigen amplitude gaat
meeresoneren met informatie met een grotere amplitude. De grootste amplitude wordt relatief
68
het meest versterkt, waardoor het verschil met de kleinere amplitudes relatief groter wordt.
Als dat verschil een kritische grens overschrijdt, dan begint informatie met de kleinste
amplitude mee te resoneren met informatie met de grootste amplitude. Hierdoor gaat dan de
informatie van de kleinste amplitude verloren.
Hoewel bij een kankercel erschillende modernere functies zijn uitgevallen, heeft deze
kankercel toch nog wel een aantal (oudere) functies over. Deze functies zijn evolutionair niet
allemaal even oud en hebben daarom ook verschillende amplitudes (hoe ouder hoe groter
amplitude).
• Als men nu de informatie van de kankercellen toch – voor de zekerheid – zou versterken,
dan loopt men het risico dat bepaalde informatie van die kankercellen door meeresoneren
verloren gaat. Wat men dan overhoudt is een incompleet informatiepatroon van de
kankercellen.
• Als dat incomplete informatiepatroon wordt toegediend aan tumorweefsel, dan zullen de
tumorcellen niet volledig verstoken raken van informatie, omdat niet alle genen in hun
verder resoneren worden geblokkeerd door het continu aangeboden signaal. Er kunnen dus
één of meer celfuncties in tact blijven, waardoor de kankercel niet volledig afsterft.
• Als een kankercel – ondanks een onvolledig functioneren – toch in leven blijft, dan kan
zo’n cel door zijn resoantie met oudere veldinformatie met grote amplitude nog steeds
buurcellen verleiden om met hem mee te resoneren, waardoor ook buurcellen kunnen
veranderne in kankercellen. Hierdoor blijft zo’n ‘gemankeerde’ tumor toch nog als ‘haard’
actief en blijft de tumor groeien. En hoe groter een tumor al is, hoe sneller hij daardoor ook
nog in omvang zal toenemen. Want hoe meer cellen met elkaar een bepaalde informatie
resoneren, hoe groter de amplitude van deze informatie wordt.
Als men er in slaagt om de kankercellen effectief te doden, dan is in deze cellen een
ontregelde epigenetische codering meteen ook de wereld uit geholpen. Maar omdat een
ontregeling van de epigenetische codering zich kan uitstrekken tot het hele lichaam, inclusief
stamcellen en kiembaancellen (geslachtscellen), is het nodig dat er nog een regenererende
vervolgbehandeling plaats vindt om ervoor te zorgen dat de epigenetische codering zich weer
conformeert aan de huidige gezonde toestand van de moderne mens.
69
Aanvullende behandeling bij kanker door een defect van genen en/of epigenetische code
Kanker kan ontstaan door een gendefect – en/of door een ontregeling van de epigentische
codering - dat gerelateerd is aan bijvoorbeeld mechanismen die op de een of andere manier
de celdeling remmen.
Als men nu een geslaagde poging heeft gedaan om een tumor te deactiveren, dan is daarmee
het risico op een volgende tumorontwikkeling nog niet verdwenen.
Daarom zal het in dat geval nuttig zijn om na de anti-kankerbehandeling ook nog een
behandeling met een DNA-regenererende therapie uit te voeren. Hierdoor zal ook ander reeds
gemuteerd DNA zich kunnen herstellen tot een gezonde alternatieve DNA-functie.
Regeneratieve behandeling kan ook zorgen dat een ontregelde epigenetische codering zich
weer normaliseert conform het evolutonaire stadium van de huidige menselijke soort.
De bespreking van deze techniek volgt later in deze studie.
Als een tumor is ontstaan door de fosfordynamiek, bijvoorbeeld door grote hoeveelheden
ingenomen fosfor, dan zal ook deze variabele moeten worden geëlimineerd, net zoals andere
risicovariabelen die terugkeer van kanker in de hand kunnen werken.
Opmerking 1:
Deze behandeling van kanker is ook te extrapoleren naar bacteriële infecties. Hier moeten we
zorgen dat de ziekmakende bacteriën verstoken raken van alle voor hun functioneren
noodzakelijke informatie.
Als er sprake is van een collectieve voedselvergiftiging, dan hoeft niet van iedere patiënt apart
een energieke afdruk te worden gemaakt van de betreffende bacterie, maar volstaat één
monster om de hele groep te behandelen met de energie van deze bacteriesoort. Bij een
ernstige aandoening zou men iedereen met behulp van niet- gespiegelde BRT een aanzienlijk
reductie van ellende kunnen bezorgen. Een actueel monster is te verkiezen boven het werken
met een ampul, omdat bacteriestammen voortdurend muteren en alleen het gebruik van het
exacte frequentiepatroon het meest effectief is.
Opmerking 2:
Het lichaam bevat ook vele nuttige en ‘niet-invasieve’ bacteriën, onder andere in de darmflora.
Deze bacteriën zijn genetisch aangepast aan de symbiose met hogere organismen en luisteren
niet alleen naar bacteriële velden, maar ook naar die van het betreffende hogere organisme dat
zij bij de spijsvertering helpen. Hoewel zij zelf de neiging tot overmatige celdeling hebben
verloren, dragen zij door hun resonans met een deel van de bacteriële morfogenetische
informatie wel bij aan de totale sterkte van de resonantie met de bacteriële velden.
Bij een gezond individu is de verhouding tussen de verschillende morfogenetische informatiepatronen in een delicaat evenwicht. Verstoring of verzwakking van de ‘ontvangst’ – via
resonantie door het DNA – van deze morfogenetische informatie brengt dit evenwicht uit
balans en leidt tot ziekten, waaronder kanker.
Omdat de bacteriën van o.a. de darmflora een andere structuur bezitten dan de mitochondriën,
zullen ze niet worden aangetast door de via Bicom aan het individu teruggeven
energiepatroon van zijn lichaamseigen kanker. De door mij voorgestelde kankertherapie heeft
dus geen enkele invloed op de nuttige bacteriën in het lichaam.
70
Evidentie voor het doden van kankercellen door onthouding van
veldcontact
Om te onderbouwen dat kankercellen kunnen doodgaan als ze verstoken raken van
veldcontact citeer ik eerst even een berichtje dat ik op 7-6-2002 aantrof in de krant.
[...] Onderzoekers van de universiteit van Birmingham hebben ontdekt dat optimisme geldt
als het doodvonnis voor kankercellen. Zij ontdekten dit, toen ze serotonine - een stof die de
menselijke emoties reguleert en in balans houdt - bij een testbuis met kankercellen voegden.
Hierop vernietigden de kwaadaardige cellen zichzelf [...]
In alle levende organismen van eencelligen tot aan de mens komt melatonine voor, dat
onmisbaar is voor het doorgeven van veldinformatie aan het DNA, zoals in hoofdstuk drie
uitvoerig wordt uitgelegd. Dus ook in bacteriën komt melatonine voor. Omdat melatonine
gederiveerd wordt uit serotonine, komt in bacteriën ook serotonine voor als bestanddeel van
melatonine. Morfogenetische veldinformatie voor bacteriën bevat dus ook info betreffende
serotonine, dat zelf weer gevormd wordt vanuit tryptofaan.
Bij de endogene symbiose van prokaryoten met eukaryoten gingen enkele genen van de
bacteriën over naar het kern-DNA van de eukaryoten, zoals het mitose-gen en ook genen die
coderen voor de aanmaak van serotonine uit tryptofaan en de aanmaak van melatonine uit
serotonine. De oorspronkelijke prokaryoten behielden wel de functie van brandstofmotor, de
ATP-moleculen genererende Krebscyclus, waardoor ze in feite het leven mogelijk maken. Net
als alle lichaamscellen staan ook kankercellen onder invloed van bacteriële velden waarin van
oudsher ook de informatie omtrent serotonine aanwezig is. De oorspronkelijke bacteriën
konden zelf – via tryptofaan - melatonine deriveren uit serotonine. De eerste bacteriën
ontwikkelden zich in zeewater waarin ook tryptofaan-rijke algen voorkwamen. En via de
omzetting van tryptofaan in serotonine kon daarna melatonine gemaakt worden. Een kwestie
van een kettingreeks van enzymatische processen.
Als we nu aan een testbuis met kankercellen een hoeveelheid serotonine toevoegen, dan
stellen we die kankercellen dus eigenlijk bloot aan het energieke frequentiepatroon van
serotonine. In vergelijking met de geringe hoeveelheid kankercellen in een testbuisje staat de
toediening van een minieme hoeveelheid serotonine al gelijk aan een grote hoeveelheid, als
we die afzetten tegen de minieme hoeveelheden die voor een menselijk lichaam al effectief
zijn.
Er werd aan die kankercellen dus een relatief sterk energiek frequentiepatroon van serotonine
toegediend. De sterkte van de energieke afdruk van de toegediende serotonine was volgens
mij in ieder geval zo groot dat ze de energieke informatie omtrent serotonine in het totale
frequentiepatroon dat de kankercellen uit de bacteriële velden ontvingen kon domineren en in
ieder geval evenaren. Het frequentiepatroon voor de functie van serotonine bij organismen
maakt deel uit van het zeer complexe totaalpatroon van alle morfogenetische informatie
waarmee het DNA van menselijke – en de kankercellen hier in het bijzonder - resoneert.
Een organisme kan alleen maar met succes met morfogenetische informatie resoneren als het
aangeboden signaal uit de betreffende morfogenetische velden en het signaal-ontvangende
DNA compleet is. Met een incompleet patroon kan wel worden geresoneerd, maar omdat in
dat geval één of meer nucleotiden geen informatie zullen ontvangen zal de aangeboden
informatie – zoals ik hierna nog uitleg - geen goed effect sorteren. Ook incompleet DNA leidt
tot incomplete informatie omdat sommige informatie niet door de daarvoor bestemde
codons/genen kan worden opgevangen omdat er sprake is van beschadiging of verandering
71
van de nucleotidenvolgorde van codons, waardoor hele lichaamsfuncties of enkele cellen
uitvallen.
Het aangeboden frequentiepatroon van serotonine maakt dus deel uit van het totaalpatroon
waarmee kankercellen normaliter resoneren.
Als er nu tevens een extra frequentiepatroon van serotonine wordt aangeboden in de vorm van
substantiële serotonine die haar eigen frequentiepatroon uitzendt, dan resoneert het aan
serotonine gerelateerde deel van het DNA met een momentopname van de totale
informatiecyclus betreffende serotonine. De aangeboden stroom morfogenetische informatie
kan dan niet meer als compleet dynamisch totaalpakket worden ontvangen, maar mist de
continuïteit van het onderdeel ‘serotonine’. De doorlopende serotonine-informatie (dus het
hele muziekje) wordt er als het ware via een resonerende momentopname ‘uitgefilterd’.
De ‘DNA-gecodeerde telefoonlijn’ voor de ontvangst van een reeks van instructies voor de
functie van serotonine is geblokkeerd door de continu resonerende momentopname van het
kant en klare product serotonine en verdere informatie omtrent het gebruik ervan kan niet
meer worden ontvangen. ‘De naald blijft hangen’ en de verdere muzikale informatie op de
grammofoonplaat gaat voor het toehorend DNA verloren.
Voor de kankercellen is dat desastreus, want als de volledige functioneringsinformatie voor
een complete celcyclus deels uitvalt, dan begint deze cel te disfunctioneren en gaat hij dood.
Een tweede – minstens zo belangrijk - punt is dat het toedienen van substantiële serotonine
zorgt voor een zodanig sterk frequentiepatroon van deze stof dat het door zijn relatief grote
amplitude interfereert met de voor de kankercellen bedoelde totale morfogenetische
informatie, waardoor deze zodanig verminkt wordt dat ze niet meer als zodanig kan worden
ontvangen. De relatieve hoeveelheid toegevoegde serotonine is bepalend voor de dynamiek
die het meest dodelijk is voor de cellen, maar beide dynamieken kunnen elkaar ook versterken.
Als zelfs het gedeeltelijk uitvallen van morfogenetische informatie al zorgt voor het doodgaan
van kankercellen, dan moet het geheel uitfilteren van deze voor kankercellen onmisbare
informatie – door middel van het aanbieden van het ongespiegelde totale frequentiepatroon
van de individuele kankercellen – toch zeker kunnen leiden tot de dood van deze kankercellen.
Door het aanbieden van het complete ongespiegelde eigen frequentiepatroon van bepaalde
kankercellen wordt immers een momentopname van het totale frequentiepatroon waarmee
deze kankercellen resoneren gebruikt om ‘de lijn bezet te houden’. Bij een totaal gebrek aan
dynamische functioneringsinformatie zullen ze dus sterven.
Als we nu een kankerpatiënt behandelen met het identieke – dus ongespiegelde –
freqentiepatroon van zijn eigen kankerbiopsie, dan wordt dit frequentiepatroon geheel
geabsorbeerd door zijn kankerweefsel omdat er volledig kan worden geresoneerd met de
aangeboden informatie. Het overige weefsel resoneert met de normale morfogenetische
informatie, maar het kankerweefsel kan - omdat het al resoneert met een momentopname uit
zijn eigen complete frequentiepatroon - geen nieuwe informatie-onderdelen meer absorberen
uit de morfogenetische informatie die vanuit de velden wordt aangeboden. Deze dynamiek
wordt in mijn veldcontactstudie uitvoeriger uitgelegd.
Functioneringsinformatie is namelijk geen statisch frequentiepatroon – zoals bij de
momentopname van het frequentiepatroon van de kankerbiopsie – maar een dynamisch proces,
zoals ook de weergaven van ‘DNA-muziek’ van verschillende organismen bij NEMO in
Amsterdam duidelijk laat horen. Als we nu van dit ‘kankermuziekstuk’ een moment-opname
maken, bevriezen we als het ware een enkele maat van een hele symfonie Doordat het
kankerweefsel door de blootstelling aan het ongespiegelde frequentiepatroon blijft resoneren
met deze ene momentopname, blijft als het ware de telefoonlijn bezet door dit ene fragment
72
en kan er niet meer worden geresoneerd met het hele muziekstuk, hetgeen nodig is voor de
continuïteit van het functioneren. Je zou kunnen stellen dat ‘de naald blijft hangen’ in de kras
van een grammofoonplaats, waardoor de rest van de muziek voor de toehoorder (DNA)
verloren gaat.
Hierdoor werkt de langduriger blootstelling aan een momentopname van het eigen
ongespiegelde frequentiepatroon als een ‘filter’ dat de ontvangst van de doorlopende stroom
functioneringsinformatie blokkeert.
Zonder contact met de doorlopende stroom informatie kunnen genen niet op een juiste manier
coderen voor eiwitten en loopt het functioneren van een cel in het honderd. Zo’n cel sterft.
Opmerking:
Als we een groot organisme zoals een totale mens wat serotonine toedienen, dan is de sterkte
van het aangeboden frequentiepatroon van serotonine relatief gezien veel zwakker dan het
totale morfogenetisch frequentiepatroon waarmee de mens normaliter resoneert. Het totale
morfogenetische frequentiepatroon waarmee de mens behoort te resoneren blijft – voor wat
betreft het serotoninepatroon – dominant en dus zal dat totale patroon intact blijven en zal de
mens gewoon kunnen blijven resoneren met dat complete patroon. Wel zal het deelpatroon
voor de serotoninefunctie iets kunnen verzwakken omdat er sprake is van een zwak filter
waardoor de intensiteit van het serotonine-aandeel iets zwakker wordt.
Als we een mens in een badkuip vol serotonine plaatsen, dan zal hij hoogstwaarschijnlijk
sterven door gebrek aan veldinformatie vanwege de grote dosis energieke toxiciteit van
serotonine. Net als bij substantiële toxiciteit geldt ook hier dat (de relatieve omvang van) de
dosis de toxiciteit bepaalt.
Toxciteit van stoffen hoeft zich dus niet alleen op substantieel niveau te manifesteren, maar
kan ook werken op energiek niveau. En hoewel het lichaamseigen serotonine normaliter in
levende organismen de kwaliteit van het veldcontact bevordert, werkt het in deze testbuis met
geïsoleerd kankerweefsel als een ‘energiek gif’. Lichaamseigen wil dus niet zeggen dat de
toediening van zo’n stof altijd veilig is.
Bij het uitvoeren van het onderzoeksvoorstel is het dus van belang dat het toegediende
ongespiegelde frequentiepatroon qua amplitude minstens zo sterk is als het opgenomen
frequentiepatroon van de kankerweefselbiopsie. Dit om er zeker van te zijn dat de
resonantie met het fragment van het frequentiepatroon van het ‘morfogenetische
riedeltje’ geen verdere resonantie met sterkere frequentiepatronen meer toelaat.
Morfogenetische informatieoverdracht als circulair proces
Prof.dr. Cyril W. Smith van de Engelse Slaford University ontdekte dus dat therapeutische
prikkels die precies dezelfde frequentie hebben als het te behandelen organisme, dus
optimaal met dat organisme resoneren, al na korte tijd – zelfs in fracties van seconden –
effect kunnen sorteren, terwijl therapeutische prikkels die niet of nauwelijks met het
organisme resoneren alleen effect sorteren na een langduriger inwerking van soms enkele
minuten.
Prof. Smith ontdekte dus al dat het ongespiegeld aanbieden van een frequentiepatroon
effectiever is dan het aanbieden van een gespiegeld patroon, dat nooit optimaal kan resoneren
met het betreffende organisme. Deze observaties pleiten voor mijn theorie.
Maar daarnaast geven deze observaties ook aan dat het circulaire proces van informatieoverdracht onderdelen kent met relatief korte informerende ‘muziekstukjes’, die slechts
fracties van seconden kunnen duren.
73
Instructies voor de eiwitsynthese voor bepaalde functies kan kennelijk een kwestie zijn van
onderdelen van een seconde. Dit doet vermoeden dat de therapeutische behandeling met een
ongespiegelde momentopname van het frequentiepatroon van kankercellen al in korte tijd
effectief kan zijn.
Hoewel bepaalde lichaamsfuncties wellicht een tragere eiwitsynthese vereisen, denk ik dat de
mitochondriën gekenmerkt worden door een zeer snelle eiwitsynthese, die aangestuurd wordt
door een korte en zeer snel repeterende ‘muziekstukjes’ die wellicht maar één tot enkele
seconden of nog korter duren.
Dat lijkt aannemelijk omdat het mitochondriaal DNA slechts 37 genen telt, waardoor dat
‘riedeltje’ snel klaar is. In neem zelf aan dat het informatieve riedeltje dat het mitochondriaal
DNA aanstuurt het snelst repeterende onderdeel is van het totale frequentiepatroon dat de
mens laat voortbestaan en functioneren. Waarschijnlijk was het mitochondriale onderdeel
voor het menselijk oor dan ook niet te beluisteren in de muzikale weergave van het menselijk
DNA bij NEMO in Amsterdam.
Het lijkt mij dat het behandelen van kankerweefsel met zijn eigen ongespiegelde
frequentiepatroon reeds binnen zeer korte tijd effectief kan zijn omdat de mitochondriën bij
het uitvallen van één instructieve riedel al ten dode zijn opgeschreven.
Opmerking:
Bij elektrocutie is er sprake van een onmiddellijke intrede van de dood. Zoals ik mijn
veldcontactstudie uitleg is er ook bij elektrocutie sprake van een acute uitval van het
veldcontact.
Met de korte cyclus van het mitochondrion in gedachten zal nu aannemelijk zijn dat die
vrijwel onmiddellijke dood intreedt doordat de mitochondriën al enkele seconden na het
uitvallen van het veldcontact ten dode zijn opgeschreven omdat ze dan al minstens één hele
informatie-riedel voor hun functioneren hebben gemist. Zonder levende mitochondriën
missen de cellen hun energiecentrales en sterven ook. Elektrocutie doodt mens en dier dus
vrijwel onmiddellijk via de zeer korte informatiecyclus van de mitochondriën.
Opmerking bij de eerdere uitleg van bioresonantietherapie (Bicom)
Er wordt door de officiële Bicom-therapie ook gewerkt met momentopnamen uit een hele
symfonie, ofwel het circulaire informatieve muziekstuk.
Als je deze momentopnamen als tegenfase aanbiedt, zullen ze niet de hele synfonie doven,
maar slechts dienen als een statische interferentie van een dynamische informatievoorziening.
Van een complete tegenfase is geen sprake. Derhalve kan volgens mij van complete uitdoving
door tegenfase geen sprake zijn. Hoogstens is er sprake van een aanzienlijke verzwakking van
bepaalde invloeden.
Bij de behandeling van kanker door BRT werd gebruik gemaakt van nosoden, die de
homeopathische ofwel energieke afdruk ofwel het frequentiepatroon bevatten van een
willekeurige tumor in een bepaalde verdunning, die bewaard wordt in een ampul die past bij
het Bicom-apparaat. Zo’n nosode bevat dus een statische momentopname van een dynamisch
proces met wisselende momenten. Het gebruik van zo’n nosode zou wel optimaal succesvol
kunnen zijn als men hem gebruikt om het ongespiegelde energiepatroon toe te dienen aan de
donor van de betreffende kankercellen. Na een bepaalde tijdsinterval zal het moment komen
dat het DNA resoneert met de aangeboden momentopname en verder infovoorziening wordt
geblokkeerd.
Bij gebruik van een universele nosode voor meerdere patiënten zal het gespiegelde
frequentiepatroon slechts dienen als interferentie van de relatief sterke veldontvangst van
74
kankerinformatie (via het CDC28 gen) terwijl het ongespiegelde gebruik van de nosode ook
niet optimaal effect zal kunnen sorteren omdat het ongespiegelde patroon van de nosode nooit
helemaal identiek kan zijn aan dat van andere patiënten dan de donor van de oorspronkelijke
kankercellen voor het maken van de nosode.
75
Tumoren in de magnetron
Het blad Natuurwetenschap & Techniek van april 2005 bevat een artikel waarin evidentie
wordt aangedragen voor de door mij voorgestelde behandeling van kanker. Vanwege het
belang hiervan zal ik het artikeltje in zijn geheel citeren.
[…] Amsterdam (NL) – Technologie ontwikkeld door het Nationaal Lucht- en
Ruimtevaartlaboratorium is ook inzetbaar voor warmte-therapie van tumoren in hoofd en
hals.
Warmtetherapie is een succesvolle aanvulling gebleken op bestraling en chemotherapie.
De kankercellen leggen bij gerichte verhitting het loodje, waarbij het de kunst is, omliggend
weefsel te ontzien. Voor tumoren in het hoofd en de hals bestond nog niet zo’n methode.
Met subsidie van het KWF Kankerbestrijding bouwen technici aan de Erasmus Universiteit
Rotterdam nu een apparaat dat dit wel kan. Het gebruikt hetzelfde principe als de magnetron,
maar voor een precies gelokaliseerde aflevering van de microgolven die in het weefsel de
warmte opwekken, wordt een stelsel van meerdere zend-antennes gebruikt.
De techniek van die fijnafstemming ontwikkelde het Nationaal Lucht- en Ruimtevaart
laboratorium bij onderzoek naar ‘smart antennes’ op vliegtuigvleugels. Trillingen in
vliegtuigvleugels leiden tot kleine faseverschillen in de uitgezonden of ontvangen straling, wat
het rendement van de antennes verlaagde. NLR ontwikkelde voor het ministerie van defensie
een technologie die stralingsintensiteit en faseverschillen meet en die vervolgens compenseert.
Die technologie vormt nu de sleutel voor de aansturing van antennes, zodat de straling die ze
uitzenden exact op de plaats van de tumoren constructief interfereert, terwijl daarbuiten de
microgolven elkaar vrijwel opheffen.
Nader klinisch onderzoek en praktijkervaringen moeten uitwijzen of de warmtebehandeling
van tumoren in het hoofd-halsgebied daadwerkelijk bijdraagt aan de genezing […]
Het komt er op neer dat men tumoren probeert te elimineren door ze lokaal bloot te stellen aan
interfererende straling.
Men gaat hierbij uit van de veronderstelling dat verhitting fataal is voor het gezond
functioneren van cellen en richt zich daarbij op kankercellen in het bijzonder, met het
oogmerk ze door verhitting te doden.
Ik denk echter dat het niet primair de verhitting is waardoor (kanker)cellen het loodje leggen,
maar dat de oorzaak van de verhitting – namelijk doelgerichte ‘magnetronstraling – de
werkelijke werkzame factor is.
Deze microgolven ínterfereren lokaal met de energieke morfogenetische functioneringsinformatie voor de tumorcellen, waardoor deze verstoken raken van hun energieke
aansturing en het loodje leggen.
De mate van interferentie – en dus van vermindering van de kwaliteit van het veldcontact –
zal bepalend zijn voor de mate waarin de kankercellen zullen gaan disfunctioneren en
eventueel afsterven. De meest rigoureuze en succesvolle aanpak is volledige verstoring of
onthouding van veldcontact.
Ik denk dat op de door mij voorgestelde manier de meest optimale onthouding van
veldcontact kan worden bewerkstelligd.
76
Nog meer evidentie voor een nog steeds niet begrepen kankermechanisme
Op 20-10-2007 stond in de Kennis-katern van de Volkskrant een artikel over een nieuwe
poging om kanker de baas te worden. In het artikel komt de hoogleraar moleculaire genetica
en directeur van het Hubrecht Instituut in Utrecht, Hans Clevers, aan het woord. Met een
bepaalde soort blauw licht kan men nu stamcellen opsporen en dat zou moeten gaan leiden tot
een nieuwe effectieve kankertherapie. Ik citeer enkele delen uit dit artikel.
[…] Kankerstamcellen
Een van de eerste toepassingen van de nieuwe stamcel-test betreft de speurtocht naar
zogeheten kankerstamcellen.
Het bestaan daarvan heeft prof.dr. Riccardo Fodde van het Rotterdamse Erasmus MC al
enige tijd in zijn greep. Het heeft de Sardijnse bioloog altijd verbaasd dat als je bij muizen
tumorcellen inspuit, je er zoveel tegelijk moet inspuiten voor zich daadwerkelijk een tumor
ontwikkelt. ‘Slechts één op de ongeveer honderdduizend kankercellen veroorzaakt zelf kanker.
Zelfs bij muizen die geen immuunafweer hebben.’
Is die ene cel soms een speciale, vraagt Fodde zich af. Zo ja, valt deze te herkennen, te
isoleren en te bestrijden?
Fodde en een steeds grotere groep aanhangers denken dat in tumoren hetzelfde gebeurt als
wat Clevers en zijn collega’s nu hebben aangetoond voor de cellen in de darmvilli. Zij denken
dat een tumor bestaat uit heel veel, relatief normale cellen en slechts enkele kankerstamcellen
die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de tumor. Deze cellen kunnen zich
asymmetrisch delen: uit één stamcel ontstaat een nieuwe stamcel en daarnaast een meer
gedifferencieerde weefselcel die zich verder deelt en de bulk van de tumor vormt. De
kankerstamcellen zouden ook de cellen zijn die zich door het lichaam verspreiden.
Fodde: ‘Wil je een tumor bestrijden, dan moet je vooral de kankerstamcellen aanpakken in
plaats van de bulk van de tumor, zoals nu gebeurt. Daarvoor moet je ze scheiden van de
overige tumorcellen en profileren, zodat je ze gericht kunt uitschakelen.’
Dat is nog verre toekomstmuziek, want de onderzoekers zijn nog in de fase waarin ze
proberen de kankercellen te isoleren en het onderliggende mechanisme van ontsporing en
tumorvorming te begrijpen. De techniek van Clevers biedt hun nieuwe mogelijkheden, meent
Fodde.
‘Maar dat ik nu kankerstamcellen zou kunnen isoleren, wil nog niet zeggen dat ik er ook iets
tegen kan doen’, waarschuwt hij. ‘We zullen eerst nog heel wat huiswerk in het lab moeten
doen voor we de kliniek in kunnen gaan.’ […]
Volgens mij bestaan er helemaal geen speciale kankerstamcellen, maar zijn kankercellen
ontstaan uit normale cellen of stamcellen die ten gevolge van een minder adequaat aanbod
van functioneringsinformatie – vanwege DNA-schade (o.a. aangeboren, veroorzaakt door
virussen en straling) en/of verstoring/verzwakking van het veldcontact - beginnen te
disfunctioneren. Hierbij kan dan het delingsmechanisme op hol slaan, zodat er tumoren
ontstaan die zijn opgebouwd uit volwassen kankercellen en onrijpe kankercellen in de vorm
van een grote hoeveelheid stamcellen. Omdat volwassen cellen groter zijn, wordt het grootste
deel van de tumor gevormd door ontspoorde volwassen cellen.
Prof.dr. Fodde deed de observatie dat men bij muizen een zeer grote hoeveelheid tumorcellen
moet inspuiten om de ontwikkeling van een tumor te stimuleren. Zelfs een muis zonder
immuunafweer heeft wel honderdduizend kankercellen nodig alvorens er kanker ontstaat.
Deze observatie van prof. Fodde sluit aan bij een fascinerende wereldwijde studie die in de
jaren negentig is gedaan bij 57.000 mensen die door een auto-ongeluk om het leven waren
gekomen. Uit de pathologische rapporten bleek dat vrijwel al deze doorgaans gezonde mensen
in diverse organen minuscule tumoren hadden. Bij 36% van de vrouwen ouder dan veertig
77
werden minuscule borsttumoren geconstateerd, terwijl in de praktijk slechts een veel kleiner
percentage vrouwen borstkanker krijgt. En in maar liefst 98% van de schildklieren werden
mini-tumoren aangetroffen, terwijl slechts een veel geringer percentage mensen ooit de
diagnose schildklierkanker krijgt. In maar liefst 50% van de gezonde mannen en vrouwen
tussen de 60 en 70 jaar worden darm-adenoma’s (poliepen) aaangetroffen, maar toch krijgt
slechts 5% van de populatie uiteindelijk echt darmkanker. Dat betekent bijvoorbeeld dat bij
slechts 10% van de mensen met poliepen uiteindelijk kanker ontstaat. De meeste van de
minuscule tumoren bleken dus niet ‘angiogeen’ te zijn. Ze maken dus geen bloedvaten aan en
blijven – als ‘goedaardige mini-tumoren’ - in een soort slaaptoestand.
Dr. Fodde ontkent het bestaan van morfogenetische velden en hun invloed op levende
organismen.Volgens dr. Fodde is de enige reden voor het geringe percentage kwaadaardig
geworden mini-tumoren dat er meerdere mutaties op verschillende genen binnen één cel
nodig zijn om een ‘full-blown’ maligniteit te genereren. Daarom zou kanker volgens hem een
ouderdomsziekte zijn, met uitzondering van de erfelijke vormen waarbij een deel van de
mutaties al in de kiembaan aanwezig zijn. De goedaardige ‘slapende’ minitumoren zouden
volgens Fodde (nog) over te weinig mutaties beschikken om echt kwaadaardig te worden.
De heer Fodde schreef mij onder meer:
[…] De kans op een mutatie op een enkel gen in een cel is ongeveer 10E-6/10E-7. Gezien dat
multipele mutaties in verschillende genen in hetzelfde cel noodzakelijk zijn, kunt u makkelijk
berekenen wat de kansen hiervan zijn (astronomical!) […]
Uit het feit dat volgens Foddde meerdere mutaties in verschillende genen in dezelfde cel
noodzakelijk zijn, blijkt dat de kans op het ontstaan van kanker door een ongelukkige
combinatie van meerdere gendefecten binnen één cel astronomisch klein lijkt.
Als we uitgaan van slechts twee of drie noodzakelijke gendefecten binnen één cel, dan is de
kans op het ontstaan van een maligne tumor dus één op de 10E-12/10E-14 of 10E-18/10E-21.
Als we dat afzetten tegen het totale aantal cellen van één mens – tienduizend miljard tot
enkele tienduizenden miljarden (10E-13 of meer, maar in ieder geval minder dan 10E-14) zoals blijkt uit de bladzijden 2 en 263 van Genen en gezondheid, door Peter Raeymaekers,
2001 - dan blijkt dat met twee mutaties in één cel iedereen kanker zou krijgen. Dat is niet zo,
dus moeten we er van uitgaan dat er minstens drie mutaties nodig zijn, zoals Fodde al
suggereert.
Gaan we vervolgens uit van drie benodigde mutaties per cel, dan zal echter slechts één op de
10E-5/10E-8 mensen kanker ontwikkelen. Dat betekent dus 1 op de 100.000 tot 1 op de
100.000.000, ofwel één op de honderdduizend tot één op de honder miljoen!
Volgens publicates van het KWF krijgt 1 op de 3 mensen ooit in zijn leven kanker.
Zelfs als we rekening houden met de invloed van mutagene agentia in de vorm van roken
alcoholmisbruik en verkeerd voedsel waardoor een toename van de kans op kanker ontstaat,
dan nog blijft er een gapend gat over in de risicoberekening op het ontwikkelen van kanker.
En in dat enorme gat zou dan volgens mijn berekening nog een andere risicovariabele moeten
passen.
In het voorgaande ging ik zelf uit van de mogelijkheidheid dat alle ruim 10E-13
lichaamscellen als kankerhaard zouden kunnen dienen, maar volgens de theorie van dr.
Fodde ontwikkelen alleen stamcellen met meerdere mutaties in verschillende genen een
tumor. De mens beschikt echter niet over 10E-13 stamcellen. Gezien het feit dat Fodde bij de
muizen 100.000 kankercellen moest inspuiten om daartussen ook een veronderstelde
kankerstamcel aan te treffen, gaat hij er van uit dat stamcellen slechts in een relatief gering
aantal aanwezig zijn.
Als we ons nu gewoon eens even voorstellen dat ook bij de mens ongeveer 1 op de 100.000
cellen een stamcel zou zijn, dan heeft (ook nog afgerond naar 10E-14 lichaamscellen) de mens
78
slechts 10E-9 (1 miljard) (stam)cellen die vatbaar zijn om als kankerhaard te functioneren.
Dan zou bij slechts 2 mutaties per stamcel toch maar één op de 10E-3/10E-5 mensen kanker
kunnen krijgen, ofwel 1 op de 1000 tot 1 op de 100.000. Deze theorie kan dus niet (volledig)
kloppen.
Ook kinderen ontwikkelen kanker. En die kinderen worden niet allemaal gekenmerkt door een
erfelijke vorm van kanker, waarbij de mutaties al bij de geboorte in de kiembaan aanwezig
zijn. Omdat de mutagene effecten door roken, drinken, voedsel enz. zich pas bij het ouder
worden opbouwen, zouden kinderen dus een veel lagere kankerincidentie te zien moeten
geven dan nu het geval is. Toch krijgen jonge kinderen ook ‘niet-erfelijke’ vormen van kanker,
zonder dat ze onverantwoord leven of oncogene medicijnen slikken. Hier moet dan toch ook
nog een andere variabele bij betrokken zijn.
Fodde schreef me ook:
[…] De uitzonderingen zijn de erfelijke vormen van kanker waar een deel van de mutaties al
reeds in de kiembaan zijn […]
Hier is kanker geen ouderdomsziekte. Maar toch ontwikkelt niet iedereen met een genetische
mutatie, die geldt als een kankerrisico, ook daadwerkelijk kanker. Ook hiervoor zijn nog meer
mutaties nodig. En omdat er meestal slechts sprake is van één enkele erfelijke mutatie, zijn er
dus nog minstens twee aanvullende mutaties nodig. De kans daarop is uitgaande van de
theorie van de kankerstamcellen - slechts 1/1000 tot 1/100.000. Dat maakt dat volgens de
theorie van Fodde het ontstaan van een erfelijke vorm van kanker ook slechts een relatief zeer
geringe waarschijnlijkheid heeft. En toch is in werkelijkheid de kans op het echt ontwikkelen
van kanker als men reeds beschikt over een gemuteerd gen relatief groter.
Mensen die zich bewust zijn van een risicovolle genmutatie zullen waarschijnlijk ook zo
gezond mogelijk willen leven en zoveel mogelijk bekende risicofactoren in hun leefstijl
vermijden. Dat maakt een groter risico om deze reden ook beslist niet erg waarschijnlijk.
Wel is het mogelijk dat mensen met een bestaand erfelijk gendefect zichzelf wel blootstellen
– of blootgesteld worden – aan risicofactoren die nog niet als zodanig worden herkend.
En dan is er nog een belangrijk punt: als volgens Fodde een (kanker)cel het vereiste aantal
mutaties heeft ondergaan om uit te groeien tot een tumor, ‘dan begint deze cel uit te groeien
tot een kwaaraardige en invasieve massa’. Het hierboven al genoemde boek zegt over een
tumor ook: […] celmassa, meestal afkomstig van één enkele cel, waarvan de groei niet langer
beheerst wordt door de normale cellulaire reguleringsmechanismen […]
Mijn vraag is dan ook: Waarom groeit een voldoende gemuteerde cel dan wel eerst uit tot een
minuscule minitumor, om dan vervolgens weer te stoppen met uitgroeien? Dus waarom is het
celdelingsreguleringssysteem dan eerst wel ontregeld en dan opeens niet meer?
In zijn brief schreef Fodde ook nog het volgende:
[…] We hebben inmiddels deze cellen geïsoleerd en zijn bezig om te kijken in hoever de CSC
identiteit ‘cel-autonoom’ of ‘omgeving-afhankelijk’ is. En de antwoord is, zoals misschien
verwacht, beide! Dat het omgeving (tumor micorenvironment) een belangrijke rol hier
speelt zal misschien u weer aan de ‘morfogenetische velden’ van Rupert Sheldrake laten
denken. Ik ben zelfs bereid om het zo te noemen (het is maar semantiek!) maar het feit is
dat cellen uit de omgeving allerlei factoren maken die voor het in stand houden van de
(cancer) stamcel zorgen.
That’s all there is to it: mooi, simpel en elegant zoals alle mechanismen in de natuur eigenlijk
zijn. En alles netjes in kaart gebracht door vele proeven in het laboratorium en nog meer
‘zweet, bloed en tranen’ van de wetenschappers die dag en nacht hieraan werken […]
En dat levert bij mij dan weer de volgende vraag op:
79
• Hoe kan het gebeuren dat zoveel goedaardige mini-tumoren na het op gang komen van dit
proces alsnog stoppen met uitgroeien? Waarom stoppen de omgevingscellen dan kort na
aanvang van het proces kennelijk weer met de aanmaak van die factoren? Hiervoor geeft
Fodde echter zelf geen verklaring.
Het boek Genen en gezondheid, door Peter Raeymaekers, deel 66 uit de serie van de
Wetenschappelijke Bibliotheek van Natuur & Techniek, 2001, geeft een beknopte
beschrijving van het mechanisme van kanker. Ik citeer iets uit zijn beschrijving omdat dit heel
goed aansluit bij mijn globale visie op het ontstaan van kanker als een vorm van
fylogenetische terugval door verzwakking van de kwaliteit van het morfogenetisch
veldcontact.
• [...] Alle cellen in een tumor zijn afkomstig van één cel, die soms al decennia eerder is
begonnen met een programma dat leidde tot ontspoorde reproductie. De transformatie
van een normale cel tot een kankercel vereist opeenvolgende mutaties in cruciale genen
die de groei sturen. Meestal behoren ze tot twee verschillende klassen: de ‘protooncogenen’ en de ‘tumorsuppressorgenen’. In hun ongemuteerde vorm reguleren de
eiwitten waarvoor deze genen coderen de levenscyclus van de cel, haar groei en haar
deling.
• De proto-oncogenen coderen voor eiwitten die de celgroei stimuleren. Bijna alle protoonco-eiwitten zijn in hun normale functie betrokken bij het overbrengen van een uitwendig
groeisignaal (gegeven door een groeifactor of een hormoon) naar de celkern. Gemuteerde
proto-oncogenen, nu ‘oncogenen’ genoemd, leiden tot overactieve onco-eiwitten. Zelfs
wanneer er geen uitwendig groeisignaal is, blijven zij positieve groeisignalen
doorsturen naar de kern. Soms dwingen ze de cel ook om zelf uitwendige groeifactoren
te produceren. De cel zet daarmee niet alleen de omliggende cellen aan tot groei, maar
stimuleert ook zichzelf om de dolgedraaide celdeling in stand te houden […]
De tumorcellen zijn dus volgens Fodde en Raeymaekers deels autonoom en deels omgevingafhankelijk, maar die invloed vanuit de omgeving wordt kennelijk wel eerst door henzelf
teweeg gebracht. Voor mij betekent dit dat de kankercellen eigenlijk wel degelijk volledig
autonoom zijn.
Als Fodde en zijn onderzoeksteam aan de hand van vele experimenten dan toch hebben
ontdekt dat er wel degelijk een omgevingsvariabele een rol speelt waarvan de kankercel écht
afhankelijk is, dan moet dat een variabele zijn die niet gerelateerd is aan de mutaties binnen
de kankercel. Want die mutaties gaan immers niet meer vanzelf over. Als werkelijk de
mutaties binnen de kankercel de enige oorzaak zouden zijn van het op gang komen van de
tumorontwikkeling, dan zou die ontwikkeling immers nooit meer stoppen.
Fodde stelt heel simpel dat minitumoren alleen maar verder kunnen uitgroeien als er voldaan
is aan het vereiste aantal mutaties binnen één oorzakelijke cel. Zijn er voldoende mutaties
ontstaan, dan start de verdere uitgroei van de cel tot een tumor.
Dan zou simpelweg de door de mutaties voldoende veranderde celchemie voor altijd het
nieuwe mechanisme in stand blijven houden, maar gezien de vele voor altijd slapend gebleven
minitumoren – die toch al blijk geven van een eerdere goed waarneembare start van een
aanvankelijk ongeremde deling – is dat niet zo.
Ik denk dat we de echte invloed van het door Fodde genoemde ‘tumor environment’ moeten
beschouwen in het licht van de vetgemaakte tekst in het citaat van Raeymaekers.
[…] Zelfs wanneer er geen uitwendig groeisignaal is, blijven zij positieve groeisignalen
doorsturen naar de kern. Soms dwingen ze de cel ook om zelf uitwendige groeifactoren te
80
produceren. De cel zet daarmee niet alleen de omliggende cellen aan tot groei, maar
stimuleert ook zichzelf om de dolgedraaide celdeling in stand te houden […]
•
•
Dat vereiste aantal mutaties in één cel leidt wel tot een voortdurende invloed op de celkern
- door positieve groeisignalen - maar leidt nog niet tot het in stand houden van een
dolgedraaide celdeling en het eveneens aanzetten van buurcellen tot groei.
Soms echter dwingen ze de cel wél tot het produceren van uitwendige groeifactoren,
waardoor de celdeling op hol slaat en ook buurcellen hiertoe worden aangezet.
Waarom gebeurt het in de ene situatie niet en in de andere situatie wél dat er een tumor wordt
ontwikkeld? Wat is de aanleiding achter dat ‘soms’? En wat is de oorzaak van het vaak ook
nog stoppen van een al op gang gekomen kankerproces?
Raeymakaers legt niet uit waarom het soms wel gebeurt en in andere gevallen niet. En ook dr.
Fodde geeft hiervoor geen afdoende verklaring.
Daarom denk ik dat de theorie van dr. Fodde – naast zijn eigen verklaring voor het relatief
geringe percentage tumoren dat echt kwaadaardig wordt – tevens royaal ruimte biedt aan de
veronderstelling dat er ook een rol is weggelegd voor de variabele ‘veldcontact’.
Door een verzwakt contact met aansturende morfogenetische velden van de menselijke soort
wordt makkelijker de rem op de celdeling ontregelt dan wanneer de actuele veldinformatie
beteffende remming van de celdeling op volle sterkte aanstuurt. Als de kwaliteit van het
veldcontact afneemt, dan wordt op zeker moment de drempel overschreden naar dat ‘soms’ en
wordt de gemuteerde cel een ‘actieve’ kankercel.
Maar zelfs een geactiveerde kankercel (en al wat andere geactiveerde kankercellen in de buurt)
kunnen nog weer inactief worden, getuige de eerder besproken inactieve minitumors bij de
57.000 verongelukte personen.
De door een ongeluk omgekomen mensen – waarbij zo’n groot percentage goedaardige
minitumoren werd gevonden - hadden een gezond contact met hun morfogenetische velden en
daardoor kon de ‘bacteriële’ delingsinformatie van die relatief weinig ontspoorde cellen – die
berust op ontremming - nooit zo dominant worden dat het – blijvend - de regie kon
overnemen bij de aansturing van de gezonde lichaamscellen. Bij deze maligne cellen werd de
ontsporing een halt toegeroepen door de veel krachtiger gezonde delingsinformatie die de
bacteriële informatie luidkeels overstemde. Ook de rem op abnormale angiogenese bleef
bestaan. Daarom konden zich ook geen echte doorgroeiende tumoren vormen.
De cruciale variabele voor de ontwikkeling van kanker is de verhouding tussen de sterkte van
maligne (bacteriële) en gezonde veldinformatie. De veldinformatie van kankercellen is
weliswaar sterker – want evolutionair ouder - dan die van gezonde cellen van hogere
organismen, maar ook de substantiële verhouding telt mee. Verzwakking van de kwaliteit van
het contact met de morfogenetische velden van de soort is de belangrijkste risicofactor voor
de ontwikkeling van kanker. Bij gezond veldcontact leidt DNA-schade daarom niet direct tot
kanker. Dan houdt de aansturende informatie van de menselijke soort - betreffende de
remming van de celdeling – de celdeling nog onder controle, zodat er geen sprake is van
ontsporing van de celcyclus en het op gang komen van een actief kankerproces.
• Hetzelfde zien we bij de muizen. Hoewel bij een groep muizen ook het immuunsysteem
niet naar behoren werkt omdat dit door een ingreep werd uitgeschakeld, zullen ze in het
laboratorium wel goed worden verzorgd. Hierdoor mogen we aannemen dat er aan de
kwaliteit van hun veldcontact niets mankeert.
• Muizen bestaan uit vele malen meer lichaamscellen dan de ongeveer honderdduizend die
nodig zijn om de ontwikkeling van kanker op gang te brengen. Pas als er ongeveer
81
honderdduizend kankercellen in het muizenlichaam zijn binnengekomen wordt de
kankerinformatie – dus de oeroude bacteriële delingsinformatie – zodanig dominant dat er
een tumor kan worden ontwikkeld. Bij een lagere dosis kankercellen blijft de door de
gezonde cellen geresoneerde veldinformatie – hoewel relatief zwakker dan de bacteriële
(delings)informatie – toch dominant boven de informatie die door de kankercellen wordt
geresoneerd en krijgt deze ‘kankerinformatie’ niet de kans om de boventoon te voeren en
gezonde cellen tot ongebreideld delen en angiogenese aan te zetten.
• Het ontbreken van een goed functionerend immuunsysteem is niet van primair belang om
kanker tegen te gaan zolang de kwaliteit van het veldcontact goed is. Pas als de kwaliteit
van het veldcontact verzwakt, treedt progressie van de kankerontwikkeling op en zou het
immuunsysteem daar actief op moeten gaan reageren.
De opbouw van de verschillende informatieve amplitudes
• De eigen lichaamscellen van de muis zijn veel talrijker dan de verzameling ingespoten
vreemde kankercellen.
• Van hoe meer cellen het DNA met elkaar resoneert, hoe groter de gezamenlijk
gegenereerde amplitude van de informatieve (digitale) frequentiepatronen zal zijn.
Hoewel de morfogenetische veldinformatie van de kankercellen een grotere basisamplitude
heeft, vanwege de connectie met de oude bacteriële veldinformatie (zie Veldcontact), zal de
door de maximaal 100.000 kankercellen gezamenlijk gegenereerde ‘kankerinformatieamplitude’ niet uitkomen boven de door de muis zelf gegenereerde amplitude op basis van
veldinformatie met een geringere (want ‘jongere’ en door minder individuen gegenereerde)
amplitude. Kennelijk ligt de kritische grens waarboven de kankercel-amplitude in een muis
dominant wordt boven gezonde veldinformatie dus op plusminus 100.000 cellen.
Beide soorten DNA – van de muis zelf en van de kankercellen – zijn te zien als continu
resonerende ‘zenders’ die met een bepaalde amplitude uitzenden. Als door een
elektromagnetische veld (elektrische en magnetische velden hebben hetzelfde effect) deze
beide DNA-zenders tegelijk worden beïnvloed, dan zullen beide amplituden in gelijke mate,
dus evenredig, worden versterkt. Dat houdt in dat ze beide met hetzelfde percentage zullen
toenemen. Absoluut gezien zal de grootste amplitude dus sterker toenemen dan de laagste
amplitude. Dat betekent tevens dat bij versterking door een magneetveld de amplitude van de
muis zelf relatief sterker zal worden dan de amplitude van de kankercellen. Hierdoor wordt de
gezonde eigen informatie van de muis zelf (nog) dominanter ten opzichte van de
kankerinformatie. Daardoor zal hij minder makkelijk kanker ontwikkelen. De ontwikkeling
van kanker zal waarschijnlijk worden vertraagd of helemaal niet plaatsvinden. En ook zal de
kritische grens opschuiven in die zin dat er meer kankercellen nodig zijn om kanker te
initiëren.
Meer kankercellen leveren gezamenlijk een grotere aanvangsamplitude op die, in absolute zin
ook sterker zal worden verhoogd door TMS.
Het zou interessant zijn als prof. Fodde de met kankercellen in te spuiten muizen zou
blootstellen aan sterke magneetvelden. Het experiment moet uitwijzen hoe het meeste succes
kan worden geboekt: een aaneengesloten tijd of periodiek, gedurende langere of kortere tijd.
Daarbij maakt het niet uit of hij dat doet direct voorafgaand aan de inspuiting of nadat de
muizen al met kankercellen zijn geinjecteerd. Als mijn theorie juist is, dan zou dat de vorming
van tumoren moeten vertragen of zelfs kunnen voorkomen.
Zoals in deze studie nog nader wordt besproken heeft dr. Dennis Schutter in Utrecht met
succes cerebellaire TMS (transcraniale magnetische stimulatie van het cerebellum) toegepast
bij mensen met depressie. Daarvoor gebruikte hij twee condensatoren die qua afmeting te
82
vergelijken zijn met strijkijzers. Als tussen deze twee voorwerpen een achterhoofd
(cerebellum) past, dan moet het ook mogelijk zijn om dit apparaat te gebruiken om muizen
bloot te stellen aan een magneetveld met regelbare sterkte.
Het feit dat met deze TMS-apparatuur slechts per keer één vierkante centimeter schedel kan
worden behandeld is van secondair belang omdat het eigenlijke effect wordt bereikt door
versterking van de amplitude van het energielichaam (aura) dat dient als draagveld van de
door quantumdeeltjes gedragen veldinformatie.
De door Schutter gebruikte methodiek wordt uitvoerig beschreven in het artikel Principes en
toepassingen van transcraniale magnetische stimulatie in de klinische neurowetenschappen,
door Dennis Schutter en collega’s, in Neuropraxis 2002 – 6 – 8-12.
Ik stel voor dat men eerst mijn theorie betreffende het effect van magnetische stimulatie test
op de met kankercellen in te spuiten muizen.
De muizen die – vertraagd of onder invloed van een grotere hoeveelheid kankercellen kanker ontwikkelen kunnen vervolgens aan het hierna beschreven onderzoeksexperiment
worden blootgesteld.
Nogmaals de kankerstamcel-hypothese
Op 26-8-2008 verscheen het artikel Single cell cloning of colon cancer stem cells reveals a
multi-lineage differentiaton capacity, door Louis Vermeulen e.a., PNAS Early Edition.
Het artikel over het onderzoek aan het Amsterdamse AMC en de universiteit van Palermo is
gerelateerd aan het in het voorgaande genoemde werk van Fodde.
Noorderlicht nieuws gaf hier een Nederlandstalige weergave van, waaruit ik iets zal citeren:
[…] Vermeulen: “En het wrange is, dat kankerstamcellen veel beter beschermd zijn tegen
celdood dan de rest van de tumor. Daar heeft oze groep vorig jaar belangrijk bewijs voor
geleverd. Je ziet in de praktijk dan ok vaak dat tumoren snel slinken bij chemotherapie, en
zelfs helemaal lijken te verdwijnen, maar dat ze later toch weer de kop opsteken.”
Een nieuwe behandeling levert dit onderzoek niet direct op, maar het geeft wel handvatten om
therapiën te ontwikkelen, meent de promovendus. “We zijn bezig uit te zoeken wat er precies
voor zorgt dat een kankerstamcel zijn speciale karakter geeft en hoe hij dat in stand houdt.
Als je deze cellen gericht kunt uitschakelen, of ze kunt dwingen om tot gewone cellen uit te
groeien, dan houdt de groei van de kanker op.”[…]
Volgens mijn hypothese is het mogelijk om kankerstamcellen – en gewone kankercellen – te
doden door ze gedurende enige tijd bloot te stellen aan een momentopname van hun eigen
functioneringsinformatie. Hierdoor is meteen de kans op een weer oplaaien van het actuele
kankerproces verdwenen. Dit in tegenstelling tot het effect dat wordt verkregen met
chemotherapie. Want bij een chemokuur zijn het vaak juist de kankerstamcellen die overleven,
terwijl dat nou juist de enige cellen zijn die uitgeschakeld zouden moeten worden, want juist
de kankerstamcellen zorgen door hun voortdurende deling voor de groei van tumoren, terwijl
de volwassen kankercellen alleen maar zorgen de voor toename van disfunctionerende
weefselklonten die andere lichaamsfuncties in de nabijheid benadelen.
Juist omdat maligne stamcellen zich overal verspreid in het lichaam kunnen bevinden, wordt
een tumor pas opgemerkt als er al een groot aantal volwassen maligne cellen is ontstaan.
Als men bij het ontdekken van de eerste waarneembare tumor via BRT alle tumorstamcellen –
en hun volwassen nakomelingen - tegelijk het zwijgen oplegt, zijn meteen ook eventuele
uitzaaiingen effectief gedood. En dat zonder dat er door bestraling en chemotherapie naast
kankercellen ook gezonde cellen worden gedood en aangetast, terwijl er toch nog relatief veel
83
kankerstamcellen kunnen overleven, om in een later stadium voor henieuwde kanker te
zorgen.
Behalve voor een effectieve, niet belastende en veilige kankertherapie kan ongespiegelde
BRT ook voorkomen dat er door de eerste behandeling weer een secundaire kanker ontstaat.
Mutaties van tumoren maken gerichte conventionele aanpak bijna onmogelijk
Op 26-9-2008 viel het oktobernummer van Natuurwetenschap & Techniek in de bus. Daarin
staat een uitgebreid artikel over de kankerstamcel-theorie, die niet door iedereen op dezelfde
manier wordt aangehangen. Ook prof. Fodde komt hierin – naast andere onderzoekers aan het
woord. Uit dit artikel blijkt weer eens te meer dat voor de aanpak van kanker nog steeds geen
echte goede therapieën bestaan. En juist het doden van de kankerstamcellen is zeer moeilijk,
zodat – wanneer de tumor gedood lijkt – na enige tijd vanuit de enkele overblijvende kankerstamcellen toch weer een nieuwe tumor kan ontstaan, terwijl uitzaaiing mogelijk blijft doordat
kankerstamcellen zich via de bloedbaan kunnen verplaatsen. Men zoekt dus naar een therapie
die tegelijkertijd zowel de ‘gewone’ kankercellen doodt als de kankerstamcellen. Vooralsnog
lijkt dat een onmogelijke opgave, las ik. Ondanks dat blijft men echter naarstig naar zo’n
middel zoeken. Ik citeer nu het slot van dit artikel:
[…] Afwijking Toch denken veruit de meeste onderzoekers dat er niet zoiets bestaat als één
wondermiddel dat alle tumorcellen kan doden. Het probleem is dat een tumor vele soorten
kankercellen bevat, die zich ook nog eens voortdurend ontwikkelen. Vandaar dat zelfs
medicijnen die goed aanslaan na een paar maanden soms opeens niet meer blijken te werken.
“Een tumor maakt een hele evolutie door”, legt Jan Klijn uit. “Tijdens zijn leven vinden er
allerlei genetische veranderingen plaats. Daardoor kan het gebeuren dat een cel die in het
beginstadium nog gevoelig is voor bepaalde therapieën, door allerlei genetische
veranderingen resistent wordt.”
“Dit heet tumordarwinisme”, vult Louis Vermeulen aan. “Net zoals bij gewoon, klassiek
Darwinisme selecteert de tumor door de therapie op cellen die op dat moment een bepaalde
genetische afwijking hebben en dus ongevoelig zijn voor die therapie. Doordat in tumoren
grote genetische variaties aanwezig zijn, zullen ze snel resistent worden.”
Het wondermiddel tegen kanker is daarom een combinatie van verschillende middelen, stelt
Dick Richel. “Kankercellen zijn zo ontzettend slim. Het is alsof er een brein in zit. Ze weten
meteen weer te ontsnappen. Je hebt dus een dirty drug nodig die meer dan één doelwit tegelijk
aanpakt. Je moet je nooit op één doelwit richten, want dan ontsnapt zo’n tumorcel.”
Ook Jan Klijn vindt dat er op meerdere paarden tegelijk moet worden gewed: Äls je maar één
signaaltransductiepad (ketting van boodschappen, red.) in een cel blokkeert, dan zijn er altijd
cellen die ontsnappingsroutes weten om alsnog de celkern een signaal te geven om zich te
delen. Dus wil je écht alle tumorcellen doden, dan moet je verschillende paden blokkeren,
zodat die cel helemaal geen signaal meer krijgt.” […]
Zijn ook de bacteriën niet ontzettend goed in het vinden van ontsnappingsroutes door mutaties?
Zou daar niet het veronderstelde ‘brein’ liggen dat nu de kankercellen ‘souffleert’ in het
vinden van ontsnappingsroutes? In die kankercel-aansturende bacteriële velden liggen immers
alle functionele ervaringen en succesvol gebleken strategieën van alle mogelijke bacteriën
opgeslagen…
Als we durven aannemen dat alle celfuncties op eiwitniveau in principe worden
aangestuurd door een onderliggend energetisch organisatieniveau, dan is het niet
onmogelijk om die informatie in zijn totaal te blokkeren met behulp van bioresonantie.
84
Voorzichtigheid geboden met de amplitude van de aangeboden ongespiegelde informatie
Bij het aanbieden van een momentopname van het ongespiegelde frequentiepatroon van een
solide tumor moet men voorzichtigheid betrachten bij het bepalen van de amplitude waarmee
dat kan gebeuren. Enige versterking van het geregistreerde kankersignaal is niet gevaarlijk,
maar een te grote versterking zou een zeer ongewenst effect kunnen opleveren. Bij een eerste
experiment met laboratoriummuizen zou dit probleem al duidelijk kunnen worden. Ik leg uit:
Informatieve vibraties hebben de neiging om te gaan mee-resoneren met andere vibraties van
een grotere amplitude. Simpel gezegd: de klank van een licht aangeslagen stemvork heeft de
neiging om te gaan mee-resoneren met de klank van een veel sterker aangeslagen stemvork
met een andere toonhoogte. Zwakkere trillingen conformeren zich aan sterkere trillingen.
Binnen een bepaald amplitudeverschil is daar nog geen gevaar voor. Maar als er een te groot
verschil bestaat tussen de amplitudes van verschillende frequenties, dan begint de zwakste
frequentie vanzelf mee te resoneren met de sterkste amplitude.
Bij het toedienen van een momentopname van de frequenties van het kankerweefselmonster
moet er dus voor gezorgd worden dat de amplitude van die kankerinformatie niet de kritische
grens overstijgt waarboven mee-resoneren begint te ontstaan. Want in dat geval kunnen de
zwakkere frequenties van de gezonde veldinformatie zich beginnen te conformeren aan de
sterkere kankerinformatie. En dat betekent dan dat de gezonde cellen ook continu gaan
resoneren met de momentopname van de kankerinformatie en dus verstoken raken van hun
eigen gezonde veldinformatie. Hierdoor kunnen dan ook de gezonde lichaamscellen beginnen
te disfunctioneren en/of meteen doodgaan. In het ernstigste geval sterft dan het informatieontvangende organisme (muis of mens)
Hoe groot de veilige marge is tussen de normale amplitude en een iets sterkere met een andere
frequentie zal in de praktijk – aan de hand van laboratoriumonderzoek met stemvorken en
proefdieren – moeten worden uitgeprobeerd. Maar zolang de amplitude van de aangeboden
kankerinformatie de amplitude van de gezonde eigen veldinformatie niet of nauwelijks
overschrijdt bestaat er geen gevaar voor dit ongewenste effect.
Bij enkele onderzoeksvoorstellen die nog volgen kan een extra versterking van het
aangeboden continu doorlopende ongespiegelde signaal van gezond donor-DNA er juist toe
leiden dat ongezond weefsel eerder gezond gaat functioneren.
85
Voorstel voor een onderzoeksopzet naar het effect van ongespiegelde BRT op kanker
Om te beginnen moeten we een eenvoudige laboratoriumopstelling gebruiken om het idee te
testen op zijn potentiële effect. Dit kan volgens mij gerealiseerd worden zonder zelfs maar
gebruik te hoeven maken van proefdieren.
In mijn studie naar de variabelen die betrokken zijn bij het ontstaan van kanker noemde ik de
zogenaamde HeLa-cellen. Ik citeer eerst even een stukje uit hetgeen ik daarover schreef:
[…]
Een tweede evidentie voor de betrokkenheid van mitochondriën bij kanker
Op 14-12-2001 las ik in de AD-Magazine een stukje van de hand van Marcel Roele in de
rubriek De menselijke soort. Het artikeltje had als kop Sterker dan de dood. Kankercellen
kunnen evolueren tot een nieuwe levensvorm.
Het stukje gaat over de kankercellen van Henriëtta Lacks, die in 1951 stierf aan een uiterst
agressieve vorm van baarmoederhalskanker. Een portie van de kankercellen van haar
baarmoederhals werd met succes verder gekweekt door dr. Guy van het St John’s Hopkins
Hospitaal in Baltimore. Ze werden steeds verder gekweekt - waarbij ze dagelijks in aantal
verdubbelden - en kregen de naam ‘HeLa-cellen’. Wereldwijd werden ze gebruikt voor
allerlei experimenten. Ik citeer fragmenten uit het artikeltje.
[...] HeLa bestaat nog steeds. De cellen lijken niet meer op de oorspronkelijke cellen van
Henriëtta, want ze hebben een pijlsnel selectieproces ondergaan, waarbij iedere generatie
beter is aangepast aan het leven in het laboratorium.
De cellen gedragen zich inmiddels als een bacterie.
Een celletje overleeft op de hand of de mouw van de onderzoeker en gaat woekeren zo gauw
het in een petrieschaaltje belandt. Daar verdringt HeLa binnen een maand de oorspronkelijke
weefselkweek.
Volgens de Amerikaanse bioloog Leigh Van Valen hebben we te maken met een nieuwe
levensvorm die uit de mens is geëvolueerd. Als deze soort ooit leert om zich ook buiten het
petrieschaaltje voort te planten, heeft de mens een waardige opvolger voortgebracht: een
onsterfelijke microbe die de aarde zal beërven [...]
De oorspronkelijke menselijke cellen die veranderden in kankercellen, blijken zich inmiddels
te hebben ontwikkeld tot cellen met een bacterieel gedrag.
Dat raakt precies de kern van mijn hypothese: door verminderd veldcontact van de moderne
remmende genen van het kern-DNA worden de morfogenetische velden van de bacteriën en
mitochondriën - als voormalige bacteriën - dominant in de cellen, waardoor de menselijke
cellen - waarin hun invloed dominant is - zich ook als bacteriën gaan gedragen voor wat
betreft hun delingsgedrag. Dit gebeurt dan door het stimuleren van het celdelingsgen CDC28,
terwijl de evolutionair gezien moderne menselijke suppressorgenen het met minder adequate
veldinformatie moeten stellen, waardoor hun remmend vermogen terugloopt. Zie hiervoor de
uitvoeriger uitleg in mijn hypothese (hfdst. 2 van mijn kankerstudie).
Als Henriëtte Lacks kanker kreeg omdat ze leed aan een zekere mate van fylogenetische
terugval naar een evolutionair stadium waarin de celdelingssnelheid groter was dan die van de
huidige mens, dan is die fylogenetische terugval inmiddels optimaal geworden en zijn de
kankercellen volledig teruggevallen naar het stadium van de purperbacteriën waaruit de eerste
eukaryote cellen zich door symbiose ontwikkelden.
In laboratoriumcondities is nu inderdaad gebleken dat deze geïsoleerde menselijke
kankercellen zich gedragen als bacteriën, zoals ik in mijn hypothese al stelde.
86
Een petrieschaaltje met deze HeLa-cellen lijkt bij uitstek geschikt om een eerste experiment te
doen met blootstelling aan een enige tijd durende ongespiegelde momentopname van het
eigen frequentiepatroon van deze cellen.
•
•
•
Met een Bicom-apparaat nemen we het frequentiepatroon van deze bacterie/kankercellen
op en bieden dat ongespiegeld weer aan de cellen aan, gedurende bijvoorbeeld een half tot
een heel uur of zelfs een aantal uren.
Als de cellen in dit petrieschaaltje dood gaan, dan wordt het tijd voor een dierexperiment.
We nemen één of meer muizen met (verschillende) kankergezwellen. We behandelen
iedere muis individueel en maken een biopsie van zijn tumor en bieden een
momentopname van het energiepatroon dan gedurende enige tijd - afhankelijk van de
uitkomsten van het HeLa-experiment – ongespiegeld toe.
Als de tumoren inderdaad slinken - hetgeen pas na verloop van tijd zichtbaar wordt, omdat
het organisme eerst nog de dode cellen moet afvoeren – en de muizen verder normaal
blijven functioneren, kunnen we gaan denken aan een experiment op mensen. Wellicht
kunnen we ook eerder al constateren of de solide tumoren zijn gedood, door via scanning
te meten of er nog sprake is van metabolisme in deze tumoren.
Sensor in plaats van biopsie
Ik vraag me zelfs af of het mogelijk is om een energieke opname van de tumor te maken met
behulp van een sensor die in het tumorweefsel wordt gebracht, zodat er geen stukje weefsel
hoeft te worden uitgesneden. In dat geval zou men een speciale sensor kunnen ontwikkelen
die net als bij een ‘kijk-operatie’ in het lichaam wordt gebracht en via een computer gestuurd.
Het nadeel van het gebruiken van een biopsie is ook dat het biopt vrijwel onmiddellijk in een
conserverende vloesitof moet worden gedeponeerd om bederf te voorkomen.
Als men het frequentiepatroon wil opnemen van een geconserveerd kankerbiopt, dan kan men
nooit meer het juiste eigen frequentiepatroon van de individuele kanker kunne terugkrijgen,
omdar de frequenties van de conserveringsmiddelen ook mede en rol spelen en het hele
patroon beïnvloeden.
Hoewel het in theorie mogelijk is om de frequenties van de conserveringsmiddelen na de
opname weer te verwijderen uit de totale opname, kleven hier in de praktijk waarschijnlijk
toch wel bezwaren aan.
Het is namelijk mogelijk dat de frequenties van het DNA van de kankercellen zich enigszins
conformeren aan de frequenties van de conserveringsmiddelen. Dit kan gebeuren als de
amplitude van de conserveringsinformatie zodanig groter is dan die van de kankercelinformatie, dat een kritische grens wordt overschreden. Beter is dus om dit risico niet te
nemen en te werken met een frequentiepatroon dat direct – via een sensornaald – in de tumor
zelf wordt opgenomen.
Samenwerking tussen regulier plus alternatief
Omdat bij het experiment op mensen biopsie van tumorweefsel nodig is – of een sensor moet
worden ingebracht - moet hiervoor een chirurg in een ziekenhuis medewerking verlenen.
Slechts de samenwerking van de reguliere chirurg plus de nog steeds als alternatief gelabelde
Bicom-therapeut kan leiden tot uitvoering van het voorgestelde experiment.
Ik ben me er van bewust dat dit van beide kanten een omslag in het denken verlangt, want niet
alleen de reguliere artsen hebben zo hun eigen aanpak, maar ook in de alternatieve sector
bestaat veel misplaatste ‘alleen zaligmakendheid’.
87
Misschien zal blijken dat de kruisbestuiving en samenwerking tussen deze twee gebieden de
mensheid nog veel voordeel kan opleveren.
Het snelle traject
Enige tijd geleden zag ik op TV een programma waarin voormalig minister Els Borst een lans
brak voor de Discussienota Kankerzorg. Daarbij werd het Reinier de Graafgasthuis in Delft –
dat is gespecialiseerd in borstkanker - ten voorbeeld gesteld vanwege de adequate organisatie
van diagnostiek tot en met behandeling. Dit dan, afgezien van economische belangen, vooral
gericht op het welzijn en de stressreductie van de patiënt.
Ik stel me zo voor dat er via de ongespiegelde BRT_behandeling een nog sneller traject
mogelijk kan zijn, waarbij kankerpatiënten al na een week verlost kunnen zijn van hun kanker.
Op de dag van de diagnose – bij voorkeur via een MRI-scan (Magnetic Resonance Imaging) kan meteen biopsie en BRT plaatsvinden. Na een week kan worden gecontroleerd of de tumor
is geslonken, dan wel verdwenen.
De kweekfase kan worden overgeslagen, want ook goedaardige tumoren kunnen beter maar
meteen verdwijnen.
Nabehandeling
Als de tumor is verdwenen, dan is de patiënt nog niet klaar. Er was namelijk een – vaak uit
meerdere variabelen bestaande – aanleiding voor het ontstaan van de kanker. Daarom moet
onderzocht worden welke deze risicovariabelen waren en daar moet wat aan worden gedaan,
willen we het risico op een volgende kanker zo klein mogelijk maken. Ik noem bijvoorbeeld:
• Bepaling van de spiegel van zink en andere belangrijke mineralen en vitaminen, Q10 en
eventuele suppletie van deze essentiële stoffen. Ook de melatoninespiegel is belangrijk.
• Wegnemen van stress en daarmee samenhangende aurablokkades, evenals pathogene
belastingen (via BRT). Hiervoor komen meerdere technieken in aanmerking, zoals
psychotherapie, regressietherapie en ook de originele BRT.
• Elimineren van factoren die het veldcontact verzwakken en/of verstoren, zoals EMinvloeden en pseudo-oestrogenen in voedsel en milieu.
• Magneetveldtherapie – of de nog te bespreken APS-therapie - ter versterking van het
veldcontact.
• Gezonde voeding en veel bewegen.
Waarom we in ieder geval de moeite moeten nemen om dit onderzoek te doen
Tot nu toe hebben we slechts de beschikking over zeer ingrijpende therapieën, zoals operaties,
bestraling en chemokuren. Deze grijpen alledrie ernstig in op een organisme.
Tot nu toe gebruikt men vaak zogenoemde ‘mitose-remmers’ zoals bijvoorbeeld het
omstreden ‘Taxotere’ dat aan de taxusstruik onttrokken wordt.
Als ik hieronder een vergelijking maak tussen de effectiviteit van een taxotere-behandeling en
die van een bioresonantie-behandeling, gesteld dat die laatste therapie inderdaad effectief zou
zijn, dan wordt duidelijk dat we gewoon niet mogen nalaten om deze alternatieve
mogelijkheid tenminste te onderzoeken. Voor de benodigde tijd, moeite en kosten hoeven we
het in ieder geval niet na te laten!
Taxotere:
• Is een niet-selectieve mitoseremmer, die lijdt tot degeneratie van gezond weefsel
88
•
•
•
Remt slechts de mitose en laat de mitochondriën intact, waardoor de kankercel niet
afsterft, maar zich slechts trager deelt.
Levert ernstige bijwerkingen op en is op termijn zelf oncogeen.
Therapie moet worden voortgezet en is kostbaar.
Bioresonantie-therapie
• Is selectief mitoseremmend, omdat alleen de kankercellen worden aanpakt.
• Remt niet slechts de mitose, maar doodt de hele kankercel.
• Levert totaal geen bijwerkingen op voor de rest van het organisme.
• De behandeling is kortdurend, grijpt niet substantieel in op het organisme en is goedkoop.
Als de door mij voorgestelde therapie effectief zou zijn, dan bespaart dat niet alleen
onnoemelijk veel persoonlijk leed, maar bespaart dat de gezondheidszorg vele miljarden
euro’s.
Dat uitgespaarde geld zou bijvoorbeeld al heel effectief kunnen worden aangewend om
andere sectoren van de gezondheidszorg beter te laten functioneren, zoals bijvoorbeeld de
zorg in verpleeghuizen. Op die manier gaat dan niet alleen de levenskwaliteit van
kankerpatiënten met sprongen vooruit, maar tevens die van de ouderen in onze steeds meer
vergrijzende maatschappij.
Gezien de relatief kleine moeite en verwaarloosbare onkosten mag gewoon niet geweigerd
worden om – naast al het miljoenenverslindende onderzoek – ook deze mogelijkheid even te
onderzoeken.
89
Snelle diagnose, behandeling en na-controle
Op 26-3-2005 stond er een klein berichtje in de krant. Ik citeer het in zijn geheel:
[…] Snel uitsluitsel longkanker
Amsterdam Mensen die naar een ziekenhuis zijn doorverwezen omdat ze mogelijk longkanker
hebben, kunnen binnenkort binnen één dag uitsluitsel krijgen. Het Nederlands Kanker
Instituut – Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis in Amsterdam opent daartoe op 4 april een
speciale polikliniek. Daar vinden alle noodzakelijke onderzoeken op één dag plaats. De
specialisten bespreken de uitslagen aan het einde van de dag […]
Natuurwetenschappen & Techniek van april 2005 bracht ook belangrijk nieuws voor wat
betreft diagnostiek. Ik citeer uit dit artikel:
[…] Het Erasmus Medisch Centrum beschikt vanaf april als eerste ziekenhuis over een eigen
virtual-reality-faciliteit om medische scans in 3D te bekijken. De arts kan bijna letterlijk z’n
hoofd in de patiënt steken om een tumor of hartafwijking te beoordelen. Of de nieuwe
beeldtechniek ook levens redt, moet nog blijken: “De waarde blijkt pas achteraf, door er mee
aan de slag te gaan.” […]
[…] Betere diagnostiek Hoogsteden test momenteel de meerwaarde van virtual reality uit bij
het beoordelen van longafwijkingen. De I-space is groot genoeg om de complete torso van
een patiënt op ware grootte of iets uitvergroot in de ruimte te zetten. Hoogsteden ziet
duidelijk mogelijkheden voor een betere diagnostiek: "Een afwijking heeft altijd een relatie
met zijn omgeving. Zit een tumor alleen maar tegen dat bloedvat aan, of groeit hij er
doorheen? Ook als je een punctie of bronchoscopie doet, wil je precies weten hoe de
vertakkingen van de bronchiën lopen, zodat je niet de verkeerde kant op gaat en vast loopt
met je bronchoscoop.”
Ook bij het oordeel of een patiënt te opereren is, is ruimtelijk inzicht volgens hem erg
belangrijk. Ideaal zou zijn, als de longarts samen met de chirurg vooraf de I-space in gaat en
de scan van de patiënt bekijkt. “Maar dat is nog toekomstmuziek,” aldus Hoogsteden.
In de I-space laat bio-informaticus Koning de CT-scan zien van een patiënt met een vuistgrote
longtumor, die zelfs voor een leek niet te missen is. Het monster hangt midden in de long, in
een netwerk van bronchiën. Dan wijzigt Koning met de lichtende rapier op het
bedieningspaneel enkele instellingen en navigeert naar de lever. “Helaas hebben we hier al
uitzaaiingen gevonden. […] Tja, dit is waarschijnlijk een verloren gevecht,” constateert
Koning gelaten.
In dit geval is duidelijk dat de nieuwe beeldtechniek de patiënt niet gebaat heeft: de tumor
is niet operabel. Hard bewijs dat virtual reality echt levens kan redden is er nog niet. Volgens
Koning is de afdeling cardiologie inmiddels bezig met een validatiestudie, waarbij verslagen
van operaties met en zonder gebruikmaking van de I-space, “blind’ vergeleken worden op
resultaat. “Een nieuwe techniek moet je beschikbaar hebben,” concludeert Hoogsteden. “De
waarde kan je pas achteraf bepalen, door er mee aan de slag te gaan.” […]
Toekomstmuziek?
Het is niet uitgesloten dat kanker in de toekomst op één dag kan worden gediagnosticeerd,
behandeld en op genezing gecontroleerd. Als het ‘nieuwe diagnose-protocol’ van het NKIAntoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis gecombineerd wordt met de door mij voorgestelde
‘ongespiegelde bioresonantie-therapie’ en de nieuwe virtual-reality-diagnostiek van het
Erasmus Medisch Centrum, dan hoeft kanker – zelfs in het allereerste stadium - niet meer aan
de aandacht te ontsnappen en kan deze in alle gevallen meteen met succes behandeld worden
en op genezing gecontroleerd via een in 3D weergegeven fMRI-scan die celmetabolisme
weergeeft. Inoperabele (onbehandelbare) kankeruitzaaiingen bestaan dan niet meer.
90
Ook de nacontrole kan sneller en beter. Om te controleren of de therapie inderdaad afdoende
is geweest kan gebruik worden gemaakt van een nieuwe techniek. Ik citeer een bericht van
22-10-2005:
[…] Kankercellen met nieuwe techniek eerder te zien
Kankerpatiënten hoeven in de toekomst geen maanden meer te wachten tot ze weten of hun
bestraling of chemokuur aanslaat. Willem Mulder ontwikkelde voor zijn biomedisch
promotie-onderzoek aan de TU Eindhoven een techniek om tumorgroei snel en exact in beeld
te brengen. De techniek maakt de endotheelcellen die zich in bloedvaten rondom groeiende
tumoren vormen, via een magnetische contrastvloeistof direct zichtbaar op een mri-scan. Met
de techniek kunnen ook nieuwe kankermedicijnen in kortere tijd worden getest dan nu […]
Deze techniek zou gebruikt kunnen worden om te controleren of de behandelde tumor(en)
inderdaad zijn geslonken/verdwenen en of ze inderdaad wegblijven.
Evidentie voor de invloed van EM-frequenties op tumoren
Op 28-6-2008 publiceerde het Medical College of Georgia een interessante bevinding die mij
bereikte via een publicatie daarvan door NaturalNews.com op 12-9-2008. Omdat deze
bevinding mijn eigen idee onderbouwt dat frustatie of blokkade van de toevoer van de
benodigde soortspecifieke veldinformatie leidt tot disfunctioneren en/of de dood van
kankercellen, citeer ik dit bericht in zijn geheel.
[…] The Blue Light Used to Harden Tooth Fillings Stunts Tumor Growth
A blue curing light used to harden dental fillings also may stunt tumor growth, Medical
College of Georgia researchers say. “The light sends wavelenghts of blue-violet light to the
composite, which triggers hardening,” says Alpesh Patel, a rising MCG School of Dentistry
junior. “The light waves produce free radicals that activate the catalyst and speed up
polymerization of the composite resin. In oral cancer cells, though, those radicals cause
damage that decreases cell growth and increases cell death.”
Mr. Patel, who has been working with dr. Jill Lewis, associate profesor of oral biology, Dr.
regina Messer, associate professor of oral rehabilitation and oral biology, and Dr. John
Wataha, adjunct professor of oral rehabilitation and oral biology, studied 10 tumor-bearing
mice, five treated with the light and five untreated.
He exposed half the mice to the blue light for 90 seconds a day for 12 days. Then the tumors
were extracted and each one was split into two sections. Half were used to create slides for
tissue analysis, and half were frozen to prepare extracts.
Tissue analysis indicated an approximate 10 percent increase in cell suicide, or apoptosis, in
the light-treated tumors. The frozen protein extracts revealed a nearly 80 percent decrease in
cell growth in the light-treated tumors.
“The decrease in cell growth, combined with increased apoptosis, helps explain why tumors
didn’t grow as much because you have cells that aren’t dividing and you have cells that are
committing suicide,” Mr. Patel says.
Dr. Lewis predicts treating the tumors with blue light sooner will increase the rate of
apoptosis, possibly preventing the tumor from ever becoming measurable and easing
treatment.
“One desirable feature we’ve observed with the blue light is that non-cancerous cells appear
unaffected at light doses that kill tumor cells,” says Dr. Lewis. “We’r thinking that some day,
blue light therapy may serve as an adjunct to conventional cancer therapy. Patients may,
91
therefore, receive lower doses of chemotherapy, which would decrease the adverse effects
most cancer patients experience from standard chemotherapy regimens.”
Mr. Patel presented his findings at the 2008 American Association for Dental Research
Student Research Group DENTSPLY/Caulk competition, winning third place in the basic
science category. He and rising junio MCG School of Dentistry student Beth Rainwater were
two of only seven students nationwide to be selected for the competition […]
Redenering:
• Ik stel dat als men levende cellen frustreert in het ontvangen van celspecifieke aansturende
veldinformatie, deze cellen gaan disfunctioneren tot de dood er op volgt. Bij interferentie
met deze informatieve veldsignalen ontstaat – op verschillende manieren - disfunctioneren
van de cel. Bij volledige onthouding van veldinformatie kan de cel helemala niet meer
functioneren en gaat dood.
• De golflengten van het blauw-violette licht interfereren met de frequenties van de
aansturende veldsignalen die cellen (gezonde zowel als kankercellen) nodig hebben om te
kunnen functioneren. De kankervellen gaan dus disfunctioneren, hetgeen resulteert in
versnelde apoptose en minder sterke groei.
• Dat wel de kankercellen in hun functioneren werden aangetast en niet de gezonde cellen,
is te verklaren uit het gegeven dat kankercellen functioneren als kankercellen omdat ze
wegens gebrek aan adequate veldinformatie zijn gaan disfunctioneren als gewone cellen.
Ze zijn daarom ook – meer dan normale cellen – gevoeliger voor verstoringen van hun
aansturingssignalen. In het experiment gebruikte men blauw-violet licht van een zodanige
sterkte dat die tijdens korte blootstellingen zo goed als geen gezond weefsel beschadigt.
De blauw-violette straling was van een zodanige sterkte dat die normaliter niet interfereert
met de veldinformatie van gezonde cellen, die een robuuster karakter heeft dan de
informatie waarmee aangetaste (kankercellen) resoneren. Daardoor werd de informatie
van de zieke cellen wel gefrustreerd en die van de gezonde cellen niet. [Bij beginnende
kanker is het aandeel gezonde cellen in een levend organisme groter dan het aantal
kankercellen. Hierdoor is ook de amplitude van de gezonde veldinformatie groter dan die
van de zieke (kanker)veldinformatie. Dat maakt de kankerinformatie kwetsbaarder voor
verstoring dan de normale gezonde cellen.]
Hoewel de kankercellen in dit experiment niet allemaal dood gaan, levert alleen al de
interferentie door middel van de blauw-violette golflengten voldoende evidentie voor mijn
idee dat volledige onthouding van veldsignalen (door continue aanbieden van een fragment
van de hele informatiereeks) kankercellen kan doden.
92
Leukemie
Diverse vormen van leukemie
Binnen de verscheidenheid aan verschillende vormen van kanker neemt leukemie een wat
aparte plaats in, terwijl deze naam de paraplu is voor een aantal vormen van bloedkanker,
zoals leukemie en lymfoom, terwijl er ook onderscheid wordt gemaakt tussen lymfatische en
myeloïde leukemie en acute en chronische leukemie.
Acute leukemie komt op alle leeftijden voor, maar verreweg het meest bij ouderen. Dit neemt
niet weg dat het bij kinderen en jong volwassenen de meest voorkomende vorm van kanker is.
De ziekteverschijnselen ontstaan doordat de opeenhoping van maligne cellen in het beenmerg
de normale vorming van bloedcellen belemmert en verdringt. Acute lymfatische leukemie
heeft echter een duidelijke piek bij kinderen, vooral in hoger ontwikkelde landen, en dan ook
nog in de sociaal hogere klassen. Het lijkt een ‘beschavingsziekte’. Men denkt aan een
mogelijke virale oorzaak van ALL bij kinderen. De hypothese luidt dat het kind op iets latere
leeftijd dan met een - onbekend- virus moet zijn besmet, na ‘te goede’ hygiënische
omstandigheden inde vroege jeugd.
Chronische leukemie ontwikkelt zich doorgaans geleidelijker. Deze vorm van leukemie
komt vooral voor op oudere leeftijd. De eerste klachten treden op doordat kwaadaardige
cellen zich ophopen in de milt (CML) of in de lymfeklieren (CLL). Ook bij deze vorm is de
aanmaak van rode bloedcellen verstoord.
Het ontstaan van leukemie
Hoe leukemie ontstaat is niet bekend. Wel zijn er enkele risicofactoren bekend, zoals:
blootstelling aan radioactieve straling en contact met bepaalde chemische stoffen zoals
benzeen en sommige cytostatica.
Kankerpatiënten die met radio- of chemotherapie (cytostatica) worden behandeld, hebben
daardoor een verhoogde kans op leukemie. Dat is dan een ‘secondaire leukemie’, die zich
binnen tien jaar na de blootstelling kan aankondigen, met een piek tussen drie en vijf jaar.
De laatste tijd begint men een relatie te leggen tussen het leven in de nabijheid van bronnen
van elektromagnetische straling en het voorkomen van kanker zoals leukemie, en dan wel
jeugdkanker, ofwel leukemie bij kinderen, in het bijzonder.
Bij leukemie is het samenspel van celdeling en celrijping verstoord. Bij de acute leukemieën
lijkt vooral het uitrijpen niet goed te verlopen, terwijl bij de chronische leukemieën een
ongecontroleerde celvermeerdering opvalt. Zoals vermeld, is niet bekend hoe dergelijke
verstoringen ontstaan.
Wel heeft men vastgesteld dat de witte bloedlichaampjes, die zich bij bloedkanker razendsnel
vermenigvuldigen, een zeer laag zinkgehalte bevatten.
Leukemie en virussen
In het boek Bloed, Van magie tot wetenschap, van Natuur & Techniek, lees ik ondermeer:
[...] Dat leukemie en virussen iets met elkaar te maken zouden hebben, is niet zo’n vreemde
gedachte: in Afrika is een duidelijk verband aangetoond tussen een bepaald type lymfoom
(Burkitt’s lymfoom) en de besmetting het het Epstein-Barr-virus. Dit virus veroorzaakt tevens
de ziekte van Pfeiffer, mononucleosis infectiosa, ook wel klierkoorts genoemd. Ook staat vast
dat er bij de zeldzame, in het Caraibisch gebied en Japan voorkomende T-cel-leukemie een
virus in het geding is […]
Niet alleen omgevingsfactoren, ook erfelijke factoren lijken bij leukemie een rol te kunnen
spelen. Er is een duidelijk verband met erfelijke ziekten, bijvoorbeeld het syndroom van
93
Down. Daarentegen komt het zeer zelden voor dat meer leden uit één gezin leukemie krijgen.
Wat opvalt is het volgende:
•
•
•
•
•
Acute leukemie - alle leeftijden - meer ouderen.
Acute en chronische myeloïde leukemie bij jong volwassenen en middelbare leeftijd.
Chronische lymfatische leukemie – oudere leeftijd (> 60) – ongecontroleerde celdeling.
Acute lymfatische leukemie - vooral jonge kinderen - mogelijke oorzaak: virus of straling.
Verband met straling en chemische stoffen of virussen.
Als we beginnen met de CLL bij ouderen van boven de 60, die een ongecontroleerde
celdeling te zien geeft, dan kunnen we dat relateren aan een verlaagde zinkspiegel als factor
voor het te lage lichaamsvoltage waardoor er een te zwakke ontvangst is van de eigen huidige
morfogenetische velden. De fylogenetisch veel oudere en sterkere velden van de
celdelingsinformatie ‘overschreeuwen’ deze verzwakte ontvangst van moderne
celdelingsremmingsinformatie en zorgen ervoor dat de celdeling op hol slaat. Dit is in feite
hetzelfde principe als bij het ontstaan van de solide tumor. Met het klimmen der jaren neemt
de hoogte van de zinkspiegel af, terwijl het DNA van lieverlee ook meer mutaties kan gaan
vertonen onder invloed van straling, vrije radicalen, foutjes bij RNA/DNA. Door
zinkdeficiëntie is de functie van de metallo-enzymen voor de DNA-synthese gestoord,
waardoor er een verminderd vermogen is om fouten in de DNA-synthese te herstellen.
Gemiddeld genomen zien we ook bij de acute leukemie meer ouderen, hetgeen wijst op een
dalende zinkspiegel als mogelijke factor. Zinkgebrek kan ook op alle leeftijden voorkomen,
net zoals blootstelling aan straling. Straling plus zinkgebrek geven een extra verhoogd risico
AML en CML bij jong volwassenen en op middelbare leeftijd is te relateren aan zinkgebrek
door stress. Zoals algemeen bekend, kent een mensenleven enkele perioden die gepaard gaan
met een verhoogde stress, zoals bijvoorbeeld de periode van de puberteit en adolescentie,
waarin een fysieke en geestelijke groeispurt plaatsvindt en de jonge mens zichzelf probeert te
vinden en te plaatsen in het geheel. Een volgende stressvolle periode kan gevormd worden
door het bereiken van de middelbare leeftijd. De beruchte ‘midlife-crisis’, die behalve door
stress, ook een aanslag op de gezondheid kan doen doordat het de hormoonbalans verandert.
Samenvatting:
Onder invloed van factoren die de kwaliteit van het veldcontact verminderen kunnen er
verschillende vormen van leukemie ontstaan.
• Bij de acute vormen is er sprake van onvoldoende uitrijping van de rode bloedcellen en
• Bij de chronische vormen is er sprake van een te geringe aanmaak van rode bloedcellen
doordat er woekeringen optreden van een te overvloedige aanmaak van witte bloedcellen.
Een mogelijke therapeutische aanpak
Hoewel men leukemie ook wel aanduidt als ‘bloedkanker’ zal men hier een andere aanpak
moeten kiezen als bij de bestrijding van solide tumoren. Hier is het namelijk van primair
belang dat de aanmaak van rode bloedcellen weer zo goed mogelijk wordt geoptimaliseerd.
Dit kan men bereiken door enerzijds de uitrijping – in het beenmerg - van de rode
bloedlichaampjes (erythrocyten) te optimaliseren en anderzijds de aanmaak van witte
bloedcellen in het myeloïed weefsel van het rode beenmerg te normaliseren. Dat komt neer op
het optimaliseren van de functie van het rode beenmerg. Als beenmerg begint te
disfunctioneren door een tekort aan adequaat veldcontact, dan raakt ook het DNA van dat
94
beenmerg aangetast. Als door een te zwakke ontvangst van het aangeboden signaal de
nucleotiden van het DNA niet in voldoende mate kunnen mee resoneren, dus voor langere tijd
stoppen met trillen, dan kan die trilfunctie nooit meer worden hervat en blijft de betreffende
DNA-functie voorgoed aangetast.
Om de functie van dat rode beenmerg – die is aangetast door een gebrekkig veldcontact –
weer te optimaliseren, is het nodig dat de cellen van het rode beenmerg informatie krijgen
aangeboden die niet alleen gezond is, maar ook sterk genoeg om het DNA van de
bloedcelvormende cellen van het rode beenmerg mee te laten resoneren.
Hoewel dit in een volgend item ook weer aan bod komt, voer ik hier nu eerst een persbericht
ten tonele dat ik op 13-8-1999 in de rubriek ‘Actueel nieuws’ vond op het internet. Ik citeer:
[…] Kapotte genen repareren zichzelf (van onze redactie wetenschap)
Amsterdam - Wat gentherapeuten sinds jaar en dag niet voor elkaar krijgen, blijkt in de
natuur spontaan te gebeuren: zieke genen repareren zichzelf, zodat cellen weer gezond
worden. Biologen van de Vrije Universiteit in Amsterdam hebben dat aangetoond bij
patiënten met een zeldzame en dodelijke vorm van bloedarmoede.
Niet alleen bleken kapotte genen te worden gerepareerd, de cellen kregen bovendien hun
oude gezonde functie terug. Dit biedt hoop op het slagen van gentherapie, waar de laatste
jaren maar weinig schot in lijkt te zitten; met zulke therapie proberen artsen het genherstel
kunstmatig te bereiken, namelijk door gezonde genen in te spuiten.
De biologen publiceren hun vondst deze maand in Nature Genetics. Ze baseren zich op een
groep patiënten met fanconi anemie: bloedarmoede die een hoge kans op leukemie met zich
meebrengt. Deze patiënten hebben vanaf hun geboorte een defect in één gen, waardoor al hun
bloedcellen verkeerd worden aangemaakt. Ze zijn al jong aangewezen op transfusies, en
worden gemiddeld niet ouder dan 25 jaar.
Tijdens onderzoek aan de patiënten viel op dat sommige bloedcellen - witte, rode en
bloedplaatjes - wél goed functioneerden. In deze uitzonderlijke cellen bleken de defecte
genen spontaan te zijn hersteld: de lettercode van het DNA had niet de oorspronkelijke
vorm aangenomen, maar een geheel nieuwe, die even functioneel was als de oude. Helaas
ging het slechts om een klein percentage van het totale aantal cellen: de patiënten genazen
daardoor niet volledig, maar vertoonden wel een duidelijke afname van de symptomen
Deze observatie is volgens de onderzoekers uniek. Tot nu toe was alleen van bacteriën en
schimmels bekend dat hun genen in staat waren tot herstel. Geleidelijk druppelen ook aan
andere universiteiten aanwijzingen binnen dat menselijke, zieke genen beter kunnen worden
door spontane wijzigingen. In het verleden werden spontane DNA-veranderingen louter als
bedreiging gezien, omdat ze de eerste aanzet tot kanker kunnen zijn. De wendbaarheid van
DNA lijkt dus niet alleen nadelig […]
In dit persbericht valt op dat de patiënten al jong zijn aangewezen op bloedtransfusies. En dat
sommige van hun eigen bloedcellen wel goed functioneerden. De defecte lettercode van hun
kapotte gen had daarbij niet de oorspronkelijke code aangenomen, maar een alternatieve die
even functioneel was als de oude. Hieruit valt het volgende af te leiden:
Het gezonde bloed dat via de bloedtransfusies werd verkregen, circuleerde door het rode
beenmerg, waar behalve kiembaancellen ook bloedcellen worden gemaakt. Dat donorbloed
95
resoneert op normale wijze met de complete informatie voor de aanmaak van bloedcellen. De
bloedproducerende cellen in het rode beenmerg proberen zich met hun eigen genoom te
conformeren aan de volledige informatie waarmee het ontvangen donorbloed resoneert. Bij
een aantal cellen lukt dat ook en zij produceren nu gezonde bloedcellen. Die cellen resoneren
nu ook mee met de voordien ‘ontbrekende regel van het bloedproductie-liedje’, dat voor hen
hetzelfde is als ‘nieuwe informatie’. Omdat ieder mens zijn eigen unieke DNA heeft waarin
voor diverse functies kleine verschillen kunnen voorkomen, wijkt de code in de ‘herstelde’
cellen af van de eigen code voor de betreffende genfunctie. De nieuw aangetroffen afwijkende
codes zijn waarschijnlijk afspiegelingen van de coderingen van het donorbloed. Het
uiteindelijke effect voor de eiwitsynthese is echter ongeveer hetzelfde. Deze observatie draagt
evidentie aan voor mijn theorie dat delende cellen in het bloed- en kiemcellen producerend
beenmerg zich proberen te conformeren aan nieuw aangeboden informatie.
Ik neem aan dat als deze mensen met fanconi anemie een sterker energielichaam zouden
hebben, er in meer beenmergcellen ‘DNA-reparatie’ zou kunnen plaatsvinden naar aanleiding
van een bloedtransfusie met gezond donorbloed. Dit omdat de sterkte van een energielichaam
bepalend is voor de mate van ‘ontvangst’ vanuit de sturende vormgevende velden van onze
‘functieblauwdruk’. Doordat het bloed van de donor raakt aan de zich vormende bloedcellen –
en dat donorbloed-DNA resoneert met de menselijke morfogenetische informatie – is die
veldsterkte net groot genoeg om enkele bloedvormende cellen te beïnvloeden. Als we een
manier zouden hebben om de amplitude van de menselijke aura te vergroten, dan zou de
informatie vanuit de donor-bloedcellen veel meer impact kunnen hebben en nog meer cellen
aanzetten tot ‘reparatie’ volgens het gezonde individuele genoom van de bloeddonor.
Een methode om reparatie van het genoom te bewerkstelligen - zodat de productie van rode
en witte bloedcellen weer wordt genormaliseerd – is om de patiënt met leukemie bloot te
stellen aan de versterkte morfogenetische informatie van gezond bloed met dezelfde
bloedgroepenkenmerken als die van de patiënt (AOB, Rhesus, MNSs en HLA-antigenen).
Hiertoe plaatst men aan de ingang van een bioresonantie-apparaat een monster van geschikt
matchend ‘donor’-bloed en dient het informatiepatroon hiervan versterkt toe aan de patiënt.
Dit houdt men continu vol totdat de bloedwaarden van de patiënt (de verhouding van rode en
witte bloedlichaampjes) zich weer genormaliseerd hebben.
De behandeling van leukemie – ongeacht welke vorm daarvan – is dus gestoeld op het
mechanisme van ‘reparatie van het genoom’ door het aanbieden van versterkte ‘passende’
gezonde morfogenetische veldinformatie totdat er zoveel cellen van het rode beenmerg hun
DNA hebben geregenereerd dat de aanmaak van rode en wite bloedcellen weer is
genormaliseerd.
De cellen die witte bloedcellen aanmaken zullen nu niet meer teveel cellen maken en ook de
beenmergcellen die zorgen voor rode bloedcellen zullen nu weer meer rode bloedcellen
maken, terwijl de rode bloedcellen ook beter zullen kunnen uitrijpen.
96
Psoriasis en regeneratie van het genoom
Psoriasis is een aandoening waarbij vooral de huid zichtbaar is aangedaan. Toch is het niet
specifiek een huidziekte, maar is de aandoening van de huid – waarbij behalve ontstekingen
van de huid, ook ontstekingen van gewrichten kunnen optreden - een gevolg van een stoornis
in de energieproductie door de mitochondriën. Het is dus een stofwisselingsziekte. Omdat er
naast een foutje in het mitochondriaal DNA tevens een bepaalde genetische aanleg bestaat
door een fout in het DNA dat betrekking heeft op huidweefsel, komt die gebrekkige
energievoorziening bij psoriasis vooral tot uiting via de huid.
• De stoornis in de mitochondriën uit zich door een verminderde productie van ATP, ADP
en cAMP. Daarom zien we in huid en bloedcellen van psoriasispatiënten een verminderde
hoeveelheid ATP, ADP en cAMP.
• Hoewel er geen sprake is van een aantoonbaar antigeen, is er wel een verhoogde activiteit
van het immuunsysteem geobserveerd. Dit wordt veroorzaakt door overprikkelbare
leucocyten (witte bloedlichaampjes). Litjens beschreef in haar proefschrift over psoriasis
hoe hier de leucocyten - in vitro – abnormaal overprikkeld raken door liposaccharide.
(Litjens H R: Immunomodulatory efect of fumarates in psoriasis; Academisch proefschrift,
2004, ISBN: 90-9018091-5) Er is dus ook sprake van een genetische afwijking van de
leucocyten ofwel van de myeloïde cellen in het rode beenmerg die de leucocyten
aanmaken.
Kort samengevat is er bij psoriasis sprake van foutjes in het DNA van (1) de mitochondriën,
(2) de huid en (3) de myeloïde cellen van het rode beenmerg.
Psoriasis als gebreksziekte
Deze fouten treden des te manifester naar voren als de kwaliteit van het veldcontact ook nog
eens afneemt. Ik neem aan dat psoriasis kan optreden als van de dubbele set DNA één van
beide sets beschadigd is voor wat betreft de genoemde genen. Zolang de kwaliteit van het
veldcontact ruim voldoende is, zal het onbeschadigde DNA voldoende morfogenetische
informatie krijgen om de eiwitsynthese in mitochondriën, huid en myeloïde beenmergcellen
aan te sturen. (Dit is te vergelijken met het functioneren met één nier. Twee goede nieren is
natuurlijk beter, maar één nier ziet nog wel net kans om de mens normaal te laten
functioneren. Als er echter met die ene nier ook nog iets misgaat ontstaat er een probleem.)
Neemt nu de kwaliteit van het veldcontact ook nog eens af door bijvoorbeeld gebrek aan
bepaalde stoffen die op biochemisch niveau noodzakelijk zijn om die kwaliteit te
optimaliseren – zoals koper, zink, het calcium- en zinkafhankelijke melatonine, en nog enkele
stoffen – dan kan de overblijvende gezonde set DNA niet langer ‘dubbel werk’ verrichten ten
aanzien van de eiwitsynthese van bloed, huid en mitochondriën en treden er stoornissen op in
deze functies, waardoor psoriasis zich kan manifesteren. In die zin is psoriasis dus ook een
gebreksziekte.
Een duidelijk voorbeeld van dit mechanisme zien we in het feit dat bij 10 tot 20 procent van
de met een uiterst effectief middel (Psorinovo®) behandelde psoriasispatiënten toch
nauwelijks of geen verbetering optreedt. Geeft men deze mensen echter behalve Psorinovo
een suppletie met relatief veel zink en melatonine, dan verbetert hun situatie meestal wel.
(Psorinovo is koperhoudend. Samen zorgen voldoende koper en zink voor een goed
lichaamsvoltage dat nodig is voor een goed contact met de aansturende morfogenetische
velden. Ook melatonine speelt hierbij een rol.)
Psorinovo is primair bedoeld om de mitochondriale citroenzuurcyclus (Krebscyclus) te
optimaliseren. Dit leidt tot een vergroting van de hoeveelheid ATP, ADP en cAMP en
daardoor ook tot een sterkere aansturing door de morfogenetische velden. Als echter de basale
97
kwaliteit van het veldcontact te gering is, dan wordt het aangeboden Psorinovo (een
fumaarzuur) niet optimaal benut, omdat de veldaansturing van de Krebscyclus zelf onder de
maat is. Ook het functioneren van de citroenzuurcyclus zelf wordt – net als alle
lichaamsprocessen - aangestuurd door morfogenetische veldinformatie. En pas als die
mitochondriale citroenzuurcyclus zelf goed functioneert, dan kan extra Psorinovo optimaal
worden ingezet om die citroenzuurcyclus nog verder te optimaliseren. Onder een bepaalde
minimale drempelwaarde van het veldcontact zal Psorinovo geen nauwelijks of geen succes
kunnen sorteren. Suppletie van zink, melatonine en andere stoffen kan helpen om die
drempelwaarde te overschrijden, waardoor Psorinove wel effectief kan worden.
Ook suppletie met Q10 kan heel effectief zijn omdat de mitochondriën voor de aanmaak van
ATP ook voldoende Q10 nodig hebben. Q10 kan op deze mnaier ok leiden tot een beter
basisniveau van de kwaliteit van het veldcontact en darnaast ook de werking van Psorinovo
ondersteunen.
(Om vooraf te kunnen bepalen of iemand naast Psorinovo ook nog extra suppletie met
genoemde stoffen nodig heeft, bestaat bestaat een nog niet algemeen gepraktiseerde methode
die gebruik maakt van het – op niet-invasieve manier - meten van fotonen-emissies van de
handen. Nadere uitleg hiervan voert in dit kader iets te ver.)
Terug naar een niet-medicinale aanpak
Om psoriasis effectief te behandelen is het nodig dan het DNA van de mitochondriën, huid en
leucocyten-producerende cellen in het rode beenmerg weer normaal gaat functioneren.
Dit kunnen we bereiken op dezelfde manier als waarop leukemie kan worden aangepakt, maar
dan uitgebreid naar de energiepatronen van gezonde huidcellen en gezond mitochondriaal
DNA.
Omdat alle lichaamscellen mitochondriaal DNA bevatten is een apart donor-monster van
mitochondriaal DNA niet nodig.
Wat we nodig hebben is de energie van gezonde huidcellen en gezonde bloedcellen (zie als bij
leukemie). Deze energie bieden we via de ingangsmodule van een Bicom-apparaat versterkt
aan de patiënt aan. Hierdoor kan het DNA van de huidcellen en leucocyten-genererende rode
beenmergcellen zich conformeren aan het DNA van de gezonde donor. Het aanvankelijk
beschadigde (overerfde kapotte) DNA zal hierdoor dus – net als bij fanconi anemie – weer
volledig functioneel kunnen worden, maar hierbij wel de signatuur dragen van het DNA van
de donor.
98
Uitbreiding van het idee met ongespiegelde BRT naar virussen
Ook virussen zijn te doden door ze het contact met hun morfogenetische velden te ontnemen.
Maar virussen vermenigvuldigen zich anders dan bacteriën en gebruiken daarvoor kern-DNA
van hun gastheer. Hoewel deze minuscule micro-organismen niet autonoom zijn, kunnen ze
zich wel nestelen in de cellen en celkernen van hun gastheer, waar hun vermeerdering plaats
vindt via het DNA van die gastheer.
Eerst nog even in het kort de overlevings- en delingsstrategie van een gewoon virus:
1. Een virus (virion) bindt zich aan een cel
2. De inerte, extracellulaire vorm van het virus, virion geheten, dringt bij besmetting door
het membraan van de gastheer en brengt het virale nucleïnezuur in de cel.
3. Het genetisch materiaal van het virus wordt door de ribosomen van de gastheercel vertaald,
waardoor er door eiwitsynthese en de vorming van enzymen nieuwe viruscellen
(dochtervirionen) kunnen worden gevormd.
4. De geïnfiltreerde cel gaat nu viruscellen produceren. De virionen komen meestal door
lysis – ofwel de dood en daaropvolgende afbraak - van de gastheercel vrij.
5. De nieuw gevormde viruscellen hechten zich aan een andere cel, infiltreren en het proces
van vermenigvuldiging zet zich voort.
6. Viruscellen die via bijvoorbeeld via het ophoesten of niezen van slijm/vochtdeeltjes het
lichaam verlaten zweven als virionen – inactieve deeltjes, omgeven door een eiwitmantel
en gehecht aan vocht- of stofdeeltjes - door de lucht totdat zij weer een nieuwe gastheer
infiltreren en daar hun vermeerdering kunnen voortzetten.
De dynamiek van een retrovirus
Retrovirussen volgen een iets andere route en bouwen zich echt in bij het gastheer-DNA,
zodat ze tegelijk met de gastheercel delen. Een retro-virus zichzelf via dit inbouwen op twee
manieren voortplanten. HIV is een lenti-RNA-virus.
• Het virus deelt gewoon mee tijdens de celdelingen van de besmette T-cellen. Eén
besmette cel worden er dan twee. Besmette cellen worden niet door het virus vernietigd.
Dus de deling zet zich stabiel voort. Zolang de gastheer leeft heeft hij een veilig thuis.
• Tussen de celdelingen door kan het virus – via micro-RNA’s – immuuntaken van de T-cel
inactiveren en daarvoor in de plaats tegelijkertijd opdracht geven tot de synthese van
eiwitten die het virus kan gebruiken als grondstof voor het maken van nieuwe envelopjes
en manteltjes enz. Tijdens de mitose wordt normaliter het cel-DNA verdubbeld voordat de
cel in twee nieuwe cellen deelt. Tijdens die mitose-duplicatie kunnen altijd mutaties
plaatsvinden en dat gebeurt nu meestal ook: het virus-genoom heeft zich als intron-DNA
ingebouwd in het DNA (uitvoeriger uitleg in mijn studie) en dat kan zich tijdens dat
duplicatie ook nog eens extra dupliceren. Die extra duplicatie kan dan bij de deling de
klaarliggende envelop en mantel aantrekken en ontsnappen als vrijgekomen kloon. Hoe
sterker het veldcontact, hoe groter de kans dat er tijdens de mitose bij beide sets DNA
zo’n extra kloon dupliceert.
Beide soorten virussen hebben een eigen strategie:
• Een gewoon virus maakt snel veel klonen en daarbij wordt de gastheercel vernietigd. Deze
infecties zijn ‘vluchtig’. De virussen verliezen deze gastheer door de kracht van zijn
immuunsysteem, of doordat hij sterft aan hun aanval. Via de lucht of gehecht aan
voorwerpen kunnen deze virusdeeltjes dan weer vele andere gastheren tegelijk besmetten.
Hun kracht zit hem in de snelheid en grootschaligheid van hun dynamiek, die hen meestal
ook snel noodlottig wordt omdat ze zichzelf daardoor als variant kunnen uitroeien.
99
•
Een ‘mitose-afhankelijk’ retrovirus houdt zich in stand door gebruik te maken van de
deling van de gastheercel en kloont langzamer. Daarom is de aanloop niet overweldigend
(lenti = langzaam). De gastheercellen gaan echter niet verloren en daarom is dit een
‘duurzame’ besmetting. De gastheercellen continueren de virusdeling en daarnaast kan het
virus gestaag bij elke deling één of enkele extra klonen maken. De kracht van een lentiretrovirus zit in de degelijkheid van de aanpak en zo’n virus gaat gastheergeneraties lang
door, waarbij het zich soms alleen via toevallige mutaties aanpast aan weer nieuwe typen
gastheer. We zien de immuunvirussen al bij diverse diersoorten, zoals: SIV (apen), BIV
(runderen), FIV (katten) en HIV (de mens).
Een retro-virus heeft dus per gastheer-cel – samen met de gastheer waar hij zich in heeft
gebouwd - een eigen individueel frequentiepatroon, want iedere gastheer heeft ander DNA en
daarom ook een geheel eigen frequentiepatroon.
Wil men dus een retro-virus effectief bestrijden en zo snel mogelijk doden, dan moet men per
persoon het virus apart isoleren uit slijm, speeksel, sperma, of bloed en dit gecombineerde
energiepatroon - van het virus dat gekenmerkt wordt door het lichaameigen energiepatroon –
ongespiegeld toedienen aan de patiënt. Het virus raakt dan verstoken van informatie en sterft
af, terwijl de gezonde cellen ongemoeid blijven.
Uitbreiding van het behandelgebied naar virusaandoeningen, malaria en tbc
Deze aanpak biedt – in theorie althans – een nieuw perspectief voor de behandeling van
gevaarlijke virusziekten zoals mazelen, difterie, kinkhoest, polio, pokken, sars, vogelgriep en
het door HIV veroorzaakte Aids, terwijl ook het ‘gewone’ griepvirus – zeker bij mensen met
verminderde weerstand – adequaat bestreden kan worden. Ook malaria – dat veroorzaakt
wordt door één van de drie eencellige parasieten van het geslacht Plasmodium - zou op deze
manier kunnen worden aangepakt, net als de tuberculose.
Hoewel de tuberkelbacil Mycobacterium tuberculosis een zeer resistente ziekteverwekker is,
kan hij zonder veldcontact niet overleven. En dat geldt ook voor de nog resistentere MDR- en
XDR-varianten van de tuberkel-bacil die momenteel aan een mondiale opmars bezig zijn.
Ook besmetting met de gevreesde legionella-bacterie – die me door de overeenkomstige
inhoud van de bijbehorende koortsdromen in het verleden al op de veldgerelateerde dynamiek
van kanker wees - kan op deze manier effectief worden behandeld.
Verschil in aanpak tussen gewone virussen en retrovirussen
Gewone virussen, die zich niet inbouwen in specifiek gastheer-DNA hebben hun eigen
kenmerken, zoals bijvoorbeeld het H5N1-vogelgriepvirus, kunnen collectief worden
bestreden. Dit in tegenstelling tot ingebouwde retrovirussen waarbij de behandeling
individueel moet geschieden.
• Bij de individuele geïnfecteerde (retrovirus) moet een monster genomen worden van bloed
of ander lichaamsvocht waarin het virus zich kan ophouden. Dit monster wordt gebruikt
om de geïnfecteerde gedurende enige tijd bloot te stellen aan een momentopname – van
versterkte kwaliteit - van de veldinformatie van dit monster. Het levende virus in de
geïnfecteerde cellen – en als vrije kloon - zal dan voortdurend resoneren met dat ene
moment uit de cyclische ‘veldinformatie-muziek’, waardoor de rest van de eveneens
onontbeerlijke functioneringsinformatie niet meer kan worden opgenomen. Zonder
volledige morfogenetische functioneringsinformatie sterven zulke cellen – samen met hun
virus - af.
100
• Hoewel mensen die met gewone virussen net zo kunnen worden behandeld, is daar volgens
mij – zeker bij grootschalige besmettingen – toch een meer efficiënte manier voor.
Inmiddels is bijna overal ter wereld radio en tv een verworvenheid geworden en staan er
wereldwijd overal zendmasten opgesteld die met totale bereik ongeveer de hele bewoonde
wereld afdekken. Het hierboven beschreven signaal – maar dan opgenomen van een
gewoon geïsoleerd virusmonster – zou dus met een bepaalde sterkte via zo’n zender
kunnen worden uitgezonden als ‘morfogenetisch radiosignaal’. In dit geval zal dit signaal
niet alleen kunnen worden opgevangen door de normale ontvangstapparatuur, maar ook
door het genetisch materiaal van het betreffende virus, dat zich inert in de lucht bevindt,
gebonden aan voorwerpen, in een dier of in een mens. Omdat genetisch materiaal gewend
is om te resoneren met de subtiele vibraties van informatief gecodeerde fotonen, zal het
met de radiosignalen die een niveau sterker zijn ook lukken. Het is inmiddels al in de
praktijk bewezen dat ‘organische frequentiepatronen’ gewoon per computer de wereld rond
gestuurd kunnen worden. Het lijkt daarom aannemelijk dat ook zend-satellieten voor dit
doel gebruikt kunnen worden.
Hoewel de ‘morfogenetische muziek’van virussen heel mooi klinkt, zoals het tenminste in
NEMO ten gehore wordt gebracht, zal nu slechts als een enkele ‘digitale klank’ moeten
worden gebruikt. Morfogenetische informatie is digitaal gecodeerd, zoals ik in mijn studie
naar het mechanisme van het veldcontact nader uitleg.
Een voor de mens niet waarneembaar vibratiepatroon – uitgezonden via zendsatellieten voor
telecommunicatie - zou wereldwijd in korte tijd een virus kunnen elimineren.
En niet alleen virussen zijn zo aan te pakken, maar ook allerlei pathogene bacteriën en
parasieten. Deze methode zou volgens mijn redenering in korte tijd korte metten kunnen
maken met allerlei virale en bacteriële aandoeningen, zoals ook het West-Nijlvirus, sars en
vogelgriep, malaria, gele koorts, ebola, tuberculose, de pest enz. en allerlei nieuwe varianten
van ziekteverwekkers die nog zullen opduiken. Dreigende pandemieën, zoals van H5N1
zullen zo in de kiem kunnen worden gesmoord.
Als een bepaald type ziekteverwekker wordt geëlimineerd, dan dooft op termijn ook het
betreffende morfogenetische veld uit en is deze ziekteverwekker ook echt de wereld uit.
Vaccinatie overbodig
De mogelijkheid van adequate behandeling van virale en bacteriële ziekten, maakt vaccinatie
onnodig, omdat in een vroeg stadium behandeld kan worden en de ziekte dus geen ernstig
verloop hoeft te hebben. Met BRT als therapeutisch alternatief wegen de risico’s van inenting
zwaarder dan het niet inenten. Natuurlijk moeten we de ongespiegelde BRT genuanceerd
blijven benaderen. Als we alle virale en bacteriële aandoeningen meteen behandelen met de
eliminatie van de ziekteverwekkers, dan raakt ons immuunsysteem lui en niet goed
ontwikkeld en dat vergroot dan weer de kans op het ontstaan van allerlei ziekten, zoals ook
kanker en aids.
Relatief onschuldige ziektes moeten we daarom gewoon laten uitwoeden ter training van het
immuunsysteem.
Aan het snel met BRT behandelen van al bestaande ernstige virale en bacteriële aandoeningen
kleeft nog een risico, namelijk dat van auto-immuunreacties. Als het immuunsysteem bij een
acute infectie alle energie heeft gestopt in het op de been brengen van een zo massaal
mogelijk leger afweercellen en de vijand verdwijnt plotseling uit beeld, dan zou het kunnen
gebeuren dat dat afweerleger zich stort op lichaamseigen cellen.
101
Dat gevaar bestaat wanneer er bij de patiënt iets schort aan de kwaliteit van zijn veldcontact,
hetzij via een zinktekort, hetzij via een ernstig verzwakte energieke aura. En als er in korte
tijd veel immuuncellen moeten worden aangemaakt, dan is dat laatste vaak het geval, zoals ik
aan het slot van mijn studie over veldcontact toelicht. Het aanmaken van grote hoeveelheden
immuuncellen vreet namelijk op subatomair niveau veel quantumdeeltjes en put op deze
manier de hoeveelheid informatiedragende deeltjes in de aura uit. Hoe minder
informatiedragende deeltjes met elkaar kunen resoneren, hoe zwakker de gezamenlijke
amplitude van de informatie en hoe minder makkelijk en minder sterk het DNA zal kunnen
resoneren met de veldinformatie die het via de aura krijgt aangeboden.
Alleen de vijandelijke indringers elimineren volstaat niet in het geval van een ernstig
verzwakt veldcontact. De BRT moet in dat geval worden gecombineerd met een aanvullende
behandeling om zo snel mogelijk het veldcontact weer te optimaliseren zodat de nieuwe
afweercellen luid en duidelijk geïnstrueerd kunnen worden om vooral geen lichaamseigen
cellen aan te vallen.
Dit kan op twee manieren die ook nog met elkaar kunnen worden gecombineerd:
• Versterking van het eigen veldcontact via een methode die verderop nog wordt besproken
bij het verbeteren van genezingsprocessen.
• Magneetveldtherapie. Deze methode wordt besproken in mijn studie omtrent veldcontact.
In de thymus leren T-cellen welke celstructuren lichaamsvreemd zijn en welke lichaamseigen.
Alleen T-cellen die in staat zijn te discrimineren tussen lichaamseigen en lichaamsvreemde
celstructuren mogen volgens de blauwdruk de thymus verlaten. De andere T-cellen sterven af.
Als er nu tijdens de crisissituatie van een acute infectie plotseling een sterk verhoogde
productie van T-cellen plaatsvindt – waardoor de kwaliteit van het veldcontact al afneemt –
dan bestaat de kans dat die T-cellen niet conform de blauwdruk worden gevormd en het
vermogen missen om te kunnen discrimineren tussen eigen en vreemde celstructuren.
Daarnaast vindt de selectie van goede en mislukte T-cellen plaats aan de hand van een
criterium dat is vastgelegd in de morfogenetische velden. Als het veldcontact verzwakt, dan
valt ook de dynamiek van het selectiecriterium min of meer uit en zullen er T-cellen aan de
thymus ontsnappen die niet in staat zijn om te discrimineren tussen eigen en vreemde
celstructuren, met als gevolg dat deze T-cellen ook lichaamseigen cellen kunnen elimineren
en dus een auto-immuunreactie kunnen veroorzaken. Als er veel T-cellen vrijkomen die niet
kunnen discrimineren, terwijl er geen vijandelijke celstructuren meer zijn om onschadelijk te
maken, dan is de kans groot dat er een auto-immuunreactie op gang komt.
Als BRT meteen wordt gevolgd door magnetische veldtherapie kan volgens mij een autoimmuunrespons worden voorkomen, omdat de T-cellen die nog in ontwikkeling zijn nu wel
via de blauwdruk zullen worden ontwikkeld of alsnog worden uitgeselecteerd.
De kans dat niet-discriminerende T-cellen vrijkomen wordt namelijk pas groter als de
productie van deze cellen al even op gang is gekomen, omdat het veldcontact pas afneemt
naarmate de productie toeneemt. De eerste lichting vrijgekomen T-cellen zal daarom nog wel
kunnen discrimineren en geen eigen cellen aanvallen. Na het verdwijnen van de aanvallende
virussen en bacteriën loopt de ontwikkeling van T-cellen weer terug.
Bij een HIV-besmetting bestaat het gevaar van een auto-immuunrespons na BRT niet omdat
HIV zich zelf al juist richt op het ‘slopen’ ofwel inactiveren van het immuunsysteem en de
vorming van nieuwe goed functionerende afweercellen juist tegenwerkt. Elimineren van het
HIV-virus geeft hier het immuunsysteem juist de mogelijkheid zich normaal verder te
ontwikkelen.
In het volgende item volgt een nader uitgewerkt onderzoeksvoorstel voor de behandeling van
HIV.
102
Ondersteuning voor mijn idee betreffende het doden van virussen
Dat BRT effectief kan zijn bij virale aandoeningen heb ik zelf al aan den lijve ondervonden.
Dat mijn idee om dat nog verder te optimaliseren waarschijnlijk ook hout snijdt, ontleen ik
aan een artikel in Physical Review Letters dat op 14-8-2008 door NaturalNew.com onder mijn
aandacht werd gebracht. Inmiddels probeert de conventionele medische wereld ook al – en
niet eens voor de eerste keer - om met behulp van frequenties virussen te lijf te gaan. Ik citeer
daarom het hele bericht:
[…] Vibrational Medicine: Scientists Kill Viruses by Blasting them with Resonant
Frequencies
Physicists at Arizona State University say they have developed a method to calculate the exact
frequency that it would take to shake a virus to death, according to an article published in the
journal Physical Review Letters.
Researchers have discovered that when viruses are bombarded with laser pulses of the right
frequency, they shake apart. This arises from an inherent characteristic of all objects called a
“resonant frequency,” which is the frequency at which an object naturally vibrates.
Resonat frequencies are the key to stringed instruments, in which a string of a certain
material, thickness and lenght has a resonant frequency that produces a specific musical note.
But resonant frequencies can also cause objects to shake so uncontrollaby that their stability
is undermined, as when a wind shook the Tacoma Narrows Bridge at its resonant frequency
in 1940, causing it to collapse.
Because the shell of a single virus can contain millions of atoms, it is difficult to calculate a
given virus’ resonant frequency exept by trial and error. But in the current study, researchers
succesfully calculated the resonant frequency of a simple satellite tobacco necrosis virus. The
next step for the researchers is to determine if the same technique will work for other, more
complex viruses.
Although practical applications are probably a long way off, vibrational antiviral treatments
have a number of benefits over chemical approaches. First of all, while many antiviral drugs
are very harsh on the body and have dangerous or debilitating side effects, the frequencies
used to disrupt the virusses should have no effect on human or even bacterial cells, which are
much larger and consequently have significant lower resonant frequencies.
In addition, because a resonant frequency is an inherent characteristic of a virus’ make up,
researchers say it is unlikely that resistance to it could develop.
Among the obstacles toward creating vibrational antiviral therapy is the fact that lasers have
trouble penetrating the skin. Researchers have suggested that ultrasound could be used
instead, or perhaps a dialysis-type machine that cycles of blood out of the body, irradiates it,
then cycles it back in […]
Het idee van informatieve frequenties als noodzaak om te kunnen functioneren is hier nog niet
doorgedrongen. Men zoekt het nog in het idee van verlies van stabiliteit van de cel zelf,
waarbij men het geheim van het leven reduceert tot de trilling van de afzonderlijke atomen en
hun samengestelde trillingspatronen.
Toevallig lukte het de onderzoekers om de vibratie van een eenvoudig virus te ‘berekenen’ en
na bootsen, waardoor het virus kennelijk dood ging. Omdat een virus functioneert bij de gratie
van een hele reeks aansturende functioneringssignalen die samen een hele celcyclus vormen,
denk ik dat ze toevallig via trial and error de frequentie van een bepaald moment uit die hele
celcyclus hebben gevonden en dit dan – als voortdurend signaal – hebben aangeboden aan dat
virus.
103
In mijn optiek is dat evidentie voor mijn idee om aan een willekeurig virus langdurig een
enkele momentopname uit het ‘aansturende liedje’ van zijn hele celcyclus aan te bieden.
Bij gebrek aan de onmisbare rest van het aansturende liedje – omdat het aanhoudende signaal
de rest van het liedje onverstaanbaar maakt – zal de viruscel doodgaan.
Omdat de functionerringsinformatie van een virus anders is dan de functioneringsinformatie
voor alle lichaamscellen, hoeft het bloed niet eerst uit het lichaam te worden gehaald om te
worden behandeld.
Maar …. Dit idee om bloed – buiten het lichaam - te behandelen met straling is helemaal niet
nieuw. Dat werd reeds gepraktiseerd in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw.
In een verslag van een tamelijk recent boek van Dr. Jonathan Wright: Censored Health
Secrets, 2007, Truth Publishing International, Ltd Taichung, Taiwan, lees ik onder meer:
[…] There are dozens and dozens of articles in the so-called medical literature from the
1930s and mostly 1940s about outright cures of the dread viral diseases of the day with
something called ultraviolet blood irridation, and many of those articles were published by
doctors working in hospitals at the time.
And now you cannot find one hospital in the whole United States that has an ultraviolet blood
irradiation machine… […]
Na WOII maakte de farmaceutische industrie een grote groei door en die moest natuurlijk niet
worden gefrustreerd door andere dan chemische therapieën. Chemie werd dus de reguliere
norm en de energetische aanpak werd verbannen naar donkere achterkamertjes, zodat regulier
geschoolden nu weer opnieuw moeten proberen het zwarte garen uit te vinden. Al die
dozijnen artikelen bevinden zich namelijk in de vergetelheid van stoffige bibliotheken omdat
indertijd digitale opslag – en de bereikbaarheid daarvan van internet – nog niet was
uitgevonden. Dr. Wright nam de moeite om naast zijn praktijk als huisarts vele uren door te
brengen in de universiteitsbibliotheek van Washington om daar de meest verbazingwekkende
vondsten te doen. Vervolgens richtte hij een eigen gezondheidscentrum op, waarin hij ook
anderen opleidde. Deze tamelijk radicale ommezwaai werd toevallig ingeleid doordat hij een
patiënte op bezoek kreeg die hem vroeg of vitamine E ook schadelijk kon zijn. Zij leed
namelijk aan een kwaal waarvan de reguliere artsen haar niet konden bevrijden. Ze had een
boek bij zich waarin het gunstige effect van deze vitamine op haar kwaal stond beschreven.
Wright wist wel dat vitamine E niet schadelijk was en daarna kocht en gebruikte deze dame
vitamine E en haar kwaal genas. Ze was zo vriendelijk om vervolgens dr. Wright hiervan op
de hoogte te stellen. Nieuwsgierig geworden schafte Wright toen zelf dat boek ook aan, gaf
enkele andere patiënten het advies om ook eens vitamine E te proberen en toen ook dat een
positief resultaat opleverde, besloot hij tot een nadere studie. Hij zegt hierover:
[…] So, I took that book up to the University of Washington library (remember we’re in
Seattle) and started going through all the pages – fortunately that particular author had been
kind enough to put lots of footnotes and citations to medical journals. So I started looking
them all up, and doggone, there was a giant hole in my education! So between that time
(which was 1971 by then) and the next few years, I spent a whole lot of my spare time at the
University of Washington library looking through all these old medical journals, nutrition
journals, science journals and all kind of other journals and photocopying them and
collecting the information, and I must have put in during the first 10 years at least a few
thousand hours up at the library. And by now a colleague of mine and myself, with some help
of course, have now put together of about 50.000 articles photocopied out of medical journals.
And remember, this is back before the internet too […]
104
Geïntrigeerd door het verbazingwekkende positieve effect dat BRT bij mij en mijn kleinzoon
teweeg bracht - en geboeid door een boekje hierover dat de BRT-therapeut mij meegaf - nam
ik de moeite om gedurende enkele jaren allerlei opmerkelijke, meestal onbegrepen, officiële,
reguliere wetenschappelijke onderzoeksresultaten en publicaties te verzamelen en zodanig
met elkaar in verband te brengen dat er zich nog meer nieuwe therapeutische mogelijkheden
begonnen af te tekenen.
En terwijl ik – soms geholpen door anderen – vanuit allerlei bronnen mijn informatiebestand
zag groeien, besefte ik dat het kennisaanbod op de universiteit van Leiden, waar ik zelf
studeerde, wel heel povertjes, selectief en incompleet was geweest.
105
Onderzoeksvoorstel voor de behandeling van HIV/Aids door bioresonantie
In het voorgaande deed ik al de suggestie dat ook virale, bacteriële en parasitaire
aandoeningen met ongespiegelde BRT zouden kunnen worden behandeld. Dat betekent dus
ook dat het HIV-virus in al zijn varianten zou kunnen worden bestreden met ongespiegelde
BRT. Omdat er tot op heden nog geen enkele echt effectieve behandeling van HIV/Aids
ontwikkeld is, is een onderzoek in deze richting in ieder geval zinvol, lijkt mij.
HIV is een zogenaamd retrovirus. Het levert zijn RNA af in de gastheercel (meestal een Thelpercel), dat vervolgens terug-gekopieerd wordt tot DNA (retro = terug). Dit DNA wordt in
het menselijk genoom ingebouwd. Vanaf dat moment komt de geïnfecteerde er niet meer
vanaf, tenzij men alle cellen waarin het virus-DNA zich genesteld heeft, weet te doden.
Volgens de informatie die mij werd toegespeeld, zijn Bico-therapeuten al geruime tijd bezig
met het proberen om HIV/Aids te behandelen via gespiegelde BRT-behandeling. Tot nu toe
echter zonder het gewenste resultaat.
Het probleem dat zich volgens een mij bekende Bicom-therapeut voordoet is dat men er tot op
heden maar niet in slaagt om een universele nosode te maken die men kan gebruiken om de
patiënt het gespiegelde energiepatroon hiervan toe te dienen.
Ik denk dat men er niet in zal slagen om HIV/Aids te behandelen zolang men zich blijft
vastbijten aan één enkele nosode met één geïsoleerd HIV-virus of een verzameling
virusmonsters. Het energiepatroon van zo’n nosode zal nooit overeenkomen met dat van de
virussen van andere patiënten dan dat van de donor zelf, omdat er een persoonlijke signatuur
van de gastheecel aan kleeft en omdat er mutaties kunnen zijn opgetreden in het virus zelf.
Met een gespiegelde BRT-behandeling zou men – mits men de juiste nosode gebruikte – wel
na diverse behandelingen het effect bereiken dat het virus wordt verzwakt, maar dan moet
men wel gebruik maken van het lichaamseigen virus van de patiënt, zoals dat kan worden
geïsoleerd via het bloed.
De door het virus aangetaste cellen plus losse klonen van het virus zelf kunnen echter niet
overleven als ze volledig verstoken raken van de signalen vanuit de betreffende
morfogenetische velden.
De cellen met dit virusmonster luisteren alleen optimaal naar instructies uit de velden van het
virus plus die van het gastheer-DNA dat zich steeds samen met het virus-DNA dupliceert bij
iedere celdeling. De losse klooncellen worden door dit complete celsignaal ook beïnvloed
omdat ze hun eigen informatie uit het vibratiepatroon opnemen.
HIV is een ‘lifter’ die men alleen te pakken kan nemen als men de auto waarin hij meerijdt in
de val laat lopen.
Bij het aanbieden van het ongespiegelde energiepatroon van zo’n virusmonster zullen alleen
die bloedcellen van veldcontact verstoken raken die dat virus bevatten en alleen deze
geïnfecteerde cellen zullen – samen met de vrije kloon-virusdeeltjes – doodgaan.
Via één ongespiegelde BRT-behandeling met een lichaamseigen virusmonster uit het
bloed van de patiënt kan een HIV-besmetting volgens mij afdoende worden behandeld.
Op de aidsconferentie in Bangkok maakte de International Aids Vaccine Initiative (IAVI)
bekend dat het aantal potentiële vaccins sinds 2000 weliswaar verdubbeld is, maar dat
onderzoeksresultaten achterblijven. In het Algemeen Dagblad van 16-7-2004 las ik iets over
de ontwikkeling van deze aidsvaccins. Ik citeer:
106
[…] Wetenschappers zijn naarstig op zoek naar een preventief aids-vaccin, omdat dit de
enige manier is om de aids-epidemie tot staan te brengen. Op dit moment wordt met 30
potentiële aids-vaccins in 19 landen geëxperimenteerd op mensen.
In de eerste twee testfases wordt slechts gekeken of de middelen veilig zijn en geen nare
bijverschijnselen opleveren. In de derde fase wordt het middel gegeven aan duizenden mensen
die gerekend worden tot hogerisicogroepen. Van de 30 potentiële vaccins is er slechts één
doorgedrongen tot die derde en laatste testfase. Volgens Frans van den Boom, Europees
directeur van het International Aids Vaccine Initiative, worden de gegevens van dit onderzoek
in 2007 of 2008 verwacht. Daarna duurt het zeker nog drie jaar voor het middel, áls het
effectief is, op de markt komt.
Is het vaccin dat het verst gevorderd is in de onderzoeksfase níet effectief is, dan zijn de
overige kandidaat-vaccins eveneens zo goed als waardeloos geworden, omdat ze allemaal op
dezelfde hypothese stoelen. Daarom pleit het IAVI ervoor om vaccins te ontwikkelen op basis
van andere sterke theorieën.
Aan onderzoek naar aidsvaccins wordt 650 miljoen dollar besteed. Daarvan is slechts 100
miljoen dollar beschikbaar voor productontwikkeling. Van den Boom: “Het is enerzijds een
complex en dus duur onderzoek, en daar staat anderszijds een weinig koopkrachtig publiek in
de ontwikkelingslanden tegenover. Voor de farmaceutische industrie is het simpel: geen
koopkracht, dan ook geen investering. Daarom moet de publieke sector instappen.” […]
Er is dus al een pleidooi om een middel tegen aids te ontwikkelen op basis van een andere,
sterke theorie. Bovendien ziet de farmaceutische industrie tegen nog verdere investering op en
vindt men daarom dat de publieke sector ook een bijdrage moet leveren.
•
•
•
•
•
Ik heb zelf geen banden met de farmaceutische industrie en mijn bijdrage moet dan ook
gezien worden als afkomstig uit de publieke sector.
Hetgeen ik hier als onderzoeksvoorstel naar voren breng stoelt inderdaad op een andere
theorie dan die ten grondslag ligt aan de zoektocht naar een werkend vaccin.
Volgens mij is dat ook een sterke theorie, die ik bovendien onderbouw met enkele
bevindingen uit de wetenschappelijke onderzoekspraktijk.
Als de door mij voorgestelde methode werkt, dan zou er een remedie beschikbaar komen
die – in verhouding tot de gebruikelijke medicijnen – zeer weinig kost, geen bijwerkingen
kent en daarom effectief kan worden ingezet in de ontwikkelingslanden.
Ook de researchkosten voor het door mij hieronder voorgestelde onderzoek zijn relatief
gering, net als de tijdsduur voor een experiment.
De bovenstaande punten lijken mij in het licht van het daaraan voorafgaande citaat voldoende
argumentatie voor het uitvoeren van het door mij voorgestelde onderzoek. Al was het maar
om uit te sluiten dat er langs deze weg misschien sneller een therapie te ontwikkelen is dan op
de conventionele manier. Ik citeer uit het Algemeen Dagblad van 29-6-2007:
[…] ‘Doorbraak in onderzoek naar genezen aids’
Duitse wetenschappers hebben genen van het aidsvirus uit menselijke cellen gesneden. Dat is
een wereldwijde primeur, meldden Duitse media gisteravond. Door de verwijdering van de
genen werden de geïnfecteerde cellen genezen. De onderzoekers uit Hamburg en Dresden
berichtten over hun ‘biotechnologische’ doorbraak in het Amerikaanse wetenschappelijk
tijdschrift Science. Zij uiten voorzichtig de verwachting dat binnen tien jaar een therapie voor
de genezing van aids kan worden gevonden […]
107
Voorstel voor een onderzoeksopzet: ongespiegelde BRT ter behandeling van HIV/Aids
en andere virale of bacteriële besmettingen
Een eerste test of deze aanpak kan werken om levende organismen zoals virussen en bacteriën
te doden kan op een niet-selectieve manier worden uitgetest met behulp van een gezond klein
diertje zoals een muisje of en kikkertje.
• We nemen van deze gewone muis of kikker het complete energiepatroon op.
• Vervolgens dienen we deze muis of kikker gedurende enige tijd een ongespiegelde (en
eventueel versterkte) momentopname aan, zodat zijn veldcontact wordt geblokkeerd.
• Gaat de muis of kikker hierdoor dood, dan is deze methode in staat om levende
organismen te doden. Dus ook levende organismen zoals virussen en bacteriën.
• Tevens kunnen we hieruit afleiden dat bij het selectief bestrijden van virale en bacteriële
besmettingen – net als bij de behandeling van tumoren - uiterste zorgvuldigheid in acht
genomen moet worden en mensen (en dieren) alleen mogen worden blootgesteld aan een
momentopname van de frequenties van de ongewenste virussen, bacteriën en kankercellen.
Eerste experiment met een met FIV besmette kat
Als de muis of kikker inderdaad is bezweken door bovenstaande behandeling dan vervolgen
we onze experimenten met bijvoorbeeld een met FIV besmette kat.
1. Neem een met FIV besmette kat en neem een bloedmonster af.
2. Registreer met een Bicom-apparaat het energiepatroon van dit bloedmonster.
3. Versterk deze opname enige tijd.
4. Dien via de Bicom de kat dit energiepatroon gedurende een half uur onversterkt en
ongespiegeld toe.
De eerste gedacht die hierbij misschien opkomt is dat als we een kat bloodstellen aan een
onversterkte opname van het energiepatroon van zijn eigen bloed – met daarin virussen – dat
dan zijn eigen bloed zodanig zal worden ‘gedood’ dat het dier zal sterven door het uitvallen
van de vele functies van bloed. Ik zal beredeneren waarom dat warschijnlijk niet het geval zal
zijn.
• Bloed bevat witte bloedlichaampjes, rode bloedlichaampjes, bloedplaatsjes en plasma.
Hiervan bevatten alleen de witte bloedlichaampjes DNA dat resoneert met veldinformatie.
• Bij een opname van het frequentiepatroon van besmet bloed wordt dus alleen de
informatie geregistreerd van de gezonde witte bloedlichaampjes plus de door de virussen
aangetaste bloedlichaampjes.
• Bij de aangetaste witte bloedlichaampjes gaat het virus een interactie aan met de witte
bloedcel, waardoor het informatiepatroon van een besmette cel anders wordt dan dat van
een gezonde witte bloedcel. We registreren dus virale informatie plus info van afwijkende
witte bloedcellen.
• De veldinformatie van virussen is veel ouder dan die van witte bloedcellen omdat virussen
evolutionair veel ouder zijn en nog steeds zeer talrijk. Dat geldt voor basale virale info en
ook voor soortspecifieke virale info van virussen die wereldwijd verspreid zijn. Dit
betekent dat bij een opname van een combinatie van gezonde witte bloedcellen plus
aangetaste witte bloedcellen de informatie van de viraal aangetaste witte bloedcellen het
sterkst zal zijn en dus zal domineren.
• In de natuurkunde bestaat het principe dat zwakkere trillingen neigen tot het mee
resoneren met sterkere trillingen. Daarom zal de relatief zeakkere info betreffende de
gezonde witte bloedcellen de neiging krijgen om te gaan mee resoneren met de relatief
sterkere informatie van de aangetaste cellen. Die neiging wordt sterker naarmate we de
opname versterken, omdat dan de sterkste trillingen nog verder worden uitvergroot en het
108
•
•
•
verschil tussen beide amplituden nog groter wordt. Voor het mee resoneren geldt dat er
een bepaalde drempelwaarde voor het amplitudeverschil nodig is. Wat overblijft van de
versterkte opname van het energiepatroon van het complete bloed is dus een opname van
het energiepatroon van de met het virus geïnfecteerde witte bloedcellen. Dus van de
virussen plus de aangetaste witte bloedcellen.
Het is wel zaak om na de opname deze eerst enige tijd te versterken – alvorens toe te
dienen - om aldus eerst de zwakkere gezonde informatie de tijd te gunnen om te gaan mee
resoneren met de relatief nog sterker geworden amplitude van de informatie van de
aangetaste cellen. Daarna moeten we deze voorversterkte informatie in de oorspronkelijke
– onversterkte – amplitude toedienen aan het te behandelen organisme. Als we namelijk
deze informatie in versterkte vorm zouden toedienen, dan zou de normale - voor het DNA
van alle cellen van het behandelde organisme bedoelde - informatie de neiging krijgen om
zich al resonerend te conformeren aan het trillingspatroon van de virussen en de
aangetaste witte bloedcellen. En dan zouden al die cellen verstoken raken van de voor hen
noodzakelijke veldinformatie en dus gaan disfunctioneren en afsterven.
Als we de kat blootstellen aan een - inmiddels weer onversterkte - momentopname van
zijn bloed, dan worden dus alleen de aangetaste witte bloedcellen en virussen geblokkeerd
in hun informatievoorziening, omdat alleen die informatie wordt uitgezonden en de
gezonde witte bloedcellen nog steeds hun eigen energiepatroon kunnen blijven beluisteren.
Het enige wat dus wordt gedood door onthouding van veldinformatie zijn de aangetaste
witte bloedcellen, terwijl de gezonde bloedcellen, net als de rode bloedlichaampjes en
bloedplaatsjes gewoon blijven functioneren zoals het hoort.
Als de kat dit experiment overleeft, maar zijn FIV-besmetting niet, dan wordt het tijd voor een
experiment met besmette mensapen (SIV of HIV) of runderen (BIV) en daarna met mensen.
Bij katten verloopt de ‘feline’ ziekte net als de ‘humane’ variant bij de mens.
1. Zoek een met HIV besmette vrijwilliger en neem een bloedmonster af.
2. Registreer met een Bicom-apparaat het energiepatroon van dit bloedmonster en versterk
dit eerst enige tijd.
3. Behandel deze proefpersoon gedurende een half uur met een ongespiegelde onversterkte
momentopname van het energiepatroon van zijn eigen bloedmonster.
Mocht ook dit experiment een positief resultaat hebben, dan kan het experiment nog worden
herhaald met een aantal HIV-geïnfecteerde proefpersonen.
In plaats van een met FIV besmette kat kan men ook uitgaan van ratten met andere virale of
bacteriële besmettingen.
Bij deze behandeling dus wel eerst de opname voorversterken, maar nooit versterkt
toedienen aan de patiënt!
Test op effectiviteit van de HIV-behandeling
Een snelle test op effectiviteit van de behandeling stuit op het probleem dat er in het lichaam
van de HIV-geïnfecteerde nagenoeg geen losse virusdeeltjes rondzweven. Virusdeeltjes die al
of niet verpakt in T-cellen - in bijvoorbeeld bloed - in het lichaam binnenkomen beginnen
zich in de nieuwe gastheer samen met die T-cellen te delen en bij die delingen tegelijkertijd
klonen van zichzelf te verspreiden, voor zover die T-cellen daar de kans toe krijgen en bij
binnenkomst niet tijdig geëlimineerd worden door het nog gezonde immuunsysteem van de
109
gastheer. Als ze eenmaal aan het delen slaan, neemt hun aantal steeds verder toe, en daarmee
ook het relatieve aantal inactieve T-cellen. Dit virus houdt zich veilig schuil in inactieve Tcellen en wordt daardoor zelf niet opgemerkt. Zijn bij de celdeling vrijgekomen klonen (0, 1
of 2) zijn bij lange na niet zo talrijk als de zwermen virusdeeltjes die vrijkomen bij gewone
virusinfecties en spoeden zich zeer snel naar een nieuwe T-cel. Losse virusdeeltjes laten zich
dus niet of nauwelijks betrappen en het virus verraadt zich alleen door de voortdurende
aanwezigheid van antilichamen en eventueel door nog niet opgeruimde kortgeleden afgelegde
virus-envelopjes en virusmanteltjes. In mijn studie naar het effect van veldcontact in relatie
tot virussen ga ik hier nader op in.
Het aantal antilichamen zal na de behandeling waarschijnlijk nog even groot zijn, dus dat
levert geen onderzoekscriterium op.
Ik neem echter wel aan dat dode T-cellen te herkennen zijn. Als het bloed van de proefdieren
voorafgaand aan de behandeling wordt bekeken op de verdeling van T-cellen, dan zou na de
behandeling een volgend microscopisch onderzoek wellicht een andere verdeling van T-cellen
te zien moeten geven, waarin een relatief groot aandeel ‘afwijkende, dode’ T-cellen.
Bovendien zijn er diverse karakteristieken waardoor een HIV-besmetting indirect is te meten,
maar het vergt enige tijd voordat hier enig verschil valt te meten.
Bestrijding van malaria met behulp van ongespiegelde bioresonantie-therapie
Jaarlijks sterven er twee tot drie miljoen mensen aan malaria. Elke minuut overlijden er drie
kinderen aan de ziekte. Dagelijks komen er ruim een miljoen nieuwe besmettingen bij.
Zou het in het licht van die gegevens niet de moeite waard kunnen zijn om in ieder geval uit te
proberen of ongespiegelde bioresonantie de malariaparasieten kan doden?
Omdat malariaparasieten zich in het bloed bevinden, zou de simpele afname van een
testbuisje bloed al voldoende kunnen zijn om via de niet-belastende methode van
ongespiegele bioresonantie iemand van malaria te genezen.
Alternatief antwoord op oproep van minister Hoogervorst
Op een Europese conferentie over de fabricage van nieuwe geneesmiddelen op 18-11-2004 in
Den Haag, zei minister Hoogervorst dat hij hoopt dat Europese regeringen en de
farmaceutische industrie meer prioriteiten geven aan de ontwikkeling van nieuwe medicijnen.
De minister wil dat de Europese landen samen een prioriteitenlijst van medicijnen opstellen.
De overheden zouden zelf ook moeten meebetalen aan de ontwikkeling van die
geneesmiddelen. Het gaat - naast nieuwe antibiotica en griepvaccins - om medicijnen voor
bijvoorbeeld diabetes, alzheimer, malaria, tuberculose en aids.
Het uitvoeren mijn van onderzoeksvoorstellen zou een antwoord kunnen zijn op zijn
dringende oproep en mag daarom niet genegeerd worden.
Op 26-11- 2004 berichtte de krant:
[…] ‘Grieppandemie op komst’
Volgens griepdeskundige Klaus Stohr van de Wereldgezondheidsorganisatie is een
grieppandemie dichter bij dan ooit. Bij een dergelijke wereldwijde uitbraak van griep kunnen
2 miljoen tot 7 miljoen doden vallen. Gewoonlijk doet zich elke 20 tot 30 jaar een
grieppandemie voor. Zoveel tijd heeft een griepvirus nodig om zodanig te veranderen dat het
menselijk afweersysteem er niet meer tegen bestand is […]
110
In het licht van deze waarschuwing moet de kans dat mijn onderzoeksvoorstel
inderdaad uitzicht biedt op een effectieve behandeling van deze infectieziekte beslist
worden onderzocht, hoe klein de kans op succes misschien ook is.
Op de dag dat ik deze tekst nog even naloop (8-2-2006) meldt het nieuws dat de vogelgriep
H5N1 – na in Turkije slachtoffers te hebben gemaakt – inmiddels al is opgedoken in Nigeria
in Afrika. De dreiging voor Europa neemt gestaag toe en de kans op een wereldwijde
pandemie ook.
Grootschalige BRT voor zuivering van biotoop, medicinale vloeistoffen en voedsel
Door BRT-behandeling via een zender worden niet alleen virussen in een gastheer of
reservoirdier onschadelijk gemaakt, ook inerte virionen aan vocht- en stofdeeltjes in de lucht,
op wc-brillen, deurklinken of waar dan ook worden aangepakt. Dus op die manier kan ook
water en modder in een poeltje of moeras worden behandeld. Dus de hele biotoop kan
ontdaan worden van pathogene organismen die schadelijk zijn voor hogere diersooorten en de
mens.
Daarnaast is het mogelijk om allerlei infuusvloeistoffen en bloedproducten voor transfusies te
zuiveren van pathogene organismen. Ook voedsel zou zo kunnen worden gezuiverd van
bijvoorbeeld salmonella. Dit is vooral van belang in ziekenhuizen en verpleeginstellingen.
BRT in plaats van bestraling
Momenteel maakt men voor het ontsmetten van voedsel al vaak gebruik van bestraling.
Inderdaad is bestraling effectief voor het doden van allerlei mcro-organismen zoals
slamonella en e-coli. Maar bestraling heeft wel een – nog meetsal onderkend – risico. Het kan
namelijk op een onvoorspelbare manier - leiden tot de vorming van afwijkende ruimtelijke
structuren van allerlei eiwitmoleculen. Bestraling kan namelijk leiden tot
ladingsverschuivingen binnen moleculen, waardoor een andere interne samenhang van het
molecuul optreedt. De atomaire samenstelling blijft hierbij weliswaar gelijk, maar de
ruimtelijke vorm van het molecuul kan hel anders worden. Deze qua vorm afwijkende
moleculen kunnen dan (1) niet meer herkend worden door de recptoren waarvoor ze zijn
bedoeld omdat ze niet meer ‘passen’ (2) of juist wél gaan passen op receptoren waarvoor ze
niet bedoeld zijn. Dit zal dan het hormonaal functioneren kunnen ontregelen. En daarnaast (3)
is het ook mogelijk dat het immuunsysteem deze moleculen als lichaamsvreemd (niet
natuurlijk) beschouwd en daarom een immuunreactie starten. Bestraald voedsel mag dan geen
levende e-coli en/of andere levende ziekmakers meer bevatten, maar het kan wel op andere
manieren de gezondheid grote – maar onvoorspelbare - schade toebrengen.
Als we in plaats van bestraling voortaan zouden kunnen werken met BRT om voedsel te
ontdoen van schadelijke micro-organismen, dan pas was de gezondheid echt gediend met het
doden van deze ziekteverwekkers.
111
Onderzoeksvoorstel voor de behandeling van genetische en aangeboren
defecten door bioresonantie
De eerste twee onderzoeksvoorstellen behelsden de behandeling van kanker en infectieziekten
met behulp van bioresonantie. Naar aanleiding van een interessant artikel in het Algemeen
Dagblad van 19-11-2004 denk ik dat er nog een terrein is waarop bioresonantie haar nut zou
kunnen bewijzen, namelijk dat van ziekten die kunnen voortkomen uit erfelijke en/of later
verworven genetische defecten. Ik citeer eerst het betreffende artikel:
[…] Berengal redt leverpatiënten; Veel mensen overlijden door tekort aan donoren
Een eeuwenoud medicijn dat oorspronkelijk uit berengal werd gewonnen, kan het leven
redden van mensen die lijden aan een zeldzame leverziekte. Dat blijkt uit een studie van het
Rotterdamse Erasmus MC.
Honderden patiënten uit heel het land werkten mee aan het onderzoek, dat tien jaar duurde.
Volgens hoofdonderzoeker dr. H. van Buuren, maag-, darm- en leverspecialist, is het
resultaat van groot belang, omdat behandelingen met berengal controversieel zijn in de
medische wereld. “Wij laten nu voor het eerst zien dat leverpatiënten er wel degelijk veel baat
bij hebben over een lange periode.” De studie wordt binnenkort gepubliceerd in een
internationaal, wetenschappelijk vakblad. Het medicijn wordt toegepast bij primaire bilaire
cirrose (PBC), een zeldzame leveraandoening die vooral vrouwen treft. In Nederland lijden
zo’n 1000 mensen aan de ziekte. In een vergevorderd stadium raakt de lever zo beschadigd,
dat alleen een transplantatie nog perspectief biedt.
Doordat er een schrijnend tekort is aan donorlevers, sterven veel van deze patiënten
uiteindelijk op de wachtlijst. Aan een transplantatie kleven enorme risico’s op complicaties.
Bovendien kan de ziekte in de getransplanteerde lever terugkeren.
Als medici patiënten in een vroeg stadium behandelen met berengal, blijkt uit de studie, is
hun levensverwachting gelijk aan die van gezonde mensen. De ziekte kan tot stilstand
worden gebracht, patiënten kampen dan niet langer met de pijnlijke gevolgen van hun
aandoening.
Het medicijn uit berengal, dat artsen ook toepassen om galstenen op te lossen, wordt al jaren
op synthetische basis gemaakt. De behandeling van pbc-patiënten kost ongeveer 1000 euro
per jaar.
De resultaten van het langdurige onderzoek worden op 25 november uitgebreid besproken
tijdens de Erasmus Lever Dag in het Rotterdamse World Trade Center […]
Op 24-11-2004 werd dit bericht nogmaals geplaatst in de rubriek ‘MedischKort’ van de katern
‘Diagnose’ van het Algemeen Dagblad. Ik citeer ook dit even:
[…] Patiënten met de leverziekte PBC (Primaire Biliaire Cirrose) zijn gebaat bij berengal.
Hiermee kunnen ze een transplantatie voorkomen. Dat concludeert het Erasmus Medisch
Centrum in Rotterdam, na een onderzoek dat tien jaar heeft geduurd. De gal, die op
synthetische basis wordt gemaakt, helpt de ziekte tot stilstand te brengen. De lever van
patiënten hoeft daarom niet te worden vervangen.
PCB komt vooral bij vrouwen voor. Het eigen afweermechanisme van de patiënt tast bij de
ziekte de kleine galwegen in de lever aan. De resultaten van het onderzoek worden eind deze
week gepresenteerd […]
In aansluiting op de bovenstaande citaten volgt nu een persbericht dat ik op 13-8-1999 in de
rubriek ‘Actueel nieuws’ vond op het internet. Ik citeer:
112
[…] Kapotte genen repareren zichzelf (van onze redactie wetenschap)
Amsterdam - Wat gentherapeuten sinds jaar en dag niet voor elkaar krijgen, blijkt in de
natuur spontaan te gebeuren: zieke genen repareren zichzelf, zodat cellen weer gezond
worden. Biologen van de Vrije Universiteit in Amsterdam hebben dat aangetoond bij
patiënten met een zeldzame en dodelijke vorm van bloedarmoede.
Niet alleen bleken kapotte genen te worden gerepareerd, de cellen kregen bovendien hun
oude gezonde functie terug. Dit biedt hoop op het slagen van gentherapie, waar de laatste
jaren maar weinig schot in lijkt te zitten; met zulke therapie proberen artsen het genherstel
kunstmatig te bereiken, namelijk door gezonde genen in te spuiten.
De biologen publiceren hun vondst deze maand in Nature Genetics. Ze baseren zich op een
groep patiënten met fanconi anemie: bloedarmoede die een hoge kans op leukemie met zich
meebrengt. Deze patiënten hebben vanaf hun geboorte een defect in één gen, waardoor al hun
bloedcellen verkeerd worden aangemaakt. Ze zijn al jong aangewezen op transfusies, en
worden gemiddeld niet ouder dan 25 jaar.
Tijdens onderzoek aan de patiënten viel op dat sommige bloedcellen - witte, rode en
bloedplaatjes - wél goed functioneerden. In deze uitzonderlijke cellen bleken de defecte
genen spontaan te zijn hersteld: de lettercode van het DNA had niet de oorspronkelijke
vorm aangenomen, maar een geheel nieuwe, die even functioneel was als de oude. Helaas
ging het slechts om een klein percentage van het totale aantal cellen: de patiënten genazen
daardoor niet volledig, maar vertoonden wel een duidelijke afname van de symptomen
Deze observatie is volgens de onderzoekers uniek. Tot nu toe was alleen van bacteriën en
schimmels bekend dat hun genen in staat waren tot herstel. Geleidelijk druppelen ook aan
andere universiteiten aanwijzingen binnen dat menselijke, zieke genen beter kunnen worden
door spontane wijzigingen. In het verleden werden spontane DNA-veranderingen louter als
bedreiging gezien, omdat ze de eerste aanzet tot kanker kunnen zijn. De wendbaarheid van
DNA lijkt dus niet alleen nadelig […]
In dit persbericht valt op dat de patiënten al jong zijn aangewezen op bloedtransfusies. En dat
sommige van hun eigen bloedcellen wel goed functioneerden. De defecte lettercode van hun
kapotte gen had daarbij niet de oorspronkelijke code aangenomen, maar een alternatieve die
even functioneel was als de oude. Hieruit valt het volgende af te leiden:
Het gezonde bloed dat via de bloedtransfusies werd verkregen, circuleerde door het rode
beenmerg, waar behalve kiembaancellen ook bloedcellen worden gemaakt. Dat donorbloed
resoneert op normale wijze met de complete informatie voor de aanmaak van bloedcellen. De
bloedproducerende cellen in het rode beenmerg proberen zich met hun eigen genoom te
conformeren aan de volledige informatie waarmee het ontvangen donorbloed resoneert. Bij
een aantal cellen lukt dat ook en zij produceren nu gezonde bloedcellen. Die cellen resoneren
nu ook mee met de voordien ‘ontbrekende regel van het bloedproductie-liedje’, dat voor hen
hetzelfde is als ‘nieuwe informatie’. Omdat ieder mens zijn eigen unieke DNA heeft waarin
voor diverse functies kleine verschillen kunnen voorkomen, wijkt de code in de ‘herstelde’
cellen af van de eigen code voor de betreffende genfunctie. De nieuw aangetroffen afwijkende
codes zijn waarschijnlijk afspiegelingen van de coderingen van het donorbloed. Het
uiteindelijke effect voor de eiwitsynthese is echter ongeveer hetzelfde. Deze observatie draagt
evidentie aan voor mijn theorie dat delende cellen in het bloed—en kiemcellen producerend
113
beenmerg zich proberen te conformeren aan nieuw aangeboden informatie. Als bloedcellen
kennelijk nieuwe functies kunnen inbouwen, dan kunnen kiemcellen dat ook. En op die
manier zou donormateriaal kunnen zorgen voor ‘herstel’ van verloren gegane functies zoals
bij de toediening van berengal of de synthetische equivalent hiervan.
In het bovenstaande citaat zien we dus een voorbeeld van ‘reparatie van het genoom’.
Dat er tot nu toe alleen van bacteriën en schimmels bekend was dat ze tot herstel van hun
genfuncties in staat zijn, komt wellicht omdat deze organismen behoren tot de oudste die we
kennen en waarvan de morfogenetische velden ook het oudst en krachtigst zijn van alle later
ontwikkelde velden. Deze organismen beschikken dan ook over het sterkste veldcontact dat
we kennen. Hun blauwdruk-instructies komen via zeer laagfrequente en door ontelbare
organismen in de loop der tijden opgebouwde velden, zodat ook de ‘amplitude’ daarvan erg
groot is. Waar de interactie tussen de hogere organismen en hun vormgevende velden soms
hinder ondervindt van een zwak of door interferentie verstoord veldcontact, is daar bij deze
vroegste en nog steeds bestaande soorten geen sprake van. Bovendien muteren bacteriën
minder sterk, wat duidelijk gemaakt wordt door het gegeven dat deze soort als zodanig nog
steeds bestaat en niet door mutatie is uitgestorven of volledig opgegaan in een hogere vorm.
Ik neem aan dat als deze mensen met fanconi anemie een sterker energielichaam zouden
hebben, er in meer cellen ‘DNA-reparatie’ zou kunnen plaatsvinden naar aanleiding van een
bloedtransfusie met gezond donorbloed. Dit omdat de sterkte van een energielichaam
bepalend is voor de mate van ‘ontvangst’ vanuit de sturende vormgevende velden van onze
‘functieblauwdruk’. Doordat het bloed van de donor raakt aan de zich vormende bloedcellen –
en dat donorbloed-DNA resoneert met de menselijke morfogenetische informatie – is die
veldsterkte net groot genoeg om enkele bloedvormende cellen te beïnvloeden. Als we een
manier zouden hebben om de amplitude van de menselijke aura te vergroten, dan zou de
informatie vanuit de donor-bloedcellen veel meer impact kunnen hebben en nog meer cellen
aanzetten tot ‘reparatie’ volgens het gezonde individuele genoom van de bloeddonor.
Beenmergtransplantatie geneest genetische aandoening ‘mevalonic aciduria’
Op 27-9-2007 ontving ik van The New England Journal of Medicine een aankondiging van
een artikel onder de titel Mevalonic Aciduria Cured by Bone Marrow Transplantation.
Het artikel is een aanvulling op een eerder artikel van 28-6-2007 in hetzelfde blad dat
handelde over de de symptomen - en behandeling met beenmergtransplantatie - van deze
ernstige aangeboren aandoening ten gevolge van een defect van het TNFRSF1A-gen. Ik citeer
het eerste stukje hiervan:
[…] To the Editor: Neven et al. (June 28 issue) discuss the use of bone marrow
transplantation in the treatment of severe mevalonic aciduria. We provide additional evidence
for the effective cure of mevalonic aciduria by hematopoietic stem-cell transplantation.
In February 2006, we performed hematopoietic stemm-cell transplantation in an8-year-old
boy who had mevalonic aciduria associated with a polymorphism in the TNFRSF1A gene,
using allogeneic bone marrow from a matched sibling. Details of the clinical features of the
case and biochemical and genetic evidence for the diagnosis of the periodic fever syndrome
have been reported previously [...]
Transplantatie van beenmerg kon blijkbaar deze door een gendefect veroorzaakte aandoening
genezen. Via het gezonde donor-beenmerg werd er gezond bloed aangemaakt, zonder het
114
gendefect. Dit gentechnisch gezonde bloed doorstroomt het hele lichaam tot in de kleinste
hoekjes en holletjes en beïnvloedt met de resonantie van dit gezonde DNA-patroon alle
andere cellen in het lichaam. Deze gendefecte lichaamscellen repareren onder invloed van de
aangeboden gezonde resonantie hun defecte DNA op een zodanige manier dat de
oorspronkelijke functie van het defecte TNFRSF1A-gen weer wordt vervuld en de
fysiologische symptomen van de ziekte – waaronder een extreem lage cholesterolspiegel verdwijnen.
Bij fanconi anemie wordt er periodiek een bloedtransfusie toegediend, maar door de
beenmergtransplantatie is er sprake van een continue aanmaak van (aanvankelijk deels)
gezond bloed, zodat er voortdurend sprake is van een relatief sterke gezonde resonantie. Deze
resonantie wordt sterker naarmate er meer (bloed)cellenn gezond worden en daarom zal het
herstel hier in een exponentiële versnelling raken totdat genezing is bereikt.
Genezing door beenmerg transplantatie is natuurlijk mooi, maar deze operatie is geen
peuleschil en niet risicoloos. Hetzelfde effect kan echter worden bereikt door de patiënt
gedurende enige tijd bloot te stellen aan een versterkte resonantie van gezond donor-DNA.
Dit is niet invasief en verdient daarom volgens mij de voorkeur boven operatief ingrijpen.
Alleen al hierom mag niet worden nagelaten om te experimenteren met dit idee, dat eigenlijk
al wordt onderbouwd door het succes van de beenmergtransplantatie.
Bovendien zou – als dit inderdaad blijkt te werken – ook het probleem omzeild worden van
het zoeken naar de juiste matchende donor voor zo’n beenmergtransplantatie, waardoor
genezing dan ook voor iedere patiënt met mevalonic aciduria in zicht zou kunnen komen.
Het is duidelijk dat dit principe van versterkte bioresonantie ook gebruikt kan worden voor
genezing van allerlei andere gendefecten.
Mutaties van RFID-chips als metafoor voor DNA-reparaties en - mutaties
Bij fanconi anemie conformeren die bloedproducerende cellen in het rode beenmerg zich
zodanig aan de aanvullende gegevens van het donorbloed, dat ze weer gezonde bloedcellen
kunnen produceren. Hoe dat in zijn werk gaat wordt duidelijk gedemonstreerd door een recent
onderzoek aan de Vrije Uiversiteit Amsterdam.
In mijn studie naar de dynamiek van het veldcontact legde ik al uit dat er bij het functioneren
van het DNA sprake is van twee mechanismen:
• DNA werkt volgens een dubbel digitaal systeem, dus eigenlijk met enen en nullen.
• DNA wordt ‘bespeeld’ door digitaal gecodeerde elektromagnetische veldinformatie.
Dit legt meteen al de link met de werking van een digitaal informatiesysteem, zoals gebruikt
wordt door (computer)chips en de nieuwe RFID-chips, de op afstand afleesbare
geheugenchips die de maatschappij in de toekomst nog verder moeten automatiseren.
Op 18-3-2006 stond in de Volkskrant een artikel over de recente ontdekking dat die chips heel
makkelijk waren te beïnvloeden en te ontregelen door gebruik van toegevoegde informatie,
zoals bijvoorbeeld eenvoudige (zelfgemaakte) virussen. Ik citeer iets uit het genoemde artikel:
[…] De mogelijke virusaanvallen beslaan twee fronten. Een ‘buffer overflow’ ontstaat
wanneer een hacker een reguliere RFID, bijvoorbeeld op een koffer die door het
bagagesysteem van het vliegveld moet, vervangt door en eigen chip met veel meer informatie
in het geheugen. Het uitleesprogramma is daar niet op voorbereid, waarna de extra nullen en
enen een plek in de software krijgen. Zo kan de hacker nieuwe commando’s in de software
115
stoppen. En is het bijvoorbeeld mogelijk om informatie op andere, na de besmette koffer
voorbij komende RFID’s te veranderen.
Een andere manier is het direct invoegen van opdrachten in het computerprogramma van het
RFID-systeem, een zogeheten ‘sql-injectie’ De scanner van de chip vraagt bijvoorbeeld naar
de bestemming van een koffer. In plaats van een normaal antwoord (‘Tokio’), zet de hacker
iets anders op de chip, bijvoorbeeld de formulering ‘Tokio; shutdown--‘. De computer zal het
commando na de puntkomma domweg opvolgen en zichzelf afsluiten, zegt Riebacks
hoogleraar Andy Tanenbaum […]
•
•
Duidelijk is de analogie van de ‘buffer overflow’ met de extra informatie van het wel
complete genoom van het donorbloed. De extra informatie wordt tijdens de celdelingen
opgeslagen in de bloedproducerende cellen van het rode beenmerg, die daarna volledig
functionerende bloedcellen produceren.
Op dezelfde manier kunnen allerlei cellen – tijdens celdeling – incompleet genoom
aanvullen, waardoor de celfunctie zich normaliseert conform het aangeboden gezonde
signaal.
Het ‘bespelen’ van het gen-instrument’.
Op 6 juni 2001 zag ik een herhaling van een tv-programma van ‘Noorderlicht’, dat handelde
over het recentelijk in kaart gebrachte menselijk genoom in relatie tot de evolutie van de
schepping. De uitkomsten van dit project van ‘beschrijvende wetenschap’ zijn verrassend en
leuk:
1. Hoewel men de mens als meest complex functionerende ‘kroon op de schepping’ een zeer
groot aantal genen toebedacht had, bleek het uiteindelijke aantal genen tegen te vallen. Er
zijn zelfs organismen met meer genen, zoals bijvoorbeeld de kikker. Het blijken er 30.000
te zijn in plaats van de eerder geschatte 100.000.
2. Genen kunnen actief participeren in meerdere functies. Er bestaat interactie tussen de
genen onderling, hetgeen resulteert in een aantal samenwerkingspatronen.
3. Niet het aantal genen is dus bepalend voor de complexiteit van psychisch en somatisch
functioneren, maar het aantal samenwerkingspatronen tussen de genen onderling.
Ik denk dat die patronen - net als akkoorden op een piano - tot stand komen onder invloed van
de ‘bespeling’ van de ‘gezond aanwezige genen’ door bewuste en onbewuste informatieve
velden.
Prof. R. Plasterk, die aan het programma meewerkte, zei eigenlijk al hetzelfde. Hij noemde de
metafoor van ‘dezelfde piano’ waarop ‘Vader Abraham’ anders klinkt dan de muziek van
Bach’, waarmee hij bedoelde dat organismen totaal verschillend kunnen zijn ontwikkeld,
hoewel ze over een min of meer gelijksoortig pakketje genen beschikken. De ene piano wordt
nu eenmaal anders bespeeld dan een andere en je zou de diverse pianisten metaforisch kunnen
zien als de verschillende morfogenetische velden van de verschillende soorten, die ieder voor
zich andere akkoorden gebruiken.
In Bres van februari/maart 1999 vond ik een leuk artikel onder de titel: De partituur van onze
genen. Chopin in de celkern. Hoewel Bres geen wetenschappelijk blad is, citeer ik er toch
even uit, want dit artikel draagt veel evidentie aan voor de dynamiek van de regeneratie van
het genoom. De auteur heeft daarvoor wel geput uit de wetenschappelijke tijdschriften
‘Animal Genetics’ 19, 1988 en Immuno-genetics 24, 1986.
116
[...] Het ontrafelen van de erfelijke code is een populair tijdverdrijf onder wetenschappers.
Vrolijk wordt er geknipt, geplakt en gelabeld voor het Grote Doel: het vinden van de Steen
van Rosetta van het leven, de universele taal waarin alle levensvormen zijn geschreven, het
Esperanto van de celkern.
Die taal bestaat uit een eenvoudige serie stoffen, waaraan de wetenschap letters heeft
gegeven: A,G,T en C, bijna dezelfde letters die worden gebruikt voor het symbolisch
weergeven van muzieknoten. Muziek is een universele taal, waarin mensen over de hele
wereld elkaar kunnen verstaan. Ook die bestaat in haar droogste vorm uit een simpele code
van balletjes, vlaggetjes en notenbalken, inkt op papier. Muzikale en erfelijke code zijn
misschien wel verwant, zo moeten twee Japans-Amerikaanse onderzoekers, S.Ohno en M.
Ohno hebben gedacht toen ze een poging deden om erfelijke codes in muziek om te zetten. En
met succes [...]
[...] Chemische partituur
Twee onderzoekers van het Californische ‘Beckman Research Institute of the City of Hope’ in
Duarte, hebben de overeenkomst tussen erfelijke code en muziek wel heel letterlijk genomen.
Ze hebben de chemische basis van het leven als uitgangspunt genomen om daarmee muzikale
composities te maken die griezelig veel lijken op het werk van de Pools/Franse componist
Fréderic Chopin.
De erfelijke code van het leven is in de celkern gelegen en wel op het basismateriaal van de
genen, het DNA. Dit is een spiraalvormige en uiterst ingewikkelde eiwitachtige stof, die
bestaat uit ene opeenvolging van slechts vier basisstoffen en wel de zogenaamde basen
Adenine, Guanine, Thymine en Cytosine, eenvoudigweg afgekort als A,G,T en C. met die
‘letters’ weet het DNA de ingewikkelde stoffen te produceren die nodig zijn om het lichaam te
laten functioneren.
Ieder molecuul dat in de cel wordt gevormd is een kopie van een stukje DNA. Dit DNA is te
vergelijken met het toetsenbord van een piano. Dat bestaat uit een aantal octaven van zeven
witte en vijf zwarte toetsen, van hele toonsafstanden en halve toonsafstanden. Iedere octaaf is
een herhaling van de vorige: dezelfde volgorde van witte en zwarte toetsen, van hele en halve
toonsafstanden. Zo’n klavier is eigenlijk heel eenvoudig en zelfs een beetje saai, vooral als je
helemaal links begint en uiterst rechts eindigt.
Maar in handen van een meesterpianist komen de werkelijke mogelijkheden van deze steeds
herhalende volgordes pas werkelijk tot hun recht. Plotseling ontstaat uit een starre
opeenvolging van dezelfde, zich herhalende elementen een ontroerende sonate of een woeste
bolero.
De kunst is dus om delen van het klavier op ingewikkelde wijze aan te slaan, reeksen
toetsen of akkoorden in te drukken, die te herhalen met telkens kleine variaties, melodische
lijnen te ontwikkelen en ritmische herhalingen in te bouwen. Dat alles is overbekend,
hoewel niet eenvoudig uit te voeren. De celkern doet in feite hetzelfde bij het ‘componeren’
van het palet aan stoffen dat een rol speelt in het orkest van het lichaam. Iedere stof, zoals het
bloedeiwit hemoglobine, kan worden opgevat als een muzikale partituur, waarvan het schrift
nauwkeurig vastligt in het DNA, net zoals een prelude van Bach in een boek is vastgelegd,
miljoenvoudig gekopieerd van het oorspronkelijke handschrift van de componist.
In het DNA zijn op die manier reeksen van ‘tonen’ aan te treffen, die ritmisch terugkeren.
Deze ‘tonen’ zijn echter geen muzikale klanken, maar stoffen. Net als in een muziek stuk
komen bepaalde reeksen stoffen (tonen) vaker voor dan andere en die vormen als het ware de
hoofdmelodieën. Daartussen liggen reeksen die wat minder vaak worden ‘aangeslagen’ en te
vergelijken zijn met de secondaire melodieën.
117
De onderzoekers, Susumu en Midori Ohno, hebben het aangedurfd om de chemische
informatie in dit proces werkelijk te vertalen in muziek. De basisinformatie, het octaaf,
leidden ze af van de vier fundamentele bouwstenen van het DNA, A,G,T en C.
Zij kozen voor een zeer specifieke stof (fosfoglyceraat), die in het menselijk lichaam suikers
omzet, als uitgangspunt voor een muzikale vertaling. Die stof, een enzym of hulpstof in de
stofwisseling, leverde een heuse partituur op waarover de onderzoekers schreven: “Als je dit
stuk speelt op een viool is het voortdurend melancholisch, alsof het de ‘Weltschmerz’ uitdrukt
van het gen, dat al honderden miljoenen jaren bestaat.”
Chopin
Zeer verrassend is het dat grote delen van de erfelijke informatie voor dit enzym terug te
vinden zijn in de muziek van Chopin en wel in zijn Nocturne opus 55, nummer 1. Niet voor
honderd procent gelijk, maar wel dermate dat de overeenkomst niet genegeerd kan worden.
Deze fascinerende overeenkomst kan erop wijzen, dat de bouwstenen van de natuur in wezen
muzikaal van aard zijn.
Nog iets verdergaand is de veronderstelling dat de Schepper, in zijn eindeloze creativiteit om
de grondslagen van het leven te componeren, putte uit dezelfde bron waardoor Chopin zich
liet inspireren bij het scheppen van zijn muziekstuk.
De ‘Harmonie der sferen’, waarover de Grieken bij monde van Pythagoras (rond 500 v. Chr.)
en later de astronoom en wiskundige Johannes Kepler (1571 - 1630) in hun geschriften zo
graag spraken, lijkt de allesdoordringende creatieve bron der schepping. Zowel voor de
chemie van het leven als voor de muziek [...]
[...] De code is niet het leven
Wat kan de muziek ons nu leren over de erfelijke code? In ieder geval dat het leven gebaseerd
is op ritmische, melodische en ook wiskundig exacte principes. Maar er is meer.
Een componist hoort de muziek als een innerlijke wereld van klanken en kleuren en vertaalt
die in de simpele en universele code van het notenschrift. Zijn inspiratie, al dan niet ervaren
als iets goddelijke, wordt gereduceerd tot een oerwoud van stippen en strepen. Dat oerwoud
leeft niet, integendeel, het is zo dood als een pier. Pas door een uitvoerend kunstenaar komt
de muziek weer tot leven en dan is het nog maar de vraag of het resultaat in de buurt komt
van wat de componist eigenlijk gehoord en bedoeld heeft.
Er is bezieling nodig, soms van tientallen orkestleden, en een bevlogen dirigent om opnieuw
leven te blazen in het sprokkelhout van de notencode. Het zou naïef zijn om te veronderstellen
dat de afgedrukte code werkelijk gelijk is aan levende muziek.
Zo kun je ook lijken naar de erfelijke code, waarbij het even naïef is om te veronderstellen dat
die gelijk zou zijn aan leven. Wie is van die code de eigenlijke schepper? De componist van
het levensschrift die ooit gekeken moet hebben in een visionair domein van vormen en
levensprocessen en getracht heeft om dat vast te leggen in een heldere en uitvoerbare taal?
De biologie wil en kan daarop geen antwoord geven omdat scheppers en bedoelingen geen
plaats hebben in de wetenschap. In plaats daarvan veronderstelt die wetenschap het toeval
en de onvermijdelijke loop der materiële gebeurtenissen als de veroorzaker van zoiets
intelligents en ingewikkelds als het leven. Maar ook hier is de code niet gelijk aan het leven.
Er moet een uitvoerend kunstenaar zijn, een lichaam, een dier- of plantensoort, die zich
bedient van de chemische levenstaal om daarmee een groeiend, bewegend, bezield organisme
te maken.
Samen vormen deze organismen het orkest van ecosystemen, dat door een onzichtbare
dirigent wordt geleid en geïnspireerd tot de uitdrukking van pure schoonheid en betekenis.
Bronnen: Tijdschriften ‘Animal Genetics’ 19, 1988 en Immuno-genetics 24, 1986 […]
118
Chopin liet zich inspireren door het allesomvattende informatie-netwerk van de
Akashakroniek, waartoe ook de morfogenetische velden van de soorten behoren.
De ‘Harmonie der sferen’ is de grote bron van harmonische inspiratie die in deze Akashakroniek aanwezig is. Het zijn de allesdoordringende digitaal gecodeerde quantumvelden
boordevol informatie, die alle dingen vormgeven, in analogie aan elkaar. De ‘muzikanten’ die
het gecodeerde DNA tot leven brengen zijn te zien als bewustzijnsinhouden die vanuit
verschillende niveaus – zoals de morfogenetische velden en ervarings- of geheugenvelden en
hogere sturende velden - het DNA creatief bespelen.
Dit maakt aannemelijk dat het DNA bespeeld - ofwel beïnvloed - wordt door energieke
digitale patronen die op deze manier sturende informatie overdragen op het DNA. En dat
sturen van het DNA gebeurt door middel van resonantie - door het nog zo onbegrepen nieteiwitcoderende ‘junk-DNA’ - met de veldinformatie. Dit mechanisme wordt in een
uitgebreide studie nader uitgewerkt. Het gaat in principe om velden van massaloze
informatiedragende gluonen die fotonen genereren om hun digitaal gecodeerde informatie
over te dragen naar het materiële niveau van het DNA. Dit idee is conform de bevindingen
van dr. Fritz Popp die ontdekte dat zich in levende organismen foton-activiteit afspeelt.
DNA is dus eigenlijk een simpel instrumentje, waarvan de ‘bespeling’ de ‘muziek’ - ofwel het
functioneren van de eiwitsynthese - bepaalt. Hoe beter de kwaliteit van het contact tussen het
energielichaam van het organisme en deze sturende velden, hoe beter de ontvangst van de
informatie zal zijn en hoe optimaler er door het DNA van dat organisme gereageerd zal
kunnen worden.
We zouden ons kunnen voorstellen dat ieder individu zijn eigen DNA-klankkleur heeft ofwel
zijn eigen ‘toonaard’ en dat die toonaard wordt bepaald door kleine individuele verschilletjes
in het DNA. Voor een bepaalde herkenningsmelodie maakt het niet uit in welke toonaard dat
wijsje wordt gespeeld. Het liedje wordt toch wel als zodanig herkend.
En dat is wat er waarschijnlijk gebeurde bij de fanconi anemie. En daarom is dat ene gen nu
hersteld in de toonaard van de bloeddonor. Meerdere bloedtransfusies met bloed van diverse
donoren kunnen er ook toe leiden dat er in de loop van de tijd steeds meer toonaarden in het
bloed aanwezig raken.
Dat domein van de energieke informatie-opslag van ontwikkelingsvormen en levensprocessen
is onderdeel van het goddelijke kosmische bewustzijn. Die dynamiek wordt voor de huidige
wetenschap pas helder als men durft af te stappen van het idee dat wetenschappelijke kennis
de enig ware kennis is, zoals in Renaissance, Verlichting en industriële revolutie ten onrechte
post vatte.
Er is ook sprake van een ‘energieke natuurlijke selectie’ tussen de onaangepaste uitvallers en
de wel nuttig aangepaste organismen. Van alle ontwikkelingen op fysiek niveau wordt er
informatie opgeslagen in de velden. Van mutaties die maar kort bestaan en vanwege gebrek
aan goede aanpassing snel uitsterven wordt slechts gedurende korte tijd van een beperkte
hoeveelheid informatie opgeslagen. De impact die deze relatief zwakke informatie zal hebben
op latere organismen van dezelfde soort zal daardoor marginaal zijn en de ontwikkeling van
gunstiger mutanten niet nadelig beïnvloeden. Daarvoor is de amplitude van deze energieke
frequenties te klein. Bovendien is morfogenetische informatie niet in staat om zichzelf langere
tijd ‘levend’ te houden als de opslag van nieuwe informatie stagneert. De informatieve
trillingen doven dan uit. De invloed van ‘mislukte’ variaties van organismen zal dus snel zijn
uitgewerkt.
119
De wel aangepasten telen zich immers succesvol en explosief voort en hun kwantitatief
grotere groep zal over langere tijd sterkere informatie opleveren, met een grotere amplitude en
met een grotere impact op toekomstige generaties.
In die zin had Darwin gelijk met zijn ‘survival of the fittest’. Maar het is een overleving waar
sturende informatie aan te pas komt en die we moeten benaderen als een mechanisme dat
onderdeel uitmaakt van een ‘intelligent design’.
De analogie van muziek en DNA maakt zeer aannemelijk dat DNA wordt beïnvloed door
‘muzikale codes’ en omgekeerd zijn ontwikkelingsinformatie via muzikale codes weer opslaat
in de velden. Muziek heeft alles te maken met frequenties of ritmen en de amplitudes van die
klanken. En dat is nu net wat zo bepalend is voor het juiste veldcontact van DNA.
Er is sprake van aansturing van genfuncties door combinaties van ‘klanken’ tot patronen in
‘close harmony’; samengestelde klanken met onder- en boventonen.
De ondertonen bevatten de fylogenetisch oudste informatie, en de boventonen die van de
informatie uit het jongste evolutionaire stadium.
Maar die hele aansturingsmuziek bestaat alleen in deze vorm bij de gratie van voortdurende
informatie-opslag door alle soorten – en varianten daarvan – die ooit aan deze symfonie
bijdroegen en die dus ook nog steeds in grote getale hieraan moeten blijven bijdragen.
Uitsterving van soorten – waardoor er treden uit de evolutionaire ladder wegvallen – leidt
ertoe dat er ook essentiële instrumenten uit het orkest wegvallen, waardoor de symfonie niet
meer uit de verf komt en er disfunctie optreedt van de organismen die hoger op de
evolutionaire ladder staan. In mijn studie naar de aard van het veldcontact en alles wat daar
mee te maken heeft, leg ik uit dat het universele morfogenetische veld van de mens is
samengesteld uit de velden van allerlei organismen die zich in de loop van de evolutie
ontwikkelden en waarvan het kenmerkende functioneren leidde tot nieuwe functies binnen
steeds complexer wordende organismen. Uitval van cruciale lagere vertegenwoordigers van
een bepaalde lichaamsfunctie kan leiden tot functie-uitval bij hogere organismen omdat dan
de cumulatief opgebouwde veldsterkte van de informatie omtrent die functie afneemt.
Hoewel de mens - volgens mijn informatie - minder genen heeft dan een kikker, kan door een
ingenieus spel op het smallere klavier van zijn ‘DNA-pianootje’, toch een zeer rijk
functioneren bewerkstelligd worden.
De nucleotidenvolgorde van het DNA
Alvorens verder te gaan met het volgende citaat eerst een stukje uit een beschrijving van de
werking van DNA, zoals te lezen in het boek Evolutiepatronen, door Roger Lewin, 1998,
uitgegeven door de Wetenschappelijke Bibliotheek van Natuur & Techniek.
[...] Eiwitten zijn producten van genen en zeggen dus iets over de genetische informatie,
hoewel niet zo gedetailleerd als een complete sequentieanalyse. De bouwstenen van DNA zijn
chemische eenheden, zogenaamde nucleotidebasen, waarvan vier vormen bestaan: adenine,
guanine, cytosine en thymine (afgekort tot A,G,C en T); aaneengeregen als kralen aan een
ketting vormen de nucleotidebasen de DNA-sequentie van genen.
Ook eiwitten hebben de vorm van een kralensnoer en daarbij worden de kralen gevormd door
20 verschillende aminozuren. De DNA-volgorde van een gen bepaalt rechtstreeks de
aminozuurvolgorde van het eiwit dat het gen produceert; een triplet van nucleotiden - een
codon- in een bepaalde volgorde fungeert als een code voor één van de 20 aminozuren.
De DNA-sequentie van een gen bevat dus op zijn minst drie keer zoveel informatie als de
aminozuurvolgorde van een eiwit. (In werkelijkheid is dat nog meer, omdat bepaalde posities
120
in het triplet het type nucleotide kunnen veranderen zonder dat dit effect heeft voor het
aminozuur dat erdoor gecodeerd wordt.) Verschillen in de eigenschappen van eiwitten
weerspiegelen dus verschillen in de genen van de individuen van wie ze afkomstig zijn.
Zulke verschillen zijn een gevolg van de geschiedenis, veroorzaakt door mutaties die zich
voortdurend voordoen in afzonderlijke ontwikkelingslijnen.
Soms gaat er iets fout bij het kopiëren van de strengen DNA tijdens de celdeling: een
nucleotidebase die een A had moeten zijn, wordt vervangen door een G of een C, of verdwijnt
misschien helemaal. Daardoor of als gevolg van iets anders vinden er mutaties plaats in de
nucleotidenvolgorde van het DNA. Een mutatie die niet wordt gecorrigeerd kan de
toekomstige evolutie van een soort beïnvloeden, als zij van invloed is op de eigenschappen
van het eiwit dat het gen codeert. Een gemuteerd eiwit dat niet goed functioneert, zal worden
geëlimineerd: individuen met die mutatie zullen uit het oogpunt van natuurlijke selectie in het
nadeel zijn ten opzichte van andere, die het normale eiwit produceren. Ze zullen minder (of
geen) nakomelingen achterlaten en daardoor zal de mutatie door natuurlijke selectie uit de
populatie verdwijnen. Als de verandering in de functie van het eiwit minimaal is, zodat de
mutatie niet nadelig is voor individuen die ermee behept zijn, maar evenmin door de selectie
wordt begunstigd, zal zij misschien met een lage frequentie in de populatie gaan voorkomen.
Een mutatie die de functie van het eiwit verbetert waardoor individuen die deze mutatie
bezitten beter aangepast zijn dan degene die de normale vorm hebben (doordat
bijvoorbeeld op een of andere manier het metabolisme efficiënter wordt), zal zich na korte
tijd algemeen in de populatie verbreiden. Mutaties zijn niet beperkt tot veranderingen in
afzonderlijke nucleotiden van de DNA-sequentie. Dikwijls kunnen er hele stukken van DNAsequenties verloren gaan of worden toegevoegd; dit staat bekend als deletie respectievelijk
insertie. Maar het principe is hetzelfde. Zulke mutaties kunnen blijvend deel gaan uitmaken
van de genetische uitmonstering van een soort om twee redenen: of ze hebben geen invloed op
de mate van aanpassing van een soort en worden daarom getolereerd; of ze betekenen een
adaptief voordeel en worden daarom door de natuurlijke selectie bevoordeeld [...]
Een erg interessante zin in dit citaat is: Daardoor of als gevolg van iets anders vinden er
mutaties plaats in de nucleotidenvolgorde van het DNA.
Dat ‘iets anders’ zou volgens mij heel goed te vertalen kunnen zijn door ‘sturing vanuit
kosmische morfogenetische velden’ die al langer bestaan – en die werden opgebouwd door
analoge levensvormen elders – en ook door hogere sturende bewustzijnsvelden die de evolutie
‘intelligent’ begeleiden. Deze (sterke) morfogenetische en/of intelligente aansturing kan dus
leiden tot voordelige mutaties in de nucleotidenvolgorde van de introns en exons van het
DNA.
Evolutie is volgens mij een verhaal van een klein beetje toeval plus veel bij- en aansturing
door mechanismen die behoren tot een intelligent systeem. De best aangepasten overleefden
steeds en die ondergingen dan weer volgende mutaties, waarvan door selectie de beste
varianten bleven bestaan. De informatie over de mislukkingen werden uit het universele
informatiebestand gewist door uitdoving van informatie bij gebrek aan hernieuwde opslag.
Van veldinformatie naar nieuwe introns en exons
In het voorgaande bracht ik naar voren dat genen kunnen actief participeren in meerdere
functie en dat niet het aantal genen bepalend is voor de complexiteit van psychisch en
somatisch functioneren, maar het aantal samenwerkingspatronen tussen de genen
onderling.
Dit principe wordt beter begrepen na de ontdekking van de zogenoemde ‘Hox-genen’.
121
In het wetenschapsmagazine Natuur & Techniek van maart 2002 trof ik een artikel aan over
hox-genen die de activiteiten reguleren van grote groepen andere genen. Tijdens de evolutie
zijn ze gedupliceerd (insertie) en van functie veranderd. Hoewel hier de items ‘veldcontact’
en ‘introns’ niet worden genoemd, is een stukje uit dit artikel toch de moeite van het citeren
waard.
[...] Regulatie vàn en dóór hox-genen
Hox-genen coderen voor transcriptiefactoren (een soort eiwitten). Een deel van deze eiwitten,
het ‘homeodomein’, zorgt voor binding aan specifieke basenvolgorden in het DNA. Die
binding regelt dat nabij gelegen genen aan (of misschien juist uit) staan. Die DNA-sequentie
fungeert dus als een schakelaar en de transcriptie is in staat om de schakelaar om te zetten.
Het product van een hox-gen kan dus gevolgen hebben voor de activiteit van een groot aantal
‘doelwitgenen’ in dezelfde cel.
Dit roept de vraag op hoe de hox-genen zèlf worden gereguleerd. Dat de genen ‘geclusterd’
zijn maakt het waarschijnlijk gemakkelijker om de expressie te coördineren. Er is redelijk veel
bekend over deze ‘regulatie van de regelgenen’.
Moeizaam werk in vele laboratoria heeft veel verschillende regelelementen geïdentificeerd.
Voor dit artikel is van belang dat sommige van die elementen binnen de cluster liggen en
andere op (grote) afstand van de cluster.
Het is voorstelbaar dat in de evolutie een regelelement toevallig in de buurt van een gen komt
en zo een nieuw aspect aan het expressiedomein van een bestaand gen toevoegt, zodat het een
nieuwe functie krijgt [...]
[...] Genen die hun waarde al hadden bewezen en die bovendien doorgaan hun oude functie te
vervullen in de rest van het lichaam, krijgen een nieuw expressiepatroon. Het lijkt wel of we
hier een glimp opvangen van hoe de evolutie (soms) werkt [...]
De hox-genen worden volgens mij aangestuurd door dezelfde velden die hun opdrachten
verstrekken door bespelen van de introns van het DNA. Dit kunnen morfogenetische velden
zijn die door organismen zelf zijn opgebouwd, maar het kan ook gebeuren door intelligente
aansturingsinformatie, zoals eerder beschreven. Door deze informatieve aansturing kunnen
hox-genen naar behoren functioneren, eventueel worden gerepareerd en evolutionaire
aanpassingen ondergaan. Ook de Volkskrant wijdde een artikel aan het ontdekte hox-gen. Ik
citeer fragmenten uit dit artikel:
[...] In sommige vormen van evolutie geloofde zelfs Darwin niet. Evolutie in onwaarschijnlijk
grote sprongen bijvoorbeeld. Het blijkt nu toch te kunnen.
In theorie kunnen kleine veranderingen in erfelijk materiaal in één klap tot dramatische
veranderingen in de vorm en bouw van een organisme leiden [...]
[...] Dat evolutionaire sprongen echter wel degelijk kunnen bestaan, bewijzen twee groepen
Amerikaanse wetenschappers in een artikel in Nature van 21 februari 2002. De twee
onderzoeksteams, een uit Californië en een uit Wisconsin, keken naar het evolutionaire verband
tussen insecten en kreeftachtigen. De fruitvlieg en het pekelkreeftje dienden als
onderzoeksobjecten [...]
[...] De Amerikanen richtten hun aandacht op het Ubx-gen, een Hox-gen dat de ontwikkeling
van ledematen regelt. Het Ubx-gen van de vlieg bleek slechts op een beperkt aantal plaatsen
te verschillen van het Ubx-gen van het kreeftje. Door kleine stukje Ubx-gen, met daarop de
genetische verschillen tussen vlieg en kreeftje, uit te wisselen tussen de embryo’s van de twee
beestjes, kwamen onderzoekers er achter welke mutatie precies verantwoordelijk was voor de
122
extra ledematen. Zo kregen ze een kreeftjes-embryo dat slechts zes pootjes ontwikkelde,
terwijl het embryo van de vlieg er vele kreeg.
‘Dit is het soort onderzoek waar we al decennia op zitten te wachten’, zegt prof. dr. Frederick
Schram van de vakgroep Systematische en Geografische Dierkunde van de Universiteit van
Amsterdam. ‘Volgens Darwin moeten er tussenvormen van soorten te vinden zijn,
overgangsvormen van de ene naar de andere soort. Daarom zoeken we al jaren naar fossielen
van die ontbrekende schakels.’
‘Nu de Amerikanen bewezen hebben dat enkele mutaties in een gen grote veranderingen in
het bouwplan van een organisme kan veroorzaken, moeten we concluderen dat sommige
van die ontbrekende schakels nooit hebben bestaan. Het is niet zo dat Darwins theorie niet
waar is, maar we moeten wel anders naar die theorie gaan kijken. Tenslotte was in Darwins
tijd nog niets bekend over erfelijkheid en mutaties, hij baseerde zich puur op observaties van
planten en dieren [...] “Punctuated equilibrium” noemen we een dergelijke evolutie die met
horten en stoten verloopt. Het Amerikaanse onderzoek laat zien dat zulke evolutie
daadwerkelijk kan bestaan [...]
Op 22-10-2005 stond er een klein berichtje in de Volkskrant, dat ik in z’n geheel citeer:
[…] Natuurlijke selectie ook werkzaam in ‘junk-dna’
Evolutie – Vergelijking van het genetisch materiaal van twee populaties fruitvliegjes wijst uit
dat een groot deel van hun niet-coderend dna (‘junk’- of rotzooi-dna) onderworpen is aan
sterke natuurlijke selectiedruk. Dat schrijven Amerikaanse onderzoekers in Nature van 20
oktober. Tot nu toe werd aangenomen dat junk-dna, zo genoemd omdat lang gedacht is dat
het geen functie zou hebben, tamelijk stabiel was. Dat het toch evolueert, geeft volgens de
onderzoekers aan dat het een belangrijke biologische rol vervult, en dus allerminst rotzooi is
[…]
Volgens mij is het juist die 98% junk-DNA-introns die dient als ‘ontvanger’ ofwel ‘eerste
stemvork’ voor de resonerende ontvangst van morfogenetische- en andere informatie. De
resonans van dit ‘junk-DNA’ zorgt ervoor dat de opgevangen informatie duidelijk ‘rondzingt’
in de aura van waaruit het dan weer – inmiddels versterkt – via de macromoleculen in het
extracellulaire bindweefsel (ECM) wordt doorgegeven aan de wel voor eiwit coderende exons,
die 2% van het totale DNA uitmaken. Ik denk zelf dat het de resonantie van die 98% junkDNA is die we bij NEMO als ‘muziek’ kunnen beluisteren.
Twee procent van het DNA resoneert dus niet zelf met de fijnstoffelijke morfogenetische
velden, terwijl normaliter 98% dat wel doet.
Daarnaast zorgt dat junk-DNA – via het genereren van micro-RNA’s voor een extra regeling
van de eiwitsynthese door de exons.
Introns en exons in relatie tot ‘junk-DNA’
Om de werking van dat ‘iets anders’ duidelijker te maken volgt nu een stukje over de opbouw
van genen en de replicatie daarvan.
[...] Maar de informatie die eiwitten codeert in de genen van hogere organismen is
opgeslagen in kleine pakketjes, exons geheten, die afgewisseld worden door stukken DNA die
ogenschijnlijk niets coderen en die men introns noemde. De introns, waarvan een gen er
gemiddeld ongeveer een half dozijn bevat, zijn veel groter dan de exons, gewoonlijk tien keer
zo lang. Een van de vragen die de ontdekking van introns opriep is: waarom bestaan genen
uit verschillende delen? En een andere, daarmee verband houdende vraag luidt: hoe zijn de
introns ontstaan? [...]
123
Men veronderstelt dat introns geleidelijk in hogere organismen zijn ingebouwd vanaf
ongeveer een miljard jaar geleden. Dit omdat er tot dusverre geen introns zijn aangetroffen in
bacteriegenen, waaruit men afleidt dat ze bij deze organismen nooit hebben bestaan.
Bovendien bestaan er talrijke bekende moleculaire mechanismen waarmee introns in moderne
genen konden zijn ingebouwd. Bovendien is het patroon van introns in moderne genen
buitengewoon onregelmatig, wat een latere toevoeging van introns tot een meer voor de hand
liggende verklaring maakt.
Dat er geen introns zijn aangetroffen in bacteriegenen maakt het naar mijn idee ook zo logisch
dat bacteriën - hoewel ze tot de oudst bekende organismen behoren - nog steeds als soort
bestaan en niet zijn veranderd in hogere organismen, hoewel zij die wel mogelijk maakten
door soms als prokaryoot een symbiose aan te gaan met een eukaryoot. Het hebben van
introns maakt namelijk naar mijn idee een voortgaande evolutionaire ontwikkeling mogelijk,
terwijl het missen daarvan zorgt voor een zekere vormstabiliteit, ofwel een soort van
vorm/functie-constante die als ‘drager’ al het andere leven ondersteunt. (Zie ook mijn these
over het ontstaan van kanker)
[...] Genen van hogere organismen bestaan uit exons, die de code voor eiwitten bevatten, en
introns die niets coderen. Tijdens de transcriptie van een gen naar een boodschapper-RNA
worden de introns eruit ‘weggeredigeerd’ en de exons verenigd tot een ononderbroken
coderend gebied [...]
[...] Genen kunnen zich verdubbelen en genfamilies vormen. Maar soms kan een gen
gekopieerd worden via een RNA-intermediair waaruit de introns en de regulatorsequenties
zijn verwijderd. Zo’n pseudogen is daardoor niet functioneel [...]
De genfunctie kan dus tijdens het dupliceren wijzigen en zal dan op een andere manier gaan
coderen. Dat zou zelfs kunnen leiden tot het ontstaan van nieuwere eiwitten, want ik las ook:
[...] Een beslissend kenmerk van de exontheorie is de noodzakelijke overeenkomst tussen
exons met een of andere structurele eigenschap van eiwitten [...]
Het is nu mijn idee dat dit ‘junk-DNA’ het voor de (gestuurde) evolutie meest cruciale
deel is. Ik denk stellig dat dit junk-DNA beslist niet alleen maar gezien moet worden als
‘afval-DNA’, maar ook dient om de instructies vanuit de morfogenetische en vorminspirerende velden op te vangen en na te leven. Die introns vormen als het ware een
deel van de zend/ontvangst- apparatuur van ons lijf dat functioneert via digitaal
gecodeerde energieke instructies.
Regeneratie van een hox-gen
Op bladzijde 43 van Natuurwetenschap & Techniek, december 2005, wordt vermeld dat Bob
Pruitt ontdekte dat zich bij een afwijkende mutant van het genetisch tamelijk simpele
‘zandraketje’ een bijzonder fenomeen kan voordoen. Hij won er een Edelprijs mee.
[…] Pruitt en zijn medewerkster Susan Lolle, die in de roem mag delen, publiceerden hun
bevindingen afgelopen maart in het Vakblad Nature. Zij werkten, zoals zoveel
erfelijkheidsonderzoekers, met het zandraketje Arabidopsis thaliana, een simpel plantje zeer
geschikt voor erfelijkheidsonderzoek. Meer in het bijzonder bestudeerden zij een mutant van
het plantje, hothead geheten. Door één foutje in een gen vergroeien organen en is de plant
niet in staat zijn kleine bloemetjes te openen.
Als beide ouders gemuteerd zijn, zullen volgens de wetten van Mendel alle nakomelingen dat
ook zijn. Maar Pruitt en Lolle zagen iets anders. Een klein, maar vast percentage van de
‘hothead-nakomelingen kreeg normale bloemetjes, zoals hun grootouders. Op de een of
124
andere manier wist het plantje de puntmutatie – een enkele foute ‘letter’ in een reeks van
1782 – ongedaan te maken.
In hun artikel in Nature laten de onderzoekers zien dat ze niet over één nacht ijs zijn gegaan.
Het is geen spontane mutatie, het is geen kruisbestuiving met toevallig langskomende pollen
en ook zit er niet ergens een reservekopie van het gen in het DNA.
Het ziet er naar uit dat de plant werkelijk in staat is uit een ‘erfelijk geheugen’ te putten en
terug te keren naar de correcte letters, zoals de grootouders of de overgrootouders die
hadden. Het verschijnsel bleek ook op te treden bij andere genen uit dezelfde familie.
Dit moet een geheel nieuw mechanisme van zelfreparatie zijn, dat de afgelopen eeuw volledig
over het hoofd gezien is – het haalt de wetten van Mendel niet onderuit, maar vult ze aan […]
Het gen met 1782 letters bevatte één foute letter, waardoor kennelijk een instructie voor een
bepaalde eiwitsynthese niet correct kon worden ontvangen of uitgevoerd. Genen bestaan uit
meerdere introns en exons. Ofwel kon een bepaalde intron niet resoneren met de voor hem
bedoelde veldinformatie ofwel kon een bepaalde exon niet coderen voor een bepaalde
eiwitsynthese, ofwel kon een noodzakelijk stukje micro-RNA niet gevormd worden.
Door regeneratie van de betreffende intron- of exonfunctie conform het gezonde DNA
functioneerde de plant weer goed.
Bij deze plant was echter geen sprake van een ‘bloedtransfusie’ die de informatie omtrent het
disfunctionerende gen weer aanbood. Dus moest er nog een manier zijn om genen te
herstellen conform hun blauwdruk. En dat is rechtstreekse resonantie van de introns met
sterke veldinformatie. Kennelijk zijn de velden van het al oeroude en nog steeds bestaande
‘zandraket’-plantje zo sterk dat een transfusie van sappen van een gezonde soortgenoot niet
nodig zijn om het DNA in de bij de bloei betrokken cellen te prikkelen om zich weer te
conformeren aan de veldinformatie van de soort.
Menselijke velden zijn jonger en zwakker en daarom is er bij de mens nog een
resonantieversterking nodig in de vorm van de directe nabijheid van het gezonde genoom.
In beide gevallen was er sprake van een klein percentage cellen dat zich spontaan herstelde.
• Bij de fanconi anemie-cellen werd er geconformeerd aan het gezonde, maar iets
afwijkende, donor-DNA dat diende als versterkende intermediair.
• Bij de zandraket werd er geconformeerd aan de gezonde velden zelf, dus zonder
intermediair in de vorm van een soorgenoot. De fout werd nu geheel conform de
blauwdruk hersteld.
Maar in beide gevallen bleef het bij het herstel van een klein percentage mutanten. En dat
(vaste) percentage is waarschijnlijk een maat voor de impact van de betreffende veldsterkte.
Wat bovendien opvalt is dat het gemuteerde gen kennelijk codeert voor de uitgroei van
organen. Het is dus goed mogelijk dat we hier te maken hebben met een gemuteerd Hox-gen,
want zoals we al zagen bij de experimenten met het fruitvliegje en het pekelkreeftje coderen
Hox-genen ook voor de ontwikkeling van organen zoals ledematen.
Hieruit volgt dan dat het reeds bij fanconi anemie geobserveerde DNA-functieregenererende mechanisme zich niet alleen beperkt tot ‘gewone’ DNA functies, maar
ook tot de ‘regelende’ functies van zogenoemde Hox-genen.
En dat impliceert weer dat een (hoger) veldgestuurd regeneratiemechanisme ook een
sprongsgewijze evolutie - via de mechanismen van ‘intelligent design’ - kan
bewerkstelligen.
Het ontvangen en uitzenden van morfogenetische informatie
125
Zoals in mijn studie over het veldcontact uitvoeriger wordt uitgelegd, wordt morfogenetische
informatie door de introns ontvangen via resonantie met de quantuminformatie in de aura.
Gave introns resoneren met deze info, waardoor de amplitude van de met het DNA-patroon
corresponderende informatie wordt opgeteld bij de amplitude van de universele
morfogenetische informatie in de aura. Het individuele informatiepatroon – dat dus
betrekking heeft op dat individuele organisme – zal nu een grotere amplitude krijgen dan die
van de aangeboden universele informatie. Het individuele patroon onderscheidt zich nu door
een grotere amplitude en deze sterkere individuele informatie laat op zijn beurt de
macromoleculen van de extracellulaire matrix resoneren. Die geven deze (digitaal gecodeerde)
informatie op hun beurt – via elektronenpatronen vanuit de macromoleculen – weer door aan
de eiwitcoderende exons.
De door de introns ‘naar de aura teruggekaatste’ informatie - die als individueel patroon een
grotere amplitude heeft – wordt weer opgenomen door quantumdeeltjes en gaat meteen zelf
deel uitmaken van het morfogenetische veld van de soort.
Omdat een gemuteerd of defect gen anders of helemaal niet zal resoneren, zal deze
verandering in het individu ook meteen door het veranderde resonantiepatroon worden
opgeslagen in het morfogenetisch veld van de soort. Uitval zal geen effect sorteren, maar
verandering wordt toegevoegd als nieuwe informatie.
Elders leg ik uit dat het DNA niet resoneert met de gluonen zelf, maar dat deze fijnstoffelijke
gluonen fotonen genereren die wel in staat zijn om het materiële DNA en de macromoleculen
te laten vibreren. De informatief gecodeerde fotonen vormen dus nog een extra
organisatielaag.
Regeneratievermogen van de mens, de zandraket en de salamander
Interessant in relatie tot het voorgaande is een klein artikeltje dat op 20-8-2000 in de krant
stond onder de kop Van mens tot salamander
[...] Londen - Mensen die één of meer van hun ledematen hebben verloren, kunnen die weer
laten aangroeien als hun cellen zich maar weer herinneren hoe ze moeten regenereren,
melden Amerikaanse onderzoekers. Amfibieën zoals de salamander hebben dit vermogen
behouden. Zoogdieren, die een stuk hoger op de evolutionaire ladder staan, zijn het
kwijtgeraakt ten gunste van een superieur immuunsysteem en razendsnelle helingsprocessen.
“Ik geloof dat het vermogen tot regeneratie nog steeds in mensen schuilt”, zegt Dan Neufeld
van de Universiteit van Zuid-Dakota. “Maar dat vermogen wordt als het ware weggedrukt
door onze snelle en effectieve wondbestrijding.” Het bewijs: bij muizen met een verstoord
immuunsysteem is gebleken dat zij stukjes van hun staart weer kunnen laten aangroeien [...]
Hoewel dit een interessant stukje lijkt, blijkt uit een recentere vinding dat verwonding bij
muizen juist regeneratie van bijvoorbeeld haarzakjes kan stimuleren. Ik denk ook dat het
vermogen tot regeneratie nog steeds in de mens schuilt, maar niet wordt weggedrukt door
wondheling. Bij regeneratie komt een heel ander mechanisme om de hoek kijken. Ik zal nu
eerst een artikeltje citeren dat ik aantrof in het blad ZSANA van juni 2007:
[…] Haar groeit weer aan bij kale muizen
Voor kale, desperate mannen is het nog te vroeg voor een bezoek aan de dokter, maar kalende
muizen hoeven niet langer te wanhopen. De beestjes blijken nieuwe haarzakjes te kunnen
aanmaken. Helaas moet hun vacht daarvoor wel eerst flink worden toegetakeld met een mes.
Het experiment werd uitgevoerd aan de University of Pennsylvania. De onderzoekers
maakten diepe, ongeveer een vierkante centimeter grote wonden op de ruggen van de verder
goed behaarde muizen. Na wondheling bleven er stukjes verse huid over. Normaal blijft die
126
huid tot in de eeuwigheid kaal. Haarzakjes zijn namelijk complexe mini-orgaantjes, die meer
dan tien verschillende soorten cellen bevatten.
Herstel van deze zakjes is mogelijk als ze beschadigd zijn. Maar ze opnieuw vormen uit het
niets, dat gebeurt alleen bij ongeboren muizen- of mensenembryo’s en niet bij volwassen
dieren. Sowieso werd aangenomen dat zoogdieren bijzonder slecht zijn in het regenereren van
weefsel in tegenstelling tot bijvoorbeeld salamanders of zeesterren. Die kunnen probleemloos
een verloren staart of poot opnieuw laten aangroeien.
De muizen bleken wonderlijk genoeg wél weefsel te regenereren. Na enkele weken ontstonden
spontaan nieuwe haarzakjes in de helende wond. In de jaren vijftig was al eens geopperd dat
dit mogelijk was, maar toen ontbrak bewijs. Nu konden de onderzoekers de cellen in de wond
labelen, zodat ze de vorming van de nieuwe haarfollikels precies konden volgen. De
haarzakjes bleken niet te ontstaan uit omliggende haarzakjes en de daarin zittende haarstamcellen, maar uit huidcellen. Later groeiden er gewone, zij het kleurloze haartjes uit.
Het klinkt vreemd dat huidcellen haarzakjes kunnen maken. Maar in het laboratorium zijn ze
onder speciale omstandigheden aan te zetten tot van alles. Huid is biologisch gezien niets
anders dan de buitenste bekleding van een dier. Schubben, ook een vorm van huid, zijn om te
vormen tot veren. Mondsluimvlies kan tandachtig worden en het hoornvlies uit een oog kan
haren vormen.
Het bijzondere van het Amerikaanse onderzoek is dat de haarzakjes zich vormden onder
natuurlijke omstandigheden. De onderzoekers ontdekten dat het alledaagse proces van
wondheling een cascade van reacties teweeg brengt, de ‘Wnt-protein mediated signalling
pathway’. Stimuleerden ze dit Wnt-systeem, dan kregen de muizen extra veel haarzakjes.
Blokkeerden ze het systeem, dan groeiden er geen haarzakjes meer. De onderzoekers hopen
dat ze in de toekomst niet alleen haargroei, maar ook wondheling en huidziekten kunnen
beïnvloeden door de Wnt-pathway te manipuleren.
Wel bleek de wondgrootte bepalend. Was de geheelde wond minder dan 0,25 cm2 groot, dan
bleef de haarvorming achterwege. Hoe ouder de muizen bij verwonding waren, hoe groter de
wonden moesten zijn om haargroei te zien.
Dat de spontane haarvorming nooit is gevonden bij menselijke patiënten, komt waarschijnlijk
doordat grote wonden altijd worden gehecht en afgedekt met gaas en verband. Dat versnelt
de wondsluiting, maar zit wellicht haarvorming in de weg. Ook bij muizenexperimenten
worden wonden normaliter dichtgenaaid en verbonden. Het was toeval dat de
wetenschappers de haargroei deze keer wél te zien kregen. Ze deden onderzoek naar haarstamcellen. Om te bestuderen hoe die stamcellen aan de wandel gaan bij wondheling, lieten
ze de wonden expres open liggen.
Toen de onderzoekers de verse stukjes huid onder de microscoop legden, bleken de nieuwe
haarfollikels dezelfde ontwikkeling te volgen als in een muizenembryo. Ze denken dat de huid
door de verwonding terugvalt in een embryonale fase, waardoor ze gevoelig worden voor
signalen uit de Wnt-pathway. Als vergelijking gebruiken ze een hert. Bij het afvallen van het
gewei, ontstaat een wond. Die wordt opnieuw behaard en er ontspruit het knopje van een
nieuw gewei. Kennelijk beschikt het hert het hele jaar over cellen met regeneratieve
vermogens, alleen moeten die cellen gewekt worden […]
•
Bij de verwonde muizen was sprake van embryonale differentiatie. Omdat huidcellen
behoren tot de oudste soort cellen die ooit aan de evolutie ten grondslag lagen hebben ze
een groot vermogen tot differentiëren en worden ze daarbij aangestuurd door oude en
sterke velden. Huidcellen hebben daarom morfogenetisch gezien heel oude velden die
zelfs nog ouder zijn dan die van salamanders en ook informatie bevatten over de eerste
behaarde diersoorten. Dat is ook de reden dat verwondingen bij de mens kunnen genezen.
Als de huid net zo jong was als de mensheid zelf, dan zouden wonden niet zomaar kunnen
127
•
•
•
•
•
•
genezen. Juist het feit dat evolutionaire voorgangers al beschikten over ‘huid’, zorgt
ervoor dat bij de jongere mens de regeneratie van nieuwe huid met grote kracht wordt
aangedreven door aansturende informatie.
Hoe groter de wond hoe sterker beroep wordt gedaan op de oude velden die wondheling
aansturen door middel van het regenereren van nieuwe huidstamcellen. Die
huidstamcellen voorzien ook in stamcellen die moeten uitgroeien tot haarzakjes. Hoe
sterker de veldaansturing is, hoe groter ook de kans dat er tevens haarzakjes worden
gevormd. Daarom zien we ook een dichtere bezetting met haarzakjes bij grotere wonden.
Bij het hert is sprake van morfogenetische velden die voorzien in aansturing tot het
afstoten van het oude gewei, gevolgd door aansturing tot het ontwikkelen van nieuwe
beharing en de vorming van een nieuw gewei. Het hert volgt gewoon zijn natuurlijke
aansturing waarvoor de informatie al sinds het begin van zijn evolutionaire ontwikkeling
is opgeslagen in de velden van zijn soort.
Bij de jongere menselijke soort zal waarschijnlijk gen sprake zijn van de ontwikkeling van
haarzakjes – ook niet als wondbedekking achterwege wordt gelaten. De mens is van
nature al veel minder behaard dan bijvoorbeeld ijsberen en mollen. Informatie voor de
vorming van haarzakjes is bij de mens niet dominant meer en heling bij de mens betekent
eigenlijk primair nog de vorming van nieuwe huidcellen. Bij muizen is de informatie voor
haarzakjes nog wel primair actueel, hetgeen de aansturing tot differentiatie tot haarzakjes
sterker maakt dan bij de mens.
Het regeneratievermogen voor de haarzakjes nam af met het klimmen van de leeftijd. Ook
de sterkte van de aansturing door veldinformatie neemt af met het ouder worden.
Veldsterkte wordt ook bepaald door de mate waarin metabole processen vrijkomende
katabole energie genereren in de vorm van quantumdeeltjes die met elkaar zorgen voor de
resonantiekwaliteit van het energieveld. Hoe sterker metabolisme, hoe meer katabole
energie, hoe meer quantumdeeltjes vrijkomen en hoe sterker de gezamenlijke resonantie
van de energieke informatie wordt. Met het klimmen der jaren neemt het metabolisme af.
Bij embryo’s is dat metabolisme relatief het sterkst. Bij oudere muizen was er door een
minder sterk metabolisme sprake van een verzwakking van de veldsterkte van de
aansturende informatie en dit kan dan weer worden gecompenseerd door de verwonding
groter te maken, waardoor er een groter beroep wordt gedaan op huid-regeneratieve
informatie, die daardoor ook sterker wordt en ook beter voor celdifferentiatie kan zorgen.
Als het Wnt-systeem werd gestimuleerd, dan ontstonden er extra veel haarzakjes. Dat
duidt er op dat het Wnt-systeem functioneert als een soort van intermediair tussen
morfogenetische veldinformatie en het organisme zelf. Stimulering van het Wnt-systeem
werkt eigenlijk ook als versterking van de veldaansturing, waarvan dat Wnt-systeem een
verlengstuk is. En hoe sterker veldaansturing betreffende behaarde huid, hoe sterker ook
de vorming van haarzakjes zal zijn.
Het Wnt-systeem is ook te stimuleren door het versterken van de veldinformatie zelf,
bijvoorbeeld door bioresonantie.
Salamanders hebben zeer oude velden die waarschijnlijk nog ouder en sterker zijn dan die van
de zandraket. Bij salamanders en de zandraket zijn die velden sterker dan die van de mens.
Dat is ook de reden dat de zandraket kans ziet tot spontane regneratie van zijn genoom en dat
de salamander zelfs weefsels kan regenereren.
• De mens regenereert spontaan in sommige cellen DNA onder invloed van gezond bloed.
• De zandraket genereert zijn bloeifunctie onder invloed van louter morfogenetische info.
• De salamander regenereert zelfs compleet weefsel onder invloed van morfogenetische
info.
128
Het vermogen tot een vorm van regeneratie van het genoom - in de zin van functieherstel zagen we al bij de beschrijving van het door bloedtransfusies gestimuleerde spontane herstel
van cellen bij de fanconi anemie. Ondanks dat de menselijke velden niet sterk genoeg zijn
voor een volledig spontane regeneratie, is dat wel mogelijk bij een bepaalde mate van
stimulering.
Ik vraag me af of het niet mogelijk zou kunnen worden dat het menselijk organisme zich weer
fysiek herstelt conform de totale genetische blauwdruk van het complete vehikel van de ziel.
Als Dan Neufeld inderdaad gelijk heeft en het vermogen tot regeneratie nog steeds in de mens
schuilt - zoals eigenlijk in het voorgaande over de fanconi anemie al werd onderbouwd - dan
is een herontwikkeling van verloren gegane DNA-functies door een versterkt veldcontact niet
geheel denkbeeldig. Nog steeds aanwezige stamcellen spelen hierbij een rol. Zouden hogere
diersoorten – zoals de mens – het vermogen tot regeneratie van hun genoom hebben verloren
doordat de morfogenetische velden van jongere soorten zwakker zijn dan die van de relatief
zeer sterke velden van heel oude soorten, zoals de salamander? Ik denk van wel.
Als een sterk signaal uit de morfogenetische velden de basisvoorwaarde is voor het weer
regenereren van een organisme conform zijn blauwdruk, dan zouden we middels hedendaagse
technologie ook kunnen zorgen voor een signaalversterking van de energieke
morfogenetische informatie in het energielichaam van de mens.
Ik geloof alleen zelf niet dat een verstoord immuunsysteem de sleutel is tot het activeren van
regeneratieprocessen.
Het energieveld van de salamander
Op bladzijde 41en 42 van Handboek energetische geneeskunde, door dr. Richard Gerber,
1988/1997, Becht, Haarlem, staat iets interessants te lezen over het energieveld van de
salamander dat beslist niet in tegenspraak is met de bovenstaande uitspraak van Dan Neufeld
en zijn collega’s. Ik zal dit stukje citeren, vergezeld van de bijgaande illustratie.
[…] Het eerste materiaal voor de bewijsvoering van het bestaan van een holografisch
energielichaam is het werk van de neuro-anatoom Harold S. Burr van de Yale University in
de jaren veertig. Burr bestudeerde de vorm van energievelden om levende planten en dieren.
Burrs werk strekte zich ook uit tot de vorm van elektrische velden om salamanders heen. Hij
kwam tot de ontdekking dat de salamanders een energieveld hadden dat in vorm ongeveer
overeenkwam met dat van het volwassen dier. Hij ontdekte ook dat dit veld een elektrische as
bevatte die zich op één lijn bevond met het brein en de ruggengraat.
Burr wilde precies weten op welk moment in de ontwikkeling van het dier deze elektrische as
ontstond. Hij begon de energievelden in steeds vroegere stadia in de ontwikkeling van de
salamander in kaart te brengen. Burr kwam tot de ontdekking dat de elektrische as ontstond
in het niet bevruchte ei. Deze ontdekking was in tegenspraak met de toen heersende
opvattingen over biologie en genetica.
Burr formuleerde de theorie dat de elektrische as die zich op één lijn bevond met het
zenuwstelsel van de salamander, overeenkwam met de as in het onbevruchte ei. Zijn
onderzoek om deze theorie te ondersteunen bestond onder meer uit een ‘etiketterings’procedure. Omdat amfibieën zoals de salamander zeer grote eieren leggen, kon men via
rechtstreekse, visuele observatie met een biomicroscoop de elektrische as van het onbevruchte
salamanderei markeren. Burr injecteerde met een micropipetje druppeltjes onuitwisbare
donkere inkt langs de as van het ei. Hij ontdekte dat de donkere inkt altijd werd opgenomen
door de hersenen en de ruggengraat van de zich ontwikkelende salamander […]
129
In Natuurwetenschap & Techniek van december 2004 trof ik een vervolg aan op het
hierboven geciteerde onderzoek van Dan Neufeld, inzake het weer regenereren van verloren
lichaamsdelen door laag op de evolutionaire ladder staande amfibieën zoals een salamander.
Ik citeer stukken uit dit artikel onder de titel: Kampioen regeneratie.
[…] Een afgerukt been groeit weer aan, een vernield oog repareert zichzelf. Het klinkt als
tovenarij, maar de axolotl kan het. Dit oeroude reptiel, dat z’n leven lang larf blijft, beschikt
over herstelmechanismen die mogelijk ook in de mens geactiveerd kunnen worden.
De axolotl lijkt van was gemaakt, onafgewerkt, met kieuwen als uitstekende bosjes aan het
hoofd. Als had een dikkopje vergeten om kikker te worden. Deze Mexicaanse salamander is al
tweehonderd jaar een bron van fascinatie voor onderzoekers.
“Deze salamanders zijn de kampioenen van de regeneratie onder de gewervelde dieren”,
vertelt Elly Tanaka van het Max Planck instituut voor moleculaire celbiologie en genetica in
Dresden. “Zelfs een uitgegroeide, volwassen axolotl, van een voet lang, kan in een paar
weken een afgehakt been, een complete staart, een stuk kaak, een verloren oog en zelfs een
deel van zijn hersenen terug laten groeien.”
Recente ontwikkelingen werpen nieuw licht op dit verbluffende regeneratievermogen. Ook
mensen bezitten namelijk cellen in allerlei organen, van de lever tot de hersenen, die
mogelijk in staat zijn herstelwerkzaamheden uit te voeren. Welk potentieel deze stamcellen
hebben, zal nog moeten blijken. Een blik op de eerste-hulpafdeling van een ziekenhuis toont
al dat onze mogelijkheden vergeleken met de axolotl nogal beperkt zijn. De onderzoeksgroep
van Tanaka en wereldwijd nog zo’n duizend laboratoria houden zich dan ook bezig met de
vraag: als die dieren dat kunnen, waarom wij dan niet?
Pseudostaart De axolotl bestaat al 350 miljoen jaar en is in die tijd ogenschijnlijk weinig
veranderd. Als de principes van regeneratie al zo oud zijn, is er een kans dat ze ook in
zoogdieren nog in aanleg aanwezig zijn en weer tot leven gewekt kunnen worden.
Onderzoekers zullen zich dan wel eerst moeten verdiepen in de fysiologische processen in een
axolotl wanneer die, bijvoorbeeld, een deel van zijn staart verliest. Anders dan hagedissen,
kunnen axolotls niet eenvoudig hun staart afwerpen als laatste redmiddel wanneer een vogel
ze bijna te pakken heeft. Bij een hagedis groeit daarna slechts een pseudostaart aan van
bindweefsel, zonder botten en ruggenmerg. Bij een axolotl die zijn staart verliest, groeit een
nieuwe met alles erop en eraan, ruggengraat, zenuwen, spieren en bloedsomloop.
Bij jonge, slechts enige centimeters lange exemplaren hebben wetenschappers de laatste
decennia onder de microscoop gevolgd wat er gebeurt in de wond na letsel. Het begin is niet
ongewoon. Daar waar de wond ontstaat, sluiten bloedstolsels snel de beschadigde bloedvaten
af. Binnen zes uur kruipen echter huidcellen van de rand over de wond heen en groeien tot
een dun velletje aaneen. Onder deze huid heerst op het eerste gezicht de chaos: schijnbaar
ordeloos ‘wandelen’ enige honderden tot duizenden cellen naar de zijkant van het stompje,
waar ze een amorfe celprop bouwen, de blastem.
De cellen vermenigvuldigen totdat het er na enige dagen meer dan 100.000 zijn. Dan vormt
zich, binnen twee weken, uit de ongeordende celklomp de interne structuur van een nieuwe
staart. Ruggengraat, ruggenmerg en spieren vinden hun plek. De staart bereikt pas een
maand later zijn volle grootte, gelijk aan de oude, maar vanaf twee weken is de staart
volledig aangelegd.
Tanaka weet precies hoe deze fasen verlopen, haar bureau is bezaaid met de zwartwitopnamen van de microscoop. De Amerikaanse is echter meer geïnteresseerd in iets dat
zelfs met de beste microscopen niet te fotograferen is. “We willen weten waar die cellen de
informatie vandaan halen om te weten wat ze moeten doen”, zegt ze.
130
Het eindresultaat van de regeneratie geeft aan dat het een perfect georkestreerd proces is.
De cellen worden op precies het goede tijdstip bij de wond ontboden, ze vermeerderen en
ontwikkelen zich tot de juiste gedaante en stoppen subiet met groeien zodra het orgaan
klaar is. Hoe ‘weet’ een cel midden in de celklomp wat hij moet doen? Hoe weet hij dat hij
een deel van een staartpuntje moet worden en niet van een nieuwe kieuw. Is er ‘iemand’ die
de planning coördineert? […]
“Welk ontwikkelingspad een cel inslaat, hangt af van de verhouding met zijn buren”, denkt
Tanaka. Deze beslissing valt echter zeer vroeg in het proces. Als een nog niet uitgegroeide
bloedprop van een beenstomp slechts 10.000 cellen bevat, wordt getransplanteerd naar een
ander deel van de axolotl, groeit daar een nieuw been aan. De cellen weten dus al dat ze
‘been’ moeten worden.
Meer kennis over de groeivolgorde maakt hopelijk duidelijk waarom het regeneratievermogen
van zoogdieren zo begrensd is […]
Nu zal ik citeren wat ik op bladzijde 82 van het Handboek energetische geneeskunde, van
Richard Gerber, Becht, 1997, las over het regeneratievermogen van de salamander. Getoond
werd een diagram van het verloop van de elektrische stroom bij experimentele amputatie bij
een kikker en een salamander. Ik citeer:
[...] Misschien ligt de meest revolutionaire toepassing van elektrotherapie in het stimuleren
van het aangeboren vermogen van het lichaam tot weefselherstel. Wetenschappelijk
onderzoek waartoe dr. Robert Becker, orthopedisch chirurg in New York, de aanzet heeft
gegeven, heeft fascinerende feiten aan het licht gebracht over de wijze waarop elektrische
stroom in het zenuwstelsel een bijdrage levert tot genezing en herstel van weefsel. De meest
verbreide toepassing van zijn onderzoeksresultaten heeft plaatsgevonden op het terrein van
versneld genezen van botbreuken door extern toegepaste elektromagnetische velden.
Het oorspronkelijk werk van Becker was geconcentreerd rond het verschijnsel van elektrische
stroom bij verwondingen. Een voorbeeld hiervan is het elektrisch vermogen dat kan worden
gemeten op de stomp van een geamputeerd lichaamsdeel bij een proefdier. Becker kwam tot
de conclusie dat hij een proefdier chirurgisch van een lichaamsdeel kon ontdoen en
veranderingen in het elektrisch vermogen kon meten tijdens de daarop volgende dagen van
genezing en herstel van de wond. Bij het bestuderen van het complexe proces van
weefselherstel onderzocht Becker de verschillen in herstelmechanisme bij salamanders en
kikkers. Omdat kikkers en salamanders een fase in de evolutie uit elkaar liggen, kunnen
salamanders complete lichaamsdelen nieuw laten aangroeien van de resterende stomp, terwijl
kikkers dat niet kunnen.
Kikkers blijken op een bepaald punt in de genetische ontwikkeling langs de amfibische lijn dit
evolutionaire vermogen te zijn kwijtgeraakt. Becker was enorm geïnteresseerd in kleine
elektrische verschillen in de elektrische stroom bij verwondingen, zoals gemeten in de stomp
bij salamanders die lichaamsdelen weer kunnen laten aangroeien en bij kikkers die daar niet
toe in staat zijn.
Becker amputeerde de poten van salamanders en kikkers en voerde met elektroden metingen
uit van het elektrisch vermogen op het punt waar het weefsel genas. De kikkers gaven een
positief elektrisch vermogen te zien, dat in de loop van de tijd het nulpunt bereikte naarmate
de stomp genas. Maar de salamanders lieten een omkering van de polariteit naar de min
zien, nadat ze in het begin net als de kikkers een positieve lading te zien gaven. Deze
negatieve lading van de verwonding werd langzamerhand weer nul in de dagen dat bij de
salamander een geheel nieuw lichaamsdeel aangroeide.
Het enige waarneembare verschil in elektrisch vermogen tussen beide verwondingen was
dat de salamander, die een nieuwe poot kon laten groeien, een omslag in elektrische lading
131
van positief naar negatief te zien gaf. Becker vroeg zich af of het resultaat zou worden
beïnvloed als hij kunstmatig een negatieve lading door de herstellende stomp van de kikker
zou sturen. Dat deed hij en tot zijn verbazing groeide er bij de kikker een complete nieuwe
poot aan.
De gedachte om met behulp van elektrostimulatie nieuwe ledematen of organen te laten
groeien, is revolutionair. Op dit moment is het niet mogelijk om met stelligheid te beweren dat
de elektrische stimulatie in hoofdzaak van invloed is op het cellulaire herstelmechanisme of
dat het mogelijkerwijs het holografisch potentieel vrijmaakt van het etherisch lichaam [...]
Om met de laatste dubbele opmerking te beginnen, denk ik dat elektrostimulatie - en dan met
name die met de negatieve polariteit en omkering van het al aanwezige positieve veld - van
enorm grote invloed is op het cellulaire herstelmechanisme omdat hiervoor een (extra) sterk
contact met de blauwdruk van de soort nodig is. Hoe groter het polariteitsverschil tussen de
positieve veldinformatie en het negatief geladen exon-DNA, hoe beter de ontvangst van
morfogentische instructies. De besproken elektrostimulatie maakt dus in principe het
holografisch potentieel - dat we moeten zien als de energetische blauwdruk in de
morfogenetische velden - vrij van het etherisch lichaam, in die zin dat de morfogenetische
informatie - die via de aura wordt geïntermedieerd - beter kan worden opgenomen door de
exons van het nog aanwezige DNA van het organisme dat daarna de eiwitsynthese voor de
regeneratie van weefsels kan dicteren. De differentiatie van de klomp cellen die zich bij de
wondrand vormt wordt eveneens aangestuurd door het morfogenetische veld.
Dit betekent echter niet dat het ook bij hoger geëvolueerde organismen zoals apen en mensen
zonder meer zal lukken om verloren gegane weefsels weer te regenereren.
Voor regeneratie van verloren weefsels is een extra sterke impuls nodig vanuit de
morfogenetische velden en daarvoor is dan ook een ‘luidsprekerkwaliteit’ nodig van de
betreffende morfogenetische veldinformatie. De velden van salamanders en de slechts iets
jongere kikkers bestaan al heel erg lang en hebben daarom al een relatief enorme amplitude
opgebouwd. Die groter ‘zendkracht’ ofwel ‘amplitude van de energetische informatie’ wordt
opgebouwd door cumulatie van alle ‘energetische ontwikkelings- en ervaringsinformatie van
de soort’ die in de loop der tijd wordt bijgeschreven in het betreffende morfogenetisch veld
van een bepaalde soort. Hoger geëvolueerde wezens zijn evolutionair gezien jonger, bestaan
korter en hebben dus pas een minder grote amplitude opgebouwd. Het veld van de mens is het
jongst en heeft de kleinste amplitude, waardoor de zendkracht (nog) niet voldoende is om
regeneratie te bewerkstelligen. Het verschil tussen de regeneratieve vermogens van de kikker
en de salamander ligt dus in het verschil in sterkte (leeftijd) van hun morfogenetische velden.
Uit het artikel in N&T - dat een vertaling is van het artikel ‘Der Wunderheiler aus Mexiko’ uit
Max Planck Forschung – komen enkele interessante dingen naar voren, die in chronologische
volgorde zal opsommen.
• De axolotl is een oeroud dier dat al 350 miljoen jaar bestaat en in al die tijd weinig
veranderd is. Dat houdt in dat dit dier beschikt over zeer oude morfogenetische velden die
tot op de dag van vandaag nog steeds in sterkte toenemen, doordat axolotls nog steeds
continu functioneringsinformatie bijschrijven in deze energieke velden. Deze velden zijn
dus veel ouder – maar vooral veel sterker – dan de morfogenetische velden van de pas
veel later ontstane zoogdieren en de relatief nog zeer jonge mens.
• Het blijkt dat de axolotl allerlei orgaan- en hersenfuncties en zelfs botten kan regenereren
vanuit zijn stamcellen. Ook de mens is in al zijn organen voorzien van stamcellen. Het
lijkt er dus op dat de vraag waarom axolotls zich wel kunnen regenereren en mensen niet,
beantwoord kan worden door het gegeven dat de axolotl beschikt over morfogenetische
132
•
•
•
velden met een veel sterker signaal. Want een ander verschil tussen de axolotl en de mens
is tot dusver niet gevonden.
Binnen twee weken ontstaat de interne structuur van nieuwe staart, dus regeneratie van het
genoom kan met twee weken een feit zijn, want dan is de nieuwe structuur volledig
aangelegd en regeneratie van het genoom gaat vooraf aan de door het DNA gedicteerde
eiwitsynthese die nodig is voor de vorming van nieuwe structuren.
De reden dat een nog niet volgroeide bloedprop na transplantatie al precies weet dat ze
moet gaan uitgroeien tot een nieuw been is dat die cellen niets anders doen dan opnieuw
invulling geven aan hun plek in de volledige blauwdruk van de soort. Dat ontwikkeling
plaats vindt conform een blauwdruk waarvoor het energielichaam van één cel al kan
intermediëren, wordt duidelijk gemaakt door de bevinding van dr. Burr, dat al in een
onbevrucht ei een energieke, elektrische as zichtbaar is. Dat is niets anders dan de as van
het energielichaam – ofwel de aura – van alle levende organismen, inclusief de mens. Die
elektrische as is de oriëntatie voor de differentiatie van de stamcellen.
De onderzoeksgroep van Tanaka wil graag weten waar de cellen de informatie vandaan
halen om te weten wat ze moeten doen. Deze onderzoekers zullen zich nu primair dienen
te verdiepen in energieke dynamieken in plaats van alleen in de fysiologische. Inmiddels
al 60 jaar oude onderzoeksresultaten geven in feite reeds het antwoord op de vraag die
duizenden onderzoekers zich al jarenlang stellen. Waarom werd dit onderzoek van dr.
Burr aan de Yale University zo lang genegeerd? Is dat vanuit de onwil om af te stappen
van het lang niet zaligmakende biochemische paradigma? Waarom bewandelt men geen
andere en al lang door enkele reguliere wetenschappers gemarkeerde wegen die een ander
uitzicht kunnen bieden? Is het te begrijpen dat in een wereld die de mond vol heeft van
innovatieve doorbraken duizenden wetenschappers zich nog steeds het hoofd breken over
vragen waarop de antwoorden al door collega’s zijn aangedragen? Mevrouw Tanaka moet
gewoon het boek van dr. Gerber aanschaffen en/of dat 60 jaar oude onderzoek van Burr
tevoorschijn toveren. Die geheimzinnige ontwikkelingsplanning wordt inderdaad perfect
geregisseerd en de daarvoor verantwoordelijke coördinator is ‘God’, of althans de ook al
eerder door de bioloog Sheldrake gepostuleerde morfogenetische velden die een
belangrijk deel uitmaken van het ‘goddelijk concept’, dat helaas nog steeds niet op de
juiste manier wordt begrepen.
In relatie tot de ouderdom van de soort axolotl citeer ik even een stukje uit het hoofdstuk ‘De
ontwikkeling van het leven’ uit het boek Het Levensweb, door Fritjof Capra:
[…] Naarmate de celspecialisatie in grotere en complexe levensvormen toenam, verminderde
het vermogen tot zelfherstel en regeneratie steeds verder. Platwormen, polipen en zeesterren
kunnen vrijwel hun gehele lichaam regenereren vanuit een klein stukje. Hagedissen,
salamanders, krabben, kreeften en veel insekten zijn nog steeds in staat om verloren gegane
organen of ledematen te vervangen, maar bij hogere dieren blijft het regeneratievermogen
beperkt tot weefselherstel bij verwondingen. Als gevolg van dit verlies van
regeneratievermogen treedt bij alle grotere organismen veroudering en uiteindelijk sterfte op.
Maar met de seksuele voortplanting heeft het leven een nieuw type regeneratief proces
uitgevonden, waarbij steeds opnieuw gehele organismen worden gevormd via een teruggang,
in elke ‘generatie’, naar een eenvoudige eukaryote cel […]
In een voorgaand citaat tikte ik: […] Bij een hagedis groeit daarna slechts een pseudostaart
aan van bindweefsel, zonder botten en ruggemerg […]
De hagedis is evolutionair gezien jonger dan de axolotl en dus hebben zijn lichaamscellen een
jonger soortspecifiek DNA dat contact onderhoudt met jongere morfogenetische velden.
133
Dat geldt echter niet voor het bindweefsel dat zijn lichaamscellen bij elkaar houdt. Het
bindweefsel van hogere dieren zoals de axolotl en de jongere hagedis functioneert via DNA
dat wel even oud is omdat het in beide gevallen afstamt van dezelfde blauwgroene bacterie
die bij een symbiose in de oertijd de begon te functioneren als ‘uitwendige chloroplast’. Waar
hij bij planten in de cel bleef, klom hij bij dierlijke cellen door het membraan naar de
buitenkant van de cel. Dit wordt in mijn studie over veldcontact nader toegelicht.
• Bij een axolotl is zijn eigen kern-DNA zo oud – en staat het in verbinding met zulke sterke
morfogenetische velden – dat er voldoende informatie is om zijn stamcellen te activeren
om alsnog uit te groeien conform de blauwdruk. Ook zijn bindweefsel gehoorzaamt de
velden die werden gevormd vanaf het moment in de evolutie dat die symbiose ontstond.
• Bij een evolutionair gezien iets jongere hagedis is zijn eigen kern-DNA niet oud genoeg en
zijn z’n morfogenetische velden niet sterk genoeg om vanuit overgebleven cellen een
compleet nieuw stuk organisme te ontwikkelen. Zijn bindweefsel-DNA gehoorzaamt
echter wel aan zijn oeroude velden en vermeerdert zich wel. Dat dit gebeurt in de vorm van
een pseudo-staart komt omdat de velden van de cellen en die van het bindweefsel
onderling gerelateerd zijn, omdat ze samen moeten zorgen voor de invulling van dezelfde
blauwdruk. Het is te vergelijken met de ingekleurde lijnen/contouren van een tekening.
Samen zorgen ze voor een compleet beeld. Bij de hagedis wordt alleen de lijntekening
opnieuw uitgevoerd.
• Bij de mens treden er na een verwonding soms woekeringen van bindweefsel op. Ook de
stamcellen van de mens kunnen zich niet spontaan meer verder ontwikkelen vanwege de te
zwakke velden. Maar hun bindweefsel tracht nog wel ‘gaten in de blauwdruk’ op te vullen.
Omdat de menselijke velden veel jonger en zwakker zijn dan die van de hagedis, is de
relatie tussen lijnenspel en kleur nog zwakker, waardoor de kwaliteit van het
gecombineerde veldcontact zodanig vermindert dat ook het lijnenspel vervaagt en het
bindweefsel zich ontwikkelt als een ongevormde massa.
Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat hoe ouder de nog steeds bestaande soort, hoe
sterker zijn morfogenetische velden en hoe beter zo’n soort zich kan regenereren.
Eigenlijk is dat hele regeneratievermogen dus afhankelijk van één factor, namelijk de
sterkte van de morfogenetische instructies die hij ontvangt.
De rol van stamcellen in het regeneratieproces
In Genen en gezondheid, geschreven door Peter Raeymaekers in samenwerking met het
Vlaams interuniversitair instituut voor biotechnologie, 2001, Wetenschappelijke bibliotheek
van Natuur & Techniek, lees ik op de bladzijden 195 en 197 de volgende beschrijving van de
pas tamelijk recent ontdekte stamcellen:
[...] Wel beschikt de mens nog steeds over een aantal pluripotente cellen. Deze cellen, die nog
kunnen uitgroeien tot verschillende celtypen, noemt men ook wel voorlopercellen of
stamcellen. Bij normale deling vormen stamcellen identieke dochtercellen, maar onder
invloed van bepaalde groei- en differentiefactoren ontwikkelen ze zich tot meer finale celtypen,
met een specifieke functie en een speciale plaats in het lichaam. Zo groeien gedurende ons
hele leven leverstamcellen in de lever uit tot levercellen en hematopëtische stamcellen in het
beenmerg tot diverse soorten witte en rode bloedcellen [...]
[...] Naarmate we ouder worden, daalt het aantal stamcellen in ons lichaam. Men vermoedt
echter dat het volwassen lichaam in elk orgaan nog steeds een beperkt aantal stamcellen heeft.
Onder normale omstandigheden worden deze cellen niet geactiveerd, zodat de specifieke
differentiatiefactoren ontbreken. Dit kan betekenen dat elk van ons in zijn eigen lichaam een
collectie cellen heeft die de basis kunnen vormen voor vrijwel eindeloze celvernieuwing.
134
Zo verrasten Fred Gage van het Salk-instituut in San Diego (VS) en Peter Eriksson van de
universiteit van Göteborg (Zweden) enkele jaren geleden de wetenschappelijke wereld met de
melding dat volwassen menselijke hersenen nog stamcellen bezitten die met de juiste
stimulatie kunnen uitgroeien tot nieuwe neuronen. Zij zetten hiermee het neurobiologische
dogma op de helling dat in volwassen hersenen geen nieuwe zenuwcellen zouden worden
bijgemaakt, terwijl de oude wel afsterven.
Sinds hun ontdekking enkele jaren geleden is de interesse in menselijke stamcellen enorm
toegenomen, vooral die in de embryonale stamcellen. Tijdens de vroege ontwikkeling van het
embryo, in het blastocyst-stadium, vormen de embryocellen een hol balletje ter grootte van
een speldenknop, waarin zich een vloeistof met een twintigtal stamcellen bevindt. Deze
stamcellen zullen in de loop van negen maanden uitgroeien tot een nieuw individu (...)
Nieuwe hersencellen.
Tamelijk recent stond er in het blad Natuur & Techniek een publicatie onder het kopje
‘Actueel’.
Ik citeer:
San Diego/Göteborg (US/SW) - Een Amerikaanse en een Zweedse neuroloog ontdekten dat
bij volwassen mensen nieuwe hersencellen ontstaan. Jarenlang ging de medische wereld
ervan uit dat dit onmogelijk was.
Dat volwassen ratten nieuwe neuronen in de hersenen produceren was al lang bekend. Dit
gebeurt doorgaans in de hippocampus. Fred Cage en Peter Eriksson onderzochten daarom
ook bij mensen de hippocampus. Dit deel van de hersenen speelt een belangrijke rol in het
leerproces. Met chemicaliën die opgenomen worden in nieuw DNA konden ze nieuwe
neuronen detecteren. De chemicaliën zorgen ervoor dat jonge cellen oplichten.
Deze ontdekking kan belangrijke ontwikkelingen in de neurologie in gang zetten. Beschadigd
hersenweefsel kan zichzelf wellicht repareren met toegevoegde gezonde neuronen. Dat biedt
uitzicht op kunstmatig hersenweefsel voor transplantatiedoeleinden. Dat gebeurde al eerder,
maar alleen met hersenweefsel van een foetus. De ethische bezwaren die daaraan kleven zijn
te omzeilen door te kweken met volwassen hersencellen. Zo ver is het echter nog niet.
Hersenweefsel is zeer delicaat en daardoor moeilijk te onderzoeken. Cage en Eriksson
toonden nog niet aan dat de nieuwe neuronen verbindingen aangaan met omringende
neuronen. De jonge cellen functioneren pas als dat gebeurt. In ieder geval geeft deze vinding
aanleiding tot het zoeken van een factor in de hippocampus die ook in andere hersendelen de
aanwas van nieuwe cellen stimuleert [...]
De ontwikkelingen in de wetenschap gaan door en in de Science van 9-11-2007 verscheen een
artikel door Louis Manganas en collega’s getiteld: ‘Magnetic resonance spectroscopy
identifies neural progenitor cells in the live human brain’. Noorderlicht van de VPRO bracht
kort daarop een eigen interpretatie van dit artikel waaruit ik zal citeren:
[…] In gezonde hersenen verschijnen steeds nieuwe zenuwcellen. Amerikaanse neurologen
denken nu op scans te kunnen aanwijzen waar dat gebeurt. Als het klopt, heeft hun
ontdekking grote gevolgen voor het hersenonderzoek […]
[…] De proeven die het team deed, onder leiding van kinderneurologe Mirjana MaleticSavatic, begonnen met muizen. Van die beestjes is nauwkeurig bekend war de stamcellen zich
beviden. Ze zitten in de hippocampus, een zeepaardvormig gebiedje in iedere hersenhelft dat
een grote rol speelt bij het opslaan van herinneringen, en in de subventriculaire zone, een
cellaag rond holtes aan weerszijden van het brein.
Zulke stamcellen hebben de onderzoekers uit de muizenhersenen gehaald en in hun
laboratorium opgekweekt, tegelijk met allerlei andere celtypen uit het muizenbrein.
135
Vervolgens keken ze ernaar met kernspinresonantie, de techniek achter de MRI-scanner. Dat
leverde een patroon van pieken en dalen op, die per celtype verschilden.
Bij de stamcellen was een piekje te zien dat bij geen van de andere cellen voorkwam. Het
verraadt de aanwezigheid van een of andere stof, die blijkbaar alleen in die hersenstamcellen
zit. Waarschijnlijk een vetzuur, al is nog onduidelijk welke precies.
En dat hoefden de onderzoekers ook helemaal niet te weten om ermee uit de voeten te kunnen.
Ze besloten in de hersenscans van levende ratten op zoek te gaan naar het piekje dat de
stamcellen verraadt. Aanvankelijk was het moeilijk te vinden tussen alle andere pieken, maar
met een stevig wiskundige bewerking bleek het toch uit de brei van gegevens te rollen.
Zo werd het mogelijk om in hersenbeelden aan te geven waar de vernieuwende cellen zitten.
Bij ratten, maar, zo bleek daarna, ook bij mensen.
Elf vrijwilligers lieten hun hoofd nakijken. De stamcellen zaten inderdaad op de plekken waar
die verwacht werden, maar de hoeveelheid was per persoon verschillend.
De jongste vrijwilligers waren kinderen onder de tien. Zij hadden relatief veel stamcellen.
Pubers hadden er minder en bij volwassenen van dertig tot vijfendertig jaar was de oogst nog
schraler […]
Door het regenereren van het DNA moet het mogelijk zijn om - via het op de juiste manier
aansturen van het DNA via de introns en exons - zodanige DNA-functies te (re)activeren dat
er (weer meer) groei-en differentiefactoren worden geproduceerd die, volgens de blauwdruk
van het betreffende organisme, de latent aanwezige stamcellen doen verder ontwikkelen tot
volwaardige cellen binnen een bepaald functioneel systeem.
Door het aanzetten van de nog aanwezige stamcellen tot een verdere gedifferentieerde
ontwikkeling is dan heling mogelijk van defect geraakte of nooit volledig ontwikkelde breinen lichaamsfuncties.
Op die manier zouden ontwikkelingsstoornissen zoals bijvoorbeeld de borderline-stoornis,
autisme en schizofrenie nog kunnen worden verholpen, terwijl ook degeneratieve
aandoeningen zoals de ziekten van Parkinson en Alzheimer en diabetes zouden kunnen
genezen. Hierbij moet worden opgemerkt dat ik in dit geval niet alleen de ziekte van
Parkinson bedoel die is ontstaan uit een erfelijke aanleg voor deze ziekte, maar dat
‘Parkinsonisme’ door andere oorzaken zoals multiple herseninfarcten, hydrocefalus,
neuroleptica, vergiftigingen en infecties met o.a. Creutzfeld-Jacob hier niet buiten valt.
Aandoeningen die het gevolg zijn van fylogenetische terugval - dus een ontwikkeling
conform een ‘ouderwetse’ blauwdruk, zoals bij ‘borderline’ het geval is - kunnen via de
verdere ontwikkeling van stamcellen naar het model van de recentste blauwdruk van de soort
alsnog verdwijnen.
Ook verloren gegane insulineproducerende Bèta-cellen cellen van de alvleesklier kunnen op
die manier weer worden aangevuld uit nog aanwezige stamcellen. En dit geldt natuurlijk voor
allerlei lichaamsfuncties waar – op natuurlijke wijze - weefsel is verloren gegaan of nooit
genoeg is ontwikkeld.
In Natuur & Techniek van februari 2003 lees ik in een artikel over het herprogrammeren van
cellen op bladzijde 53 het volgende:
[…] Een voorbeeld van het mogelijke gebruik van somatische stamcellen biedt de alvleesklier.
Hierin bevinden zich de eilandjes van Langerhans, die alfa- en bèta-cellen bevatten, en waar
de hormonen insuline en glucagon worden gemaakt, die de suikerstofwisseling regelen. Als de
insulineproducerende bèta-cellen defect zijn, leidt dit tot diabetes. Wereldwijd lijden meer
dan dertig miljoen mensen aan deze ziekte.
Als lichaamseigen stamcellen nieuwe eilandcellen zouden vormen, hebben de patiënten geen
insuline-injecties meer nodig. Ook de alvleesklier bevat stamcellen. Deze zitten echter in
136
holten verstopt van waaruit ze met het omringende weefsel en andere factoren in
wisselwerking staan. Dat maakt het in het algemeen moeilijk om deze stamcellen op te sporen
en te isoleren. Peter Gruss en zijn medewerkers in Göttingen is het echter gelukt om met
bepaalde ontwikkelingsregulerende genen insulineproducerende cellen te verkrijgen. De
onderzoekers hopen dat dit uiteindelijk tot een therapie leidt […]
Het zou mogelijk kunnen worden dat de mens op die manier langer ‘intact’ zal kunnen leven.
Degeneratieve ouderdomskwalen zouden hierdoor zeer beperkt kunnen worden. Ik denk
echter wel dat de levensduur van de mens toch een door de blauwdruk bedoelde beperking
kent, die wordt geprogrammeerd door de lengte van de telomeren aan het eind van de
chromosomen die slechts een beperkt aantal celdelingen toestaan.
Zijn de telomeren op, dan is ook de levensduur van het organisme verstreken. Maar het maakt
wel een verschil of die levensduur wordt ingevuld met een lichaam dat tot op het laatst
compleet functioneert, of dat de tweede helft van het leven wordt gekenmerkt door
vroegtijdige functie-uitval.
Regeneratie van weefsel bij zoogdieren.
Dat zoogdieren inderdaad beschikken over stamcellen die alle soorten weefsel kunnen doen
regenereren – zoals bijvoorbeeld ook tanden - werd aangetoond door experimenten in
Massachusetts. Ik citeer daarvoor uit een persbericht van 27-9-2002: News from Harvard
Medical, Dental & Public Health Schools.
[…] Tissue engineering
Mammalian Teeth Regrow in Lab
A team of researchers has succesfully used tissue engineering techniques tot regenerate
mammalian tooth crowns containing dentin and enamel, an achievement that may lead to a
biological tooth substitute to replace human teeth. The findings also suggest the existence of
dental stem cells.
Joseph Vacanti, the John Homans professor of surgery at HMS and Massachusetts General
Hospital, director of het hospital’s Laboratory for Tissue Engineering and Organ Fabrication,
and an author of the paper, said of the work, “By combining the new science of stem cell
biology with the engineering concepts and techniques of issue engineering, it demonstrates
that complex structures such as living teeth can be created.”
As reported in the Oct. 1 Journal of Dental Research, the study involved seeding cells from
the immature teeth of six month old pigs onto biodegradable polymer scaffolds. The
researchters then placed these structures into rat hosts.
Within 30 weeks, small, recognizable tooth crowns had formed. These contained dentin;
odontoblasts, cells that secrete dentin-forming protein; a well-defined pulp chamber;
Hertwig’s root sheath epithelia; cementoblasts, which form a mineralized tissue that covers
the roots; and a morphologically correct enamel organ.
The results, demonstrated in some two dozen experiments, represent the first succesful
generation of mature tooth crowns containing both dentin and enamel. They also suggests
that it may be possible to grow teeth of a particular size and shape, according tot principal
investigator Pamela Yelick, HSDM instructor in oral and developmental biology at the
Forsyth Institute and an assistant member of the Forsyth staff. The institute, where the
research was based, is an independent nonprofit research organization focusing on oral,
craniofacial, ans other biomedical sciences.
137
Previou investigators had used alternative approaches to form partial tooth structures with
dentin and pulp, but none had grown complete structures that included enamel. The team is
the first to report using tooth buds enzymatically digested into single cells combined with
polymer scaffolding to regenerate teeth. Also of note is the discovery that dental stem cells
appear to exist in porcine third molar tissues. “Finding putative epithelial and mesenchymal
dental stem cell populations in mammals suggests that similar cells might exist in human
beings,” Yelick said. She speculated that within five years “we will know whether dental stem
cells can be manipulated to bioengineer teeth. To generate a human tooth might take an
additional five to ten years.”
In addition to Yelick and Vacanti, the team included first author Conan Young, HSDM
instructor in oral and developmental biology and research associate at Fortsyth; John
Bartlett, associate member of the Forsyth staff, Shinichi Terada, HMS research fekkow in
surgery at MGH; and Masaki Honda of the Department o oral and Maxillofacial Surgery,
Nagoya University School of medicine in Nagoya, Japan.
“The ability to identify, isolate, and propagate dental stem cells to use in biological
replacement tooth therapy has the potential to revolutionize denntistry,” daid Dominick
DePaola, president and chief executive oficer of the Forsyth Institute […]
Joseph Vacanti zegt in een ander artikel echter wel over dit soort transplantaten:
[…] It must be built from the recipient’s cells of the immune system will reject it […]
Uit dit bericht blijkt dat zoogdieren beschikken over stamcellen die kunnen uitgroeien tot
complete tanden en kiezen met glazuur. Dat betekent dat in principe ook bij de mens
regeneratie van alle weefseltypen – waaronder nieuwe gebitselementen - mogelijk zou moeten
zijn.
In dit geval konden de stamcellen toch uitgroeien tot eenvoudige tanden omdat ze werden
geplaatst in een rat. Ratten beschikken zelf – en dus ook in hun blauwdruk – over een gebit.
Daarom konden de stamcellen zich ook in een rat verder ontwikkelen. Hoewel de velden van
zoogdieren zwakker zijn dan die van salamanders, was de veldsterkte daartoe toereikend
genoeg, omdat de cellen van de rat de morfogenetische informatie versterkten. Eigenlijk
werkte het ontwikkelen van de – reeds gedifferentieerde - varkensstamcellen voor tanden op
dezelfde manier als het invullen van het ontbrekende stukje genoom onder invloed van
donorbloed.
De staart van de axolotl deed er in totaal vier weken over om weer volledig aan te groeien.
Deze beginnende tanden deden er bij de zoogdieren 30 weken over. Dat geeft aan dat de
sterkte van de morfogenetische informatie bepalend is voor de snelheid waarmee de
regeneratie tot stand komt.
Als we de morfogenetische informatie van de mens zodanig zouden kunnen versterken dat het
het niveau bereikt van de salamanders, dan zouden onder invloed van veldinformatie allerlei
onderdelen van de mens kunnen worden geregenereerd vanuit zijn eigen voorraadje
stamcellen en was het probleem van de afstoting van vreemde weefsels opgelost. Bovendien
zouden er dan ook niet eerst lichaamseigen stamcellen te hoeven worden geïsoleerd vanuit
moeilijk bereikbare plekjes. En hoefde er niet eerst een soort mal te worden gemaakt waarin
het te transplanteren orgaan moest worden gevormd en hoefde er bovendien geen
transplantatie-operatie te worden uitgevoerd. Kortom: dan zou een verloren gegane functie of
orgaan gewoon zonder extra operatief ingrijpen spontaan op de goede plek in het lichaam in
de goede vorm en maat opnieuw ontstaan.
138
Onderscheid tussen verloren gegegane gezonde en zieke weefsels
Weefsels kunnen verloren gaan door externe oorzaken en door degeneratie vanwege een
gengebrek.
• In het eerste geval volstaat het versterken van de eigen morfogenetische energie omdat het
genetisch materiaal in de stamcellen gezond is.
• In het tweede geval moet gebruik worden gemaakt van een gezonde donor omdat het eigen
genetisch materiaal alleen maar zou kunnen leiden tot een volgende afwijkende versie van
het beoogde weefsel.
Voor regeneratie van afwijkende of afwezige genfuncties is altijd gezond donor-DNA nodig.
Het beste resultaat zal worden bereikt als de morfogenetische informatie van een donor
versterkt wordt doorgegeven aan de patiënt.
Nog even een opmerking over berengal
In het voorgaande nam ik twee citaten op over de therapie met behulp van berengal. Daarin
komen de volgende zinnen voor:
[…] Patiënten met de leverziekte PBC (Primaire Biliaire Cirrose) zijn gebaat bij berengal.
Hiermee kunnen ze een transplantatie voorkomen. Dat concludeert het Erasmus Medisch
Centrum in Rotterdam, na een onderzoek dat tien jaar heeft geduurd. De gal, die op
synthetische basis wordt gemaakt, helpt de ziekte tot stilstand te brengen […]
Het EMC in Rotterdam doet het hiermee voorkomen dat er tegenwoordig nog uitsluitend met
synthetisch vervaardigde berengal wordt gewerkt. Op zaterdagavond 11-11-2006 bracht het
jeugdjournaal echter een item over bevrijde beren en het gebruik berengal als medicijn.
In China bestaan zogenoemde ‘berenboerderijen’ waar volgens schattingen zo’n duizend
beren opgesloten zitten in kooien, terwijl via een buisje in hun buik voortdurend berengal
wordt afgetapt. Die gal wordt volgens het programma gebruikt als medicijn.
Een dierenorganisatie had recent kans gezien om tweehonderd van deze beren te bevrijden.
Ik vraag me af of deze natuurlijke berengal toch ook niet in West-Europa wordt gebruikt. Of
zou China nog niet beschikken over de technologie om synthetische berengal te bereiden?
Want dat lijkt me toch veel minder omslachtig dan het in stand houden van berenboerderijen
om natuurlijke berengal af te tappen. Mijn voorstel zou dus ook beren kunnen redden.
139
De route die morfogenetische informatie aflegt tot aan de eiwitexpressie (samenvatting)
Samengevat is volgens mij de route van de informatie vanuit de morfogenetische velden (als
onderdeel van de door de theoretische natuurkunde gepostuleerde Higgsvelden ofwel Akashakroniek) - en andere informatie die de aura ontvangt - naar de fysiologie van organismen als
volgt:
• Functioneringsinformatie vanuit de morfogenetische velden (informatie-dragende
fijnstoffelijke Higgsvelden) – die via de chakra’s (gebieden van het energielichaam met
een hogere amplitude) wordt ‘aangetrokken’ - resoneert via intact junk-DNA met het
energielichaam (de aura) van een organisme, dat eveneens quantumdeeltjes (gluonen)
bevat, dus energie van quantumkwaliteit. De uit katabolische processen vrijgekomen
energie (afbraak van peptiden, ATP en cAMP) levert de ‘vrije-’ ofwel ‘deeltjes-energie
van de ‘etherische’ aura, die op directe wijze resoneert met de digitaal gecodeerde
informatie van hogere bewustzijnsvelden en morfogenetische velden. Chakra’s zijn
eigenlijk niets anders dan geconcentreerde ‘wolkjes’ gluonen die door de onderliggende
organen worden gegenereerd en zorgen voor de informatieoverdracht van die organen. Met
elkaar vormen die grote en kleinere chakra’s het energielichaam. De gluonen zijn niets
anders dan trillingsverschijnselen die dienen als ‘draaggolf’ voor de digitaal gecodeerde
morfogenetische informatie. Van beneden naar boven neemt de frequentie van die
draaggolven toe en daarom wordt door de verschillende chakra’s voor verschillende
informatie geïntermedieerd. Iedere opeenvolgende frequentieband draagt een eigen soort
informatie. De hoogste draagt geheugeninformatie. Zoals ik in mijn studie over veldcontact
nader uitleg, resoneren de quantumdeeltjes van de chakra’s/aura met de quantumdeeltjes
van de Higgsvelden, maar wordt de informatie vanuit de quantumdeeltjes van de aura aan
het DNA overgedragen via de door die quantumdeeltjes gegenereerde fotonen die – in
tegenstelling tot quantumdeeltjes - wel materie (DNA) kunnen beïnvloeden. Het
lichaamsvoltage draagt bij aan de amplitude van de informatie. Alleen intacte
genen/nucleotiden coderen correct voor morfogenetische informatie. Bij gendefecten
ontbreekt er resonantie-informatie in de aura en ontstaat er functie-uitval voor die
betreffende genen. Het junk-DNA is (via de introns) de eigenlijke ontvanger van de
veldinformatie. Deze informatie wordt opgevangen via resonantie van de verschillende
intron-nucleotiden met de voor hen bestemde digitale frequentiepatronen. Door hun
vibratie trekken de intron-nucleotiden losse RNA-nucleotiden aan die op die manier een
gespiegelde kopie vormen van het op dat moment vibrerende intron-DNA. Polymerisatie
van deze RNA-strip leidt tot de kortstondige consolidatie van deze micro-RNA’s.
Depolymerisatie door exonucleases maakt de afzonderlijke nucleotiden na hun werk weer
beschikbaar voor een volgende afdruk van het intron-DNA. Deze micro-RNA’s dekken het
mRNA op een zodanige wijze af dat eiwitsynthese geheel of gedeeltelijk wordt voorkomen.
De exons resoneren niet mee. De universele morfogenetische informatie van de soort
wordt via de aura ontvangen en door resonantie met het eigen DNA wordt alleen die
informatie versterkt waarvoor het individu gave intron-genen heeft. Daardoor kan het
individuele informatiepatroon in de aura afwijken van het totaal aan aangeboden
morfogenetische informatie. De door het eigen intron-DNA voorversterkte informatie heeft
nu een zodanig sterk signaal dat ze in staat is om de macromoleculen in de ECM tot
resoneren aan te zetten.
• Het door de introns voorversterkte digitale informatiepatroon van de aura wordt vervolgens
– weer via resonantie met door gluonen gegenereerde fotonen - doorgegeven aan de
macromoleculen in de extracellulaire matrix (ECM) waar ze wordt omgezet in digitale
140
patronen van elektronen, die via verdere elektronenoverdracht door cytochroom-C de
exons van het DNA bereiken. Deze exons kunnen zelf niet resoneren en zijn ingesteld op
de activering door elektronenpatronen. De exons bevatten de codering voor individuele
kenmerken. Eiwitsynthese vindt nu plaats conform die individuele kenmerken. Voor de
voortdurende omzetting van digitale informatie in elektronenpatronen in een levend
organisme is het lichaamsvoltage van dat organisme van het grootste belang. Dat
lichaamsvoltage is afhankelijk van de hoogte en ratio van de koper- en zinkspiegels plus
voldoende aangezuurd lichaamsvocht, waarbij de actiepotentialen van de
kalium/natriumpomp zorgen voor een aanvullende voltage. Het benodigde lichaamsvoltage
wordt dus hoofdzakelijk gegenereerd door wat door mij is gepostuleerd als het
‘biochemische element van Volta’ ofwel de biologische accu. In de macromoleculen is dus
sprake van een omzetting van – oorspronkelijk door quantumdeeltjes gedragen en door
fotonen overgedragen - digitaal gecodeerde informatie naar patronen door elektronen. De
macromoleculen vormen dus de ‘schakelaars tussen informatie vanuit de hemel naar de
aarde’.
• Energieke informatie van stoffen die substantieel in het lichaam binnenkomen (vreemd
DNA of chemische verbindingen) of die zich in de nabijheid bevinden, hebben – eveneens
via digitale frequentiepatronen op atomair en moleculair niveau - ook invloed. Deze
digitale frequenties kunnen - bij voldoende sterkte - interfereren met de digitale
frequentiepatronen van de universele veldinformatie en/of met de sterkere
frequentiepatronen die bedoeld zijn voor de macromoleculen en exons en zo de kwaliteit
van deze informatie verminderen. In het eerste geval kan het junk-DNA niet optimaal
resoneren met het verminkte veldsignaal en ontstaat er een niet optimaal individueel
frequentiepatroon. In het tweede geval wordt ook nog het al verminkte individuele
frequentiepatroon nog verder door interferentie verstoord. In beide gevallen zullen de
macromoleculen geen goed signaal aangeboden kunnen krijgen en zal de eiwitsynthese op
bepaald punten falen. Als er iets aan de exons mankeert zal de beoogde eiwitsynthese
natuurlijk ook falen. Als de veldsterkt van het vreemde DNA groot genoeg is (door een
voldoende aantal resonerende DNA-eenheden), dan kan vreemd DNA zelfs het eigen DNA
zodanig beïnvloeden dat het zich conformeert naar dat vreemde DNA. Het is één van de
peilers van de evolutie dat DNA zich makkelijk conformeert naar mutaties. Tot die
‘mutaties’ behoort ook DNA dat nog niet eerder in die vorm bestond (genetisch
gemanipuleerd DNA). Informatie van gentechproducten – zoals voedsel en medicijnen –
kan dus leiden tot interferentie met de eigen veldinformatie of het conformeren van het
eigen DNA aan ‘kunstmatige DNA-mutaties’ waarmee het normaliter niet in aanraking
komt en die geen deel uitmaken van de evolutionaire opbouw van het ontvangende
organisme (mens, dier of plant). Dit mechanisme van onderlinge beïnvloeding van normale
cellen door – met virussen, gif of sterke UV-straling ‘verrijkte’ - afwijkende cellen werd al
in 1965 door de Rus Kaznacejev beschreven als het zogenaamde ‘cytopathische
spiegeleffect’. Hierbij wordt de informatie omtrent cellen met ‘vreemd verrijkt’ DNA
resonerend opgenomen door gluonen rond deze cellen. Die gluonen dragen vervolgens de
informatie over die ‘vreemde verrijking’ weer door resonantie over aan de gluonen rond de
te beïnvloeden cellen. En die aldus met informatie verrijkte gluonen genereren fotonen die
het DNA in de te beïnvloeden cellen weer door resonantie aanspreekt, waardoor deze
cellen net zo reageren op gif of virussen als de substantieel behandelde cellen. Op dezelfde
manier kan incompleet DNA herstellend behandeld worden door normaal compleet DNA.
• De aura ontvangt haar informatie vanuit verschillende bronnen – (1) direct uit de
universele morfogenetische velden, (2) uit de resonantie van het eigen individuele junk141
DNA met deze universele morfogenetische informatie in de aura en (3) uit de energieke
afdruk van substantiële stoffen - en draagt de informatiepatronen die daarvan het resultaat
zijn via resonantie over aan de daarvoor bestemde ‘ontvangers’, of (aryl-hydrocarbon) Ahreceptoren, in de vorm van covalente macro-moleculen, die deel uitmaken van de
extracellulaire matrix (ECM). Deze covalente macromoleculen zetten de opgevangen
vibraties om in het genereren van bepaalde elektronenpatronen uit de aanwezige
elektronenparen met tegengestelde spin. Er ontstaat bij de ‘omzetting’ van de opgevangen
vibraties een ‘digitaal patroon’ in de tegengestelde spin van de elektronen. Hierbij dient het
(alom aanwezige) lichaamsvoltage als uitgangspunt. Het zinkrijke melatonine en het
extracellulair in het bloed aanwezige zink spelen als elektronendonor een belangrijke rol
bij het voeden van dit proces.
• Deze macromoleculen in de ECM beïnvloeden vervolgens de activiteit van de voor eiwit
coderende genen in de cellen (de 2% exons van het totale DNA) waarmee zij in contact
staat. De macromoleculen van deze extracellulaire matrix geven dus – via de omzetting
van de door fotonen overgebrachte informatie in elektronen-patronen – de ‘matrix voor
ontwikkeling en functionering volgens de blauwdruk van de soort en de geheugenvelden’
door aan het exon-DNA dat er precies uithaalt wat past bij het individuele kenmerk van dit
eiwitcoderend DNA.
• Bij ‘veldgestuurde reparatie-mutaties’ - door middel waarvan de morfogenetische velden
trachten functie-uitval door gendefecten van de eiwitcoderende exons te herstellen reageert het exon-DNA door het vormen nieuwe functionele eenheden. Een voorbeeld van
deze ‘automatische reparatiedynamiek’ werd in 1999 voor het eerst door biologen van de
Vrije Universiteit van Amsterdam waargenomen bij patiënten met fanconi anemie. In
sommige van hun bloedcellen bleken de defecte genen spontaan te zijn hersteld: de
lettercode van het DNA had niet de oorspronkelijke vorm aangenomen, maar een geheel
nieuwe, die even functioneel was als de oude. Die nieuwe vorm was afkomstig van
donorbloed dat op een aantal van de cellen van de patiënten een ‘cytopathisch
spiegeleffect’ had uitgeoefend. Hetzelfde verschijnsel werd later ook waargenomen bij het
‘zandraketje’, een plantje waarvan een genetische afwijking – in de vorm van een
puntmutatie, ofwel een enkele foute letter - zich ook spontaan herstelde. Hier werd niet
voor morfogenetische informatie geïntermedieerd door donor-DNA, maar was de
amplitude van de veldinformatie zodanig groot dat de plantjes zich weer conformeerden
aan de juiste veldinformatie die beschikt over een sterker veld dan de gemuteerde variant.
• Bij de overdracht van de informatie vanuit de ECM naar het exon-DNA in de cellen spelen
melatonine en serotonine - die beide in dezelfde vorm in alle cellen van alle organismen
voorkomen en zich verbinden met het DNA-molecuul in de celkern - een onmisbare rol in
samenwerking met het cytochroom-C dat zorgt voor de overdracht van de
elektronenpatronen naar het DNA. Het lichaamsvoltage zorgt voor de lading van het DNA,
terwijl de isolator tryptofaan - als het basisbestanddeel van serotonine en melatonine zorgt voor de negatieve polariteit van het DNA, waardoor de elektronen worden
aangetrokken. Het door tryptofaan tot negatief gepolariseerde elektrische veld van het
DNA trekt dus de in positieve elektronen-patronen gecodeerde morfogenetische- en
geheugeninformatie aan, waarbij het cytochroom-C zorgt voor de noodzakelijke geleiding.
• De 2% exons van het cel-DNA zorgen op hun beurt - en daartoe geactiveerd door de
elektronenpatronen vanuit de ECM - via het mRNA voor een expressie van de
doorgekregen veldinformatie in de vorm van eiwitcodering die werkzaam is op alle lagen
142
van het fysieke niveau. Het mRNA wordt uit losse RNA-nucleotiden gevormd doordat het
wordt aangetrokken door de beurtelings vibrerende nucleotiden van de exon-DNA.
Polymerisatie van deze reeksen nucleotiden zorgt ervoor dat zo’n mRNA-strip intact blijft
tijdens zijn kortstondige functioneren bij de eiwitsynthese. Daarna wordt deze mRNA-strip
gedepolymeriseerd door exonucleasen en kunnen de afzonderlijke nucleotiden weer
opnieuw worden gebruikt voor nieuwe mRNA-strips. Ook worden er in de cel voortdurend
nieuwe nucleotiden gevormd uit aangevoerde voedingsstoffen. Voor herstel en evolutie
van het DNA is alleen reclycling van nucleotiden niet voldoende.
• De uiteindelijke eiwitexpressie door het mRNA wordt nog verder geregeld door (graduele)
remming hiervan door de - door het ‘junk-DNA’ gegenereerde - micro-RNA’s die deels
het mRNA afdekken ter voorkoming van daadwerkelijke eiwitsynthese. Dit vormt de
meest recente en verfijnde ‘organisatielaag’ in het hele mechanisme van de aansturing van
een organisme door informatieve velden.
• In het berichtenverkeer van een organisme spelen ionenkanalen een universele rol. Deze
poriënvormende eiwitten dragen niet alleen elektrische activiteit bij zenuw- en spiercellen
over, maar vertalen ook fysieke of chemische zintuigprikkels in zenuwimpulsen. Zelfs
bloed-, immuun- of levercellen, die niet rechtstreeks met het zenuwstelsel zijn verbonden,
gebruiken ionenkanalen voor de communicatie. Bij lokale fysieke en chemische prikkels
planten de zenuwsignalen zich als een kettingreactie van lokale spanningsveranderingen
voort en wordt zo op indirecte manier een uitgebreider gebied geactiveerd. Als de prikkel
echter afkomstig is uit de aura/veldinformatie – en dus een energiek karakter heeft – dan
wordt een bepaalde zenuwfunctie direct in zijn geheel geactiveerd en reageren alle
zenuwen van een bepaalde soort tegelijk.
De dynamiek van het functioneren van het geheugen is niet identiek aan die op eiwitniveau,
hoewel wel verbonden met het DNA. De geheugeninformatie wordt – na resonans met het
junk-DNA - echter niet alleen doorgegeven via de macromoleculen van de EMC, maar ook
via tussenkomst van de macromoleculen in de centrale worm van het cerebellum. Deze worm
geeft de opgevangen digitale informatiepatronen als prikkels - via het vuren van neuronen
(actiepotentialen) en neurotransmitterstoffen - door aan de beide hemisferen van het
cerebellum en de grote hersenen, zodat we ons via de sensorische modaliteiten (visueel,
auditief, olfactorisch, motorisch en emotioneel) onze geheugenbestanden uit de ‘veldopslag’
kunnen ‘her-inneren’. Ook ‘inspiratie door andere bewustzijnsinhouden bereikt op deze
manier ons bewustzijn. Doordat ieder mens een uniek exon-DNA-patroon heeft is ook de
individuele geheugeninformatie slechts beschikbaar voor dat ene DNA-patroon. Als iedereen
hetzelfde ‘DNA-nummer’ had, dan was geheimhouding van gedachten en ideeën in een
individueel geheugen onmogelijk.
Een verslag van ons individueel functioneren wordt via onze aura weer opgeslagen in de
morfogenetische- en geheugenvelden van onze soort, die op basis hiervan weer andere
individuen zullen kunnen aansturen. Hoewel alle informatie in collectieve morfogenetischeen geheugenvelden wordt opgeslagen, is slechts dat deel van de informatie voor iedereen
beschikbaar dat door cumulatie een voldoende hoge amplitude heeft verkregen. Het collectief
geheugen en de morfische informatie die voor iedereen beschikbaar zijn, betreft dan ook
slechts die informatie die door vele individuen van een soort - en in een bepaalde mate DNAgerelateerd - als een zelfde ervaring is opgeslagen.
Opslag van morfogenetische informatie omtrent het functioneren van individuen vindt plaats
doordat de resonans van het junk-DNA en het exon-DNA versterkt terugkomt in de aura en
van daar uit ook weer doorgegeven wordt naar die velden. Quantumdeeltjes (gluonen)
143
resoneren wel direct mee met vibrerend DNA. Op die manier worden veranderingen in het
functioneren ook doorgegeven naar de aansturende velden, waardoor – bij groeiende
amplitude door toenemende cumulatie van informatie - andere individuen weer worden
beïnvloed via de door gluonen gegenereerde fotonen.
Via de introns wordt algemene soortgebonden aansturingsinformatie ontvangen, maar de
exons coderen voor individuele fysieke en fysiologische eigenschappen, zoals de bouw van
het lichaam, het functioneren van organen en de kleur van haar en ogen. Erfelijke ziekten
kunnen worden overgedragen via introns en exons. Bij kapotte introns bereikt bepaalde
functioneringsinformatie niet het individu en dat levert om de twee eerder genoemde redenen
functie-uitval. Bij kapotte exons kunnen er – ondanks de voorhanden zijnde aansturingsinformatie via gave introns toch geen bepaalde eiwitten en/of enzymen worden aangemaakt.
Dat de genetische eigenschappen van het junk-DNA en de exons worden doorgegeven aan het
nageslacht, verklaart ook waarom in bepaalde families bepaalde ‘familietrekjes’ voorkomen
in gedrag en gezondheid. De in de quantumvelden opgeslagen informatie blijft – bij
voldoende amplitude en/of voortdurende informatie-opslag over de generaties heen bewaard
en hoe identieker het DNA van een nakomeling is aan dat van een voorouder, hoe meer
geheugen- of ervaringsinformatie er voor die nazaat beschikbaar is en hoe meer zijn gedrag –
via feedback met de velden - wordt aangestuurd door de ervaringen van de voorouder.
Bij transplantatie van ‘vreemde’ organen intermedieert het DNA van het betreffende orgaan
voor informatie die behoort bij die andere DNA-code dan de eigen code. Dat kan behalve tot
vreemde sensaties ook leiden tot interferentiepatronen die afbreuk kunnen doen aan de
kwaliteit van het normaal gewenste veldcontact. Hierdoor wordt het risico op het ontwikkelen
van geestelijke en lichamelijke stoornissen groter.
Doordat een mens voortdurend nieuwe kiembaancellen aanmaakt in het rode beenmerg,
kunnen deze na transplantatie, gentherapie en andere ‘verrijkende vreemde invloeden’ ook in
gemuteerde vorm worden aangemaakt. Op die manier kan men dan de zelf opgenomen
mutaties aan het nageslacht doorgeven. De informatie omtrent mutaties wordt door het bloed
meegevoerd door het rode beenmerg, waar tijdens hun vormende celdeling nieuwe kiemcellen
kunnen muteren conform de via het bloed aangeboden informatie. Bloed bevat water en dat is
een informatiedrager bij uitstek.
Ook kan het bloed op directere wijze – via meegevoerde atomen of moleculen – de nieuw aan
te maken kiemcellen muterend beïnvloeden.
Resonerend junk-DNA heeft via RNA de regie over het functioneren van een cel
In mijn uitgebreide studie omtrent het mechanisme van veldcontact leg ik uit dat het junkDNA – via resonantie - fungeert als eerste ontvanger van morfogenetische informatie.
Inmiddels heeft de wetenschap ook ontdekt dat junk-DNA voor een zeer belangrijk deel de
regie voert over het tot stand komen van de gewenste eiwitsynthese. Dit gebeurt via een hele
reeks door het junk-DNA gegenereerde soorten ‘micro’-RNA’s, die invloed uitoefenen op de
expressie van exon-DNA via RNA.
Op 1-9-2005 publiceerde Noorderlicht op haar website het artikel ‘RNA in het zoeklicht’.
Vanwege het belang ervan zal ik er hier een stukje uit citeren:
144
[…] Genetisch dogma achterhaald
Het dogma dat RNA slechts een schakel zou zijn tussen DNA en eiwit is dringend aan
herziening toe. Het grootste deel van het RNA in de cel bevat namelijk helemaal geen code
voor eiwitten. Kennelijk doet het iets anders. Science zet de zaken deze week op een rijtje.
Tot voor kort werd 97 procent van het menselijk genoom hautain afgewezen als ‘junk
DNA’. Onbegrijpelijke rotzooi leek het, die niet van belang geacht werd omdat er toch geen
eiwitcodes inzaten. Maar nu hebben genetici het niet-coderend DNA (een deftige naam
voor junk-DNA) uit de prullenbak gesleept omdat er tòch RNA van afgeleid blijkt te worden.
Niet-coderend RNA is volgens de nieuwe inzichten een nieuwe managementlaag die de
activiteit van genen aanstuurt.
Junk-DNA bestaat uit introns die samen als niet-coderend DNA een nieuw ontdekt niveau van
aansturing vormen. Dat niveau is zeer basaal en is gerelateerd aan de morfogenetische velden
van de soorten. Het met deze veldinformatie vibrerende junk-DNA doet twee dingen:
• Het geeft de vibraties van de digitaal gecodeerde morfogenetische veldinformatie - via
resonantie versterkt - door aan de aura, vanwaar deze informatie via de macromoleculen in
het extracellulair bindweefsel wordt doorgegeven aan alle voor eiwitten coderende exons
van het DNA en mitochondriaal DNA, zoals ik al in een eerdere studie uitlegde. Dit
mitochondriaal en exon-DNA geeft informatie door aan het voor eiwit coderende RNA.
• Het geeft de uit de velden opgevangen informatie direct door aan RNA dat niet voor eiwit
codeert. Dit RNA dekt dan als zogenaamd ‘micro-RNA’ op een selectieve manier het
eiwit-coderende RNA af, zodat lang niet alle mogelijk eiwitten tegelijk kunnen worden
gevormd. Dat verhinderen van eiwitproductie is ook een gradueel proces.
Op 22-10-2005 stond er een klein berichtje in de Volkskrant, dat ik in z’n geheel citeer:
[…] Natuurlijke selectie ook werkzaam in ‘junk-dna’
Evolutie – Vergelijking van het genetisch materiaal van twee populaties fruitvliegjes wijst uit
dat een groot deel van hun niet-coderend dna (‘junk’- of rotzooi-dna) onderworpen is aan
sterke natuurlijke selectiedruk. Dat schrijven Amerikaanse onderzoekers in Nature van 20
oktober. Tot nu toe werd aangenomen dat junk-dna, zo genoemd omdat lang gedacht is dat
het geen functie zou hebben, tamelijk stabiel was. Dat het toch evolueert, geeft volgens de
onderzoekers aan dat het een belangrijke biologische rol vervult, en dus allerminst rotzooi is
[…]
De dynamiek van het contact tussen fysieke organismen en hun morfogenetische- en
ervaringsvelden wordt uitgebreid besproken in mijn studie naar de aansturing van levende
organismen door informatiedragende energie. In die zelfde studie worden ook de variabelen
besproken die de kwaliteit van dat veldcontact nadelig beïnvloeden.
145
Vroegtijdige opsporing en behandeling van aangeboren DNA-defecten
We hebben in de voorgaande citaten aanwijzigen gelezen dat er mogelijkheden zouden
moeten kunnen bestaan om ‘regeneratie’ van defecte delen van het genoom te bewerkstelligen.
Als we nu eerst even van deze aanname uitgaan, dan rest de volgende vraag:
‘Hoe zouden we in een vroeg stadium – liefst voordat een degeneratieve aandoening zich
begint te manifesteren – kunnen weten welke volwassenen/kinderen voor zo’n hypothetische
regeneratieve behandeling in aanmerking komen?’
Het is inmiddels al wel bekend dat in ons land bij vier tot zes procent van de pasgeborenen
een erfelijke ziekte of een aangeboren aandoening wordt vastgesteld. Hoe zouden we deze
kinderen in een zo vroeg mogelijk stadium – en liefst op een niet invasieve manier – kunnen
opsporen?
Want als men al bij pasgeborenen een predispositie voor het ontwikkelen van
degeneratieve aandoeningen zou kunnen vaststellen, dan zou in principe zeer veel leed
helemaal kunnen worden voorkomen.
Ik denk hierbij aan de al langer ingeburgerde methode van de hielprik om PKU vroegtijdig op
te sporen.
Proteomics
Dat die routinematige hielprik ook meteen zou kunnen dienen om bij alle pasgeborenen vast
te stellen of er een genetische predispositie bestaat tot het vroeger of later ontwikkelen van
een ernstige aandoening, werd me duidelijk op maandagavond 15-11-2004 tijdens een tvuitzending van ‘Netwerk’. Via het afnemen van een druppel bloed geldt dit ook voor oudere
kinderen en volwassenen.
Na afloop van de uitzending zocht ik op http://www.netwerk.tv nog even de programmainformatie op en daar zal ik even uit citeren:
[…] Onderwerp: Proteomics: een geneeskundige revolutie
Proteomics is een techniek die gebruikt wordt om de eiwitten in het menselijk lichaam in kaart
te brengen. Artsen kunnen aan de hand van proteomics informatie over iemands gezondheid
verzamelen. In de toekomst is het zelfs mogelijk om zieken te voorspellen. Wat zijn de grenzen
van het toelaatbare?
Eiwitten
Eigenlijk is proteomics het vervolg van genomics, het in kaart brengen van genen. Nu dit zo
goed als klaar is, willen wetenschappers weten hoed deze genetische code functioneert. Welke
eiwitten worden aangemaakt in een bepaalde cel, waar dienen ze voor en hoe reageren die
eiwitten op elkaar?
Kanker en alzheimer
Met proteomics kun je vroegtijdig ernstige ziektes als kanker en alzheimer opsporen. Door
de methode, die volgens wetenschappers nog in de kinderschoenen staat, kan in de
toekomst het ziektebeeld vanaf de geboorte al in kaart gebracht worden. Bepaalde eiwitten
kunnen bovendien ingezet worden om ziektes te bestrijden. Wetenschap en commerciële
bedrijven storten zich daarom op de eiwitten in (menselijke) cellen […]
Een klein beetje bloed – waarvoor een simpel prikje al voldoende is – kan dus in een vroeg
stadium vertellen over welke genetische predisposities een pasgeborene of een ouder individu
beschikt. Ook het aantonen van kanker kan al in een vroegtijdig stadium plaatsvinden, maar
dan is de ziekte al een feit en bovendien is hier meestal geen sprake van een erfelijke vorm
van kanker. Of iemand echter een predispositie heeft voor het ontwikkelen van een erfelijke
vorm van kanker kan al wel vastgesteld worden voordat die kanker zich begint te ontwikkelen.
146
Als andere aandoeningen dan kanker zich beginnen te manifesteren zal ook via proteomics
een snelle diagnose kunnen worden gesteld.
Bij de zeldzame leveraandoening pbc kan door toediening van berengal in een vroeg stadium
de ziekte tot stilstand worden gebracht, waardoor de levensverwachting gelijk wordt aan die
van gezonde mensen.
• Als men allerlei ernstige genetische aandoeningen in een vroeg stadium met proteomics
kan diagnosticeren zouden met behulp van een hypothetische regeneratie van het genoom
deze aandoeningen in een vroeg stadium tot stilstand gebracht kunnen worden, waardoor
verdere progressie wordt voorkomen.
• Als van pasgeboren al meteen na de geboorte met proteomics de genetische predispositie
kan worden bepaald, dan zouden deze kinderen door preventieve behandeling met de
hypothetische regeneratie van het genoom kunnen worden gevrijwaard van de
ontwikkeling van de aandoening waarvoor ze een predispositie hebben.
Het is dus alleszins de moeite waard om de mogelijkheid van deze hypothetische regeneratie
van het genoom nog nader te onderzoeken. Ik ga daarom nog even terug naar het effect van
berengal op de mens.
Berengal stopt degeneratieve leverziekte
Al eeuwenlang gebruikt de mens met succes berengal om degeneratieve genetische
leveraandoeningen te behandelen. Een tienjarig onderzoek door het Rotterdamse Erasmus MC
kan het succes van deze methode alleen maar bevestigen. Het heeft dus een positieve werking.
Dat roept de vraag op hoe en waarom het werkt. Gaat het primair om de chemie van berengal
op het menselijk lichaam, of is er misschien nog iets meer aan de hand? Ik veronderstel het
laatste en denk dat hier sprake is van het al genoemde cytoplastische spiegeleffect.
• Gal is een product van de lever. En dit product is ontstaan doordat de lever op een bepaalde
manier functioneert. Een gezonde lever maakt gezonde gal.
• Geven we een ziek mens gal van een gezonde beer, dan krijgt die mens met zijn
disfunctionerende lever dus een product toegediend van een eveneens hoger functionerend
organisme met een gezond functionerende lever in zijn lichaam.
• Die berengal in het menselijk lichaam staat in verbinding met de morfogenetische velden
van beren met een gezond functionerende lever en daarom komt ook het menselijk lichaam
onder invloed van de informatie omtrent het gezond functioneren van een berenlever.
• Het menselijk DNA is vanwege het gendefect niet in staat om de lever van volledige
functioneringsinformatie te voorzien, omdat voor aansturing vanuit de menselijke
morfogenetische velden gaaf DNA nodig is. Defect DNA kan niet op de goede manier
resoneren, zoals ik in mijn studie over de dynamiek van het veldcontact uitlegde. De
informatie waarvoor de berengal intermedieert vult nu grotendeels de informatie-lacune en
zet de menselijke lever aan tot het functioneren volgens de blauwdruk van beren. Omdat
een beer toch iets afwijkt van een mens, zal dit functioneren niet voor honderd procent
identiek kunnen zijn aan het voor mensen bedoelde functioneren, maar het is voldoende
om de ziekte te vertragen en zelfs tot stilstand te brengen. Het enige nadeel van deze
methode is dat de mogelijkheid bestaat dat – bij een zwak eigen veldcontact - andere
zwakke menselijke functies kunnen worden beïnvloed door de morfogenetisch oudere en
daarom sterkere velden van beren en dat zou kunnen leiden tot een tendens tot somatische
en psychische fylogenetische terugval tot berenniveau. Er zou zich bijvoorbeeld een
147
•
•
•
•
•
tendens kunnen voordoen die qua dynamiek verwant is met aspecten van de ‘winterslaap’.
Ook kan interferentie van morfogenetische informatie van beren met die van mensen
leiden tot op optreden van andere toevallige ongewenste mutaties doordat informatieve
patronen verstoord raken en er bij celdeling niet voldoende adequate informatie
voorhanden is om deze vlekkeloos te laten verlopen.
Men zou in dit geval – vanwege de permanente aanwezigheid in het lichaam van een
substantieel berenproduct, de berengal – kunnen spreken van een soort van ‘alternatieve
gedeeltelijke transplantatie van een berenlever’, dus een ‘alternatieve xenotransplantatie
betreffende een deelfunctie’.
In het verleden was de mens nog niet in staat om gal aan levende mensen te onttrekken en
daarom gebruikten de toenmalige jagende volken door hen gedode beren om aan gal van
een hoger organisme te kunnen komen, maar ik denk dat deze behandeling nog effectiever
zou zijn geweest als men had kunnen beschikken over menselijke gal, want hoewel in
beide gevallen de leverfunctie wordt gestimuleerd, kleven er aan het gebruik van
menselijke gal geen gevaren in de vorm van fylogenetische terugval. Ik denk zelfs dat men
niet levenslang continu gal hoeft in te nemen om toch de degeneratieve ziekte tot stilstand
te brengen. Ik denk dat het innemen van beren- of menselijke gal gedurende een kortere
periode effectief genoeg zou kunnen zijn om het defecte deel van het menselijk genoom
dat belast is met het functioneren van de lever te regenereren. Ik bedoel dat regenereren in
die zin dat het defecte DNA via regeneratief conformeren aan de informatie waarvoor door
de beren- of mensengal intermediëren, weer de door de blauwdruk van beren of mensen
bedoelde leverfunctie kan uitoefenen. De leverfunctie van beren en mensen is nagenoeg
identiek. Men zou in plaats van berengal ook varkensgal hebben kunnen gebruiken, maar
waarschijnlijk waren er toentertijd meer beren voorhanden dan varkens.
Hoewel we inmiddels wel beschikken over goede operatietechnieken is het toch ethisch
niet verantwoord om gal te ontrekken aan levende mensen en ook galafname bij pas
overledenen - die niet aan een lever aandoening leden – zal geen zoden aan de dijk zetten
om veel mensen te kunnen behandelen. We zouden dus een andere techniek moeten
kunnen toepassen om een menselijk organisme met een genetische leverafwijking bloot te
stellen aan de energieke informatie-overdracht vanuit menselijke morfogenetische velden
die een gezond leverfunctioneren aansturen.
Ik veronderstel dat het mogelijk moet zijn om mensen met deze degeneratieve leverziekte
gedurende een bepaalde periode continue bloot te stellen aan het energiepatroon van een
gezonde lever en dat het menselijk genoom onder invloed van dat energiepatroon –
waarmee normaliter het gezonde menselijke DNA resoneert – een regenererende mutatie
ontwikkelt om de lacune in het gezonde leverfunctioneren weer op te vullen.
De bioresonantie-techniek biedt volgens mij de mogelijkheid om mensen gedurende een
bepaalde periode continu bloot te stellen aan bepaald energiepatronen. Omdat dit echter
niet een ‘momentopname’ mag zijn – dus geen kort fragmentje uit een hele symfonie van
lever-informatie – moet het bioresonantie-apparaat aan de ingang continu aangesloten zijn
op levende menselijke cellen die afkomstig zijn van een individu met een gezonde lever,
terwijl de uitgang is aangesloten op de leverpatiënt. Op die manier ontvangt de leverpatiënt
toch de informatie omtrent het beoogde normale functioneren van de lever in zijn aura,
ondanks dat zijn eigen intron-DNA niet met deze informatie kan resoneren en/of omdat
zijn eigen exon-DNA niet tot de benodigde eiwitsynthese in staat is. Om deze informatie
zelf te kunnen ontvangen en te verwerken als opdracht voor eiwitsynthese, gaat het DNA
dan over tot het vormen van een alternatieve genfunctie voor intron- en/of exon-DNA conform het betrokken gen van de donor. Via deze geregenereerde genfunctie kan er
voortaan ook worden geresoneerd (door introns en exons) met de voordien gemiste
informatie vanuit de morfogenetische velden. Vanaf dat moment is de leverziekte verleden
148
tijd en kan verdere behandeling worden gestaakt. Reeds aangerichte schade kan op den
duur zelfs verdwijnen omdat de lever – ook van volwassen mensen – nog steeds over
stamcellen beschikt. Daarom groeien gedurende ons hele leven leverstamcellen in de lever
uit tot levercellen. Als de afbraak van de microtubili in de lever wordt gestopt en de lever
voortaan functioneert conform de blauwdruk van de soort, dan zullen er stamcellen
uitgroeien ter vervanging van de aangerichte schade. Ik denk zelfs dat toediening van
berengal ook al leidt tot regeneratie van beschadigd leverweefsel, want er wordt gesteld dat
bij de zeldzame leveraandoening pbc door toediening van berengal in een vroeg stadium de
ziekte tot stilstand worden gebracht, waardoor de levensverwachting gelijk wordt aan die
van gezonde mensen. Aangezien de lever een zeer belangrijk orgaan is, veronderstel ik dat
mensen met een deels aangetaste lever niet helemaal dezelfde levensverwachting hebben
als op dat punt gezonde mensen. Als dat toch het geval blijkt, dan moeten we er van
uitgaan dat er tevens sprake is van regeneratie van leverweefsel.
Volgens deze redenering zou een tijdelijke behandeling met bioresonantie – waarbij het kind
of de volwassene wordt blootgesteld aan het energiepatroon van – op kweek gezette - levende
cellen van een gezond individu - dus kunnen bewerkstelligen dat defecten in het DNA worden
ondervangen door regenererende DNA-mutaties die het manco in het totale functioneren
opheffen. Voor algemene lichaamsfuncties maakt het in principe niet uit of de levende cellen
in de weefselkweek afkomstig zijn van een man of een vrouw, maar als het gaat om
geslachtstypische afwijkingen, dan moet het geslacht van de donor van de cellen
overeenstemmen met het geslacht van de patiënt.
Omdat sommige aandoeningen – qua incidentie - toch een relatie lijken te hebben met het
geslacht, lijkt het me nuttig om altijd de weefselkweek van de donor aan te passen aan het
geslacht van de patiënt.
Door het blootstellen aan het frequentiepatroon van gezonde menselijke cellen wordt alleen
die morfogenetische informatie aangevuld waarmee het eigen DNA vanwege het defect niet
zelf kan resoneren. Er wordt alleen ontbrekende morfogenetische informatie aangevuld in de
aura.
Omdat er bij de axolotl na twee weken sprake was van een volledig aangelegde staart,
veronderstel ik dat twee weken voldoende zouden kunnen zijn voor de regeneratie van het
genoom van zoogdieren en de mens.
Voor regeneratie van verloren gegaan weefsel zal wellicht een langere tijd nodig zijn. De
axolotl kan zijn staart in vier weken weer volledig regenereren.
Versterkte amplitude
Bij het aanwenden van berengal is er sprake van veldcontact op ‘normale’ sterkte, die echter
vanwege de grotere ouderdom van de ‘berenvelden’ een grotere amplitude heeft dan die van
de menselijke velden. Als we echter het morfogenetische signaal dat via de gezonde donorweefselkweek wordt toegediend nog extra versterken - zodat de sterkte van de amplitude
hiervan die van de veldinformatie van de oeroude axolotl benadert of zelfs overtreft - zal er
sneller sprake zijn van het regenereren van DNA en weefsels.
Als deze regeneraties tot stand zijn gekomen, dan is het effect blijvend en behoeft er niet
verder te worden behandeld.
Gendefecten gaan altijd gepaard met het niet ontwikkeld zijn van bepaalde weefselstructuren
of later optredende degeneratie van bestaande structuren. Dat zien we bijvoorbeeld ook bij
FTD.
149
Geen geneesmiddelen tegen FTD en andere ‘zeldzame’ aandoeningen
Met regeneratieve bioesonantie zouden mensen kunnen worden geholpen die nu vanwege de
niet massale incidentie van hun aandoening door de farmaceutische industrie - en dus door de
geneeskunde – gewoon aan hun lot worden overgelaten. In de Volkskrant van 22-9-2007 trof
ik een voorbeeld aan van zo’n ‘moedwillig vergeten’ groep patiënten die op deze manier
wellicht wel geholpen zou kunnen worden. Het betreft hier FTD, frontotemporale dementie.
Dit is een vorm van dementie waarbij het voorste deel van de hersenen wordt aangetast,
waardoor geleidelijke gedrags- en persoonlijkheidsveranderingen optreden, inplaats van
geheugenproblemen. Het gaat hier om enkele duizenden patiënten die tevens een 46 maal
grotere kans hebben om vroegtijdig te overlijden. Ik citeer verder uit het artikel:
[…] Er zijn twee soorten genmutaties voor FTD bekend. Hoewel recent veel kennis is
vergaard over processen die een rol spelen bij het ontstaan van FTD, kan de ziekte niet
behandeld worden met medicijnen. En dat zal waarschijnlijk ook zo blijven. De patiëntgroep
is te klein om – duur – geneesmiddelonderzoek op te doen. Psychosociale begeleiding moet er
daarom voor zorgen dat patiënt en partner zo goed mogelijk met FTD leren leven […]
Voor de methode van de regeneratieve bioresonantie maakt het niet uit wat de aard is van het
gendefect en daarnaast kunnen in principe alle mogelijke celfuncties worden geregenereerd.
En dat maakt dat onderzoek naar de mogelijkheid van regeneratieve bioresonantie de enige
hoop is voor vele kleine patiëntgroepen die leiden aan tamelijk zeldzame aandoeningen.
Die vele ‘stiefkinderen van het medische bedrijf’ hebben er recht op dat er onderzoek komt
naar deze methode die in principe net zo effectief kan zijn voor ‘volksziekten’ als voor
mensen met een individuele genafwijking.
Wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheid van nieuwe therapieën hoeft namelijk per
definitie helemaal niet enkel en alleen door de farmacie te worden verricht. Zoals uit dit
werkstuk blijkt, zou hier ook door andere wetenschappelijke disciplines onderzoek naar
kunnen worden verricht. Vooruitgang in de medische wetenschap en geneeskunst is niet
alleen afhankelijk van de inspanningen van het farmaceutische bedrijf.
Geen risico’s meer voor het nageslacht
De mens heeft drie soorten cellen: somatische celen, stamcellen die hiervan de voorloper zijn
en kiembaancellen die bedoeld zijn voor het vormen van eventueel nageslacht. En met deze
bioresonantietherapie worden alle soorten cellen tijdens hun celdelingen gemodificeerd in de
zin van regeneratie van het DNA. We regenereren dus tegelijkertijd somatische cellen,
stamcellen en kiembaancellen.
Somatische cellen zijn de cellen van ons lichaam waarvan de genetische informatie niet wordt
overgedragen op latere generaties. Iedere modificatie van somatische cellen zal met de dood
van de betreffende persoon verloren gaan en toekomstige generaties zullen er geen effecten
van ondervinden.
Kiembaancellen vormen zaadcellen en eicellen, de mannelijke en vrouwelijke geslachtscellen.
De genetische informatie in deze cellen wordt doorgegeven aan toekomstige generaties.
Genetische defecten in kiembaancellen worden dus doorgegeven aan volgende generaties en
dat leidt dan tot de dominante en recessieve erfelijke aandoeningen.
Als een pasgeborene of volwassene wordt behandeld met regeneratieve bioresonantietherapie,
dan wordt niet alleen het DNA in zijn somatische- en stamcellen weer volledig functioneel,
maar ook het DNA in zijn of haar kiembaancellen. Dat betekent dat iemand die is
gepredisponeerd tot het krijgen van een erfelijke aandoening niet alleen zelf kan genezen,
maar dat ook zijn of haar nageslacht met gezond werkend DNA ter wereld zal komen. Op
deze manier kunnen erfelijke aandoeningen volledig de wereld worden uitgeholpen en hoeft
150
men niet meer te vrezen voor nageslacht met een grote kans op ernstige erfelijke
aandoeningen.
Een kind dat geboren wordt met ‘origineel’ DNA van de ene ouder en ‘geregenereerd DNA’
van de andere ouder heeft net als alle gezonde kinderen een volkomen gezond veldcontact
omdat de originele en ‘alternatieve’ versie van een bepaalde genfunctie de opgevangen
morfogenetische veldinformatie op dezelfde manier doorgeven voor het genereren van microRNA’s en eiwitsynthese. Ook al draagt het geregenereerde gen van de ene ouder de
kenmerken van een donor, dan maakt dat helemaal niets uit, want er is altijd sprake van het
samengaan van chromosomen met de kenmerken van twee verschillende individuen.
DNA-schade die later in het leven is verworven – door bijvoorbeeld toevallige mutaties
tijdens de celdelingstranscripties en/of beschadiging door straling (vrije radicalen) – is in
theorie ook op deze manier te ‘herstellen’.
Weefselschade die al is ontstaan door bepaalde ziekten, zoals bijvoorbeeld reuma en de
ziekten van Alzheimer, Parkinson en Huntington kan door regeneratie weer worden hersteld,
terwijl kinderen die na deze behandeling worden verwekt geen risico meer hebben op deze
ziekten.
In het boek Genen en gezondheid, door Peter Raymaekers, 2001, lees ik boven aan bladzijde
197 het volgende:
[…] Naarmate we ouder worden, daalt het aantal stamcellen in ons lichaam. Men vermoedt
echter dat het volwassen lichaam in elk orgaan nog steeds een beperkt aantal stamcellen heeft.
Onder normale omstandigheden worden deze cellen niet geactiveerd, omdat de specifieke
differentiatiefactoren ontbreken. Dat kan beteken dat elk van ons in zijn eigen lichaam een
collectie cellen heeft die de basis kunnen vormen voor een vrijwel eindeloze celvernieuwing
[…]
In principe kan dus elke weefselfunctie worden hersteld.
Herstel van vormen van fylogenetische terugval
Bij kinderen die met aangeboren afwijkingen worden geboren, tengevolge van een
tekortschietende kwaliteit van het veldcontact tijdens de zwangerschap, kan regeneratie van
het genoom en bijbehorende weefselstructuren ook effectief zijn.
Vaak berusten deze afwijkingen op vormen van fylogenetische terugval, waarbij DNA wat we
delen met evolutionaire voorgangers wel resoneerde met de veldinformatie van deze
fylogenetisch oudere soorten, maar de modernste genen vanwege een te zwak of verstoord
signaal niet – of niet in voldoende mate - konden resoneren. DNA dat niet continu resoneert
verliest de mogelijkheid om te kunnen resoneren en dat wordt dus onwerkzaam en sterft af.
De betreffende genfuncties worden onwerkzaam in somatische cellen, stamcellen en
kiembaancellen. Bij mensen met dit soort aangeboren afwijkingen – die ook later in het leven
nog kunnen ontstaan – is er dus sprake van DNA-schade die (recessief) erfelijk kan worden.
In andere studies leg ik uit waarom bijvoorbeeld de borderline-stoornis, autisme, schizofrenie
en de erfelijke aanleg voor depressie te herleiden zijn op een vorm van fylogenetische
terugval. Hoewel de opgesomde stoornissen zich voor het eerst in een familie kunnen
manifesteren – door louter zwak veldcontact tijdens de zwangerschap – is er inmiddels voor
depressie ook inderdaad al een erfelijke factor ontdekt.
Als deze mensen worden behandeld met regeneratietherapie, dan kan dat niet alleen hun
nageslacht vrijwaren van dit risico, maar ook is het mogelijk dat onderontwikkelde moderne
151
menselijke functies alsnog de kans krijgen zich verder te ontwikkelen door middel van
geregenereerd modern DNA. De hersenen zijn daar – blijkens eerdere citaten – nog steeds toe
in staat, mits ze worden aangestuurd door het juiste DNA van een gezonde donor.
Reeds sterker ontwikkelde fylogenetisch oudere functies en daarbij behorende dominante en
te omvangrijke structuren zullen zich – bij een optimaal veldcontact - kunnen herontwikkelen
conform de actuele blauwdruk. Cellen van een te omvangrijke weefselstructuur zullen zich
niet delen, waardoor er alleen cellen afsterven totdat deze structuur de volgens de actuele
blauwdruk beoogde afmeting heeft bereikt en de normale celvernieuwing wordt hervat.
Om duidelijk te maken wat ik bedoel met bijvoorbeeld ‘herstel van de onderliggende fysieke
oorzaak van de borderline-stoornis’, zal ik hieronder een beschrijving geven van de
ontwikkelingsstoornis bij mensen met een borderline-stoornis. De stoornis in de amygdala
maakt trouwens deel uit van een nog uitgebreidere ontwikkelingsstoornis in de hersenen,
waarbij ook de frontale lobben betrokken zijn. Dit frontale hersengebied is betrokken bij het
maken van verstandelijke afwegingen en beslissingen en werkt dus ook als een ‘rationele rem’
op ‘instinctieve impulsen’. Bij de borderline-stoornis is het prefrontale gebied niet optimaal
ontwikkeld.
De amygdala en frontale lobben in relatie tot extreme emoties bij de borderline-stoornis
Het zogenoemde amygdalacomplex bestaat uit subnuclei, die in twee groepen worden
samengevat: de fylogenetisch oude corticomediale groep en de fylogenetisch jongere
basolaterale groep. Elektrofysiologische afleidingen hebben aangetoond, dat alleen de
corticomediale groep olfactorische prikkels ontvangt, terwijl de basolaterale groep
daarentegen optische en akoestische prikkels ontvangt. Hieruit valt af te leiden dat ons oudste
zintuig dat van de reuk is en dat het gezicht en het gehoor daarna ontstonden. (We hebben
twee neusgaten omdat we ook twee hersenhelften hebben)
Door kunstmatige prikkeling van het corpus amygdaloideum kunnen bij de mens, afhankelijk
van de emotionele situatie bij het begin van de prikkeling, woede of angst, maar ook een
gevoel van rust en ontspanning opgewekt worden. De mens kan zich dan voelen ‘als in een
andere wereld’.
Het woordenboek van de psychologie zegt: […] De amandelkern wordt ingedeeld bij het
limbisch systeem en is nauw verbonden met de hypothalamus, hippocampus, de gyrus
cingularus en de nuclei septi. Ze speelt een belangrijke rol in emotioneel gedrag en motivatie,
in het bijzonder van agressieve gedragingen. Als onderdeel van de temporale kwab vervult zij
blijkbaar ook functies die verband houden met het geheugen […]
Een via de amandelkern geregistreerde stimulus (geur, beeld of klank) wordt zo ook via de
ammonshoorn - als onderdeel van ons elektrisch orgaan - pijlsnel in contact gebracht met het
grote info-reservoir in de quantumvelden van waaruit het direct, met de daar opgehaalde
associaties - ofwel de door de mens of evolutionaire voorgangers van zijn soort opgedane
ervaringen in soortgelijke situaties - terugkeert om aldus sturing te geven aan het gedrag op
een manier die, vanuit het ‘(collectief) geheugen’, het best past bij de onderhavige prikkel.
De amygdala vraagt dus bij het waarnemen van bepaalde stimuli pijlsnel om een passend
gedragsadvies, gegeven de situatie. Aan de hand van uitkomsten van eerdere ervaringen van
hemzelf of zijn soortgenoten (ervaringsveld) bepaalt hij zijn strategie, die in eerste instantie
gericht is op zelfbehoud (behoud van de soort), en zet het lichaam (via de hypothalamus) aan
tot een actie (bijvoorbeeld woede of vluchtgedrag met overeenkomstige vegetatieve
symptomen). Feedback van de teweeg gebrachte lichaamsprocessen geeft de sensatie van lust
of onlust, dus emotie. Er is dus eerst motivatie, gevolgd door emotie, waarvan de ervaring ook
weer in het eigen/gezamenlijke info-reservoir wordt opgeslagen.
152
Papez zag al in dat het een kwestie is van een circuit en dat via dit circuit de primaire
sensorische prikkels hun emotionele kleuring krijgen, waarbij de amygdala zorgt voor
emotionele codering en herkenning. Het is inmiddels bekend dat de neuronale netwerken van
de amygdala belangrijk zijn voor de emotionele conditionering, met name bij het leren van
associaties tussen angst en zintuiglijke prikkels.
Lijfsbehoud is meestal een kwestie van reactievermogen dat weer afhankelijk is van de
snelheid en nauwkeurigheid van het krijgen van ‘ervaringsadvies’, dat in de volksmond
‘instinctief handelen’ wordt genoemd. (Het instinct van mens en dier bestaat dus uit de
mogelijkheid om, via zijn zender/ontvanger te kunnen terugvallen op de eerdere ervaring van
de soort, gericht op behoud).
Het lijkt logisch dat hieruit volgt dat bij disfunctioneren van die hierbij onontbeerlijke
‘biotechnische installatie’ – o.a. de weefselstructuren van de amygdala en de frontale lobben
die regulerend moeten optreden - en onzichtbare energieke uitwisseling, er niet adequaat
gereageerd kan worden: de reactiesnelheid neemt af of we handelen volgens ongeremde
impulsen.
En op deze manier lijkt het ook verklaarbaar dat bij afname van het reukvermogen er ook een
vervlakking van het emotioneel beleven plaatsvindt: er wordt minder een beroep gedaan op
het ervaringsveld, waardoor er minder tot actie wordt aangezet, zodat er ook minder
vegetatieve symptomen zijn die via feedback voor een emotionele kleuring van de
belevingswereld kunnen zorgen. De reclamewereld maakt hiervan al dankbaar gebruik.
Emoties zijn, naast verstandelijke overwegingen, de motivatie van gedrag. Ik denk dat bij
mensen met het borderline-syndroom de emotie de hoofdrol speelt in een in fylogenetisch
opzicht onvolwassen ‘regering’. Ik denk dat een tendens tot het ontwikkelen van een
borderline-syndroom aangeboren is en dat er in het limbisch systeem en de frontale lobben
een door fylogenetische terugval gestuurde predispositie bestaat (nature=aanleg) die door de
kwaliteit van de vroege jeugd (nurture=ontwikkelingscontext) in meer of mindere mate
manifest wordt.
Fylogenetisch oudere en jongere delen van de amygdale en fylogenetische terugval
Zoals ik net naar voren bracht, bestaat de amygdala uit een ouder en een jonger deel, namelijk
het fylogenetisch oudere corticomediale gebied en het fylogenetisch jongere basolaterale
deel. Het oudste deel is gespecialiseerd in het ontvangen van geurprikkels, terwijl het jongere
deel is ontwikkeld voor de verwerking van optische (visuele) en auditieve prikkels.
Bij een foetale ontwikkeling onder condities die de kwaliteit van het veldcontact verzwakken
- bijvoorbeeld een zinkdeficiënt moederlijk milieu - en/of eerste postnatale periode kan er een
fylogenetische terugval plaatsvinden, waarbij het ontwikkelende organisme (voor één of
meerdere functies) tendeert naar een eerder stadium in de evolutionaire ontwikkeling van de
huidige soort. Als beide ouders deze afwijking in de genen hebben – doordat ze zelf al een
borderline-stoornis ontwikkelden - is zelfs een verzwakt veldcontact geen noodzakelijke
voorwaarde. Nu kan het zijn dat daarbij het limbisch systeem ook tendeert naar een vroeger
stadium in onze evolutionaire ontwikkeling, een stadium waarin geur nog belangrijker was
dan beeld of geluid.
In dit geval zal het oudere corticomediale deel relatief sterker ontwikkeld zijn dan het jongere
basolaterale deel. Het corticomediale deel zal dan ook heel gevoelig zijn voor de invloed van
geur, terwijl het jongere deel sneller overprikkeld raakt door de stortvloed van optische en
akoestische stimuli waaraan het wordt blootgesteld, terwijl het daar eigenlijk niet ten volle op
berekend is
153
Daarnaast was onze verstandelijke (cognitieve) ontwikkeling in oudere tijden ook nog niet zo
ver gevorderd als nu, zodat er ook een onderontwikkeling kan zijn van die hersendelen die
cognitieve vaardigheden zoals ‘besluitvorming op basis van redelijke overweging’ behartigen,
bijvoorbeeld de (pre)frontale lobben.)
Regeneratietherapie met een versterkt signaal zal de frontale lobben en het basolaterale deel
van de amygdala sterker doen ontwikkelen, terwijl het corticomediale deel in omvang zal
afnemen.
Met name de borderline-stoornis is een vorm van fylogenetische terugval die zich zeer snel
verbreidt en een belangrijke oorzaak is van verloedering van de samenleving, door onder
meer de sterke drang naar onmiddellijke behoeftenbevrediging, relatieproblemen, paranoia en
de lage frustatietolerantiedrempel, die vaak leidt tot zinloos geweld in de openbare ruimte en
(kinder)mishandeling in de huiselijke sfeer.
Door de verwevenheid van de moderne mens met de verschillende lagere evolutionaire
niveaus, is de mens – zeker bij een afnemende kwaliteit van zijn veldcontact – zeer gevoelig
voor fylogenetische terugval. En omdat de mens ook energieke gegevens over zijn eigen
ontwikkeling bijschrijft in de morfogenetische velden van zijn eigen huidige soort, wordt ook
de tendens tot fylogenetische terugval weer als sturende informatie opgenomen in zijn
moderne velden. De huidige mens valt dus enerzijds ten prooi aan velden van zijn
evolutionaire voorouders en anderzijds bestoken zijn eigen velden hem ook in toenemende
mate met informatie over zijn fylogenetisch terugvallende ontwikkeling. Op die manier raakt
de mens op een exponentieel versnellende manier verstrikt in een neerwaartse spiraal.
En vanwege de onderlinge verwevenheid van de conditie van alle mensen op aarde, via
dezelfde morfogenetische velden van de menselijke soort, is de mens in de geïndustrialiseerde
wereld ook mede verantwoordelijk voor de conditie van mensen in ontwikkelingslanden, die
over minder middelen beschikken om de symptomen van psychische en somatische
aandoeningen te verlichten.
Hoewel fylogenetische terugval dus een proces is dat wereldwijd zeer snel verloopt, is dat
proces ook weer snel te stoppen.
Als we via regeneratie-therapie de verschillende vormen van fylogenetische terugval een halt
kunnen toeroepen en daarnaast in de hele wereld de meeste factoren die de kwaliteit van het
veldcontact bedreigen kunnen elimineren, dan zal de tendens tot degeneratie van onze soort
nog snel en tijdig kunnen worden gekeerd.
Als er in de rijke landen meteen wordt begonnen met regeneratietherapie, zal het effect
daarvan – via de morfogenetische velden - van positieve invloed kunnen zijn op de arme
landen, waar men dan in ieder geval minder morfogenetische aansturing zal gaan ondervinden
vanuit een terugvallende ontwikkeling, zodat er wat meer tijd rest om ook daar een
programma voor regeneratietherapie te starten.
Veldcontact optimaliseren
Omdat veldcontact de cruciale factor is bij deze behandeling, moeten we voorafgaand aan de
behandeling proberen om de diverse factoren die bijdragen aan een adequaat veldcontact te
optimaliseren. Ook magneetveldtherapie en/of APS-therapie kan hier – naast eventuele zinken melatonine-suppletie een bijdrage aan leveren. Het is van groot belang om ook na een
geslaagde behandeling de kwaliteit van beide aspecten van het veldcontact te blijven bewaken.
154
De hypothetische regeneratieve bioresonantie-therapie is te zien als een vorm van
‘alternatieve transplantatie’ ofwel een ‘energieke gentherapie’. Deze ‘alternatieve energieke
transplantatie’ is niet invasief en kent niet de gebruikelijke nadelen en risico’s die een
gangbare transplantatie en gentherapie met zich meebrengen. Bovendien zijn de
mogelijkheden veel uitgebreider.
Behalve somatische aandoeningen, zijn ook psychische stoornissen te behandelen en wordt
bovendien het toekomstig nageslacht meteen mee behandeld.
Aangeboren defecten
Aangeboren defecten zoals die het gevolg kunnen zijn van alcoholmisbruik (foetaal alcohol
syndroom), schisis, een ‘open ruggetje’ kunnen direct na de geboorte met succes worden
behandeld door het toepassen van ongespiegelde BRT met gezond DNA als intermediair voor
versterkt gezond veldcontact. Hierdoor wordt de verdere ontwikkeling corrigerend – en
versneld - voortgezet.
Omdat pasgeborenen hun uiterlijke ontwikkeling nog geruime tijd voortzetten en ze over ruim
voldoende stamcellen beschikken, is het mogelijk dat ook de uiterlijke kenmerken van het
foetaal alcoholsyndroom nog verdwijnen ten gunste van een normale ontwikkeling.
Bij mentale retardatie als gevolg van aangeboren defecten kan door deze behandeling ook de
ontwikkeling van de breinstructuren zich normaliseren conform de blauwdruk van de soort.
De zogenaamde ‘kritische perioden’ voor het aanleren van bepaalde vaardigheden kunnen dan
ook nog steeds – zij het uitgesteld – worden benut door het aanbieden van de juiste
ontwikkelingsprikkels (stimuli). Er is volgens mij dus nog een ‘inhaalslag’ mogelijk.
Bij chromosomale afwijkingen, zoals trisomieën en anomalieën in de geslachtschromosomen
wordt het overschot aan identieke chromosomen niet onschadelijk gemaakt, en daarom zijn
deze aandoeningen helaas niet op deze manier te behandelen.
Tekorten van genetische informatie kunnen worden ingevuld, maar extra exemplaren van
intacte chromosomen blijven bestaan en de daarbij behorende overexpressie van bepaalde
genfuncties ook.
155
Het onderzoek naar de controversiële berengal-behandeling vraagt om vervolg
Het Rotterdamse Erasmus MC had de moed om een gedegen langdurige studie uit te voeren
naar de effecten van de - in de gevestigde medische wereld - omstreden berengal-therapie en
moest na afloop concluderen dat deze therapie zeer zinvol is.
Daarom pleit ik voor een vervolg op deze studie in de vorm van het uitvoeren van mijn
onderzoeksvoorstel dat mede op de resultaten van dit Erasmus-onderzoek is gebaseerd.
Ik weet dat mijn onderzoeksvoorstel ook controversieel is, maar als mijn theorie klopt, dan
zou het resultaat wel eens zeer de moeite waard kunnen zijn.
De kosten en moeite zijn in ieder geval te verwaarlozen als we deze afzetten tegen de enorme
bedragen die momenteel zijn gemoeid met onderzoek naar behandelmethoden voor
bijvoorbeeld alleen al taaislijmziekte, spierziekten, leverziekten, nierziekten, de ziekten van
Alzheimer en Parkinson, diabetes enzovoort.
Het voordeel van deze hypothetische regeneratietherapie zou ook kunnen zijn dat er een
remedie komt tegen zeer zeldzame ziekten, waarvoor nu geen medicijnen bestaan omdat het
voor de farmaceutische industrie niet loont om hier onderzoek naar te verrichten.
De huidige stamceltherapie kampt nog met een probleem
In het julinummer van de Nederlands-Belgische editie van National Geographic trof ik een
artikel aan over stamcelonderzoek.
Ondanks eerste successen bij dieren, zoals bij suikerzieke muizen, werd de belofte van de
onbegrensde mogelijkheden echter tot nu toe nog niet waargemaakt bij mensen.
Men stuit op problemen zoals:
• Groeiopdrachten voor muizencellen blijken niet te werken voor menselijke cellen.
• De differentiatie van de stamcellen is niet goed te beheersen. Bij teelbalteratoom treft men
zelfs een ongeordende massa van allerlei weefselfragmenten aan.
Beide problemen sluiten precies aan bij de door mij uitgewerkte theorie dat de organische
ontwikkeling wordt aangestuurd door energieke digitaal gecodeerde informatie vanuit
quantumvelden die de morfogenetische blauwdruk bevatten voor de ontwikkeling en het
gedrag van alle levende organismen. Hierbij wordt ieder organisme aangestuurd door zijn
soorteigen velden die weer zijn opgebouwd uit een opeenstapeling van evolutionaire
ontwikkelingen.
Volgens mij is er bij kanker sprake van een stagnatie in deze informatievoorziening, waardoor
de celcyclus ontregeld raakt en de celdeling, langs verschillende dynamieken, op hol kan
slaan. Bij de genoemde teelbalkanker is niet alleen de celdeling op hol geslagen, maar kan
ook de celdifferentiatie uitvallen door gebrek aan adequate informatieve aansturing. Hierdoor
ontwikkelt de overvloed aan maligne cellen zich ook nog eens tot allerlei andere celtypen dan
die welke in een teelbal thuishoren.
Volgens mij is het huidige probleem met de niet goed te beheersen celdifferentiatie dan ook
gelegen in een probleem met de informatievoorziening vanuit de universele blauwdruk van de
onderhavige organismen. Stamceltherapie zal pas dan effectief kunnen zijn als men ook deze
onmisbare variabele in het onderzoek betrekt. En dat kan op een relatief zeer eenvoudige
wijze met apparatuur die al eerder is ontwikkeld voor de zogeheten bioresonantietherapie.
De mens bevat stamcellen in al zijn organen, zodat al zijn vitale lichaamsfuncties zouden
kunnen worden geregenereerd en verloren gegane delen weer zouden kunnen aangroeien.
Maar waarom gebeurt dit wel bij de evolutionair zeer oude axolotl en niet bij de moderne
mens?
156
De morfogenetische veldsterkte van de axolotl is wel toereikend om de stamcellen aan te
zetten tot volledige regeneratie van zijn verloren lichaamsfuncties, maar bij de mens is dit
bijna onmogelijk.
Omdat muizen, evolutionair gezien, ouder zijn dan mensen, levert stamcelmanipulatie bij
deze soort minder problemen op dan bij mensen en kan muizenweefsel met succes worden
gebruikt als voedingsbodem voor de vermeerdering van menselijke stamcellen.
Collectiviteit versterkt de amplitude van de aangeboden informatie
Ook ontdekte men dat een enkele stamcel niet gedijt, maar een groepje wel. Dit heeft te
maken met het eerder genoemde principe van informatievoorziening via resonantie van het
DNA met de morfogenetische blauwdruk van de soort. Hoe meer cellen tegelijkertijd
resoneren met dezelfde informatie, hoe sterker de amplitude zal worden en hoe beter de
afzonderlijke cellen kunnen reageren op de aangeboden informatie. Een groepje stamcellen
versterkt met elkaar de aangeboden veldinformatie tot een effectief niveau. De resonantie van
een enkele cel is te gering van sterkte om eiwitsynthese door het DNA en RNA op gang te
brengen. Deze observatie kan worden opgevat als een eerste onderbouwing van het belang
van adequaat veldcontact als cruciale variabele.
Het recept voor de ontwikkeling van stamcellen is dus geen ‘toekomstmuziek’, zoals ik las in
een publicatie van Noorderlicht Radio, maar het is de ‘muziek’ van informatief gecodeerde
digitale frequenties van morfogenetische velden. De ‘morfogenetische muziek’ voor de
axolotl klinkt daarbij van nature al luider dan die voor de mens.
Uit allerlei publicaties blijkt dat er nog heel veel onderzoek moet worden gedaan voordat men
misschien greep kan krijgen op de differentiatie van de stamcellen. Wellicht kan een
experiment op basis van de door mij voorgestelde energieke benadering leiden tot een
doorbraak in het benutten van stamcellen voor regeneratie van lichaamsfuncties.
157
Voorstel voor een onderzoeksopzet naar regeneratieve
bioresonantietherapie
Regeneratieve bioresonantie zou kunnen worden gebruikt voor het regenereren van verloren
gegane en/of beschadigde weefsels, waarbij de eigen stamcellen worden gestimuleerd om uit
te groeien tot de beoogde weefseltypen. Hierbij kan het gaan om bijvoorbeeld spierweefsel,
nierweefsel, hersenweefsel en bloedvatweefsel. Maar ook kan het gaan om zenuwweefsel dat
door bepaalde aandoeningen verloren is gegaan, zoals bijvoorbeeld de zenuwschade die kan
worden veroorzaakt door de ziekte van Lyme, die ruggenmerg- en/of hersenzenuwen kan
treffen en na behandeling van de ontsteking restverschijnselen kan opleveren in de vorm van
degeneratie van het betreffende zenuwweefsel (neuroborreliose).
Hoewel ik voor dat idee zelf nog geen bewijs heb kunnen vinden, vermoed ik dat bij de ziekte
van Lyme de borrelia-bacterie soms kan leiden tot een zodanige DNA-schade dat er
progressieve degeneratie van zenuwweefsel kan optreden. Het is niet uit te sluiten dat door
een ernstig verlopende borrelia-infectie de epigenetische codering van bepaalde genen
ontregeld raakt.
Regeneratie kan betrekking hebben op herstel van ziekelijk afwijkend DNA én op
aanvullende ontwikkeling van ontbrekend of beschadigd weefsel door stimeleren van de eigen
stamcellen. Bij DNA-afwijkingen die tot degeneratie van weefsels leiden – zoals bijvoorbeeld
degeneratie van zenuwweefsel – is het nodig om eerst te komen tot herstel van de gezonde
DNA-functie, alvorens de weefsels zich weer kunnen herstellen. Regeneratie van
disfunctionerend DNA kan dus betrekking hebben op het door resonantie met gezond DNA
(van een ‘informatie-donor’) herstellen van het DNA zelf, maar kan ook gebruikt worden om
de epigenetische codering van het intron-DNA weer te herstellen. Bij herstel van de
epigenetische codering komen de juiste genen weer ‘aan’ of ‘uit’ te staan.
Disfunctioneren van het DNA kan dus een kwestie zijn van beschadigde genen in de zin van
ontbrekende of verkeerd gerangschikte nucleotiden, of veroorzaakt worden door een
ontregelde epigenetische codering van onbeschadigd DNA of door een combinatie van beide
mogelijkheden.
Bij het nog te bespreken ‘herstel’ van gebroken of anderszins ontbrekend of beschadigd
weefsel – waarbij geen sprake is van DNA-afwijkingen - kan worden volstaan met het
versterken van de eigen informatieve frequenties.
Alvorens mijn onderzoeksopzet te formuleren wil ik eerst nog even wat evidentie naar voren
brengen vanuit onderzoeksresultaten die al decennia geleden bekend waren, maar waar nooit
iets mee werd gedaan.
Mijn hypothese over de overdracht van morfogenetische veldinformatie uit quantumvelden is
gebaseerd op informatief geladen ‘deeltjes’ofwel ‘gluonen’, die op zich geen contact kunnen
maken met het materiële DNA, maar die daarom digitaal gecodeerde informatief geladen
fotonen genereren die dat wel kunnen. Het zijn dus de wel meetbare fotonen die het DNA
bespelen en op die manier het functioneren aansturen.
Dr. Popp noemde deze fotonen ‘biofotonen’. Deze foton-energie worden niet alleen
ontvangen door het DNA, maar tevens op een indirecte manier uitgezonden. En dat maakt
interactie mogelijk met andere cellen en organismen. Het cel-DNA resoneert met fotonenergie en deze resonantie wordt ook weer - als een echo - doorgegeven aan de gluonen rond
en in de cellen. En die gluonen genereren weer fotonen die het DNA van cellen in de
nabijheid kunnen laten resoneren. Die foton-activiteit in en tussen cellen is inmiddels
geregistreerd.
158
•
•
•
•
•
Curvic ontdekte in 1923 dat celweefsel zeer zwakke ultraviolette straling uitzendt, die de
mitose stimuleert.
Colli en Faccini ontdekten in 1954 met gevoelige foto-elektrische versterkers dat
graanhalmen ook een zwakke straling uitzonden. Dit kon door het oog niet als licht
worden waargenomen.
Vladimitov en Lvov ontdekten in 1964 dat ook mitochondriën deze fotonen uitzenden.
Curvic ontdekte in 1968 dat proteïnen en nucleïnezuren licht uitzenden in het UV-bereik.
Maslov en Garjajev toonden in 1994 aan dat chromosomen fotonen uitzenden met een
breed frequentiespectrum.
Het werk van deze onderzoekers leidde er toe dat men ontdekte dat fotonen biochemische
processen konden stimuleren en aansturen.
Het sluitende bewijs hiervoor werd eigenlijk al in 1965 geleverd door experimenten van de
Rus Kaznacejev. Hij noemde het door hem bewezen informatie-overdrachtmechanisme
waarbij biofotonen biochemische reacties kunnen induceren: ‘cytopathisch spiegeleffect’.
Kaznacejef wilde weten of celculturen elkaar onderling kunnen beïnvloeden en nam daarom
twee volledig geïsoleerde celculturen die hij – gescheiden door quartsglas – naast elkaar zette.
Eén van de culturen behandelde hij telkens met een bepaalde stressfactor, bijvoorbeeld een
virus, gif of sterke UV-straling die kan leiden tot mutaties door replicatie van extra genetisch
materiaal). De celculturen werden voorzien van een voedingsbodem en bij 37 graden Celcius
in het donker opgesteld. Voor de ongeveer 12.000 experimenten werden ook cellen van
menselijke embryo’s gebruikt en tumorcellen van baarmoederkanker. Men ontdekte enkele
interessante dingen:
• De onderlinge beïnvloeding trad alleen op als er Quartsglas werd gebruikt, dat veel meer
UV-straling doorlaat dan gewoon glas. Het leek dus dat morfogenetische informatie
hoofdzakelijk via het UV-spectrum wordt doorgegeven, maar daarbij van een zodanig
zwakte is dat dit normaliter niet als zichtbaar licht wordt doorgegeven.
• Om een effect te kunnen hebben moesten de beide celculturen ongeveer 4 tot 5 uur met
elkaar in contact zijn geweest. Het waarneembare effect ontstaat echter pas na ongeveer
18 tot 20 uur. Na 48 uur was het effect optimaal.
• Het cytopathisch spiegeleffect bleek gedurende het jaar variaties te kennen in kwaliteit.
Na verloop van enige tijd ontdekte men dat deze schommelingen verband hielden met
variaties in de sterkte van het aardmagnetisch veld. Ook variaties in de zonneactiviteit
konden deze schommelingen in de kwaliteit van de informatie-overdracht veroorzaken.
Deze cytopathische effecten werden waargenomen bij 75 tot 80 procent van de experimenten.
Ik citeer nog even een fragment uit Die Entdeckung der Wellengenetik in Rusland , een artikel
door Hartmut Müller, dat in 2001 verscheen in raum&zeit, Ehlers Verlag GmbH, en dat te
vinden is op: http://www.esomay.ch/pdf/wellengenetik.pdf
[…] Für die Auslösung des Zytopathischen Spiegeleffektes reicht also eine minimale UVBiophotonen-Dosis. Der Energieaustausch zwischen lebenden Zellen beträgt etwa 10-3 erg/s
pro Zelle, umgesetzt in UV-Quanten ermöglicht diese Energiemenge eine
Informationsüberträgung über den oben genanneten optischen Kanal von maximal 109 bit/s.
Dies entspricht ungefähr der gesamten Menge an elementaren biochemischen Reaktionen, die
in einer Zelle pro Sekunde ablaufen. Die Berechnungen von Kaznacejec im Jahre 1964
weisen auf einem lebendes Zellgewebe idealen Informationskanal hin. Jedes einzelne UVBiophoton scheint daher sowohl Energielieferant als auch zytogenetisches Signal für die Zelle
zu sein.In 1968 registrierten die Amerikaner Frase und Fray eine spontane ultraswache
159
ingrarote Strahlung (IR-Strahlung) der Nervenzellen des Hummers, die Aufschluss über
submolekulare strukturbildende Prozesse in der Zelle gibt […]
[…] Werden sich entwickelnde Embryonen in künstlicher Isolation von externen
elektromagnetischen Feldern gehalten, dann können sie ihr genetisches Programm nicht
vollständig realisieren und entwickeln dadurch zum Beispiel unnatürliche Formen oder haben
nur eine geringe Lebenserwartung. Zellen in der Wachstumsphase benötigen also zwingend
die exogenen wellensemiotischen Strukturen zur Vervollständigung des genetischen Code und
damit zur Stabilisierung der Steuerung der Eiweissynthese und anderer biochemischer
Prozesse […]
•
•
Müller, Hartmut: Schock für die Gentechnik: Gen-Informationen nicht in der DNA
enthalten! Revolution in der Gentechnik: Der wellengenetische Code. ‘raum&zeit’, Nr.
109, 2001, Ehlers Verlag GmbH.
Müller, Hartmut: Weltweit erstes Institut für Raum-Energie-Forschung eröffnet: Erste
Adresse für Neue Physik und ganzheitliche Naturwissenschaft. Raum&zeit, Nr. 109, 2001,
Ehlers Verlag GmbH
[…] Die Bedeutung der Wellengenetik für die Regeneration der Zellen
Die DNA als Substanz und als laseraktives Hologramm im Austausch met dem
elektromagnetischem Umfeld bestärkt die Vermutung der Existenz und wichtigen Funktion
der psychischen Übertragung zwischen Menschen für sowohl für das Wachstum und die
regeneration sowohl der Zellkerne als auch für ihr unmittelbares und weiteres Umfeld.
Die Betrachtung der positiven psychischen Übertragung als Energieaustausch auf
Strahlungsebene kann damit von zentraler Bedeutung für die Zellentwicklung,
Zellregeneration und wahrscheinlich sogar der Zelldegeneration – ähnlich dem Prozess des
zytopathischen Spiegeleffektes – sein […]
Dit onderzoek toonde aan dat bio-informatie – ofwel morfogenetische informatie – wordt
overgedragen door lichtfotonen in het spectrum van infrarood tot en met ultraviolet. En dat is
niets nieuws, want ook in de natuurkunde wist men al dat licht geldt als informatiedrager.
In de Volkskrant van 10-2-2007 stond een artikel dat handelde over een recent in Nature
gepubliceerd experiment van Lene Hau dat een tot u toe bizar waargenomen
quantummechanische informatie-overdracht beschrijft. Ik citeer er iets uit:
[…] Een van de kenmerken van quantumtheorie is dat deeltjes geen bolletje zijn, maar golven
die zich in principe oneindig ver uitstrekken. Het merkwaardige gevolg daarvan is, dat de
toestand van bijvoorbeeld een elektron in principe niet te beschrijven is zonder het te hebben
over alle andere elektronen in het universum.
Het effect is, in elk geval op papier, universeel: het geldt voor de omringende elektronen,
maar ook die op de maan of nog verder.
In Hau’s experiment zijn de verwante deeltjes geen elektronen maar twee Bose-Einstein
superatomen, op zichzelf al een staaltje van superieur experimenteren.
De wolkjes hebben op het eerste gezicht niets met elkaar te maken. Maar ze blijken verbonden
als twee klankschalen waarvan de een de ander kan laten klinken als hij wordt aangeslagen.
Als in de een een lichtpuls strandt, duikt die in de ander weer op.
De twee Bose-Einsteinwolkjes bevinden zich in Hau’s opstelling maar een fractie van een
millimeter uit elkaar. Dat is niet veel, een kleine stap voor een mens. Maar een reuzensprong
voor een bizar quantummechanisch feit […]
160
Het experiment heeft kennelijk voor de eerste maal resonantie op quantumniveau betrapt.
Licht is te zien als informatie, namelijk informatie in de vorm van frequenties. Informatie
blijkt dus al resonerend te worden overgedragen op andere quantumdeeltjes, ofwel fotonen, in
de nabijheid en ook ver weg. Informatie van de ene plek kan dus overal elders worden
overgedragen op nauwelijks meetbaar quantumniveau. Golven kunnen verschillende
frequenties en amplitudes hebben en licht wordt ook wel beschouwd als bestaande uit fotonen.
Voor de ontwikkeling van de kennis over de werking van bewustzijn en andere energieke
invloeden, zoals overdracht van morfogenetische functioneringsinformatie op het DNA, is de
ontdekking van Lene Hau inderdaad een reuzensprong die een nieuwe optiek biedt voor een
totaal andere benadering van genezingsprocessen.
Ook is afdoende aangetoond dat levende cellen niet alleen informatie kunnen ontvangen, maar
ook ‘uitstralen’, zodat onderlinge beïnvloeding mogelijk is.
Alleen al de nabijheid van cellen die door een virus zijn aangetast kan – bij voldoende
veldsterkte – ervoor zorgen dat in de geïsoleerde cellen hetzelfde virusgenoom actief wordt.
Onder invloed van de morfogenetische informatie van het virus wordt in de gezonde cellen
ook viraal RNA of DNA gevormd door replicatie van bestaande nucleotiden tijdens de
celdeling.
Daarom moet het mogelijk zijn dat de informatie van gezonde cellen zieke cellen kan
beïnvloeden in de zin van ‘toevoegen van gezond genoom ter vervanging van verloren gegane
genen’.
Omdat aanpassing van het cel-DNA plaatsvindt tijdens normale celdelingen, zal de benodigde
tijdsduur die nodig is voor een waarneembaar effect volgens mij afhankelijk zijn van de
celdelingssnelheid van het behandelde organisme. Bij de mens zou het daarom wat langer
kunnen duren voordat effect waarneembaar wordt dan bij bijvoorbeeld bacteriën of een muis.
Omdat ik niet weet van welke oorsprong de celculturen in de door Kaznacejef uitgevoerde
experimenten waren, zouden we de door hem genoemde tijdsduren wel als uitgangspunt
kunnen gebruiken, maar moeten we er rekening mee houden dat er voor (grotere) dieren en de
mens (veel) langere perioden gelden.
Omdat het effect van de onderlinge beïnvloeding afhankelijk is van de sterkte van het
aardmagnetisch veld en de zonneactiviteit, denk ik dat we dat effect ook zelf kunnen
beïnvloeden door versterking van het elektromagnetisch veld en/of directe versterking van de
aangeboden informatie tot (ver) boven de door Kaznacejef geobserveerde waarde.
De kracht van gekleurd licht als therapeutisch middel
Op 13-9-2008 stond er in de volkskrant een leuk artikel over het gebruik van gekleurd licht
voor therapeutische doeleinden dat geheel aansluit bij de hiervoor genoemde observaties. Ik
citeer uit het artikel: De kracht van kleur:
[…] Kleurlichttherapie is zo oud als de wereld, zegt Van der Eng, de dag na de behandeling.
“Zie gekleurd licht als voeding. Het laat je batterij op en verhoogt je werstand. Na de
behandeling met gekleurd licht heb je meer helderheid en energie. Kleur vitaliseert, dat voelt
iedereen, ongeacht de klachten. En omdat het lichama meer energie heeft gekregen, treedt
ook het zelfherstellend vermogen in werking.’
Maar hoe werkt dat precies? De Amerikaanse professor Jim Oschman, celbioloog en
biofysicus, woont en werkt in Dover, New Hampshire. Hij was assistent van de Hongaarse
biochemicus en Nobelprijswinnaar Albert Szent-Györgyi, en deed de afgelopen 25 jaar
onderzoek naar alternatieve en aanvullende geneeswijzen op het gebied van energie.
161
Hij schreef er twee boeken over. ‘Licht is energie, net als onder meer geluid, magnetisme en
warmte, en heeft helende effecten,’ zegt hij. ‘Het is bekend dat cellen licht produceren, en dat
ze zeer lichtgevoelig zijn. Als het ware hebben ze ogen die het hen mogelijk maken om licht te
ontwaren en te zien uit welke richting het komt. Bovendien worden ze aangetrokken tot
bepaalde kleuren die worden geproduceerd door ‘gewonde’ cellen. Dit is belangrijk in de
reactie van het lichaam op aangetaste cellen. Deze geven een bepaald licht af, immuuncellen
worden daardoor aangetrokken. Licht stimuleert weer de celdeling en de aanmaak van
nieuwe cellen.
‘De meeste medische problemen waarvoor mensen naar artsen gaan, zijn van regulerende
aard; het lichaam reageert niet zoals het zou moeten op de aandoening. Modern onderzoek
leert dat licht een van de boodschappers is die het lichaam gebruikt om de reactie op letsel en
andere (ziekmakende) processen te reguleren. Door het toepassen van licht in de juiste
frequenties en kleuren kan het helingsproces worden geactiveerd. Licht activeertde
celactiviteit en celmigraties die essentieel zijn voor het herstel van het lichaam.’
Een praktisch voorbeeld. De Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA deed in 2004
oderzoek naar de effecten van rood led-licht. Ze gebruikte astronauten en
duikbootbemanningen als proefpersoon. Hun huid werd behandeld met drie soorten rood ledlicht. Wat bleek: het rode licht had een snelgenezend effect op hun bloeddoorstroming,
wondheling en kalkhuishouding.
In de cosmeticabranche is het hudverjongend gebruik van licht inmiddels een hele industrie
geworden, compleet met onderzoeksresultaten.
De Brusselse arts Luc Arco, die momenteel werkt aan een boek over kleurlichttherapie en de
effecten darvan, kent een wielerploeg die tijdens de Ronde van Frankrijk rood en infrarood
licht op spieren en gewrichten gebruikt. Als gevolg daarvan hoeven de renners minder
medicijnen in tenemen tegen te hoge hematocrietwaarden en waarmee ook de kans op
trombose vermindert.
‘Met licht met een frequentie tussen 600 en 950 nanometer (een nanometer is een
miljardste van een meter, red.) is wetenschappelijk bewezen dat veel geneeskundige effecten
zijn te bereiken’, zegt bioloog Den Boer. ‘Het wordt gebruikt voor wondheling,
weefselreparatie, chronische ziekten, depressies en zenuwpijn.’ Receptoren in het
bindweefsel, dat is het weefsel dat organen onder andere beschermt, pikken die
verschillende nano-golflengten op. Daarmee wordt meer energie geproduceerd. Die energie
wordt naar de ‘gewonde’ cel gebracht, waar op dat moment een tekort aan energie is. Den
Boer: ‘De cel kan dus energie opbouwen door licht. Het effect hangt af van de toegepaste
kleurenvolgorde, de intensiteit van het licht en de plek waarop je ht toedient.’
Licht is daarmee voor veel doeleinden toepasbaar. Vooral bij chronische aandoeningen
worden goede resultaten behaald. Maar ook wordt het systeem ingezet bij (post)traumatische
behandelingen, burn-out, voor huidverjonging of sportletsel. Of ter voorkoming daarvan.
Vooral in Duitsland en Rusland wordt veel onderzoek gedaan naar licht en kleuren.
Arco voorziet op termijn een grote toekomst voor de kleurlichttherapie, zeker door de
toename van chronische welvaartsziekten als hoge bloeddruk, overgewicht, slapeloosheid,
stress, reuma, darmziekten en een hoog cholesterol. ‘In de kleurlichttherapie wordt de
persoon als geheel genomen, als een vast systeem. Als daarin een element verandert, heeft dat
gevolgen voor alle lichaamsprocessen. Licht werkt niet – zoals vaak in de reguliere
geneeskunde – op de gevolgen van een ziekte, maar op de oorzaak van een aandoening, die
altijd op energetisch niveau ligt.’
Als testcase gebruik ik het al maanden pijnlijk zeurende gewricht in mijn rechter wijsvinger.
Volgens de huisarts is het slijtage en moet ik daarmee leren leven. Mauk den Boer zet zijn
lichtpen op mijn hand; hij weet precies om welke kleurlichtfrequenties mijn opstandige
gewricht vraagt. Het is amper te geloven, de pijn verdwijnt meteen, en blijft ook weg […]
162
Hoewel het een leuk artikel is, is het echte werkingsmechanisme van gekleurd licht nog steeds
onbekend. In de empiri is de effectiviteit al wel bewezen, maar de theorievorming is nog niet
compleet. Dat lukt ook pas nadat men heeft onderkend dat er sprake is van aansturende
energetische informatie, waarin de hele evolutionaire ontwikkeling een rol speelt en alle
somatische en bewustzijnservaringen van de mensheid – en alle andere levende organismen –
zijn opgeslagen.
De kleurfrequenties werken tweeledig:
• De straling ervan vergroot de amplitude van de aura in zijn geheel, het voedt dus
energtisch de aura, waardoor het totale fucntioneren wordt verbeterd, somatisch zowel als
psychisch. Als de amplitde van de aura groter wordt, dan komt alle – daardoor versterkte veldinformatie (morfogenetische- en bewustzijnsinformatie) beter over en kan het lichaam
optimaler functioneren, conform de met energetische informatie aansturende blauwdruk
van de soort. Daardoor wordt natuurlijk ook het zelfherstellend vermogen vergroot.
• De lichtgolven functioneren zelf ook als draagolven voor veldinformatie en daarom moet
‘licht’ in deze context dan ook vertaald als ‘informatie’.
• Het licht dat cellen uitzenden en ontvangen is een vorm van informatieoverdracht door
middel van fotonen, die functioneren als de overdragers van energetische informatie.
Levende organismen zenden informatie uit die wordt opgeslagen in de informatieve
quantumvelden, van waaruit deze informatie ook weer andere organismen aanstuurt.
Hierbij speelt ook feedback een rol. Het geheel is gebonden aan de DNA-coderingen van
de soorten en verschillende celtypen. In mijn studie Veldcontact wordt dat zeer uitvoerig
beschreven en ook in deze studie heb ik een samenvatting opgenomen van de route die
deze ‘lichtinformatie’ aflegt – via de macroreceptoren in de extracellulare matrix - tot aan
de aansturing via het DNA. Dat fotonen onderling informatie kunnen uitwisselen – en
daarmee dus ook zorgen voor informatie-overdracht door resonantie op quantumniveau werd tamelijk recent bewezen door het laboratoriumexpiriment van Lene Hau dat in het
voorgaande al werd besproken.
• Omdat de diverse organen evolutionair niet tegelijk zijn ontwikkeld heeft hun aansturende
informatie ook verschillende golflengten. Hoe ouder het orgaan, hoe lager de frequentie,
hoe jonger het orgaan hoe hoger de frequentie. Vandaar dat verschillende lichtfrequenties
bij verschillende lichaamsfuncties het beste resultaat hebben, want de aangeboden
draaggolven moeten compatible zijn met de aangeboden veldinformatie. Welke
frequenties het meest compatible zijn met welke lichaamsfuncties is reeds door veelvuldig
uitproberen in de empirie uitgevonden en vastgelegd in tabellen.
Als we onderkennen dat het bij de kleurlichttherapie in feite draait om het versterken van
morfogenetische- en bewustzijnsinformatie, dan kunnen we ook de vertaalslag maken van de
in dit artikel genoemde toepassingen naar de bioresoantietherapie, waarbij al direct gewerkt
wordt met informatieve frequenties van levende organismen. Met behulp van deze BRT is het
ook mogelijk om bepaalde frequenties te registreren en daarna te versterken.
De vraag die zich daarbij opdringt is tot welk niveau deze veldinformatie het best kan worden
versterkt om bijvoorbeeld genezingsprocessen zo optimaal mogelijk te laten verlopen. Een
indicatie daarvoor is te vinden in het volgende item.
De sterkte van het elektrisch veld bij peffen
In het begin van dit werkstuk werd gesproken over ‘peffen’, waarbij bacteriën werden gedood
met behulp van hoogfrequente pulsfrequenties.
163
Bij peffen staan bacteriën bloot aan een pulserend elektrisch veld van zo’n twee volt per
micrometer ofwel twee megavolt per meter. Uit proeven in de Verenigde Staten blijkt dat PEF
niet alleen bacteriën doodt, maar ook hogere organismen. Algen en mossels krijgen een
behoorlijke klap als ze belanden in een elektrisch veld van 0,65 volt per micrometer, veel
zwakker dus dan bij PEF in de voedingsmiddelenindustrie.
Algen en mossels reageren dus sterk op een interfererend signaal van 0,65 volt per
micrometer. Dat lijkt een indicatie te kunnen vormen voor de sterkte van het donor-signaal dat
we zouden kunnen aanbieden bij de regeneratieve bioresonantietherapie.
164
Onderzoeksvoorstel
Om de mogelijkheid van een hypothetische regeneratieve bioresonantietherapie te
onderzoeken stel ik de volgende onderzoeksopzet voor:
• We nemen een voor dierexperimenteel onderzoek gekweekte muis of rat met een
ingebouwd gendefect en bepalen de afwijking in zijn eiwitsynthese door middel van de
beschreven techniek van proteomics.
• Daarnaast nemen we een weefselkweek met cellen van een volkomen gezonde muis of rat
in een ampul. De cellen mogen tijdens en na afname van de donorrat of –muis niet
onderhevig zijn geweest aan omstandigheden die de kwaliteit van het veldcontact ernstig
hebben kunnen schaden, bijvoorbeeld door magneetvelden, straling, interferentie door
hoge EM-frequenties. We moeten er zeker van kunnen zijn dat het DNA van deze cellen
volledig intact is. De weefselkweek mag niet verontreinigd zijn met DNA dat van andere
organismen afkomstig is. Slimmer is het om geen ampul te gebruiken, maar een levende
‘donormuis’ die niets anders hoeft te doen dan zijn eigen veldinformatie mee te delen aan
de ontvanger.
• We plaatsen de gezonde donormuis of de ampul met de weefselkweek aan de ingang van
het bioresonantie-apparaat en de gendefecte rat aan de uitgang. Vervolgens stellen we de
rat gedurende bijvoorbeeld drie dagen bloot aan het frequentiepatroon van zijn gezonde
soortgenoot of de weefselkweek. We geven daarbij het frequentiepatroon van de
donormuis of de weefselkweek versterkt en continu door aan de muis of rat door deze te
koppelen aan de uitgang van het apparaat. De muis of rat wordt normaal verzorgd en
gevoed.
• Na die drie dagen koppelen we de muis of rat af en testen we na een week - door middel
van de techniek van proteomics of vergelijkend eiwitonderzoek (waarbij eiwit wordt
vergeleken van de donormuis met de behandelde muis) of een andere techniek - of de rat
nog afwijkingen vertoont in zijn eigen eiwitsynthese en/of functioneren.
• Als deze rat na een week nog gezond functioneert en bovendien geen afwijkingen meer
vertoont in zijn eiwitsynthese, dan nemen we een volgende rat met een ander gendefect en
herhalen we de test.
• Vertoont de rat nog wel afwijkingen in zijn eiwitsynthese, maar is de afwijking geringer
geworden dan moet de test worden herhaald en eventueel het signaal nog meer worden
versterkt. De tijdsduur voor de meest optimale behandeling en de meest effectieve
versterking zal langs empirische weg moeten worden bepaald, maar ik denk dat twee
weken zal kunnen volstaan, gezien de observatie dat zich bij de axolotl al binnen twee
weken de interne structuur voor een nieuwe staart vormde. En de regeneratie van het
genoom gaat aan de uitvoering op eiwitniveau vooraf. Voor complete weefselregeneratie
zal de behandeling langer – en waarschijnlijk minstens 4 weken - moeten duren.
• Als het lukt om gedurende een bepaalde tijd - met behulp van een bepaalde versterking van
het signaal - de eiwitsynthese van de muis of rat te normaliseren en deze proef ook nog
eens te herhalen met een ander dier, dan moeten we concluderen dat dit experiment toe is
aan toepassing op een hoger zoogdier, zoals een gendefecte aap.
165
• Als de test op een aap ook slaagt, dan zal een aanvraag kunnen worden ingediend voor een
onderzoek op de mens.
Suikerzieke muizen als proefdier en controle door simpele bloedsuikermeting
Het hierboven al genoemde nummer van National Geographic bevatte een verslag van het
werk van dr. Chr. Mummery in het Hubrecht Laboratorium / NIOB te Utrecht.
Zij deed onderzoek naar het effect van stamceltherapie bij muizen met diabetes-I. Bovendien
verkeert zij in de gelukkige omstandigheid dat het Hubrecht Laboratorium is gelegen in de
directe nabijheid van het Hart Long Centrum dat beschikt over een MRI-scanner voor muizen.
Ik stel daarom voor voor een eerste verkennend onderzoek – ter falsificatie van mijn
hypothese - weer gebruik te maken van suikerzieke muizen (diabetes-1).
Volgens mijn redenering zal het afwijkende DNA van de suikerzieke muis zich regenereren
tot gezond DNA en zullen tevens zijn gezond geworden stamcellen uitgroeien tot gezonde
insuline producerende pancreascellen en insulinereceptoren.
Behalve dat simpele metingen van de bloedsuikerspiegel al een indicatie kunnen geven voor
de effectiviteit van deze methode, zal ook het nabij het Hubrecht Laboratorium gelegen Hart
Long Centrum in de MRI-scanner voor muizen kunnen controleren of zich in de pancreas
nieuwe gezonde insulineproducerende cellen ontwikkelen.
Als dit experiment slaagt, dan zou vervolgens gebruik kunnen worden gemaakt van de drie
menselijke stamcellijnen met een genetische afwijking, waarover men in Brussel beschikt en
die bedoeld zijn voor het ontwikkelen van therapieën. Gezonde menselijke stamcellen aan de
ingang van een bioresoantie-apparaat en de afwijkende stamcellen aan de uitgang zouden –
conform het al door Kaznacejev geobserveerde cytopathisch spiegeleffect - moeten leiden tot
het regenereren van het DNA van de afwijkende stamcellen. Zoals ik in mijn onderbouwingen
uitleg, hoeft het geregenereerde gen niet identiek te zijn aan het verloren gegane, maar is het
wel net zo effectief.
Als ook deze experimenten zouden slagen, dan zou meteen een ethisch dilemma zijn opgelost,
want dan hoeft nooit meer gebruik te worden gemaakt van aan prille menselijke embyro’s
onttrokken stamcellen, maar kunnen menselijke individuen met afwijkend DNA meteen
worden behandeld met behulp van het ‘gedoneerde energiepatroon’ van een gezond mens.
In feite is er dan sprake van een energieke combinatie tussen ‘transplantatie’, stamceltherapie
en gentherapie.
Gecombineerde therapie bij bijvoorbeeld diabetes type 2
Als we een mens gaan behandelen voor diabetes type 2, dan regenereren we alle defecte DNA
dat betrekking heeft op het ontstaan van DM2. (En bij het inzetten van een volkomen gezonde
‘donor’ zal meteen alle afwijkende/beschadigde DNA worden geregenereerd.)
Deze behandelde persoon zal dan zelf ook weer voldoende insuline en adiponectine gaan
aanmaken. Maar daarmee is het functioneren van deze persoon nog niet geheel hersteld en de
bloedsuikerspiegel ook nog niet meteen goed gereguleerd.
Die insuline en adiponectine hebben ook nog voldoende receptoren nodig om hun werk te
kunnen doen. En de opbouw van die receptoren – waarvan de concentratie tengevolge van de
DM2 geringer is geworden – vergt normaliter nog enige tijd. Eerst moet namelijk de aanmaak
van insuline en adiponectine goed op gang komen en een redelijk stabiele spiegel krijgen.
Vervolgens moet er van de genormaliseerde insuline- en adiponectinespiegels een zodanige
prikkeling uitgaan dat de dichtheidsgraden van receptoren voor insuline en adiponectine
groter worden. Omdat dit een natuurlijk proces is, heeft dit enige tijd nodig.
166
In het boek Psychofarmaca, hersenen onder invloed, door Solomon H. Snyder, 1989, staat op
de bladzijden 111 en 112 het volgende:
[…] Onderzoekers hebben gemeten hoevel tijd zenuwcellen nodig hebben om hun
metabolisme te veranderen en hun receptoraantallen te verminderen, en de gevonden
tijdsduur komt goed overeen met het interval tussen toediening van antidepressiva en het
optreden van een merkbare verbetering.
Ook is gebleken dat het aantal serotonine- en noradrenalinereceptoren na langdurige
behandeling met antidepressiva vermindert. Deze bevinding heeft de meest effectieve methode
voor het screenen van antidepressiva opgeleverd sinds bijna dertig jaar geleden het door
reserpine bij ratten geïnduceerde depressiemodel werd ingevoerd. Bij deze screening worden
ratten tien dagen lang met een potentieel antidepressivum behandeld, waarna het aantal
noradrenaline- en serotoninereceptoren in hun hersenen gemeten wordt. Verbindingen die dit
aantal reduceren, worden als veelbelovend beschouwd en aan uitgebreidere dierproeven
onderworpen, waarna ze in de kliniek worden getest […]
Naast een keurig diagram staat de tekst:
[…] het interval vóórdat de antidepressieve werking van imipramine op gang komt. In deze
studie krijgt de patiënt bijvoorbeeld dagelijks ongeveer 200 milligram van het farmacon. In
vier dagen bereikte de spiegel in het bloed een stabiel niveau, maar een therapeutisch effect
was pas na een dag of twaalf na aanvang van de therapie merkbaar […]
Ik verwacht dus dat het minstens 12 dagen duurt voordat er zoveel receptoren zijn opgebouwd
dat er enig effect merkbaar wordt van de DNA-regeneratie. Maar hoeveel tijd er overheen
gaat voordat er zoveel receptoren zijn opgebouwd dat de bloedglucosespiegel weer helemaal
genormaliseerd is, weet ik niet. Ook weet ik niet of de snelheid waarmee receptoren worden
afgebroken gelijk zal zijn aan de snelheid van opbouw.
En hier komt dan de tweede behandeling ter sprake, namelijk die van het gebruik van
versterking van de eigen veldinformatie (zoals na de DNA-regeneratie wordt geresoneerd).
Door versterking van de eigen veldinformatie worden namelijk genezingsprocessen versneld.
En versterking van die eigen – reeds gezond geworden – veldinformatie kan dus zorgen voor
een snellere regeneratie van een optimale receptorbezetting. De mate van versterking zal
experimenteel moeten worden vastgesteld.
Zelf heb ik het idee dat daags na de DNA-regeneratie moet worden begonnen met versterking
van de eigen veldinformatie. Hierbij is dus geen informatiedonor meer nodig.
Deze versterking van eigen veldinformatie moet zolang worden volgehouden totdat de
bloedglucosespiegel zich weer helemaal – conform een gezond individu – heeft geregenereerd.
Tijdens de serie dagelijkse veldcontactversterkingen – die ongeveer een half uur zouden
moeten duren, moet dasgelijks de (nuchtere) bloedsuikerspiegel worden gemeten en zonodig
de medicatie naar beneden afgebouwd. Deze methode voorkomt een ‘beginverergering’ door
het onmiddellijk stoppen met alle medicatie bij de DNA-regeneratie. Op deze manier wordt
het risico op een ‘hyper’ vermeden en verloopt het proces van medicatie-afbouw ook
gecontroleerd en geleidelijk, terwijl de patiënt een goed gereguleerde bloedssuikerspiegel
blijft houden.
Bij alle behandelingen van DNA-afwijkingen waarbij hormonen en receptoren betrokken zijn
zullen we dus het beste een combinatie kunnen gebruiken van DNA-regeneratie gevolgd door
versterking van de eigen veldinformatie om de opbouw van receptoren te versnellen, terwijl
gecontroleerde afbouw van medicatie plaatsvindt. Langduriger info-versterking kan ook.
167
Nachtelijke behandeling voor ‘lopende patienten’
In het begin van de 20-ste eeuw opperden science-fiction schrijvers het idee dat mensen
tijdens hun slaap zouden kunnen leren en zich op doe manier tijdens de ‘nutteloze’ uren
verder ontwikkelen.
In 1942 deed LeShan serieus onderzoek naar de mogelijkheid om mensen van een bepaalde
gewoonte te bevrijden. Hij gebruikte 20 nagelbijtende proefpersonen die hij ’s nachts tijdens
hun slaap blootstelde aan het herhaald afspelen van de zin: ‘My fingernails taste terribly
bitter’. Het bleek een effectieve methode, want uit de experimentele groep stopte 40% van de
proefpersonen met nagelbijten, terwijl in de controlegroep niemand deze gewoonte opgaf.
LeShan concludeerde na dit experiment dat auditieve suggesties tijdens de slaap een
therapeutisch effect zouden kunnen hebben.
Andere onderzoeken volgden en wezen ook op deze mogelijkheid. Aarons gaf in 1976 een
overzicht van deze onderzoeken, die echter ook werden bekritiseerd vanwege een niet
optimale slaapregistratie. Men vond het bewijs dat alle proefpersonen ook inderdaad sliepen
wat te mager. Momenteel doet men nog steeds onderzoek naar leren tijdens de slaap en niet
omdat dit niet veelbelovend zou zijn.
Geïnspireerd door LeShan kreeg ik het idee om regeneratieve en genezende (volgt nog)
bioseronantie-therapie als nachtelijke behandeling toe te passen. Hierdoor wordt het mogelijk
om mensen gedurende een langere periode gedurende 8 uren per etmaal aan te sluiten op de
bioresonantie-apparatuur, zodat ze tijdens hun ‘inproductieve’ tijd zouden kunnen genezen.
Dezelfde apparatuur zou overdag kunnen worden aangewend voor kortdurende poliklinische
behandelingen.
Nachtelijke behandeling zou de volgende voordelen kunnen hebben op het effect van de
behandeling:
• ’s Nachts is van nature het veldcontact sterker. De aura heeft een grotere amplitude
vanwege de synchronisatie van de hersenhelften bij lagere hersengolven (alfastaat en lager)
en de aanmaak van DMT.
• ’s Nachts worden de meeste groeihormonen aangemaakt. Dit draagt bij aan de auraamplitude, maar tevens zorgen groeihormonen voor celgroei. En dat is bij regeneratie van
weefsel primair.
Door deze behandelingen ’s nachts uit te voeren is er weliswaar geen sprake van ontwikkeling
van meer kennis, maar kan er volgens mij wel ‘ontwikkeling’ plaatsvinden van gezonde
(alternatieve) DNA-functies en weefsel volgens de blauwdruk van de soort.
Levende donoren inplaats van ampullen
Bij mijn voorstel tot een eerste experiment met muizen of ratten noemde ik al de mogelijkheid
om gebruik te maken van een levende donormuis of –rat en deze aan te sluiten op de ingang
van het apparaat dat de informatie moet versterken.
Het is niet ondenkbaar dat er ook voor de behandeling van mensen een soortgelijke techniek
wordt gebruikt. Als we de behandelingen tijdens de nacht laten plaatsvinden, dan kunnen er
twee bedden naast elkaar worden gezet: eentje met de informatie-donor en eentje met de
ontvangende patiënt.
De donor van de gezonde informatie omtrent de ontbrekende genfunctie(s) wordt via lange
kabels aangesloten op de ingang van het versterkende bioresonantie-apparaat, en de
ontvangende patiënt wordt aangesloten op de uitgang.
168
De donor en ontvanger moeten bij voorkeur worden aangesloten op de plaats waar het orgaan
zich onder de huid bevindt. De aansluitingen bevinden zich dan bij beide op hetzelfde
chakragebied dat deze informatie het meest optimaal bevat. Hoewel de draaggolffrequenties
van beide personen iets zullen verschillen is dit geen bezwaar bij de overdracht van de
morfogenetisch informatie. Het bioresonantie-apparaat draagt alleen de zuivere
morfogenetische informatie over. Effecten zoals van ‘het verkeerde homeopathische middel’
spelen hier geen rol.
Deze methode is niet belastend of invasief voor zowel de donor als de ontvanger.
Bovendien speelt bij dit donorschap de bloedgroep geen rol en is het enige criterium dat de
donor zelf beschikt over een oergezond exempaar van het gen of de lichaamsfunctie
(lichaamsdeel) dat door de patiënt wordt gemist.
Op deze manier kan ieder gezond individu als donor fungeren zonder daarvoor bij leven al
organen te moeten missen of eerst te moeten overlijden. Zo’n donor zal gezond en wel samen
met de ontvanger kunnen genieten van zijn of haar gezondheid.
Versterking van donorinformatie
In het voorgaande waarschuwde ik al eens tegen een te grote versterking van informatie,
omdat dan de het DNA van de ontvanger volledig zou kunnen gaan mee resoneren met de
aangeboden informatie (zie bij kanker en infecties). In deze gevallen zou dat een ongewenst
effect kunnen sorteren.
• Als de informatie van de donor echter versterkt wordt aangeboden aan de ontvangende
patiënt, dan kan dat geen kwaad. In dat geval zal de bij de patiënt ontbrekende informatie
versterkt kunnen zorgen voor een snelle regeneratie van het defect.
• Eventuele gendefecten van de donor hebben geen effect, omdat hiervoor de ontvangende
patiënt zelf een gave functie zal hebben die op eigen kracht resoneert met de juiste
veldinformatie.
• Voor de gezonde genfuncties van de ontvanger kan het geen kwaad als die me resoneren
met de gezonde functies van de donor. De eigen functies van de ontvanger zullen gewoon
gezond blijven functioneren, maar hooguit voortaan de signatuur gaan dragen van de donor.
• Die veranderde signatuur zal bij de ontvanger niet leiden tot bijvoorbeeld een contact met
de bewustzijnsvelden van de ‘informatie-donor’, zoals bij transplantatie van grote stukken
weefsel – zoals en hart of een nier – wel het geval kan zijn. Hierbij speelt namelijk een
patroon van herhalingen van genen een rol, zoals ik al in Veldcontact behandelde. Door de
iets veranderde signatuur van de genen verandert er echter niets aan dat patroon van
herhalingen van genen.
• Aan de versterking in het geval van DNA-regeneratie is dus geen limiet verbonden. En in
de praktijk zal dus – aan de hand van meerdere experimenten - zonder gevaar kunnen
worden bepaald welke minimale versterking wenselijk is voor een optimaal effect.
Betaald donorschap door gezonde studenten en anderen
Deze ‘gentherapie’ zou zelfs de gezondheid van de economie nog kunnen bevorderen als we
inplaats van dure farmaceutische middelen voortaan gezonde studenten, werklozen of
anderszins kansarmen zouden inzetten om op deze manier in hun onderhoud te voorzien.
Tot nu toe huurt de farmaceutische industrie deze groepen mensen in voor eerste trials met
hun niet ongevaarlijke middelen. De ‘niet-invasieve’ alternatieve ‘gentherapie’ zou dus ook
hun gezondheid ten goede komen.
169
Maar daarbij geldt een beperking: mensen die eerder deelnamen aan trials van de
farmaceutische industrie moeten helaas worden uitgesloten van deze vorm van donorschap,
omdat hun genen al kunnen zijn beïnvloed door de veelal via gentechnologie tot stand
gekomen moderne middelen. De donoren moeten wel ‘vers’ zijn.
Behalve dr. Mummery houden ook prof. Van Steirteghem en dr. Catharine Verfaille zich in
onze contreien bezig met stamcelonderzoek/therapie. Utrecht, Brussel en Leuven liggen niet
echt ver uit elkaars buurt.
Maar wat zou het echter leuk zijn als Nederland – na het openen van de deur daartoe in 1999
met de ontdekking van DNA-regeneratie bij fanconi anmie in Amsterdam - zou kunnen
zorgen voor een echte doorbraak op het gebied van energieke regeneratie via DNA en
stamcellen, op een manier die niet eens politiek aanvechtbaar is en dus meteen als therapie
kan worden aangewend.
Momenteel heeft de politiek nog een sterke greep op hetgeen gaande is op het gebied van
stamcelonderzoek en het aanwenden van stamceltherapie voor mensen. Het gebruik van
bioresonantie-apparatuur en weefsel van donoren is echter wel algemeen geaccepteerd.
Het op de door mij voorgestelde manier behandelen van zieke mensen – via energieke
regeneratie van DNA en stimulans van hun eigen stamcellen – valt dus volledig binnen de
momenteel gehanteerde wetgeving en kan dus niet onnodig gefrustreerd worden.
Hersenstimulatie via DBS verbetert het geheugen op verschillende manieren
In de Volkskrant van 2-2-2008 las ik in de Kennis-katern een interessant kort bericht, dat ik
zijn geheel zal citeren omdat het evidentie aandraagt voor hetgeen ik hierboven uitlegde over
het stimuleren van stamcellen door het aanbieden van sterkere informatie:
[…] Hersenstimulatie geeft patiënt toevallig déja-vu
Geheugen – Onderzoekers in Toronto zijn er bij toeval achter gekomen dat de techniek van
Deep Brain Stimulation het geheugen een oppepper geeft. Terwijl ze elektroden plaatsten in
de hersenen van een ernstig obese patiënt, kreeg deze plotseling heldere herinneringen aan
zijn jeugd. Nadat de hypothalamus drie weken lang was gestimuleerd, bleek de man
bovendien beter te scoren op geheugentests. DBS wordt onder anderen gebruikt voor de
behandeling van de ziekte van Parkinson en clusterhoofdpijn […]
Door de DBS neemt de amplitude van de veldinformatie in de aura (en in het hoofd) toe.
Hierdoor neemt ook de opgeslagen geheugeninformatie in kracht toe en wordt daardoor
makkelijker bereikbaar en kan zich zelfs spontaan opdringen. Bovendien kunnen ook
breinstructuren beter gaan functioneren omdat het hersenweefsel wordt geoptimaliseerd.
• De ervaringen in de jeugd worden met de grootste amplitude opgeslagen. Dat is ook de
reden dat deze herinneringen door dementerende mensen nog het langst kunnen worden
opgehaald. Als nu de amplitude van de beschikbare ervaringsinformatie (opgeslagen
geheugennformatie) in zijn totaliteit wordt verhoogd, dan wordt de amplitude van die
vroege jeugdherinneringen relatief sterker verhoogd, waardoor ze significant boven andere
informatie kunnen gaan domineren en zich ‘spontaan opdringen’, omdat ze als eerste
worden opgepikt uit dat totale aanbod aan geheugeninformatie.
• Na drie weken lang op die manier te zijn gestimuleerd kan de hersenfunctie van de man en met name zijn limbisch systeem - zijn geoptimaliseerd. De hersenen bevatten nog steeds
stamcellen die normaliter in slaapstand verkeren. Door het aanbieden van de elektrische
stroom nam ook de amplitude van de morfogenetische veldinformatie toe. Daardoor werd
170
de informatie die bedoeld is voor de ontwikkeling van stamcellen tot hersencellen sterker,
waardoor die stamcellen ‘wakker’ werden en zorgden voor een optimalisering van het
hersenweefsel. Met een geoptimaliseerde breinfunctie werkt ook de geheugenfunctie beter.
Een beter ontwikkelde hippocampus en amygdala zorgen – samen met een beter
ontwikkelde (worm van het) cerebellum voor een sterkere opslag en beter ophalen van
ervaringsinformatie. En dat is zeker het geval tijdens deze stimulatie, wanneer de
amplitude van de ervaringsinformatie ook nog verhoogd is.
Op welke manier de amplitude van veldinformatie wordt versterkt maakt niet zoveel uit.
Langduriger magnetische en elektrische stimulering leiden in beide gevallen tot een hogere
amplitude van (morfogenetische) veldinformatie waardoor slapende stamcellen kunnen
worden geactiveerd en weefsel geoptimaliseerd.
Endogene endocrinotherapie, een al ouder idee als voorloper van de effecten van DBS
Door DBS wordt ook in korte tijd de productie en de interactie tussen verschillende hormonen
en neurotransmitters geoptimaliseerd. Door het versterkte veldcontact wordt ook meteen de
productie van hormonen, neurotransmitters en hun afbraakenzymen naar behoren aangestuurd.
Dit idee trof ik al aan in een al wat ouder boek met de titel Baanbrekende ontdekkingen in de
geneeskunde, door Dr Jules Samuels, Buijten en Schipperheijn, Amsterdam, 1965.
Ik citeer iets uit het voorwoord van dit boek:
[…] In dit boek worden een nieuwe wetenschap, leer en therapie beschreven, namelijk de
endogene endocrinologie en de endogene endocrinotherapie.
Tot dusver werden ziekten die berusten op een stoornis van de klieren van de inwendige
afscheiding, endocrine klieren genoemd, behandeld met hormoonpreparaten die bereid
worden van dierlijke organen; soms ook langs synthetische weg.
Men sprak daarom van exogene (buiten het menselijk lichaam bereide) hormoonpreparaten.
In de meeste gevallen werd er een ontbrekende hoeveelheid van een bepaald hormoon met
zulk een exogeen preparaat aangevuld.
Een dergelijke wijze van behandeling wordt substitutie-therapie genoemd.
Bij de toepassing van de endogene endocrinotherapie wordt er geen gebruik gemaakt van
exogene preparaten. Slechts bij uitzondering is de combinatie van endogene met exogene
hormoontherapie nodig.
De endogene methode is gebaseerd op een nauwkeurige kennis van de samenwerking
(correlatie) der endocrine klieren. Door te weten welke van deze klieren elkaar in hun
werking ondersteunen en welke dus van elkaar de synergisten, en welke elkaar in evenwicht
houden , dus van elkaar de antagonisten zijn, is het mogelijk het gestoorde hormonale
evenwicht te herstellen.
Het is bewezen dat door een endocrine klier die disfunctioneert met korte-golvenstromen van
geringe intensiteit te prikkelen, de klier in verhoogde hoeveelheid zijn specifieke hormoon
gaat produceren.
Bij klieren, zoals de hersenklier 1), die twee hormonen afscheiden, wordt door ze met kortegolvenstromen te behandelen, bereikt dat de kliercellen die te weinig hormoon afscheiden hun
productie verhogen en die cellen die teveel produceren hun hormoonafscheiding verminderen.
Wij kunnen een evenwichtstoestand die op deze wijze bereikt wordt vergelijken met de
hefboom van een weegschaal. Indien de ene hefboom die beneden staat, naar boven wordt
gedrukt, dan gaat de andere automatisch naar beneden en omgekeerd.
171
Het is gebleken dat van de beide hormonen van de hersenklier het één versnellend en het
ander vertragend op de functies van alle lichaamscellen inwerkt en daarom deze functies
reguleren.
Een hypophysaire disfunctie wordt steeds gevolgd door een verkeerde functie van alle
hormoonconsumenten, dat zijn alle lichaamscellen inclusief de hormoonproducenten. Dat zjn
de cellen van alle endocrine klieren.
Het in evenwicht brengen der hormonen van de hersenklier heeft tengevolge dat in alle
lichaamscellen eveneens het gestoorde hormonale evenwicht wordt hersteld waardoor de
cellen van het organisme weer normaal gaan functioneren, hetgeen spectroscopisch
waarneembaar is.
Hieraan moet bij toepassing van de causale therapie, waarbij niet het zieke orgaan maar de
oorzaak, de hypophysaire disfunctie wordt behandeld, de verbeterde gezondheidstoestand van
de patiënt worden toegeschreven en bij dodelijke gevolgziekten, dat hij in leven blijft.
Er zijn maar weinig ziekten die het gevolg zijn van een te geringe afscheiding van een
hypophysair hormoon.
Bij de meeste hypophysaire gevolgziekten scheidt de hersenklier teveel van een der specifieke
hormonen af. De gevolgziekten van een hypophysaire disfunctie werden door mij in 4 groepen
ingedeeld (zie hoofdstuk I).
De twee grootste zijn de groep van de hormonale beschadigingsziekten en die der
proliferatieziekten waartoe alle gezwellen, zowel de goedaardige als de kwaadaardige
behoren, daaronder kanker.
Van al deze afwijkingen was tot dusver de oorzaak onbekend en daarom een causale therapie
niet mogelijk, nog afgezien van het feit dat men noch over een diagnostische noch over een
therapeutische methode beschikte om het endocrine stelsel te analyseren en de hormonen van
de hersenklier met elkaar in evenwicht te brengen.
Men moest zich daarom beperken tot een meestal symptomatische behandeling van de
gevolgziekte, waarbij echter het schadelijke agens, het teveel aan hypophysair hormoon,
verder zijn schadelijke werking bleef uitoefenen en dientengevolge de ziekte voortschreed.
De endogene endocrinologie beschikt over een nieuwe methode van diagnostiek, namelijk de
spectroscopische, die uitgevoerd wordt met de spectroreductometer. Tevens wordt bij de
toepassing van de causale therapie een nieuwe methode gebruikt, namelijk
kortegolvendoorstroming van een bepaalde intensiteit, opgewekt met het automatische
kortegolvenapparaat.
De doeltreffende causale therapie van de hypophysaire disfuncties en hun gevolgziekten is
een conservatieve electrische methode die zonder enig risico is voor leven en gezondheid
blijkens het feit dat er patiënten zijn die al 25 jaar en langer met deze methode worden
behandeld en er blakend uitzien van gezondheid […]
1) Indien in dit boek zonder meer gesproken wordt van hersenklier, dan wordt daarmede
bedoeld de voorkwab van de hersenklier, waarin de regulerende homonen van de celfuncties
worden geproduceerd […]
Hoewel dit voorwoord stamt uit 1965 en er intussen veel meer inzicht is ontwikkeld
betreffende de werking van de hersenen en de daarbij betrokken hormonen en
neurotransmitters, geeft deze tekst toch een helder beeld van wat er in principe gebeurt als we
de hersenen blootstellen aan elektrische of magnetische velden, waarmee de amplitude van de
veldinformatie zodanig wordt vergroot dat er weer sprake kan zijn van een aansturing van
deze hormonale functies conform de blauwdruk van de moderne mens. Want dat is wat er
eigenlijk gebeurde bij de waargenomen verbetering van de patiënten.
172
Men moest wel deze mensen regelmatig blijven behandelen met de ‘elektrische
kortegolvendoorstroming’. Dit waarschijnlijk omdat deze behandeling weliswaar hun eigen
veldcontact versterkte, maar niet eventuele genetische zwakheden elimineerde.
Als men deze mensen zou behandelen met een regeneratieve therapie – waarbij informatie
van iemand met gezonde DNA-functies wordt gebruikt, dan is het wellicht mogelijk dat de
disfunctionering verdwijnt ten gunste van een goed functioneren van de betreffende
hormonale functies en dat voortdurende behandeling niet meer nodig is.
Al in 1965 had men 25 jaar ervaring met deze therapie. Waarom zien we dan nu pas dat
wetenschappers als Dennis Schutter en anderen voorzichtig verder gaan op deze weg?
Waarom werd jarenlang de voorkeur gegeven aan de niet bijwerkingloze exogene therapiën
van de farmaceutische industrie boven een veilige endogene endocrinotherapie?
Wat er dus gebeurt bij DBS is dat er permanent sprake is van een prikkeling (aansturing) van
genfuncties, die zorgt voor een ‘endogene endocrinotherapie’, waardoor – zelfs zeer snel na
aanvang van de therapie – de endogene hormonen en neurotransmitters zich normaliseren
conform het normale menselijke functioneren. Althans voor zover een eventueel beschadigde
genfunctie dat toestaat.
Indicatie voor een optimale behandelingsduur van een regeneratieve therapie
In het voorgaande citeerde ik over de axolotl het reeds volgende :
[…] “Deze salamanders zijn de kampioenen van de regeneratie onder de gewervelde dieren”,
vertelt Elly Tanaka van het Max Planck instituut voor moleculaire celbiologie en genetica in
Dresden. “Zelfs een uitgegroeide, volwassen axolotl, van een voet lang, kan in een paar
weken een afgehakt been, een complete staart, een stuk kaak, een verloren oog en zelfs een
deel van zijn hersenen terug laten groeien.”[…]
[…] De cellen vermenigvuldigen totdat het er na enige dagen meer dan 100.000 zijn. Dan
vormt zich, binnen twee weken, uit de ongeordende celklomp de interne structuur van een
nieuwe staart. Ruggengraat, ruggenmerg en spieren vinden hun plek. De staart bereikt pas
een maand later zijn volle grootte, gelijk aan de oude, maar vanaf twee weken is de staart
volledig aangelegd […].
Bij een volwassen axolotl kan onder invloed van zijn eigen sterke veldcontact in een maand
zijn complete staart regeneren. Na twee weken is de structuur van de nieuwe staart al
aangelegd vanuit nieuwe stamcellen. Zelfs een deel van zijn hersenen kan een axolotl binnen
een maand laten regenereren.
En dat is dan helemaal in overeenstemming met de observatie dat na drie weken versterking
van het veldcontact met behulp van DBS de geheugenfunctie van een volwassen man werd
verbeterd omdat – naar alle waarschijnlijkheid – de kwaliteit van zijn hersenweefsel werd
geoptimaliseerd vanuit slapende stamcellen.
Ik vermoed dan ook dat de optimale behandelingsduur om menselijke weefsels te regenereren
ligt tussen de drie en vier weken voortdurende stimulatie. Dit afhankelijk van de mate waarin
de amplitude van de veldinformatie wordt versterkt.
Op 14-4-2007 publiceerde de Volkskrant – naar aanleiding van een publicatie in de Journal
of the American Medical Association (JAMA) een artikel over een poging om diabetes type 1
te genezen met behulp van stamceltherapie in combinatie ATG (chemotherapie). In Nederland
vindt men dat deze risicovolle therapie niet moet worden ingezet vanwege het gevaar dat het
173
middel erger is dan de kwaal en omdat er alternatieven zijn in de vorm van insuline spuiten.
Bovendien is een therapie met behulp van transplantatie met bètacellen in ontwikkeling.
Zou het dus niet veel handiger zijn als men eerst eens de door mij voorgestelde niet-invasieve
en risicoloze experimenten – met versterking van veldinformatie - uitvoert op muizen en
ratten met diabetes type 1, in plaats van risicovolle experimenten los te laten op mensen?
Opmerking bij regeneratie van functies:
Mensen die werden geboren met een handicap of heel jong een functie verloren zullen –
vooral waar het gaat om zintuigelijke functies – niet meteen volledig kunnen beschikken over
het volledig functioneren van de herstelde functie.
Neem bijvoorbeeld het zien. Als iemand zeer jong gehandicapt raakt aan het netvlies van de
ogen of aan de zenuwbanen die informatie over de zichtbare wereld doorgeven aan de visuele
cortex, dan krijgt dat gedeelte van de hersenen dat betrokken is bij de gewaarwording van die
zichtbare wereld niet of nauwelijks indrukken te verwerken. Hierdoor wordt dat stukje visuele
cortex niet ontwikkeld, net zo min als er geheugeninformatie wordt opgebouwd betreffende
bepaalde eigenschappen waaraan zichtbare objecten kunnen voldoen (en waarom je dus later
‘aan een half oog genoeg hebt’ om iets te kunnen herkennen). Als dan uiteindelijk de functie
van het netvlies of de gezichtszenuwen hersteld wordt, dan betekent dat niet meteen dat ook
de visuele cortex met een enorme sprong alle gemiste onwikkeling heeft ingehaald en er
meteen een persoonlijk visueel geheugen is opgebouwd.
Net zoals jonge kinderen de visuele wereld leren waarnemen en interpreteren, zo zal ook
iemand van wie het gezichtsvermogen wordt geregenereerd dit proces moeten doormaken,
hoewel dat wellicht wel vlotter kan verlopen.
Hetzelfde geldt voor mensen die nog nooit bewust konden horen of lopen. Maar regeneratie
van weefsel maakt deze inhaalslag wel mogelijk. Het kan leiden tot een effectieve
‘revalidatie’.
174
Hoe aangepaste BRT een rol kan spelen bij bloedtransfusies en orgaandonaties
Hoewel het door de reeds genoemde suggesties lijkt of bepaalde medische ingrepen voortaan
tot het verleden gaan behoren, geldt dit niet voor bloedtransfusies en orgaantransplantaties.
Immers: ongelukken met sterke bloedingen, bloedverlies bij operaties en allerlei vormen van
orgaanbeschadigingen zullen altijd blijven voorkomen.
Bij een plotseling sterk bloedverlies blijven bloedtransfusies noodzakelijk en als bij oudere
mensen - wegens het opraken van de stamcellen – weefselregeneratie niet meer tot een
optimaal werkend orgaan kan leiden, dan zal in die gevallen toch nog moeten worden
overgegaan tot een orgaantranplantatie.
Maar gelukkig zouden we met behulp van enkele in het voorgaande al genoemde
aanpassingen van BRT toch de aan deze medische ingrepen klevende nadelen, zoals afstoting,
kunnen verhelpen. Ik begin met bloedtransfusie, de simpelste vorm van orgaantransplantatie.
Ziekteverwekkers in menselijk donorbloed
Sommige landen beweren dat hun bloedvoorraad nog nooit zo veilig is geweest, maar toch
zijn er nog steeds voldoende redenen om voorzichtig te zijn. Drie Amerikaanse bloedbanken
waarschuwen in een circulaire het publiek voor mogelijke gevaren van donorbloed en
producten die daarvan worden gemaakt. Ik citeer (vertaald):
[…] Waarschuwing: Aangezien vol bloed en bloedcomponenten vervaardigd zijn uit
menselijk bloed, bestaat het risico dat ze ziekteverwekkers overdragen, zoals virussen . . . .
Een zorgvuldige donorselectie en de beschikbare laboratoriumtests elimineren dat gevaar
niet […]
Ik citeer verder iets uit een tijdschrift van een religieuze organisatie, van augustus 2006, dat
iemand me onlangs aanreikte:
[…] Niet zonder reden zegt Peter Carolan van de Internationale Federatie van Rode Kruis en
Rode Halve Maan verenigingen: “Absolute garanties op bloedvoorraden kunnen nooit
gegeven worden.” Hij voegt hieraan toe: “Er zullen altijd nieuwe ziekteverwekkers zijn
warvoor opp dat moment geen test bestaat.”
Wat zou er gebeuren als er een nieuwe ziekteverwekker zou komen die, net als aids, lang niet
in het bloed aangetoond kan worden en makkelijk door bloed wordt overgedragen? Op een
medisch congres in Praag in april 2005 noemde dr. Harvey G. Klein van het Amerikaanse
Nationaal Gezondheidsinstituut dat een ernstig stemmend vooruitzicht. Hij zei verder:
“degenen die bloedcomponenten inzamelen zouden nu nauwelijks beter in staat zijn een
epidemie door transfusieoverdracht te voorkomen dan aan het begin van de aidsepidemie.”
Vergissingen en transfusiereacties
Wat zijn in verband met transfusies de grootste bedreigingen voor patiënten in ontwikkelde
landen? Vergissingen en immuunreacties. De krant Globe and Mail berichtte over een
Canadees onderzoek uit 2001 dat het bij duizenden bloedtransfusies bijna fout gaat doordat
‘bloedmonsters bij de verkeerde patiënt worden genomen, monsters het verkeerde etiket
krijgen en er bloed voor de verkeerde patiënt wordt gevraagd’. Zulke vergissingen hebben
tussen 1995 en 2001 in de Verenigde Staten minstens 441 mensen het levens gekost.
Iemand die bloed krijgt van een ander, loopt in wezen net zulke risico’s als iemand die een
orgaantransplantatie ondergaat. Het immuunsysteem heeft de neiging vreemd weefsel af te
stoten. In sommige gevallen onderdrukken bloedtransfusies de natuurlijke immuunreactie. Dit
wordt immunosuppressie genoemd, wat de patiënt vatbaar maakt voor postoperatieve
infecties en voor virussen die voorheen inactief waren. Geen wonder dat de aan het begin van
175
het artikel genoemde professor Ian M. Franklin artsen aanmoedigt ‘zich driemaal te
bedenken voordat ze patiënten een transfusie toedienen.”
TRALI – Een dodelijke aandoening
TRALI (transfusie-gerelateerde accute longaandoening) werd begin jaren negentig voor het
eerst gemeld en is een levensbedreigende immuunreactie als gevolg van een bloedtransfusie.
Het is nu bekend dat er elk jaar honderden personen aan TRALI sterven.
Maar deskundigen vermoeden dat het er veel meer zijn, aangezien werkers in de
gezondheidszorg de symptomen vaak niet herkennen. Hoewel niet duidelijk is wat de reactie
veroorzaakt, zegt het tijdschrift New Scientist dat het bloed dat het veroorzaakt ‘vooral van
mensen lijkt te komen die in het verleden aan meerdere bloedgroepen zijn blootgesteld,
zoals . . . mensen die meerdere transfusies hebben gehad’. Eén rapport zegt dat TRALI in de
Verenigde Staten en Groot-Brittannië nu een van de bealngrijkste oorzaken is waardoor
mensen aan transfusies overlijden, waarmee het ‘voor bloedbanken een groter probleem is
dan bekende oorzaken als hiv’ […]
Bij het geven van bloedtransfusies gaat men normaliter uit van de match van donorbloed met
dat van de ontvanger en daarbij let men dan hoofdzakelijk op de bekende bloedgroepen O, A,
B, en AB plus de Rhesusfactor die bij deze groepen hoort. Maar in feite heeft elke mens een
eigen unieke DNA-gerelateerde ‘bloedgroep’ die bepaald wordt door meerdere factoren zoals
bijvoorbeeld het MNSs-bloedgroepensysteem en HLA-antigenen op erytrocyten.
Patiënten krijgen dus eigenlijk nooit bloed toegediend van exact dezelfde signatuur als hun
eigen bloed en daarom treden er eigenlijk ook altijd wel reacties op, ook al zijn die niet altijd
zo duidelijk waarneembaar als bijvoorbeeld de ‘hemolytische transfusiereacties’.
Verschil in bloedtypes door individuele DNA-patronen van donor en ontvanger
En hier ligt dan waarschijnlijk een rol voor een variant van de BRT. In het voorgaande
citeerde ik al de waarneming dat bij mensen met fanconi anemie gezond bloed werd gevormd
dat de DNA-signatuur droeg van de donor(en) van het bloed dat deze patiënten regelmatig
krijgen toegediend.
Het lijkt mij namelijk mogelijk om donorbloed – voorafgaand aan de transfusie – af te
stemmen op het eigen bloedtype van de beoogde ontvanger. Hiermee verdwijnen dan in één
behandeling alle kleinere individuele verschillen tussen het donorbloed en het eigen bloed van
de ontvanger ervan, waardoor de kans op gevaarlijke transfusiereacties wordt
geminimaliseerd.
• We nemen eerst een klein monster van het eigen bloed van de beoogde ontvanger van het
uitgezochte donorbloed (dat zovel mogelijk matcht, al hoeft dat eigenlijk niet eens).
• Het geregistreerde energiepatroon van dit bloed dienen we enige tijd versterkt toe aan de
partij donorbloed, die zich onder invloed van het versterkte signaal zal conformeren aan
het bloedtype van de ontvanger.
• Vervolgens dienen we het aldus behandelde bloed per transfusie toe aan de patiënt.
Besmettingen van donorbloed met bekende en onbekende virussen
Via bovengenoemde techniek kunne we bloed dus zo optimaal mogelijk ‘compatible’ maken
voor de ontvanger, maar daarmee is het gevaar van al of niet bekende virussen nog niet uit
beeld verdwenen. Ook hier zou een variant van de al bekende BRT een oplossing kunnen
bieden.
We zouden donorbloed namelijk kunnen behandelen op dezelfde manier als waarop ik
suggereerde om een HIV-besmetting te behandelen. En dat kan al voorafgaand aan de
methode om donorbloed individueel aan te pasen.
176
• We registreren het – als een circulair liedje repeterend - frequentiepatroon van een partij
donorbloed en versterken deze opname enige tijd. Hierdoor zal de informatie van de
ziekteverwekker(s) relatief meer worden versterkt en significant dominant worden. De
informatie van het gezonde bloed gaat zich daardoor – resonerend - conformeren aan de
informatie van de ziekteverwekker, wardoor we eigenlijk alleen de informatie van de
ziekteverwekker overhouden.
• Dan bieden we een momentopname van deze overgebleven informatie – weer onversterkt –
aan de partij donorbloed aan. Hetgezonde bloed ondervindt hiervan geen hinder en luistert
vrolijk verder naar zijn eigen aansturende frequentiepatronen. Maar de ziekteverwekker(s)
worden door de doorlopend aangeboden momentopname gefrustreerd in het kunnen meeresoneren met het hele ‘functioneringsliedje’. Ze raken dus verstoken van de voor hen
noodzakelijke functioneringsinformatie en leggen het loodje. Hiermee is dan het bloed
gezuiverd van al of niet bekende organische ziekteverwekkers.
• Dit gezuiverde donorbloed kunnen we vervolgens bewaren en zodra noodzakelijk via de
hierboven beschreven methode conformeren aan het bloed van de beoogde ontvanger.
Het voordeel van deze beide technieken zou kunnen zijn dat ook bloed dat qua )ABbloedgroep niet past bij de ontvanger toch aangepast kan worden, waardoor tekorten wegens
niet voorhanden zijnde specifieke – mestal zeldzame - bloedgroepen niet meer behoeven voor
te komen en iedere patiënt in noodgevallen geholpen kan worden.
Geen vergissingen meer bij opslag, registratie en ophalen van specifiek bloed
In feite zou men alle donorbloed, ongeacht de bloedgroepen, in grote – zorgvuldig
geconditioneerde - tanks kunnen opslaan en zuiveren. Vervolgens zou voor iedere patiënt een
portie bloed uit deze tanks kunnen worden genomen en individueel aangepast voordat het als
bloedtransfusie wordt toegediend. Ik veronderstel namelijk dat die aanpassende handeling niet
veel tijd in beslag hoeft te nemen, terwijl op deze manier ook meteen het probleem van de
vele vergissingen bij de registratie en het ophalen van donorbloed omzeild kunnen worden.
Alvorens van donorbloed andere bloedproducten te maken kan er natuurlijk op dezelfde
manier ontsmet worden.
Geschikt maken van donororganen voor transplantatie
De problemen die we tegenkomen bij bloedtransfusies komen we ook – en minstens zo
gecompliceerd – tegen bij orgaantransplantaties. In feite is bloed ook een – zij het vloeibaar –
orgaan dat via transfusie getransplanteerd wordt.
Het zuiveren van deze donororganen en het compatible maken voor de ontvanger kan in
principe op dezelfde manier gebeuren als het zuiveren en geschikt maken van porties
donorbloed. Het ligt voor de hand om te denken dat het aanpassen van een lever zal moeten
gebeuren met behulp van het energiepatroon van een biopt van de te vervangen lever van de
patiënt. Dat hoeft echter niet en is bovendien niet wenselijk omdat het meestal gaat om de
vervanging van zieke organen, waarbij het resonantiepatroon van die lever dan al is verstoord.
We kunnen ook een bloedmonster van de toekomstige ontvanger gebruiken. Want ook al
‘staan in bloed niet alle genen van een lever aan’, toch zijn die genen wel aanwezig in het
bloed en zullen ook ‘niet-aan-staande’ genen wel resoneren. Niet resonerende genen raken
immers voorgoed ‘dood’ (zie hiervoor de uitleg in Veldcontact).
Op deze manier voorbewerkte donororganen leveren - behalve elimineren van gevaarlijke
afstotingsverschijnselen - diverse voordelen op:
• Op deze manier zijn alle beschikbare donororganen voor iedere ontvanger te gebruiken.
• Er treden geen ‘vreemde effecten’ op in het bewustzijn en gedrag van de ontvanger, omdat
aansturing vanuit de donorvelden - via het getransplanteerde orgaan – niet meer voorkomt.
177
Onderzoeksvoorstel voor het versnellen van genezingsprocessen met behulp van
bioresonantie
Na het uitwerken van de drie eerdere mogelijkheden van bioresonantie realiseerde ik me dat
er nog een vierde mogelijkheid zou kunnen bestaan. Medici zijn al geruime tijd bezig met
experimenten om met behulp van hoge elektromagnetische frequenties botbreuken sneller te
laten genezen.
In het AMC in Amsterdam heeft men door middel van experimenten vastgesteld dat ultrageluid
inderdaad de eigenschap heeft om genezing van botbreuken te versnellen.
Ik citeer uit een krantenartikel van 3-10-2000 Weken eerder uit het gips door ultrageluid
[...] Goed nieuws voor brekebenen. Gebroken botten kunnen sneller genezen door
behandeling met ‘ultrageluid’. Door deze nieuwe techniek kan het gips er twee tot drie weken
eerder af. De patiënten krijgen het straks zelf in de hand. Zij krijgen een apparaat mee naar
huis met een ultrageluidsignaal. Het enige wat ze hoeven te doen, is het signaal dagelijks 20
minuten op de breuk richten. Hóe het kan, is nog niet helemaal duidelijk. “Mogelijk wordt de
stofwisseling in de botten door het ultrageluid gestimuleerd”, zegt P. Nolte, orthopedisch
chirurg in het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam. “Daardoor verkalkt het
bot eerder.” Nolte doet al vier jaar promotieonderzoek naar de heilzame effecten van
ultrageluid, dat zo’n hoge frequentie heeft dat mens en dier het niet kunnen horen. De
wetenschappelijke onderzoeken laten gunstige resultaten zien. Eerst werden 40 patiënten met
slecht helende botbreuken onderzocht. Bij deze patiënten werd vervolgens ultrageluid
gebruikt. Na negen maanden bleek 86 procent alsnog genezen. Spontane genezingen worden
normaal geschat op zo’n 4 procent [...]
Voor de heling van botbreuken moet nieuw weefsel worden aangemaakt. Het hoogfrequente
ultrageluid voegt extra trillingen toe aan de breukzone – en vooral aan de aura rond de
breukzone - waardoor volgens mij een beter contact ontstaat met de groeiblauwdruk in de
morfogenetische velden van de soort. Ik vermoed dat er door de (lokale) toevoeging van extra
trillingen ook extra sterke draaggolven ontstaan voor morfogenetische informatie, waardoor
de informatieve trillings-amplitude van de aura (lokaal) toeneemt. Hierdoor ontstaat een
sterkere resonantie met de aangeboden morfogenetische informatie. De amplitude van de
informatie neemt dus lokaal toe. Hierdoor zal er ook een betere resonantie ontstaan van het
junk-DNA met de aangeboden morfogenetische informatie, waardoor er – weer via de aura door de macromoleculen helderdere herstelinstructies kunnen worden ontvangen en naar de
cellen doorgestuurd. Dit kan de eiwitsynthese – via DNA en RNA - in de botten op een goede
manier stimuleren, waardoor de breuk sneller heelt.
Omdat junk-DNA zelf ook niet-coderend RNA genereert dat tal van micro-RNA’s bevat die op
allerlei wijze invloed uitoefenen op de uiteindelijke eiwitsynthese, zal deze methode op allerlei
manieren de vorming van een adequate eiwitsynthese bevorderen.
Net als bij de eerder besproken regeneratie van geamputeerde delen van de kikker is hier sprake
van een kunstmatige versterking van het contact met de morfogenetische velden van de soort.
Ik citeerde eerder:
[…] Het enige waarneembare verschil in elektrisch vermogen tussen beide verwondingen was
dat de salamander, die een nieuwe poot kon laten groeien, een omslag in elektrische lading
van positief naar negatief te zien gaf. Becker vroeg zich af of het resultaat zou worden
beïnvloed als hij kunstmatig een negatieve lading door de herstellende stomp van de kikker
zou sturen. Dat deed hij en tot zijn verbazing groeide er bij de kikker een complete nieuwe
poot aan […]
178
• De axolotl-salamander en de gewone salamander zijn tot regeneratie van verloren
lichaamsdelen in staat omdat zij vanwege hun evolutionair al zeer oude bestaansvorm
beschikken over zeer sterke morfogenetische velden, waardoor zij een beter contact hebben
met hun blauwdruk en zich conform deze blauwdruk – tot op zekere hoogte - kunnen
herstellen.
• Bij de kikker werd door middel van een kunstmatige extra negatieve lading in de stomp
gezorgd voor een groter verschil tussen de positieve veldinformatie en het negatief geladen
DNA, waardoor ook een betere ontvangst van morfogenetische informatie tot stand kwam,
met als gevolg ook een toegenomen vermogen tot regeneratie.
• Bij het experiment met menselijke botbreuken werd door middel van ultrageluid – door
vergroting van de amplitude van de draaggolven voor informatie - ook de ontvangst van
morfogenetische informatie verbeterd, waardoor een beter en sneller herstel van gebroken
botten optrad.
Het maakt dus eigenlijk niet uit op welke manier de versterking van het contact tussen
het organisme en de morfogenetische velden van zijn soort tot stand komt. Versterking
van de ontvangst van morfogenetische ontwikkelingsinformatie leidt tot een betere
regeneratie van DNA en weefsels.
Omdat bij de regeneratieprocessen van de axolotl botten, spieren en zenuwen waren
betrokken, vermoed ik dat bij een verbetering van het veldcontact bij de mens – naast betere
genezing van botbreuken - ook herstelprocessen van spieren en zenuwen verbeterd en
versneld zouden kunnen worden.
Het is dus zaak om het veldcontact van de mens zo optimaal mogelijk te verbeteren en daartoe
bestaan – zoals uit het bovenstaande blijkt – verschillende mogelijkheden.
Ultrageluid en groeifactoren
In Natuurwetenschap & Techniek van mei 2006 ontdekte ik een artikel over prof. dr. Chr.
Mummery, die ooit in Londen promoveerde op de effecten van ultrageluid op de
wondgenezing. Zei zegt in het artikel:
[…] “Toen was volkomen onduidelijk hoe het werkte, omdat groeifactoren nog onbekend
waren. Nu weten we dat het ultrageluid de bloedplaatjes kapot trilt, zodat er allemaal
groeifactoren vrijkomen.” […]
Bij herstel van weefsel zoals dat van de axolotl, de kikker en menselijke botten zijn
groeifactoren nodig. Bij de axolotl en de kikker worden die extra groeifactoren gemaakt
zonder dat daar ultrageluid aan te pas komt. Het gaat primair om een verbetering van de
kwaliteit van het contact met de blauwdruk van de soort, waardoor deze veldinformatie op
adequate wijze de herstelprocessen kan aansturen. Hiertoe worden extra groeifactoren
aangemaakt.
Bij de menselijke botbreuken werd volgens mij dat veldcontact verbeterd door ultrageluid,
maar ook hier had wellicht gebruik gemaakt kunnen worden van een extra negatieve lading,
zoals bij de kikker. Ik denk dat er ook op deze manier extra groeifactoren door de
bloedplaatjes zullen worden afgegeven, net als bij de kikker, terwijl dat bij de axolotl
spontaan gebeurt, zonder dat er sprake is van beschadigende trillingen.
Het vrijkomen van groeifactoren uit bloedplaatjes wordt dus volgens mij niet bewerkstelligd
door beschadigende trillingen, maar door versterking van de kwaliteit van het veldcontact via
het aanbieden van ultrageluid.
179
Zoals ik in mijn studie over de dynamiek van het veldcontact al aangaf, kan het veldcontact
van de mens – zoals dat normaal behoort te zijn – worden geoptimaliseerd door te zorgen
voor een goede koper- en zinkspiegel (zowel in hoeveelheid als in ratio), te zorgen voor een
goede melatoninespiegel en/of toepassen van magnetische veldtherapie en natuurlijk ook het
proberen op te heffen van zogenaamde ‘aurablokkades’ - ten gevolge van een verminderde
chakra-werking door afgenomen meatbolisme - en het elimineren van veldinformatieverstorende invloeden plus invloeden die de negatieve polariteit van het DNA ongunstig
beïnvloeden.
Deze maatregelen leiden op zijn gunstigst tot een optimaal contact tussen de evolutionair
jonge mens en zijn relatief zwakke velden. Voor regeneratie van weefselschade is juist een
veldcontact nodig dat in kwaliteit dat van de axolotl evenaardt of overtreft.
De in deze alinea genoemde methoden moeten echter – indien nodig – wel worden gehanteerd
als basis voor de extra amplitudeversterking via bioresonantieapparatuur die we nodig hebben
voor herstelprocessen.
Versterking van het eigen morfogenetisch veldsignaal van de mens door
bioresonantie
In het voorgaande zagen we hoe bioresonantie kan worden gebruikt:
• Bij kanker en infectieziekten wordt door het continu aanbieden van een ‘momentopname’
uit het cyclische energiepatroon van kankercellen en geïnfecteerde cellen hun doorlopende
cyclische informatievoorziening geblokkeerd, waardoor ze – bij gebrek aan veldinformatie
- afsterven.
• Bij regeneratie van beschadigd – incompleet – DNA wordt de mens blootgesteld aan de
continue cyclische informatiestroom van een volledig gezonde mannelijke of vrouwelijke
donor. Hierbij wordt de gezonde donor verbonden met de ingang van het bioresonantieapparaat, waarna het opgevangen signaal versterkt wordt doorgegeven aan de zieke
ontvanger, die daarop reageert met het regenereren van zijn of haar ontbrekende of
beschadigde gen(genen). Hier wordt vanuit het donorsignaal alleen die informatie opgepikt
waarmee het eigen DNA niet kan resoneren vanwege het feit dat het betreffende gen
functioneel wordt gemist.
In het geval van een beschadiging door een ongeluk en/of operatie is er echter
normaliter geen sprake van een genetische disfunctie, maar van een ‘technische’
oorzaak van buitenaf.
Bij het bewerkstelligen van een snelle genezing van opgelopen schade hoeven we dus geen
ongewenste cellen te doden of ontbrekende functies via donor-DNA in te vullen.
Voor een snel en adequaat herstel van opgelopen schade – net als bij de axolotl - hebben
we slechts versterking nodig van de eigen veldinformatie.
Genfuncties waarover we zelf beschikken nemen geen informatie op via donor-DNA. In dit
geval zouden we dus onze eigen donor moeten zijn. En dat is heel goed mogelijk als we er
tenminste maar voor waken om een organisme niet bloot te stellen aan een continue
aanbieding van een momentopname van zijn eigen cyclische informatiestroom. Dat zou de
dood van dat organisme betekenen omdat de functioneringscyclus van de eiwitsynthese zou
stagneren.
We zouden hier dus te werk moeten gaan zoals bij de regeneratie van het genoom – dus het
aanbieden van een versterkte continue informatiestroom van de genetisch gezonde patiënt.
180
Ik veronderstel dat als we het gewonde individu aansluiten op de ingang van een
bioresonantie-apparaat, we de patiënt zijn eigen morfogenetische veldsignaal versterkt en
doorlopend kunnen aanbieden. De patiënt raakt op deze manier niet verstoken van zijn
doorlopende cyclische informatiestroom, maar krijgt deze informatie wel aangeboden met een
veel grotere amplitude dan normaal het geval is.
Als de eerder opgesomde voorwaarden voor een goede ontvangst van veldinformatie in orde
zijn – zink- en melatoninespiegel en gezonde aura – dan zal het gewonde individu op de veel
sterkere amplitude van de morfogenetische informatie - althans in principe - kunnen reageren
zoals de axolotl. In ieder geval zal een betere genezing van opgelopen beschadigingen het
gevolg kunnen zijn.
Bij voorkeur bieden we dat versterkte signaal continu aan, dus 24 uur per dag en net zolang
als nodig is voor een optimaal effect.
Die beschadigingen kunnen heel divers zijn: botbreuken, uitwendige en inwendige open
wonden, operatiewonden, afgerukte lichaamsdelen, hersen- en zenuwschade, brandwonden en
wonden door bevriezing.
Alleen het aanwenden van bioresonantie ter bevordering van de wondheling is echter niet
voldoende. Het blijft zaak om botbreuken te zetten, open wonden zorgvuldig te hechten en bij
afgerukte lichaamsdelen die delen zo mogelijk weer aan te zetten of te zorgen voor het
schoonhouden van de wond zolang dat nodig is.
Gezien de ervaringen met de axolotl echter, denk ik dat heling van de diverse beschadigingen
veel sneller en adequater kan verlopen dan nu normaliter het geval is.
Ik denk daarbij ook aan herstel van hersenletsel. Bijvoorbeeld ook letsel van de hersenstam,
waardoor een comateuze toestand kan ontstaan. Ik vraag me ook af of het zou kunnen dat een
zenuwbeschadiging zoals bijvoorbeeld een dwarsleasie – zeker bij een tijdige behandeling –
nog (deels) zou kunnen genezen.
In hoeverre versterking van het veldsignaal door middel van bioresonantie het herstelproces
van de axolotl zou kunnen benaderen, is iets wat we in de empirie zouden moeten uitproberen.
Maar ik denk dat een tendens in die richting zeer wel mogelijk is.
Daarnaast moet de empirie uitwijzen hoe lang de behandeling moet plaatsvinden om een zo
optimaal mogelijk effect te sorteren. Bij de axolotl was sprake van een herstelperiode van een
maand voordat de staart – inclusief spier- en zenuwverbindingen - weer als vanouds was.
Ik veronderstel dat het bij herstelprocessen van wonden bij de mens – en niet om regeneratie
van afgerukte delen – wellicht zal gaan om een soortgelijke periode of korter voor botbreuken
en gehechte huidverbindingen. Ook zenuwschade zou binnen die periode kunnen herstellen.
Over de tijdsduur voor regeneratie van afgerukte delen durf ik geen uitspraken te doen.
Ik veronderstel wel dat we het gewonde individu niet slechts 20 minuten per dag moeten
behandelen, maar volcontinu. En dan ook niet thuis, maar in een ziekenhuis, waar een
constante verzorging en apparatuur voorhanden zijn en de conditie van de patiënt en de mate
van zijn herstel voortdurend kan worden gevolgd.
De axolotl staat tenslotte ook volcontinu onder de invloed van zijn sterke morfogenetische
velden.
181
Evidentie voor de mogelijkheid van menselijke regeneratie van lichaamsdelen
Volgens een op 13-10-2008 door NaturalNews.com gepubliceerd onderzoeksverslag is bij een
man – binnen vier weken - een verloren gegaan stukje vingertop weer volledig aangegroeid.
Bij deze oudere man voltrok zich in vier weken – onder invloed van contact met groeifactoren
– hetzelfde proces als bij de axolotl die zijn staart kwijtraakte. Ik citeer uit de berichtgeving:
[…] An Ohio man completely regenerated a severed finger in only four weeks by applying a
powder developed by researchers at the University of Pittsburgh.
Sixty-nine-year old Lee Spievak lost a half inch of his finger, down to the bone, to the
propeller of a model airplane.
“I put my finger in, and that’s when I sliced my finger off,” Spievak said, “We don’t know
where the piece went.”
Doctors told Spievak that the loss was permanent. But then his brother, a researcher in
regenerative medicine, sent him a powder and told him to apply it to the tip of his wound.
“The second time I put it on I already could see growth,” Spievak said. “Each day it was up
further. Finally it closed up and was a finger. It took about four weeks before it was sealed.”
The finger appears to have grown back completely, including the nerves, nail and even
fingerprint. Spievak says that he has ‘complete feeling [and] movement.”
The dust Spievak used was developed by Stepen Badylak and colleagues, who produce it by
scraping cells out of the lining of a pig’s bladder, then immersing the rest of the bladder
tissue in acid. The last remnants of cells are then cleaned out, and the processed bladder is
dried into a powder. According to Badylak, this powder signals cells to regrow tissue, rather
than scarring as they normally would.
“There are all sorts of signals in the body,” Badylak said. “We have got signals that are good
for forming scar, and others that are good for regenerating tissues. One way to think about
these matrices is that we have taken out many of the stimuli for scar tissue formation and left
those signals that were always there anyway for constructive remodeling.”
Researchers, including some from the U.S. military, hope that the treatment can eventually
proceed to the point of treating major burns or regrowing entire limbs. New clinical human
trials on the technique are set to begin soon […]
Hoewel ik in deze onderzoeksvoorstellen heel voorzichtig bleef betreffende de mogelijkheid
van het regenereren van verloren gegane stukjes van menselijke ledematen, blijkt dit toch ook
bij mensen mogelijk. En dat lijkt me met name erg interessant voor mensen die heel erg
afhankelijk zijn van de functie van hun handen, zoals musici, en natuurlijk iedereen die (een
deel van) zijn/haar ledematen verliest.
Ik ga ervan uit dat met het aanbieden van een versterkt signaal van de eigen frequentiepatronen van de pechvogel het vingertopje net zo goed te regenereren is als met het aanbieden
van de uit de varkensblaas geïsoleerde groeifactoren. Want met het aanbieden van
elektrostimulatie boekte dr. Becker immers ook al succes bij een kikker bij wie een
geamputeerde poot weer aangroeide. Met BRT is de aanmaak van groeifactoren ook te
stimuleren, zodat een hogere concentratie groeifactoren – net als in dit experiment - de
stamcellen kan activeren.
Interessant is dat het hier ging om een man 69-jarige man. Ook mensen van deze leeftijd
hebben klaarblijkelijk nog voldoende stamcellen over die tot een succesvolle regeneratie
kunnen leiden. Ik denk dat met behulp van deze vorm van regeneratieve bioresonantie zelfs
oudere mensen zichzelf nog net zo kunnen regenereren als de axolotl dat spontaan kan.
182
Behandeling van tot nu toe onbegrepen aandoeningen zonder aanwijsbare oorzaak
In het voorgaande noemde ik al diverse verwondingen en botbreuken die sneller zouden
kunnen genezen met behulp van bioresonantie, maar ook tot nu toe onbegrepen aandoeningen
- zoals ‘lage rugpijn zonder anatomische afwijkingen’ en het blaaspijnsyndroom, waarvoor
geen echte duidelijke oorzaken zijn aan te wijzen – zouden door versterking van het eigen
veldcontact kunnen worden behandeld. Beide aandoeningen kunnen ontstaan vanuit
chronische stress waarna de patiënt in een vicieuze cirkel belandt die normaliter nauwelijks
meer te doorbreken is omdat de lokale kwaliteit van het veldcontact niet meer op sterke komt.
Hieronder volgt een bespreking van deze twee aandoeningen, zoals die is opgenomen in een
andere studie.
Stress en ‘lage rugpijn’
Berucht is de (chronische) ‘lage rugpijn’ waarbij men geen afwijkingen kan ontdekken aan de
stand van de wervelkolom.
In een artikeltje in de online versie van De Telegraaf van 6-6-2007 - naar aanleiding van de
rechterlijke uitspraak dat men haar geen kwakzalver mag noemen – zegt mevrouw Sickesz:
[…] “Veel specialisten waren als zoete kinderen: ze keken naar röntgenfoto’s van hun
patiënten en als daar niets op te zien leek, dan was er dus ook niets aan de hand. Gaandeweg
de jaren heb ik echter ontdekt dat er verbanden bestonden tussen foutieve wervelstanden en
ziektebeelden die voortkomen uit doorbloedingsstoornissen en zenuwblokkades” […]
Ook nu nog kijken specialisten naar röntgenfoto’s van mensen met bijvoorbeeld lage rugpijn
en ook nu zien ze vaak geen afwijkingen. Maar anders dan Sickesz stelt, hoeft er ook in die
gevallen niet altijd sprake te zijn van wervelfoutstanden waardoor bloedvaten en zenuwen
bekneld zijn geraakt. Soms is gewoon ‘chronische ernstige stress’ de enige boosdoener.
Stress leidt tot de bekende ‘vlucht- of vechtrespons’, waarbij de overvloedige aanmaak van
stresshormonen ondermeer zorgt voor een (normaliter tijdelijke) hypofunctie van de
spijsvertering. Dat proces van absorptie en afbraak in de darmen – dus het metabolisme dat
onder meer vrijkomende energie genereert in de vorm van quantumdeeltjes die ter plekke de
auradichtheid – en dus ook het veldcontact – vergroten gaat dus tijdelijk onderfunctioneren.
Voor een kort moment is dat niet zo erg, maar voor langere tijd wel.
In het voorgaande citeerde ik al uit een gepubliceerde oratie die de bioloog Gertjan van Dijk
op 20-2-2007 op de Universiteit van Groningen hield. Ik citeer nog even opnieuw iets uit het
artikel in Natuurwetenschap & Techniek van april 2007, dat deze oratie ingekort weergeeft.
[…] Hoewel ik het volgende moeilijk kan onderbouwen, heb ik het gevoel dat psychosociale
druk niet meer zo eenvoudig uit de weg kan worden gegaan, en fysieke reacties als vechten en
vluchten zijn vaak niet de oplossing van ons stressprobleem. Hierdoor blijven circulerende
stresshormonen waaronder corticisteroïden vaak langer hoog […]
Met andere woorden: eigenlijk blijft de stress-reactie bestaan omdat die zich niet kan ontladen
in een vlucht of gevecht. Dat betekent dan ook de hypofunctie van het darmstelsel al die tijd
in stand wordt gehouden.
Een langdurig aanhoudende hypofunctie van de spijsvertering leidt dan tot een verzwakking
van de aura ter hoogte van de darmen – en dus ook ter hoogte van de onderrug.
Op die manier zorgt langdurige – niet in de praktijk gebrachte – stress voor een verzwakking
van het veldcontact ter hoogte van het onderste deel van de rug. Normaliter zorgt de aanmaak
van endorfinen voor de bestrijding van pijn die wordt veroorzaakt door het functioneren van
183
de rug door middel van spieren en pezen. Gebrek aan veldcontact leidt tot een verminderde
aanmaak van pijnstillende endorfinen, waardoor pijn laag in de rug manifest wordt.
Omdat endorfinen – als polypeptiden – normaliter bij hun afbraak ook weer een bijdrage
leveren aan de sterkte van het veldcontact, wordt door de gestagneerde aanmaak van
endorfinen nu nog eens extra de kwaliteit van het veldcontact benadeeld, waardoor de
klachten blijven aanhouden en zelfs nog verergeren. Ook dat leidt tot een toename van stress.
Zelfs als de primaire oorzaak wordt opgeheven, kunnen de inmiddels ontstane pijn en het
gebrek aan endorfinen zorgen voor een nieuwe stressfactor Er ontstaat een vicieuze cirkel die
bijna niet meer te doorbreken is.
Via een chronisch aanhoudende stressrespons kan zo een chronische lage rugpijn ontstaan,
zonder dat er een afwijking van het bewegingsapparaat – wervels en/of spierstelsel – primair
aan ten grondslag ligt.
Soms duurt stress niet zo lang en ontstaat er geen chronische lage rugpijn, maar manifesteert
de hypofunctie van de spijsvertering zich wel gedurende korte tijd als constipatie of diarree
tijdens kortere spanningsvolle perioden, zoals bijvoorbeeld tijdens (verre) reizen.
Stress en interstitiële cystitis (blaaspijnsyndroom)
Behalve in lage rugpijn kan opgekropte stress zich ook manifesteren in bijvoorbeeld het
mysterieuze blaaspijnsyndroom, waarvan de oorzaak nog steeds niet bekend is.
In de rubriek Gezond & Wel van De Telegraaf van 18-9-2007 stond een artikel over deze
andoening. Ik citeer er enkele fragmenten uit.
[…] Echt een heel nare ziekte met veel pijn. Een complex ziektebeeld ook, warvan de oorzaak
nog onduidelijk is en genezing nog niet mogelijk […]
[…] Uit ervaringsonderzoek blijkt dat bij veel mensen met ‘chronische blaasontsteking’
uiteindelijk sprake is van het blaaspijnsyndroom. Van de gediagnosticeerden is 90 procent
vrouw en 10 procent man. Rademaker: “Voordat uiteindelijk de juiste diagnose wordt gesteld,
hebben mensen vaak al heel lang last van die drukkende, branderige, schrijnende pijn boven
het schaambeen. De symptomen lijken sterk op die van een urineweginfectie; alleen blijken bij
onderzoek geen bacteriën aanwezig. Omdat niet elke huisarts dat met een urinekweek
controleert, worden veelvuldig antibiotica voorgeschreven – hetgeen dan natúúrlijk niet helpt.
Gevolg is dat patiënten jarenlang met deze aandoening rondlopen en danig in hun sociale en
zakelijke functioneren worden belemmerd. Patiënten met een continue aandrang en een hoge
plasfrequentie voelen zich dikwijls buiten de maatschappij geplaatst.” […]
[…] “Er zijn zelfs jonge vrouwen van 16 jaar met deze aandoening. Maar ook vrouwen van in
de zestig die er hun halve leven mee rondlopen. Wanneer uiteindelijk de juiste diagnose wordt
gesteld zijn patiënten vaak enorm opgelucht.”
Zoals gezegd: de oorzaak van het ontstaan van het blaaspijnsyndroom hult zich nog in mist.
Waarschijnlijk is sprake van een verhoogde doorlaatbaarheid van de cellaag die d eblaas van
binnen bekleedt en waardoor agressieve stoffen in de urine tot irritatie en beschadiging en
vooral pijn lijden. Maar in ernstige gevallen kan de ziekte zich zelfs uitbreiden naar de
urineleiders. Andere theorieën spreken van ‘reuma van de blaas’, een auto-immuunziekte.
Zelf hebruikt Katinka Rademaker het pakkende begrip ‘de huilende blaas’ en spreekt ook
vann een steriele ontsteking. “Op foto’s, gemaakt met een scoop, van dergelijke aangedane
blazen is te zien dat zij zijn vergeven van de puntbloedingen.” […]
•
We zien hier ook weer verwijzingen naar aanhoudende stress waarbij de aandoening zelf
en de gevolgen daarvan ook weer zorgen voor de nodige stress en toename hiervan.
184
•
•
•
Ook hier kan stress – net als bij de ‘lage rugpijn’ - leiden tot een verlaagd metabolisme in
de darmstreek, met afname van de kwaliteit van het veldcontact als gevolg. Daardoor kan
ook het functioneren van het epitheel aan de binnenkant van de blaas worden benadeeld,
waardoor – net zoals eerder beschreven bij het ontstaan van atherosclerose – ‘gaatjes’
vallen in het blaasepitheel, waardoor kleine puntbloedinkjes ontstaan. Tevens wordt
hierdoor de doorlaatbaarheid van deze laag epitheelcellen vergroot, waardoor agressieve
stoffen in de urine tot irritatie en beschadiging kunnen leiden. Omdat ook de aanmaak van
endorfinen benadeeld raakt, zal de pijn die dit oplevert dan ook in alle hevigheid worden
gevoeld.
Het blijkt dat deze aandoening veel vaker voorkomt bij vrouwen dan bij mannen. En dat
laat zich verklaren dat bij (jongere) vrouwen sprake is van sterkere hormonale
schommelingen in de onderbuik dan bij mannnen. De aanmaak en daaropvolgende
afbraak van hormonen levert normaliter ook een bijdrage aan de kwaliteit van het
veldcontact. Door de hypofunctie van het darmmetabolisme – vanwege stress – zal ook de
aanmaak van geslachtshormonen in die lichaamszone benadeeld worden. Daardoor wordt
bij vrouwen met zekere regelmaat de kwaliteit van het veldcontact nog eens extra
benadeeld.
Eenmaal ontstane schade aan het blaasepitheel houdt daarna de klachten in stand, waarbij
zich – naast de veroorzakende stress - ook nog eens een stress opbouwt vanwege sociale
aspecten en voortdurend ongemak door pijn en slapeloosheid enz. Het verzwakte
veldcontact leidt daarbij ook tot een onvoldoende neiging tot herstel van de opgelopen
schade. De aandoening gaat zich daarom – vaak progressief – in stand houden.
Behalve door opgekropte stress kan deze aandoening zich ook ontwikkelen door
wervelfoutstanden laag in de rug, die kunnen worden veroorzaakt door een valpartij of ander
accident en via een door andere oorzaken ontstane SCI.
Die wervelfoutstand en/of SCI kunnen dan op verschillende manieren leiden tot dit
blaaspijnsyndroom: door verzwakking van de ‘chakra’ waarin de blaas ligt en via blokkades
in de zenuwgeleiding en doorbloeding die nodig zijn voor een goed functioneren van de blaas.
Het inzicht dat het lichaamsmetabolisme – waaronder ook dat van de spijsvertering in de buik
– vrijkomende quantumdeeltjes genereert die (lokaal) een bijdrage leveren aan het nog steeds
niet erkende energielichaam van de mens zou kunnen leiden tot een veel beter inzicht in de
ontstaansgeschiedenissen van vele tot nu toe onbegrepen aandoeningen.
Als we zorgen voor een door bioresoantie versterkt veldcontact, dan zal de lokale aurazwakte
– ofwel de lokale verzwakking van het informatieve energieveld – kunnen worden opgeheven,
terwijl een versterkt veldcontact tevens zorgt voor een tendens naar genezing. Het
metabolisme wordt weer geoptimaliseerd en kan daardoor zelf weer het eigen lichaamsgebied
van een voldoend sterk energieveld voorzien. Daarmee wordt dus op twee manieren de
vicieuze cirkel van de lijdensweg doorbroken.
Als er genezing mogelijk blijkt, dan zal ook de aan ‘aangeleerde hulpeloosheid’ gerelateerde
stress afnemen en wordt ook het sociaal functioneren verbeterd. Een omkering van het
ziekteproces dus.
Stress gaat gepaard met zinkverlies. En als door stress het metabolisme in de buik wordt
benadeeld, dan loopt ook de absorptie van mineralen en spoorelementen terug. Voldoende
zink is – samen met voldoende koper – een voorwaarde voor een optimaal veldcontact. Door
verbetering van het metabolisme kan ook die absorptie van zink en koper zich weer herstellen.
185
Toch kan het geen kwaad om bij de behandeling met bioresonantie deze variabele in de gaten
te houden en zonodig – bij gebleken gebrek – een (tijdelijke) suppletie te geven.
Ook een aandoening zoals het ‘chronisch vermoeidheidssyndroom’ - waarvan de oorzaak ook
nog steeds niet afdoende in kaart is gebracht, maar dat op vergelijkbare wijze ontstaat - zou op
deze manier kunnen worden behandeld.
De benadering van onbegrepen aandoeningen vanuit de osteopathie en chiropractie
De school van mevrouw Sickesz gaat uit van foutstanden in de wervelkolom, maar in de
osteopathie heeft men dit uitgebreid naar het hele bewegingsapparaat en betrekt men ook
afwijkingenn in de gewrichten van armen, schouders, benen en de schedel bij de oorzaken van
onbegrepen aandoeningen waarvoor geen direkte medische oorzaak is aan te wijzen.
De website www.osteopathie.nl zegt hierover:
[…] Een osteopaat onderzoekt niet alleen de regio waarin de klacht optreedt, maar het hele
lichaam en gaat daar aan het werk waar hij de oorzaak aantreft. De oorzaak van de klacht
kan bij chronische rugpijn soms wel eens liggen in een vastzittend gewricht in schedel, in de
buik, wervelkolom of voet, waar de patiënt geen weet van heeft [...]
[…] De osteopaat werkt altijd met zijn handen. Hij gebruikt geen apparatuur of medicijnen
[…]
De klachten die volgens de osteopathie kunnen ontstaan door vastzittende gewrichten komen
overeen met de klachten die mevrouw Sickesz opsomt.
In Horen, het magazine van de NVVS, van voorzomer 2007, staat op bladzijde 14 een artikel
over het nut van chiropractie in veel gevallen van tinnitus (oorsuizen). Omdat chiropractie
nauw verwant is aan de methode van dr. Sickesz en osteopathie, en deze ook spreekt over
behandelen van oorsuizen, citeer ik hier iets uit dit artikel:
[…] Wat is chiropractie?
Chiropractie is een natuurlijke geneeswijze die in 1895 is ontstaan in Amerika, in aanvulling
op de traditionele geneeskunde. De chiropractor richt zich op de diagnose, behandeling en
preventie van stoornissen in het bewegingsapparaat, in het bijzonder in de wervelkolom.
Het menselijk centrale zenuwstelsel wordt nauw omgeven door de schedel en wervelkolom;
blokkades of stoornissen in het functioneren van de wervelkolom, kunnen direct effect hebben
op ons zenuwstelsel en zo klachten veroorzaken. De chiropractor corrigeert de blokkades in
de wervelkolom met de hand.
Als de normale functie van de wervelkolom is hersteld, kan het zenuwstelsel weer normaal
functioneren, waardoor de klachten verminderen of zelfs verdwijnen […]
Het is dus zinnig om bij patiënten met de door Sickesz, de osteopathie en chiropractie
genoemde klachten eerst na te gaan of er zich soms verstoringen - wervelfoutstanden of
vastzittende gewrichten – in het bewegingsapparaat voordoen en deze te behandelen, om op
die manier een eventueel nog noodzakelijke behandeling met bioresonantie te optimaliseren.
Sensor in plaats van een weefselkweek
In het voorgaande suggereerde ik al dat een sensor die in een tumor gebracht zou worden het
nemen van een biopsie zou kunnen vervangen.
Het lijkt me niet onmogelijk dat een gewonde mens zodanig op een bioresonantie-apparaat
kan worden aangesloten dat:
• een op het lichaam aangebrachte sensor voortdurend zijn eigen morfogenetische
informatiepatroon opneemt doorgeeft aan de ingang van het apparaat en
186
• dat dit signaal dan - door het apparaat versterkt – via de uitgang van het apparaat weer
wordt toegediend aan dezelfde persoon.
Net zoals mensen kunnen worden aangesloten op een beademingsapparaat of een hart/longmachine, zouden ze ook gedurende enige tijd kunnen worden aangesloten op een
bioresonantie-apparaat dat hun veldcontact aanzienlijk versterkt.
187
Voorstel voor een onderzoeksopzet naar het helend effect van versterkte bioresonantie
Deze keer nemen we – net als dr. Robert Becker – eerst een kikker als proefdier.
• We amputeren een poot van de kikker.
• We sluiten de kikker - via een sensor op zijn lijf - aan op de ingang van het bioresonantieapparaat, waarvan we ook de uitgang weer aansluiten op de kikker.
• We versterken via het bioresonantie-apparaat de morfogenetische informatie van de kikker
en stellen de kikker gedurende een bepaalde periode volcontinu bloot aan dit versterkte
signaal dat door zijn eigen lichaamscellen – via resonantie - vanuit de morfogenetische
velden wordt geïntermedieerd. De empirie zal uitwijzen hoe groot de signaalversterking
dient te zijn en hoe lang de behandeling dient te duren.
• Als richtlijn gaan we om te beginnen eerst uit van de de genoemde waarde bij het peffen
van algen en mosselen en de tijdsduur die nodig was bij de regeneratie van de axolotlstaart.
Het lijkt me interessant als er tegelijkertijd een experiment plaatsvindt zoals dr. Becker dat
uitvoerde met zijn proefkikker, waarbij dus een negatieve lading door de herstellende stomp
gestuurd wordt. Ook een combinatie van deze twee manieren van veldcontactversterking lijkt
me niet onmogelijk.
Als er onder invloed van deze al of niet door elkaar versterkte bioresonantie-behandelingen
inderdaad iets merkbaar wordt dat lijkt op de ervaring van dr. Becker, dan wordt het tijd voor
een evolutionair minder oud organisme. Dus een organisme met een relatief zwakker eigen
veldsignaal, bijvoorbeeld een rat of muis. We herhalen met deze rat of muis de hierboven
gesuggereerde procedure.
Als ook dit experiment tot tevredenheid stemt, dan kiezen we een proefdier dat nog hoger op
de evolutionaire ladder staat en onderzoeken of we de genezingssnelheid van verwondingen –
zoals een botbreuk, een open wond in de huid en zenuwschade – in gunstige zin kunnen
beïnvloeden door gebruikmaking van versterkte bioresonantie op basis van d eeigen
morfogenetische informatie. De praktijk zal uitwijzen hoe groot de versterking van het signaal
en de behandelduur moeten zijn voor een zo optimaal mogelijk effect.
Als het experiment nog steeds positieve resultaten laat zien, kunnen we overwegen om deze
behandelmethode toe te passen bij menselijke individuen die door een ongeval diverse
vormen van schade hebben opgelopen. De grootste kans op een positief resultaat zal men
hebben als er direct na het ontstaan van het letsel met de behandeling kan worden begonnen.
De empirie zal leren hoe bruikbaar deze techniek kan zijn, als aanvulling van de reguliere
behandelwijzen.
Waarschijnlijk zullen verwondingen en beschadigingen sneller en vollediger genezen dan nu
meestal het geval is. Ik veronderstel daarbij dat de grootste winst misschien wel te behalen is
bij die gevallen die nu nog als (bijna) hopeloos worden gezien, zoals coma door hersenletsel
en blijvende verlamming door dwarslaesie of meer lokale zenuw- en spierbeschadiging.
Magneetveldtherapie zal het effect van de bioresonantie-therapie ondersteunen doordat het
enerzijds de negatieve polariteit van het DNA vergroot en anderzijds de amplitude van de
veldinformatie doet toenemen. In principe zal alles wat de kwaliteit van het veldcontact – op
de diverse niveaus - bevordert bijdragen aan een snellere genezing.
Ook APS-therapie – die de concentratie vrijgemaakte ATP met 400 tot 700 procent doet
toenemen (verviervoudigen tot achtvoudigen) – is effectief in het optimaliseren van de
kwaliteit van het veldcontact. In feite zijn magneetveldtherapie en de APS-therapie – een
188
micro-electro-therapie (MET) - overeenkomstig. Bij de eerste werkt men met een versterkt
magnetisch veld en bij de laatste is er sprake van een elektrisch veld. Dat zijn immers beide
kanten van dezelfde medaille, namelijk het elektromagnetisme. Bij APS gebruikt men een
paar elektroden waartussen een stroom loopt, die zich ook door het tussenliggende
lichaamsweefsel voortplant. Ook APS versterkt – net als magneetveldtherapie – de amplitude
van de functioneringsinformatie in de aura. Hierdoor zullen alle lichaamsfuncties – waarvoor
gecodeerd wordt door gezond DNA – beter werken. Bij beide therapieën zullen dus ook de
mitochondriën beter functioneren. Bij mijn weten is echter bij magneetveldtherapie nog nooit
de toename in activiteit van de mitochondriën beschreven.
Zoals in Veldcontact nader wordt beschreven, leidt het uiteenvallen van ATP-moleculen tot
het vrijkomen van gluonen die op subatomair niveau zorgen voor binding tussen paren quarks
die aan de basis liggen van de materie. Deze extra gluonen – ofwel quantumdeeltjes – zorgen
voor een vergroting van de deeltjesdichtheid van de aura. Hoe meer deeltjes resoneren met
morfogenetische (en ervarings-) informatie, hoe sterker de amplitude van de resonantie wordt
en hoe sterker dus ook het informatieve signaal uit de morfogenetische velden die
corresponderen met het DNA van het betreffende organisme.
APS kan dus het algehele functioneren optimaliseren/ondersteunen, dus zowel somatische als
geheugenfuncties doen verbeteren.
De overeenkomst tussen magneetveldtherapie en APS-therapie is dus dat beide technieken
leiden tot een grotere amplitude van de veldinformatie in de aura (die het lichaamsweefsel
doordrenkt) door direkte versterking van de EM-draaggolven van deze informatie. Daarnaast
vind er ook nog eens versterking van die informatie plaats doordat toename van de kracht van
de informatie de activiteit van de mitochondriën – en daardoor de ATP-productie – doet
toenemen. Hierdoor vindt op indirecte wijze – namelijk door versterking van de resonantie
door het toenemen van resonerende deeltjes – ook nog eens vergroting van de amplitude van
de informatiedragende golven plaats.
Evidentie voor helende effecten van elektrische brein-stimulatie bij coma
Electriciteit is een component van elektromagnetisme, waarvan magnetisme de andere
component is. Daarom zijn deze twee componenten vaak inwisselbaar. Dat betekent dat
magnetische breinstimulatie hetzelfde effect zou moeten kunnen genereren als elektrische
breinstimulatie. In beide gevallen wordt de amplitude van morfogenetische veldinformatie
vergroot en wordt daardoor een helend effect gesorteerd. En daarvoor werd op 1-8-2007 in
Nature evidentie aangedragen. Ik citeer daarom uit [email protected] de online-publicatie
Implant boosts activity in injured brain:
[…] Deep-brain stimulation offers hope for minimally conscious patients
Brain function has been improved in a patient who was in a minimally conscious state, by
electrically stimulating a specific brain region with implanted electrodes. The achievement
raises questions about the treatment of other patients who have been in this condition for
years, the researchers say.
Patients in a minimally conscious state, often the result of severe brain trauma, show only
intermittent evidence of awareness of the world around them. Typically, they are assumed to
have little chance of further recovery if they show no improvement during their initial 12month rehabilitation programme.
In the latest case study, neuroscientists describe how they implanted electrodes in the brain of
a 38-year-old man who had been in a minimally conscious state fore more than six years
189
following a serious assault. By electrically stimulating a brain region called the central
thalamus, they were able to help him name onjects on request, make precise hand gestures,
and chew food without the aid of a feeding tube (see ‘behavorial improvements with thalamic
stimulation after severe traumatic brain injury’). The thalamus is involved in motor control,
arousal and in relaying sensory signals – from the visual systems, for example – to the
cerebral cortex, the part of the brain involved in consciousness.
Nicholas Schiff of Weill Cornell medical College in New York, and his colleagues chose the
patient because they believed his condition was due to impairment of the arousal system, and
that despite considerable damage to his cerebral cortex, many essential areas were preserved.
“There will be a subset of patients who are responsive to this approach,” says Schiff. But he
adds that patients with different brain injuries may not benefit from electrostimulation. “Not
every patient in a minimally conscious state will fit this profile,” Schiff says, and it is difficult
for neurologists to identify those patients who will show recovery.
Nevertheless, the case shows that may patients currently seen as beyond hope of
rehabilitation might benefit from the results of further research. “Severe brain injury is not
an uncommon problem, and the number of people doing research on this is shockingly
small,” Schiff says. Ït’s very rare to find a programma that will take a patient in a minimally
conscious state even straight out of acute care. If they don’t respond in a lively enough way
and can’t communicate and interact with people at the bedside, they go to a nursing home
directly.
“The report does not suggest that deep-brain stimulation [DBS] ‘cures’ the minimally
conscious state,” saysPaul Matthews, a clinical neuroscientist at Imperial College, London.
“Although based on a study of only a single patient, it suggests that DBS may be adapted to
benefit at least some patients in the minimally conscious state. And it emphazises that
improvements can be made by patients even long after an injury.”
“Although we do not know precisely which brain connections are important, we may expect
that some specific connections must be intact for DBS to have a beneficial effect.” [...]
Dit artikel biedt evidentie voor de behandeling van de hersenstam – waartoe de thalamus
behoort – met electriciteit. Door de electriciteit wordt het electromagnetische draagveld van
het energielichaam versterkt, waardoor de amplitude van de aansturende veldinformatie
toeneemt en er regeneratie optreedt van beschadigde hersen(stam)structuren.
Zelf denk ik daarom dat ook andere vormen van hersenbeschadiging kunnen genezen door
versterking van het veldcontact door vergroting van de amplitude van de morfogenetische
veldinformatie.
In het licht van het succes in dit geval verdient verder onderzoek beslist prioriteit en is
er niets dat onderzoek naar de effecten van blootstelling aan versterkt eigen veldcontact
bij allerlei comapatiënten in de weg staat.
Bioresonantie is een geaccepteerde behandelwijze – hoewel de werkzaamheid vaak niet
serieus wordt genomen. Daarom is er ook geen richtlijn die bepaalt dat (hopeloze)
comagevallen niet mogen worden blootgesteld aan versterkt veldcontact via
elektromagnetische versterking van het eigen veldsignaal ofwel van het energiepatroon van de
eigen aura. Een experiment kan hooguit enige positieve effectiviteit opleveren in zulke
dramatische gevallen.
190
Deep Brain Stimulation als inspiratie voor BRT
Nogmaals DBS en de reden waarom een verkenning via BRT aanbevelenswaardig is
Op 10-1-2009 trof ik in de Kennis-katern van de Volkskrant een interview aan met de AMCpsychiater prof.dr. Damiaan Denys, die diepgand onderzoek doet naat de effecten van DBS.Ik
citeer eerst het kader onder de titel ‘Wat is en doet DBS?’
[…] Bij DBS worden twee gaatjes in de schedel geboord en twee elektrodes van elk 1,5
millimeter dikte met elk vier contactpuntjes geïmplanteerd in het BNST, het bed nucleus van
de stria terminalis.
De operatie is niet zonder risico: bij 1 tot 3 provent van de patiënten ontstaan interne
bloedingen die tot een beroerte leiden; een groter aantal krijgt – behandelbare – infecties.
Via contactpuntjes veroorzaken elektrische pulsen een ‘stroomstoring’ in het brein, waarvan
het effect vergelijkbaar is met de permanente leasies die het resultaat zijn van onomkeerbaar
neurologisch ingrijpen. In dat laatste geval worden verbindingen tussen hersengebieden
definitief verbroken; het voordeel van DBS is dat de ingreep elk moment gestopt kan worden.
Een neurostimulator, een klein apparaatje op batterijen dat onder het sleutelbeen wordt
geplaatst, zorgt voor de stroomvoorziening, die met een soort afstandsbediening aan- en uitgezet kan worden. Theoretisch gezien zijn er 29 duizend verschillende instellingen mogelijk
van die acht contactpunten, die verschillende Hertz-frequenties, stroomsterkte en duur kunnen
hebben.
Psychiater Damiaan de Nys is in de regel een paar maanden met een patiënt bezig om uit te
vinden welke instelling de beste is.
Wereldwijd zijn vijftig tot zestig mensen met ernstige dwangklachten met DBS behandeld, van
wie twintig in het AMC. Denys leidt daarmee het grootst lopende onderzoek naar de effecten
van DBS op dwangklachten.
In de toekomst wordt de behandeling met DBS voorzien voor mensen die lijden aan depressie,
eetstoornissen, clusterhoofdpijn, chronische pijn, verslaving en voor subcomateuzepatiënten
[…]
Ik vervolg met een citaat uit het interview zelf:
[…] Denys: ’21 januari 2004 was het eerste congres in Nederland over de toepassing van
DBS in de psychiatrie. Daarna vonden de eerste operaties plaats. Dat was een
wetenschappelijk avontuur. Je brengt een elektrode in zonder handleiding en met beperkte
kennis. Er was natuurlijk ervaring met Parkinson-patiënten, maar psychiatrische klachten
met DBS behandelen was helemaal nieuw.’
Was het meteen een succes?
‘Bij de eerste twee patiënten gebeurde de eerste maanden helemaal niets. Daarna hebben we
de plek van de contactpunten veranderd en ze niet in de kern, maar op de schil van de nucleus
accumbens geplaatst, een gebiedje in de hersenen dat te maken heeft met motivatie en
afhankelijksproblemen.
Na een week waren alle klachten met meer dan de helft afgenomen. De stemming van de
patiënten verbeterde al na een paar seconden, hun angsten namen binnen enkele minuten af.
Toen bleek dat we waarschijnlijk niet in de schil van de nucleus accumbens zaten, maar op
een andere plek: de bed nucleus van de stria terminalis (BNST). Die ligt iets dichter in de
buurt van de amygdala, een gebiedje dat een rol speelt bij de emotieregulatie. Ondanks onze
verkeerde redenering boekten we toch een goed resultaat.’
Hoe kan dat?
191
‘In het begin zagen we dwang als een soort afhankelijkheid; patiënten worden afhankelijk van
dwanghandelingen. Afhankelijkheid is heel sterk dopaminerg gereguleerd, en dan zit je in de
accumbens wel goed.
Er gebeurt daar ook wel iets, maar je ziet dat de angst- en stemmingsklachten sneller en
sterker afnemen, terwijl de afname van compulsies juist wat langer op zich laat wachten.
Het onmiddellijke therapeutische effect van DBS heeft daarom waarschijnlijk minder met
afhankelijkheid te maken dan we aanvankelijk dachten.’
Verandert de werking van DBS uw kijk op basale mechanismen die ten grondslag liggen
aan psychiatrische stoornissen?
‘DBS geeft een paar heel nieuwe inzichten. Ten eerste dat door elektrische modulatie
psychiatrische klachten in een razendsnel tempo afnemen. Wat met behulp van medicatie en
therapie maanden kost, gebeurt hier in seconden, minuten. Daarnaast verminder de
hoeveelheid klachten spectaculair: 60 tot 90 procent met DBS, tegenover 30 tot 40 procent
met medicijnen en therapie.
Dat heeft implicaties voor ons begrip van psychiatrische stoornissen. Wij psychiaters hebben,
zoals veel wetenschapppers, uit het werkingsmechanisme van medicijnen bij patiënten de
pathofysiologie van psychiatrische stoornissen afgeleid. Bijvoorbeeld: een depressieve patiënt
krijgt een medicijn dat serotonine-activiteit stimuleert – de depressie neemt af; dus depressie
wordt veroorzaakt door een tekort aan serotonine.
De laatste jaren blijkt die redenering niet houdbaar; psychiatrische klachten zijn niet gelinkt
aan één neurotransmitter. Hersenen zijn veel complexer.
Omdat DBS klachten razendsnel doet verminderen, betekent dit dat er andere mechanismen in
het spel zijn. Daarbij moeten we niet dezelfde redeneerfout maken en zeggen: wij remmen met
stroom bepaalde activiteiten, dus een stoornis wordt veroorzaakt door een hyperactiviteit in
een bepaald hersengebied. Maar onze bestaande paradigma’s over verklaringen van
psychiatrische ziekten zijn wel grondig door elkaar geschud.
Misschien hebben psychiatrische stoornissen wel veel meer te maken met de disfunctie van
bepaalde circuits. Misschien zijn de effecten van neurotransmitters wel secundair in plaats
van primair, zoals nu wordt gedacht.’ […]
Uit dit interview blijkt dat Damiaan Denys en andere psychiaters begonnen aan een avontuur
zonder veel wetenschappelijke achtergrondkennis. Bovendien is hun methodiek invasief en
niet zonder risico’s. Het blijft een kwestie van trial and error. Het is wel verheugend te
merken dat er langzaam een verschuiving optreedt in de optiek waaruit men psychiatrische
stoornissen benadert. Het is niet zo dat DBS primair bepaalde functies remt, maar dat door de
elektromagnetische effecten van DBS de kwaliteit van de veldinformatie een grotere
amplitude krijgt, waardoor de aansturing van het DNA in het brein weer adequaat wordt.
Want het is – volgens de theorie over veldinformatie, die niet alleen het lichaam maar ook de
geest aanstuurt – inderdaad zo dat neurotransmitters niet primair zijn, maar slechts een
secundaire afgeleide van een ontoereikend veldcontact. Met versterking van de veldinformatie
worden allerlei processen in die complexe menselijke hersenen meteen correct aangestuurd en
kan de trial and error – evenals de risicovolle invasieve methodiek, waarbij vervolgens ook
nog iedere twee jaar een nieuwe batterijmodule moet worden geïmplanteerd – vervallen.
Neurotransmittersystemen zullen meteen volgens hun blauwdruk normaliseren en daarmee
ook het psychisch beleven en het gedrag. En dat is een effect dat ogenblikkelijk na het begin
van de behandeling kan gaan optreden, zoals al werd geobserveerd.
Op 12-1-2009 was Damiaan Denys te gast in het tv-programma van Pauw en Witteman en
daar legde de psychiater nog eens uitvoerig uit hoe zijn experimentele methode werkt.
192
Door de activeren van de ingebrachte elektroden wordt de hyperactiviteit in de voorste
hersendelen volgens hem geïnhibeerd, waardoor de beleving en het gedrag van de patiënt zich
normaliseren. Bij tellen, onthouden en bewerken van gegevens – wat plaatsvindt bij OCD –
zijn bijvoorbeeld ook de dorsolaterale prefrontale cortex en de ventrolaterale prefrontale
cortex hyperactief.
In het boek Het brein in kaart, Op verkenningstocht door de menselijke hersenen, door Rita
Carter, 1998, Uitgeverij Uniepers Abcoude, staat een heldere beschrijving van het
mechanisme dat OCD veroorzaakt. Ik citeer even van de bladzijden 61 en 62.
[…] Het foutmeldingsmechanisme van de OCD-patiënt is op de een of andere manier in de
alarmstand blijven staan en hoe vaak de juiste handeling om het uit te schakelen ook wordt
uitgevoerd, het blijft waarschuwingssignalen afgeven […]
[…] Misschien gaan zij allemal gebukt onder de vloek van een overactief
foutmeldingssysteem - een neuraal circuit dat te vaak en te lang signalen afgeeft […]
Zelf denk ik er sprake is van ‘de kip of het ei’. Ik denk dat de hyperactiviteit in de voorste
hersendelen een gevolg is van de obsessieve betrokkenheid bij - en aandacht voor - het
herhaaldelijk tellen en in de goede volgorde uitvoeren van de obsessief compulsieve
handelingen. Die hyperactiviteit in de voorste hersendelen is dus niet de oorzaak van de
obsessief compulsieve stoornis (OCD) maar juist een gevolg. De oorzaak van deze stoornis is
gelegen in een verzwakt veldcontact, waardoor er in de hersenen van de patiënt iets met het
functioneren van het DNA aan de hand is. Dit kan zijn aangeboren, maar ook zelf zijn
verworven.
Eigenlijk grijpt het gedrag van de patiënt met OCD terug op een eerder evolutionair stadium
toen de mens en zijn evolutionaire voorgangers zich in hun toenmalige leefcontext alleen
staande konden houden door het uitoefenen van controle over alle aspecten die hun
voortbestaan in een vijandige omgeving konden bedreigen. Net zo als in dat verre verleden
probeert iemand met OCD zich doormiddel van extreme controle meester te houden van zijn
leefcontext. Daarom is OCD te zien als een stoornis op basis van fylogenetische terugval. En
fylogenetische terugval wordt veroorzaakt door een niet adequaat veldcontact met de moderne
velden van de mens, waardoor ‘eerdere uitvoeringen van functies en gedrag’ weer manifest
kunnen worden. Vroeger moest de primitieve mens voortdurend in de alarmstand staan en kon
zijn aandacht geen moment verslappen. De genen die daarvoor zorgden zijn bij de moderne
mens inmiddels geïnactiveerd doordat er rond het betreffende stukje DNA een epigenetische
codering van methylgroepen is aangebracht, waardoor deze genen nu in ‘uit’ –stand horen te
staan. Bij gebrekkig veldcontact kan echter die epigenetische codering weer zijn verdwenen –
want die moet wel voortdurend op zijn plaats worden gehouden – en wordt de alarmstand
weer manifest, waardoor het betrokken hersencircuit niet normaal functioneert.
Dus is de meest effectieve oplossing het versterken van dat veldcontact. En dat kan heel goed
met het aanbieden van elektromagnetische energie, zoals DBS, TMS en BRT.
Ik denk dus ook dat de DBS-therapie primair leidde tot een versterking van het veldcontact
door EM-energie en dat de geregistreerde inhibitie van hyperactieve hersendelen het volg was
van het normaliseren van de werking van het betrokken circuit dat nu niet langer in de
alarmstand functioneerde, maar nu ook weer – zoals evolutionair bedoeld – weer werd
afgeremd door ‘moderne’ veldinformatie die remmingsmechanismen activeerde.
Het nog te bespreken werk van Dennis Schutter met TMS op het cerebellum is niet invasief
en biedt ook razendsnel psychisch effect. Ook TMS vergroot de amplitude van de
veldinformatie. Daarom moeten we via die niet-invasieve optiek proberen wat versterking van
193
veldinformatie – ook op een DNA-regenererende manier - via BRT vermag bij psychiatrische
stoornissen en slaapstoornissen.
Bij OCD en TMS komt de stoornis weer terug als de behandelingen worden gestaakt.
Om OCD permanent te kunnen verhelpen is het nodig dat die verloren gegane epigenetische
codering weer op zijn plaats wordt gezet, waardoor de alarmstand permanent komt ‘uit’ te
staan. Hiervoor is een regeneratieve behandeling nodig via het gezonde DNA van een
informatiedonor.
Depressies
Prof. Denys wil in de nabije toekomst ook gaan werken met mensen met ernstige depressies.
Van depressie zijn inmiddels al enige tijd onderliggende genetische oorzaken bekend. Ook
depressie kan soms teruggrijpen op een evolutionair oude overlevingsstrategie. Ook zien we
vaak een verstoring van het normale waak- en slaapritme. In een vroegere evolutionaire
periode maakte een ander slaappatroon deel uit van de totale overlevingsstrategie en
waarschijnlijk is er daarom ook vak een link tussen depressie en slaapstoornissen.
Waarschijnlijk is in deze gevallen een link met gevonden genetische (epigenetische)
afwijkingen aanwezig.
Het lijkt mij dat met regeneratieve therapie ook bij deze vormen van depressie resultaat kan
worden geboekt, terwijl versterking van het veldcontact ook iemand uit een depressie kan
tillen.
Slaapstoornissen behandelen met versterking van het veldcontact en regeneratietherapie
Ook in de Volkskrant van 10-1-2009 stond een artikel over slaapstoornissen, waarin
slaaponderzoeker Eus van Someren van het Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen
en het VU medisch centrum in Amsterdam aan het woord kwam.
In Nederland lijdt ongeveer 7 procent van de bevolking in meer of mindere mate aan
slapeloosheid (insomnie). Hij zegt dat het nog onduidelijk is waardoor slaapproblemen
worden veroorzaakt. Natuurlijk zijn er wat condities aan te wijzen die afbreuk doen aan een
goede slaapkwaliteit, zoals een te warme of een te koude slaapkamer, cafeïnegebruik voor het
slapen of de aandoening narcolepsie. Maar de echte oorzaak achter de meeste problematiek is
nog steeds niet opgelost.
De relatie met cafeïne reikt al een handvat aan. Cafeïne verlaagt de melatoninespiegel en
daardoor wordt in de reticulaire formatie in de hersenstam (ARAS) het bewustzijnsniveau niet
adequaat verlaagd. Hierdoor wordt ook de epifyse niet aangezet tot een nog grotere productie
van melatonine en het droomhormoon DMT.
De sleutel voor de regulatie van het bewustzijnsniveau zetelt in de hersenstam en als daar
disfuncties optreden, dan komt het bewustzijnsniveau dat hoort bij slaap niet optimaal tot
stand. Bij gezonde mensen kan een disfunctie van de hersenstam en epifyse al tot stand
komen door het gebruik van cafeïne. Maar dit is een omkeerbare situatie. Als geen cafeïne
wordt gebruikt en daarentegen wel warme melk – waarin calcium en magnesium dat nodig is
voor de productie van melatonine – dan zal de melatonineproductie normaliseren en zal een
gezond persoon wel gewoon in slaap kunnen vallen. Maar waarom helpt die warme melk niet
bij iedereen?
Fylogenetische terugval als onderliggende oorzaak voor slaapstoornissen
Wel, als er ergens in die hersenstam iets hapert aan het DNA – in de vorm van een defecte
genfunctie en/of een ontregelde epigenetische codering – dan zal het aan slaap gerelateerde
deel van die hersenstam niet goed functioneren en aldus tot slaapstoornissen kunnen leiden.
194
In de evolutionaire voorgeschiedenis van de huidige mens was de leefcontext zodanig dat niet
alleen voortdurend tijdens het waakbewustzijn controle op de omgeving moest worden
uitgeoefend, maar ook tijdens de periode van slaap (nacht- of dagrust) was voortdurende
alertheid noodzakelijk. Daarom functioneerde de hersenstam op een andere manier, waarbij
de slaap minder diep was en ook vaak werd onderbroken voor een controle op de omgeving.
Het ARAS-systeem in de hersenstam stond toen dus ‘anders afgesteld’, doordat er een andere
samenwerking was tussen de betrokken genen. Toen de leefcontext voor de huidige mens
veiliger werd en waakzaamheid niet meer primair nodig was ter overleving, ontstond een
ander functioneren van de ARAS, waarbij langere perioden van diepere slaap mogelijk
werden. En dat was ook nodig want – in tegenstelling tot de voorouders van de huidige mens
– moest de moderne mens overdag voortdurend alert zijn en was de mogelijkheid tot slaap
beperkt geraakt tot de nacht (of een periode overdag bij nachtarbeid). In vroeger tijden kon
het patroon van ‘waakzame slaap’ gedurende een heel etmaal worden voortgezet, zodat alles
bij elkaar er toch nog wel voldoende slaaptijd was om het geheugen en fysieke organisme
goed te laten functioneren.
Bij de evolutie van de mens binnen een veiliger wordende context werden de zogenaamde
‘waakzaamheidsgenen’ op nonactief gezet door het omhullen ervan met methylgroepen, zodat
ze door een epigenetische code in de ‘uit’-stand werden gezet. Maar een epigenetische code
moet wel op zijn plaats worden gehouden door aansturende informatie, anders verdwijnt deze
weer. En als dat gebeurt keert het organisme – in dit geval de mens – weer terug naar een
evolutionair oudere vorm van functioneren met slechte nachtrust en de neiging tot kleine
dutjes overdag. Dus net zoals vroeger een waakzaamheidspatroon dat uitgesmeerd was over
het hele etmaal.
Omgevingsinvloeden in onze welvaartsmaatschappij – zoals straling van bijvoorbeeld GSMen UMTS-masten, röntgenscreenings, beeldschermen en andere elektromagnetische invloeden
– kunnen leiden tot het wegvallen van relatief moderne epigenetische coderingen van het
DNA en dus tot deze vorm van fylogenetische terugval.
Ook kan er alleen iets haperen aan de kwaliteit van het veldcontact, waardoor het DNA van de
hersenstam niet naar behoren kan functioneren. Hierbij hoeft de epigenetische code nog niet
te zijn weggevallen, maar is er sprake van verstoring van de veldinformatie door EMapparatuur in de slaapkamer, zoals bijvoorbeeld elektrische wekkers/wekkerradio’s, televisie
aan het voeteneind van het bed, telefoons op het nachtkastje enzovoort.
• Via versterking van de kwaliteit van de veldinformatie – dus vergroting van de amplitude
ervan – kan bij overigens gezonde personen het DNA optimaler worden aangestuurd.
Hierdoor normaliseert zich ook de slaapfunctie.
• Als er sprake is van een genetisch defect in de hersenstam – nucleotidenuitval en/of
ontregelde epigenetische codering – dan volstaat het niet om de eigen veldinformatie via
BRT te versterken, maar dan moet gedacht worden aan een regeneratieve behandeling,
waarbij een gezonde donor zorgt voor het aanbieden van gezonde veldinformatie.
Ook bij psychiatrische problematiek kan – behalve gebrek aan adequaat veldcontact - sprake
zijn van gendefecten en/of ontregelde epigenetische coderingen. In dat geval volstaat ook hier
niet het alleen versterken van de amplitude van de veldinformatie, maar zal ook een
regeneratieve behandeling noodzakelijk zijn.
195
DBS verbetert de geheugenfunctie door vergroten van de amplitude van informatie
Dat DBS de geheugenfunctie bevordert blijkt uit enkele publicaties hierover. In het
voorgaande citeerde ik hiervoor al een bericht uit de Volkskrant van 2-2-2008. In deze context
zal ik dit citaat nogmaals herhalen.
[…] Hersenstimulatie geeft patiënt toevallig déja-vu
Geheugen – Onderzoekers in Toronto zijn er bij toeval achter gekomen dat de techniek van
Deep Brain Stimulation het geheugen een oppepper geeft. Terwijl ze elektroden plaatsten in
de hersenen van een ernstig obese patiënt, kreeg deze plotseling heldere herinneringen aan
zijn jeugd. Nadat de hypothalamus drie weken lang was gestimuleerd, bleek de man
bovendien beter te scoren op geheugentests. DBS wordt onder anderen gebruikt voor de
behandeling van de ziekte van Parkinson en clusterhoofdpijn […]
Op 6-9-2008 ontving ik van NaturalNews.com de samenvatting van nog een iets uitgebreidere
onderzoeksuitkomst betreffende dit onderwerp, onder de titel Deep Brain Stimulation
Inexplicably Restores Vivid Memories. Ik zal hieronder het gehele bericht citeren:
[…] Scientists searching for a way to suppress appetite accidentally discovered a way to
trigger vivid memories. The researchers hope to develop the technique into a treatment for
Alzheimer’s disease, according to a study published in Annals of Neurology.
Researchers at the Toronto Western Hospital in Ontario, Canada, were operating on an
obese man in an attempt to find a part of the brain that could suppress the appetite when
stimulated electrically. When the scientists stimulated the hypothalamus, which has been
accociated with hunger, the man suddenly experienced a vivid memory from 30 years before.
“He reported the experience of being in a park with friends from when he was around 20
years old and, as the intensity of stimulation increased, the details became more vivid. He
recognized his girlfriend [from the time] … The scene was in color. People were wearing
identifiable clotches and were talking, but he could not decipher what they were saying,”the
researchers wrote.
The researchers implanted a device in his brain that would constantly stimulate that section
of the hypothalamus. Similar devices have been implanted in other parts of the brain to
control tremor in Parkinson’s disease.
After three weeks of stimulation at a level low enough to avoid triggering the park memory
again, the man’s performance on two memory tests improved significantly.
While the hypothalamus has not previously been associated with memory, it borders a part of
the brain that is known to influence memory and emotion.
The researchers are now testing the device to see if it can stem the memory loss associated
with Alzheimer’s disease.
“It is a very effective treatment for the motor problems associated with Parkinson’s disease
and it has been used on 40,000 people,” Lozano said. “We are in the early stages of using it
with Alzheimer’s patients and we don’t know if it will work. We want to assess if we can reach
the memory circuits and drive improvement. It is a novel approach to dealing with this
problem”[…]
Ik zal bij deze uitgebreidere onderzoeksinformatie ook de uitleg nog iets uitbreiden.
196
Door de DBS neemt de amplitude van de veldinformatie in de aura (en in het hoofd) toe.
Hierdoor neemt ook de in de quantumvelden opgeslagen geheugeninformatie in kracht toe en
wordt daardoor makkelijker bereikbaar en kan zich zelfs spontaan opdringen. Bovendien
kunnen ook breinstructuren beter gaan functioneren omdat het hersenweefsel wordt
geoptimaliseerd.
• De locatie van stimulatie was de hypothalamus. Deze hersenstructuur is onderdeel van het
zogenaamde limbische systeem, dat nauw betrokken is bij de geheugenfunctie. Door de
stimulering van de hypothalamus wordt daarom ook de amplitude van de veldinformatie
bij de aanliggende structuren in het limbische systeem – zoals de amygdala en de
hippocampus - vergroot. De amygdala is gerelateerd aan de emotionele codering van
ervaringsinformatie en de hippocampus vervult een rol bij de opslag en het associerend
ophalen ervan.
• De ervaringen in de jeugd worden met de grootste amplitude opgeslagen. Dat is ook de
reden dat deze herinneringen door dementerende mensen nog het langst kunnen worden
opgehaald. Als nu de amplitude van de beschikbare ervaringsinformatie (opgeslagen
geheugennformatie) in zijn totaliteit wordt verhoogd, dan wordt de amplitude van die
vroege jeugdherinneringen relatief sterker verhoogd, waardoor ze significant boven andere
informatie kunnen gaan domineren en zich ‘spontaan opdringen’, omdat ze als eerste
worden opgepikt uit dat totale aanbod aan geheugeninformatie. Rond het 20ste levensjaar is
men normaliter op het toppunt van de lichamelijke vitaliteit, is dus de aura ook het sterkst
– vanwege een grote deeltjesdichtheid en daardoor ook een grote, door resonantie
veroorzaakte, amplitude - en heeft de in de velden opgeslagen geheugeninformatie meestal
de grootste amplitude. Rond de 20 jaar is de productie en afbraak van (poly)peptiden op
een hoogtepunt en daarom is dan ook de dichtheid van de vrijgekomen gluonen het grootst.
• Dat juist deze herinnering zich bij deze man als eerste opdrong is waarschijnlijk te
herleiden op het gegeven dat de herinnerde scene door deze man toentertijd met een
relatief grote emotie is beleefd. Primair in deze emotionele beleving – die de amplitude van
de informatie hierover nog deed toenemen – was het samenzijn met vrienden, de
saamhorigheid van het moment en waarschijnlijk was het gezelligheidsgeklets daarbij van
ondergeschikt belang en daarom ook kleiner van amplitude. Daarom werd wel de sfeer van
het samenzijn herinnerd en niet de gespreksonderwerpen. De amplitude van de
gespreksinformatie – voor zover tenminste bewaard in het LTG - bleef waarschijnlijk net
steken onder de drempelwaarde waarbij informatie zich spontaan – of door associatie - kan
aandienen.
• Toen de intensiteit van de elektrische stimulatie toenam, werd ook de herinnering
levendiger. Door de DBS te versterken nam ook de amplitude van de veldinformatie toe.
Waardoor steeds meer informatie boven de drempelwaarde kon uitstijgen en zich spontaan
aandienen. Dat de gespreksinformatie niet helderder werd kan ook zijn te herleiden op het
gegeven dat het indertijd zulke flut prietpraat betrof dat die informatie nooit definitief in
het langetermijngeheugen opgeslagen is geraakt en daarom nu – ondanks versterking van
de DBS – ook nooit meer versterkt opgehaald kan worden. Misschien had deze man
toentertijd zoveel belangstelling voor zijn toenmalige vriendin dat het gesprek gewoon
langs hem heenging en dus ook niet eens door hem werd gehoord en daardoor ook niet in
zijn KTG en vervolgens in zijn langetermijngeheugen werd opgenomen. Misschien hoorde
hij het besproken nog wel terloops, maar bereikte het nooit het stadium van consolidatie in
zijn geheugen, waardoor een herinnering permanent in het LTG bewaard kan blijven. Niet
alle ervaringen bereiken dat geconsoliderde stadium – met minimale drempelwaarde van
de amplitude – waardoor informatie bewaard kan blijven. Herinnering door versterking van
de amplitude lukt alleen als er nog informatie aanwezig is om te versterken.
197
• Informatie die te zwak is om geconsolideerd te worden in het LTG – zoals we zien bij de te
zwakke informatieopslag bij mensen met Alzheimer – kan ook door DBS nooit meer
worden teruggehaald. De amplitude bij opslag is bepalend voor de latere mogelijkheid van
een eventueel ophalen hiervan. Door voortdurende DBS kan echter wel worden gezorgd
dat ook de opslag met een grotere amplitude verloopt, waardoor de mogelijkheid van het
herinneren groter wordt.
• Na drie weken lang op die manier te zijn gestimuleerd kan de hersenfunctie van de man en met name zijn limbisch systeem - zijn geoptimaliseerd. De hersenen bevatten nog steeds
stamcellen die normaliter in slaapstand verkeren. Door het aanbieden van de elektrische
stroom nam ook de amplitude van de morfogenetische veldinformatie toe. Daardoor werd
de informatie die bedoeld is voor de ontwikkeling van stamcellen tot hersencellen sterker,
waardoor die stamcellen ‘wakker’ werden en zorgden voor een optimalisering van het
hersenweefsel. Met een geoptimaliseerde breinfunctie werkt ook de geheugenfunctie beter.
Een beter ontwikkelde hippocampus en amygdala zorgen – samen met een beter
ontwikkelde (worm van het) cerebellum voor een sterkere opslag en beter ophalen van
ervaringsinformatie. En dat is zeker het geval tijdens deze stimulatie, wanneer de
amplitude van de ervaringsinformatie ook nog verhoogd is.
Op welke manier de amplitude van veldinformatie wordt versterkt maakt niet zoveel uit.
Langduriger magnetische en elektrische stimuleringen leiden in beide gevallen tot een hogere
amplitude van morfogenetische veldinformatie waardoor slapende stamcellen kunnen worden
geactiveerd en weefsel geoptimaliseerd. En net zo leiden deze twee vormen van stimulering
ertoe dat geheugeninformatie ook een grotere amplitude krijgt, waardoor deze
ervaringsinformatie beter kan worden opgeslagen en her-innerd.
Omdat geheugeninformatie niet ‘tastbaar’ is, levert dit onderzoeksverslag een zekere mate
van evidentie voor mijn visie dat de effecten van DBS primair berusten op vergroting van de
amplitude van veldinformatie, die een beter functioneren mogelijk maakt.
DBS als onderbouwing van ongespiegelde BRT
Tevens maakt deze bevinding evident dat vergroting van de amplitude van veldinformatie die
te bereiken is via een versterking van individuele signalen via ongespiegelde BRT – dus
versterking van de via bijvoorbeeld een Bicom-apparaat opgevangen (gezonde) individuele
informatie – gebruikt kan worden om zo’n individu een betere morfogenetische
veldaansturing te geven, waardoor lichaamsprocessen zich kunnen optimaliseren en
stamcellen kunnen worden geprikkeld tot deling en uitgroei tot functioneel weefsel.
Hierdoor kunne genezingsprocessen worden versneld, net als de verdere ontwikkeling van
premature babies kan worden ondersteund en geoptimaliseerd. Vooropgesteld natuurlijk dat er
geen genetische afwijkingen in het spel zijn. Want in dat geval moet gebruik worden gemaakt
van het informatiepatroon van een gezonde informatiedonor.
198
Onderzoeksvoorstel voor de behandeling van onderontwikkelde prematuren
In Natuurwetenschap & Techniek van april 2005 staat een artikel over het scannen van de
hersenen van premature baby’s met MRI en DTI en de therapie die naar aanleiding van
aangetroffen ontwikkelingsdefecten wordt aangewend. Ik citeer iets uit dat artikel.
[…] Te vroeg geboren baby’s gaan in het Rotterdamse Sophia Kinderziekenhuis met couveuse
en al in de MRI-scan. Zo is de ontwikkeling van de hersenen te volgen, die door de
vroeggeboorte vaak verstoord is […]
[…] Drie maanden te vroeg geboren worden is erg ingrijpend, juist in die laatste maanden
groeien de hersenen explosief. We proberen zoveel mogelijk de ideale situatie te imiteren, die
van de warme baarmoeder, waar geluiden, licht en beweging gedempt zijn. Daarvoor zijn de
ouders onmisbaar.”
Hoe goed de medische zorg ook is, er blijven verschillen zichtbaar tussen hersenen van te
vroeg geboren kinderen en voldragen kinderen. Lequin: “De hersenen ogen vaak wat minder
mooi. Sommige delen zijn minder gestructureerd, of zijn wat kleiner dan gebruikelijk.” […]
[…] Hoewel aan de hersenschade op dit moment nog niets is te doen, is kennis over de
omvang wel belangrijk. Neonatoloog Nikk Conneman: “Wanneer we zien dat er motorische
afwijkingen zullen zijn, beginnen we bijvoorbeeld meteen met fysiotherapie. De fysiotherapeut
kan ouders adviseren hoe ze hun kind het beste kunnen vasthouden en wat ze kunnen doen om
te voorkomen dat het de rug overstrekt. Vroeger wachtten we drie of vier maanden tot
duidelijk was of er schade was, nu kunnen we dat op de scan al zien.” […]
[…] Zijn de zenuwbanen in de witte stof door zuurstoftekort, bloedinkjes of infecties niet goed
aangelegd of beschadigd dan wordt lopen waggelen, of is iemand spastisch.
De precieze locatie van de schade in de hersenen is belangrijk, daarom worden de hersenen
in blokjes van een paar vierkante millimeter gescand. Want hoewel nog niet precies duidelijk
is hoe de hersenen werken, is wel veel bekend over waar welke processen zich afspelen. Zo is
bekend waar de visuele banen en gehoorbanen lopen in de witte stof. Schade daaraan leidt
uiteraard tot verminderd gezichtsvermogen en mogelijk doofheid […]
[…] Recent Engels onderzoek onder zes jaar oude kinderen wijst uit dat 44 van de honderd
kinderen van 25 weken in leven blijven, maar dat slechts acht procent van hen volkomen
gezond is. Van alle zeer vroeg geboren kinderen (25 weken zwangerschap of minder) blijkt
veertig procent ernstig gehandicapt.
In Nederland loopt een uitgebreid onderzoek naar te vroeg geboren kinderen uit 1983, het
POPS-project. De kinderen zijn geboren na 32 weken zwangerschap of minder en hadden een
geboortegewicht onder de 1500 gram. Bijna dertig procent van de kinderen is overleden. Op
tweejarige leeftijd bleek zes procent een ernstige handicap te hebben. Het aantal kinderen met
een lichtere handicap of beperking blijkt met het ouder worden te stijgen. Op tienjarige
leeftijd had bijna de helft een lichamelijke beperking. Op veertienjarige leeftijd gaven de
ouders aan dat dertig procent een ernstig probleem had of meerdere lichte problemen. Ruim
een kwart bezocht een school voor voortgezet speciaal onderwijs of individueel onderwijs […]
Volgens mij zou het risico op vroegtijdig overlijden en/of latere handicaps kunnen worden
beperkt door meteen na de geboorte te starten met dezelfde behandeling die ik voorstelde als
regeneratie van weefsel en bevordering van wondheling, gecombineerd met magneetveldtherapie en andere maatregelen die een zo optimaal mogelijk veldcontact moeten
waarborgen. Omdat veel gebreken zich pas later openbaren, is het raadzaam om alle te vroeg
geboren baby’s op deze manier te behandelen.
199
Normaliter kan versterking van het eigen morfogenetische signaal volstaan, maar bij
genetische afwijkingen moet men een gezonde donor gebruiken op de manier van DNAregeneratie.
Door de invoering van de uitgebreidere hielprik-diagnose en proteomics kunnen veel meer
DNA-afwijkingen in een zeer vroeg stadium worden gediagnosticeerd, zodat DNA-defecten
en ontwikkelingsstoornissen zeer vroeg kunnen worden behandeld.
Baby’s worden zelden zonder reden te vroeg geboren en meestal zijn er dan ook afwijkingen
aan DNA en/of ontwikkelingsstoornissen.
Net als bij ‘op tijd’ geborenen kunnen afwijkingen zoals schisis, open ruggetje en
hartdefecten in een zeer vroeg stadium effectief worden behandeld en zullen
onderontwikkelde longen sneller kunnen uitgroeien.
Door snelle – niet invasieve – behandelingen van hartdefecten en longen hoeft er niet nog
meer onnodige schade door zuurstoftekort op te treden van de hersenen.
Ook zullen de hersenen zich beter kunnen verder ontwikkelen conform de blauwdruk van de
moderne mens, zodat zich in de toekomst ook minder stoornissen zullen ontwikkelen in de
vorm van bijvoorbeeld schizofrenie, borderlinestoornis, autisme en ADHD.
Ook het zenuwstelsel en de premotorische en motorische hersenschors zullen zich beter
kunnen ontwikkelen, zodat ook motorische stoornissen en spasticiteit kunnen worden
voorkomen.
Argumenten voor het uitproberen van deze behandeling:
Tot nu toe wordt er bij een dreigende vroeggeboorte overgegaan tot een eenmalige
corticosteroïd-injectie (meestal betamethason) van de aanstaande moeder. Dit om de eigen
ademfunctie van de baby versneld te laten uitrijpen. Prematuren met slecht functionerende –
want onrijpe – longetjes krijgen vervolgens vaak langdurig (enkele weken) het hormoon
dexamethason (dexa) toegediend ter bevordering van het uitrijpen van de longen.
Helaas moet daarvoor wel een hoge tol worden betaald. Grotere hoeveelheden
corticosteroïden werken namelijk zeer nadelig op het zich nog ontwikkelende zenuwstelsel en
op termijn openbaren zich daarom ook meestal allerlei stoornissen van hersenfuncties, naast
hartafwijkingen.
Die stoornissen uiten zich als leerproblemen, concentratieklachten en gedragsstoornissen en
motorische klachten zoals een vermindering van de oog-handcoördinatie. Ook hart- en
vaatproblemen kunnen zich voordoen. Uit recente rattenstudies blijkt dat harten onvoldoende
groeien. Bovendien leven met dexa behandelde ratten 25% korter dan onbehandelde ratten.
De Utrechtse neonatoloog Frank van Bel van het Wilhelmina Kinderziekenhuis/UMCU zegt
na een analyse van de gezondheid van meer dan tweehonderd Nederlandse prematuur geboren
kinderen van 7 tot 10 jaar, dat zij vergelijkbare gezondheidsklachten vertoonden als die ratten.
Inmiddels wil men overgaan op een alternatief voor dexamethason, namelijk het
lichaamseigen hydrocortison. Maar ook dat is een corticosteroïde. En zoals bekend, leiden
(langduriger) verhoogde lichaamsniveaus van corticosteroïde stresshormonen ook tot schade
aan het zenuwstelsel. Dus zal de schade weliswaar iets worden beperkt, maar van een echt
veilig alternatief is hiermee nog steeds geen sprake.
Daarom mag het door mij voorgestelde experiment – eerst uit te voeren op premature ratten niet onuitgevoerd blijven!
200
Onderzoeksvoorstel voor de behandeling van psychiatrische stoornissen:
Bij psychiatrische stoornissen is bijna altijd – naast een bewustzijnsprobleem – sprake van een
fysiologische en/of fysieke component in de zin van een afwijking in het neurotransmittersysteem en/of breinstructuren. Deze disfuncties worden vaak veroorzaakt door afwijkingen in
het DNA en/of de epigenetische codering van het DNA.
Ik heb het idee dat een veldcontactversterkende en/of een regeneratieve aanpak van deze
stoornissen effectief zou kunnen zijn.
• Met ongespiegelde BRT kan bewerkstelligd worden dat – al of niet genetisch gedicteerde –
aangeboren of na de geboorte nog ontstane ontwikkelingsafwijkingen van breinstructuren
zich – regenererend – normaliseren. Door DNA-regeneratie zal ook de functie van het
neurotransmittersysteem en (poly)peptidenaanmaak zich normaliseren conform de
blauwdruk van de gezonde normale mens. Zoals ik nog uitleg, kan dit ook de werking van
de zogenaamde ‘chakra’s’ ten goede komen.
• Magneetveldtherapie zal de BRT ondersteunen. Met magneetveldtherapie behandelt men
de bewustzijnsproblematiek op zich, terwijl op deze manier – naast het contact met de
bewustzijnsvelden waarin zich ‘heel oude’ en misschien ook ‘verdrongen’ herinneringen
bevinden - tevens het contact met de morfogenetische velden wordt versterkt.
Magneetveldtherapie kan de basis vormen voor een geslaagde cognitieve hypnotherapie.
Door deze cognitieve therapie onder hypnose kunnen ‘onbewuste’ blokkades worden
weggenomen en ook opdringerige traumatische herinneringen in een cognitief kader
worden geplaatst, hetgeen de emotionele lading wat naar de achtergrond verplaatst.
Hierdoor vindt stressreductie plaats waardoor ook de ‘chakra’s’ weer beter kunnen
functioneren en de energiehuishouding weer gezond wordt. Een gezonde en door
magneetveldtherapie versterkte aura staat optimaal in contact met het eigen
bewustzijnsveld en daardoor kan de oorzaak van psychische disfuntie (onbegrepen reacties,
emoties zoals angsten) worden begrepen en verwerkt.
Chakra’s
Talrijk zijn de beschrijvingen van de chakra’s die in het menselijk – en dierlijk – energieveld
aanwezig zijn. Men noemt daarbij zeven hoofdchakra’s en talrijke kleinere chakra’s, die
samen een heel stelsel van ‘energiepoorten’ vormen, die in verbinding staan met de kosmos.
• Door sommige auteurs worden aan de chakra’s verschillende kleuren toegekend. De
onderste chakra (1) zou dan rood zijn en via een ‘regenboogverloop’ zouden de bovenste
twee (6 en 7) indigo en wit zijn.
• Anderen spreken over – in totaal 144 ‘draaiende wielen’.
• Weer anderen hebben het over ‘trechtervormige’ kolken waardoor – aan de voor- en
achterkant van het lichaam energie wordt aangezogen. Er zou één kolk naar boven zijn
gericht (bovenste = hemel) en eentje naar beneden (onderste = aarde).
Rond deze chakra’s is een soort van mystieke leer opgebouwd die tot in detail allerlei
bijzonderheden beschrijft op een niveau dat voor de gewone man niet waarneembaar is.
Inmiddels is ook een hele school van ‘aura-healers’ gevormd, die op allerlei manieren en om
allerlei redenen therapie bedrijven. Ik denk dat deze chakra’s op een heel wat minder
mystieke manier zijn te duiden, zonder afbreuk te doen aan hun veronderstelde aanwezigheid
en werking. Ik zal proberen uit te leggen wat volgens mij de aard en werking van deze
chakra’s inhoudt.
201
De aura wordt opgebouwd uit ongebonden gluonen die vrijkomen bij katabolische processen,
zoals de afbraak van ATP-moleculen in de mitochondrieën van alle cellen en de meer lokale
afbraak van (poly)peptiden en sommige neurotransmitters.
Deze ongebonden gluonen komen dus in het hele lichaam vrij, maar de hoogste concentratie
wordt gegenereerd door de in het lichaam aanwezige organen, zoals darmen, lever, nieren,
alvleesklier, maag, thymus, longen, hart, schildklier, hersenen enz. Deze organen zijn in de
loop van de evolutie opgebouwd.
De allereerste cellen genereerden ongebonden gluonen en vormden zo een eerste aura, die
gekenmerkt zou kunnen worden als een aura met slechts één chakra. Want ik denk dat we de
hoofdchakra’s en kleinere chakra’s kunnen herleiden op bronnen van hoge concentraties
ongebonden gluonen. Naarmate de organismen complexer werden en er meer aparte organen
ontstonden, kwamen er ook meer bronnen voor het genereren van ongebonden gluonen bij.
Het aantal chakra’s nam toe. Volgens mij is iedere chakra dus te relateren aan een
orgaanfunctie die tevens – door het produceren van makkelijk afbreekbare stoffen - veel
vrijkomende ongebonden gluonen genereert en daarmee lokaal de aura versterkt, omdat een
hogere concentratie gluonen zorgt voor een sterkere resonantie en daarmee een hogere
amplitude van de veldinformatie.
Volgens mij behoren de spijsvertering en geslachtsorganen tot de oudste functies en zijn de
hersenen – in de ons bekende menselijke vorm – het laatst ontwikkeld. Derhalve zijn volgens
mij de onderste chakra’s ontwikkeld in een periode dat het bewustzijnsniveau nog erg laag
was. De bovenste chakra’s zijn gerelateerd aan de hersenen en zijn ontwikkeld toen het
bewustzijn al op een hoger niveau functioneerde.
Dat zou verklaren waarom aan de chakra’s kleuren worden toegekend die van beneden naar
boven corresponderen met de regenboogkleuren van (infra)rood naar (ultra)violet. Dus ook
van de lagere frequenties naar de hogere frequenties. Dat klopt met mijn bewering dat het
bewustzijn tijdens de evolutie langzaam in frequentie toenam.
De voorstelling van de draaiende wielen of aanzuigende trechtervormige kolken die
kosmische energie de aura in trekken is ook te verklaren. De energie die door de verschillende
draaikolken wordt aangetrokken zou als voedende kracht verbonden zijn met verschillende
‘verzorgingsgebieden’ in het lichaam. Iedere chakra zou volgens de ‘deskundigen’ bepaalde
orgaanfuncties ondersteunen. Op zich is dit ook juist.
• Organen of groepen organen genereren zogenaamde katabole energie - ofwel ongebonden
gluonen – die lokaal de aura versterken door hun hoge concentratie vrij resonerende
deeltjes.
• Hoe groter de concentratie van deze deeltjes, hoe meer deze deeltjes elkaar in hun
resonantie versterken en hoe groter de amplitude van deze informatiedragende deeltjes.
• De deeltjes van de aura resoneren met de informatie van deeltjes (gluonen) uit de
omgeving. Op deze manier neemt de aura informatie op uit het grotere informatieve
bewustzijnsveld. Ter hoogte van bepaalde organen neemt de aura dus makkelijker
informatie op uit het veld. Met deze informatie kunnen deze organen functioneren
conform de blauwdruk van hun soort en weer nieuwe gluonen genereren voor het
opnemen van nog meer informatie. De aansturende informatievoorziening van allerlei
organen houdt zichzelf dus normaliter zelf in stand via wolkjes met een sterkere
concentratie zelfgegenereerde gluonen.
• Opname van veldinformatie gebeurt echter niet in de vorm van opzuigen via draaikolken,
maar gewoon via resonantie. De beschreven trechtervorm zou volgens mij te herleiden
kunnen zijn op het ‘uitwaaieren’ van vrijkomende gluonen vanaf de plek van productie
van de af te breken moleculen.
202
•
•
•
•
Het kosmische (aarde-)veld bevat alle mogelijke informatie, maar het eigen trillingsniveau
(frequentiepatroon) van de lokaal gevormde en afgebroken peptiden is bepalend voor het
soort informatie waarmee kan worden geresoneerd. De onderbuik zal daarom wel
resoneren met simpeler en oudere morfogenetische informatie, maar niet met de
complexere vormen van informatie, zoals geheugeninformatie en inspirerende informatie
die afkomstig is van hogere bewustzijnsniveaus. Hoe hoger het eigen trillingsniveau van
de gluonen die ontstaan uit stoffen die worden gemaakt door de hoger gelegen organen,
hoe complexer de informatie waarmee kan worden geresoneerd. De bovenste chakra
resoneert via gluonen die worden gegenereerd door de afbraak van DMT dat – onder
invloed van verlaging van de hersengolven - gemaakt wordt in de epifyse.
Elke chakra pikt uit het universele informatieveld dus die informatie op die voor het
functioneren van zijn eigen lichaamsregio nodig is. Hogere chakra’s pikken tevens de
basale informatie van de lagere regionen op. Hoewel hersenen geheugen- en inspirerende
informatie kunnen verwerken, zijn ze voor hun fysiologische processen ook aangewezen
op basale functioneringsinformatie omtrent bijvoorbeeld doorbloeding en stofwisseling.
Natuurlijk bestaat er een bepaald ‘basisniveau’ dat wordt geleverd door de ATP-productie
van alle lichaamscellen. Maar de energieopbrengst van 1 molecuul van een peptide is veel
groter dan die van 1 molecuul ATP.
Het frequentieniveau van de gluonen is tevens gerelateerd aan de amplitude. Hoe hoger de
frequentie en de amplitude, hoe groter ook het informatiebereik. Dat verklaart ook dat
DMT kan leiden tot bewustzijnsverruiming en dat de bovenste chakra wordt gezien als ‘de
poort naar de hemel’.
Hogere chakra’s leveren via hun soort peptiden ook hogere concentraties gluonen, hetgeen
ook leidt tot een grotere amplitude. Complexere moleculen zijn samengesteld uit meer
atomen en daarom komen er bij afbraak ook meer losse – subatomaire - deeltjes vrij.
De natuurlijke trillingen van de gluonen zelf fungeren als draaggolven voor de veldinformatie.
De link tussen mijn voorgaande theorie en de Chinese geneeskunde
Ook in de Chinese geneeskunde spreekt men over orgaangebieden en het gegeven dat de
energie van het ene orgaangebied het andere gebied beïnvloedt. In deze leer gebeurt dan in
een soort van ‘kringloop’ van energie die een circadiaans ritme vertoont. Ik veronderstel dat
dat circadiaans ritme wordt aangedreven door het ritme van de tijdstippen waarop doorgaans
wordt gegeten en geslapen. Vooral het ontbijt is hierbij belangrijk omdat deze eerste maaltijd
van de dag de kringloop – via de maag - weer in beweging zet. Dus de tijden waarop
verschillende organen druk bezig zijn met het genereren van energie uit metabolische
processen. Hierdoor ontstaan er net als bij de meteorologie plekken met een ‘hoge luchtdruk’
- ofwel hoge energetische waarde die bepaald wordt door het grotere aantal vrijkomende
quantumdeeltjes - en een ‘lagere luchtdruk’ – ofwel plekken met een lagere energetische
waarde, die bepaald wordt door een geringere opbrengst van vrijkomende quantumdeeltjes uit
minder actieve metabolische processen.
Net als in de meteorologie loopt er een stroom van de hogere luchtdruk naar de lagere
luchtdruk. Analoog hieraan loopt er een energetische stroming van delen met een hogere
energetische waarde naar delen met een lagere energetische waarde.
Net zoals deze luchtdrukverschillen verlopen langs bepaalde ‘routes’ op de weerkaart,
verlopen ook die energetische waardeverschillen in dierlijke organismen zoals de mens
normaliter langs bepaalde routes, die men wel kan benoemen als ‘meridanen’, ofwel de korste
routes tussen bepaalde energetische waardeverschillen. Als één of meer organen gaan
disfunctioneren, dan treden er onbedoelde ‘energieke depressies’ op en loopt de energetische
203
lichaamsklimaatregulering uit de pas omdat de energiestromen gaan afwijken. Hierdoor
komen andere organen in ‘energetische nood’ omdat de toevoer van voldoende energie
gestremd wordt. Hierdoor neemt dan de kwaliteit van het veldcontact af, waardoor de organen
die niet meer van een adequate energiestroom worden voorzien – en zelf niet in voldoende
mate energie kunnen genereren – gaan disfunctioneren. Hierdoor wordt de energiestroom nog
meer verstoord en ontstaat ziekte. Vaak wordt ziekte van het ene orgaan veroorzaakt door
disfunctioneren van een ander – energie-genererend – orgaan.
Op 22-9-2008 ontving ik de eerste nieuwsbrief van de ABB (Artsenvereniging voor
Biofysische geneeskunde en Bio-informatietherapie). Hierin trof ik een beknopte
samenvatting aan van de hoofdlijn van de Chinese geneeskunde, die mooi aansluit bij mijn
eigen theorie. Daarom zal ik deze beschrijving hier citeren:
[…] Meridianen binnen de acupunctuur
Naast het concept van de acupunctuurpunten heeft de chinese geneeskunde van oudsher het
concept van het meridiaansysteem gehad; je kunt spreken van energiekanalen die onder de
huid en in het inwendige van het lichaam verlopen.
Binnen de westerse wetenschappelijke methode is voldoende onderzoek gedaan waaruit blijkt
dat meridianen geen imaginaire entiteiten zijn. Hun bestaan is aantoonbaar.
De meridianen zijn met elkaar verbonden in een bepaalde volgorde. Interessant is hoezeer de
traditionele Chinese geneskunde en de biofuysische geneeskunde het erover eens zijn dat
binnen de meridianen ‘energie’ stroomt. Het Chinese denken heeft het dan over ‘qi’, de
biofysische geneeskunde gaat uit van elektromagnetische signalen. Hoe de interpretatie ook is,
het meridianensysteem kan worden beschouwd als een geordend systeem waarbinnen energie
door het lichaam circuleert. De Chinese geneeskunde gaat uit van 12 organen die voor een
deel dezelfde naam hebben als de Westerse organen. Maar ongeacht die overeenkomst in
naam, zijn de Chinese organen in feite uitgebreide energetische regulatiepatronen waar de
overeenkomstige anatomische organen onderdeel van uitmaken. Om verwarring te
voorkomen is het gebruikelijk om de Chinese organen met een hoofdletter te schrijven. Ieder
Chinees orgaan is nauw gerelateerd met een meridiaan (energievat) dat dezelfde naam heeft
als het Orgaan.
Er wordt vanuit gegaan dat ieder Orgaan een bepaald aandeel levert in de energieproductie
van het organisme en dat de Organen hun energie aan elkaar overdragen via meridianen.
Een te sterk of een te zwak functionerend orgaan kan zo storend werken op de energetische
verhoudingen van andere Organen, waardoor pathologische verschijnselen kunnen ontstaan.
De traditionele Chinese geneeskunde heeft deze energieoverdracht in kaart gebracht. Zo
draagt de Lever energie over aan de Long (beide zijn yinorganen).
Van de Long gaat de energie naar de Dikke darm en vervolgens naar de Maag, de laatste
twee zijn yangorganen. Dan van Milt-pancreas naar Hart (alle twee yinorganen), vervolgens
naar de Dunne darm en dan naar de Blaas, allebei yangorganen.
Dan van Nier naar Kringloop, beide yinorganen (“Kringloop’ is als orgaan niet bekend
binnen de Westerse fysiologie, maar heeft allerhande aspecten van wat in het Westen als
‘circulatie’ wordt beschouwd). Dan gaat de energie door naar de 3-Voudige verwarmer
(eveneens een orgaan dat binnen het Westen niet bekend is, maar dat vooral kenmerken heeft
die met energieproductie te maken heeft). Vandaar naar de Galblaas (net als de 3-voudige
Verwarmer een yangorgaan). Tenslotte wordt de energiekringloop gesloten doordat de
galblaas zijn energie aan de Lever overdraagt.
204
Over een etmaal gezien fluctueert de activiteit van de Organen in een heel specifiek ritme dat
al duizenden jaren door de Chinese geneeskunde wordt onderscheiden. Ieder orgaan heeft
tijden van maximale en minimale activiteit. Dat uit zich bijvoorbeeld in hormonale en
biochemische veranderingen binnen het lichaam. Het Chinese fysiologische denken heft dit in
kaart gebracht en dat heeft een weergave van de Orgaanactiviteit opgeleverd die bekend staat
als ‘de orgaanklok’. Op de Orgaanklok (die wordt weergegeven in de vrom van cirkelvormige
tabellen in de vorm van een klok) kan worden afgelezen wanneer de verschillende Organen
het meest actief en het minst actief zijn […]
De Chinese ‘Organen’ kunnen volgens mij worden gezien als de al eerder genoemde
‘orgaanfuncties die bepaalde lichaamsgebieden energetisch voeden door middel van metabole
processen, die door het bijbehorende katabolisme vrijkomende quantumdeeltjes genereren’.
Ik denk dat de Chinese beschrijving van het energielichaam – in Organen - accurater is dan de
westerse die een grovere indeling in 7 hoofdchakra’s hanteert. De Chinese beschrijving
strookt dan ook meer met de door het metabolisme van de verschillende organen
gegenereerde energie van het ‘energielichaam’ dat het hele lichaam doordrenkt.
Aurablokkades
Aurahealers houden zich bezig met het ‘repareren van geblokkeerde chakra’s’, want
‘geblokkeerde’ chakra’s kunnen volgens hen leiden tot ernstig disfunctioneren. Dat
disfunctioneren van de door mij gedefinieerde vorm van chakra’s kan leiden tot meer of
minder ernstig disfunctioneren van allerlei organen zal duidelijk zijn. Want als organen
verstoken zijn van adequate veldinformatie-voorziening, dan kunnen ze niet naar behoren
functioneren en vervolgens ook hun eigen informatievoorziening niet meer op gang houden.
De betrokken lichaamsregio’s genereren dan veel zwakkere lokale gluonenwolkjes, waardoor
de uit het veld opgenomen informatie veel zwakker resoneert en minder goed door het DNA
kan worden opgevangen. Het gevolg kan bijvoorbeeld zijn: verminderde insuline-productie,
verminderde zinkabsorptie en kanker. Maar in principe kunnen alle mogelijke functies
verzwakken of zelfs uitvallen.
Het is echter zeer de vraag of die aurahealers ook inderdaad de chakra’s kunnen activeren,
want de productie van allerlei peptiden vereist namelijk dat er sprake is van:
• Voldoende sterk veldcontact en dus een voldoende zink-, koper- en zuurspiegel plus de
afwezigheid van interfererende EM-velden en low-level magneetvelden. En de
afwezigheid van pseudo-oestrogene en andere informatie-interfererende invloeden. Als
één of meer van de bovengenoemde factoren de kwaliteit van het veldcontact aantasten,
dan kunnen er niet voldoende peptiden worden gevormd en derhalve zal de chakra – ofwel
de lokale gluonenwolk – nooit voldoende geconcentreerd worden. Er zal dus in dat
lichaamsgebied dan ook geen optimale informatievoorziening plaatsvinden omdat de
amplitude van de resonantie relatief laag blijft.
• De afwezigheid van een hoog stressniveau. Stress vreet namelijk zink. Dit gebeurt mede
door de vorming van stresshormonen, die ook nog eens – als pseudo-oestrogenen – op
verschillende manieren de kwaliteit van het metabolisme extra kunnen benadelen.
Volgens mij kan het disfunctioneren van chakra’s zoals dat door de meeste aurahealers wordt
gedefinieerd dan ook alleen worden verholpen door de twee genoemde variabelenrubrieken te
elimineren. En dat kan door het veranderen van omgevingsfactoren, stressreductie door
aandacht en/of psychiatrische interventies en in zeer belangrijke mate door een
ortomoleculaire behandeling in de zin van een nauwkeurige laboratoriumdiagnose en
205
eventuele suppletie van essentiële stoffen en/of het opheffen van de oorzaak van tekorten door
te sterke afscheiding of te geringe absorptie van deze stoffen.
Voorzover de productie van ATP, polypeptiden en neurotransmitters verstoord is vanwege
gendefecten, zal de eerder besproken regeneratietherapie hier uitkomst kunnen bieden en
effectief zijn als ‘aurahealing’ doordat de aanmaak van deze stoffen wordt geoptimaliseerd en
de afbraak zal bijdragen aan het voeding van de aura met quantumdeeltjes (gluonen)
Neurotransmissie
En niet alleen de aura zal er wel bij varen. Neurotransmitters zijn primair bedoeld voor
informatie-overdracht in het zenuwstelsel en beïnvloeden het gedrag.
De verschillende psychiatrische stoornissen – zoals b.v. geclassificeerd in de DSM IV –
worden gekenmerkt door verschillende (combinaties van) afwijkingen in het limbisch systeem
en de grote en kleine hersenen. Omdat deze structuren voorzien zijn van stamcellen, is het
mogelijk dat ze zich nog kunnen ontwikkelen conform de normale moderne menselijke
blauwdruk. Ook genetische afwijkingen die coderen voor een afwijkende neurotransmitteren/of (poly)peptidefunctie kunnen op deze manier worden ‘hersteld’. Afwijkingen aan
hersenstructuren zijn gecorreleerd aan afwijkingen in de hoeveelheden neurotransmitters die
worden geproduceerd en/of opgenomen.
Bovendien zorgt een sterkere aura voor een beter veldcontact, waardoor de aanmaak van
boodschapperstoffen ook beter zal verlopen.
Ik zie goede mogelijkheden voor het gebruik van ongespiegelde BRT in combinatie met
magneetveldtherapie voor bijvoorbeeld de behandeling van het borderline syndroom,
schizofrenie, stoornissen die vallen onder het autistisch spectrum, angststoornissen, depressie,
de antisociale persoonlijkheidsstoornis, ADHD en zelfs voor de meervoudige
persoonlijkheids-stoornis (MPS of DIS genoemd) en het syndroom van Gilles de la Tourette.
Omdat de meervoudige persoonlijkheidsstoornis een zeer specifieke aanpak vereist, wordt
deze in een aparte studie nader beschreven.
Omdat regeneratie van DNA en biologische structuren in het voorgaande al is besproken, zal
ik me nu eerst richten op de magneetveldtherapie. Daarvoor laat ik nu eerst een stukje volgen
uit mijn studie naar de dynamiek van het veldcontact op alle niveaus.
Magneet tegen depressie.
Met behulp van sterkere magneetvelden of elektrische velden kunnen depressies worden
verlicht. En een depressie heeft primair te maken met een onvoldoende contact met de eigen
bewustzijnsvelden
Op dinsdag 25 februari 1997 las ik in het wetenschapskatern van het Algemeen Dagblad dat
de neurobioloog Alvaro Pascuel Leone van de universiteit van Valencia zegt in een serie
klinische tests te hebben aangetoond dat magneten inzetbaar zijn tegen chronische depressies.
Enkele Spaanse ziekenhuizen testen zijn methode. Als deze proeven gunstig uitvallen kan dit
leiden tot serieproductie van een therapeutisch apparaat. Pascual Leone behandelt patiënten
met chronische depressies door magneten met regelbare veldsterkten op de schedel te plaatsen.
De behandelingen duren ongeveer 25 minuten en worden dagelijks herhaald. Na enkele
behandelingen melden de patiënten merkbare verbeteringen.
Volgens de zenuwarts hebben de magneten en stimulerende werking op bepaalde zenuwcellen
in de voorhoofdshersenen van de linker hersenhemisfeer. Deze cellen van de linker frontale
lob zouden een vertraagde activiteit te zien geven bij patiënten die aan chronische depressies
lijden.
206
Bovenstaande experimenten van Pascual Leone vinden steeds meer ingang. In het blad PSY,
tijdschrift over de geestelijke gezondheiszorg, jaargang 4, nummer van 7 september 2000,
staat over het gebruik van magnetische velden een interessant artikel. Ik zal het gedeeltelijk
citeren:
[...] Alternatieve elektroshock. Macht over het brein door rTMS
Gaat rTMS, de alternatieve elektroshock, de elektroconvulsietherapie verdringen? Hoewel
deze nieuwe techniek zich nog moet bewijzen, zijn de resultaten hoopgevend.
Neuropsycholoog Edward de Haan: ‘Persoonlijk geloof ik dat deze behandeling de
toekomst heeft.’
[...] Bestudeerd wordt welke hersenfuncties op welke plaats in het brein gelokaliseerd zijn.
Dezelfde techniek wordt gebruikt om uit te zoeken welke afwijkingen van het normale patroon
zichtbaar zijn in het brein van psychiatrische patiënten. Welke gebieden zijn meer of minder
actief? Deze kennis kan toegepast worden zodra het mogelijk is deze locaties rechtstreeks te
beïnvloeden
Nu klinkt dit misschien als toekomstmuziek, maar volgens neuropsycholoog Edward de Haan
van de Universiteit Utrecht is het al realiteit. Hij wijst op het bestaan van de transcraniële
magnetische stimulator (TMS) die in de meeste ziekenhuizen te vinden is. Dit apparaat is
ontwikkeld om te meten hoe lang een prikkel erover doet om van de motorische hersenschors
in het ruggenmerg terecht te komen. Deze prikkeloverdracht is vertraagd bij multiple sclerose,
omdat de bekleding van de zenuwuitlopers niet in orde is.
De stimulator genereert een magnetische puls boven de hersenschors die leidt tot een
ontlading van de zenuwcellen: spieren krijgen de opdracht om een beweging uit te voeren. De
Haan: ‘Het is niets raars. Ik heb het zelf ondergaan. Je hoort een tik en dan voel je dat je
duim beweegt’
Depressies
De techniek is bruikbaar voor wetenschappelijk onderzoek. De TMS-puls kan een bepaald
hersengebiedje eventjes uitschakelen en dan kan geregistreerd worden wat de invloed
daarvan is op het functioneren.
Voor clinici is het interessanter dat het herhaald aanbieden van de puls, afhankelijk van de
gebruikte frequentie, een remmende of stimulerende werking heeft op groepen zenuwcellen.
Deze techniek heet rTMS (repetitive Transcranial Magnetic Stimulation), is veilig en leidt
bijvoorbeeld niet tot geheugenverlies.
[...] Je komt met rTMS niet meer dan ongeveer drie centimeter diep in de schedel en je kunt
niet door spierweefsel heen.
[...] Toch lijkt rTMS een zekere macht over het gevoelsleven te geven. In Australië en de
Verenigde Staten wordt hier al meer dan vijf jaar mee geëxperimenteerd, soms met
verrassend goede resultaten. De bevinding die naar ons land kwam overwaaien, is dat
herhaalde stimulatie van het voorste deel van de linker hersenhelft een behoorlijke
antidepressieve werking kan hebben. De Haan: ‘Dat is niet zo verwonderlijk, want de
frontaalkwabben zijn betrokken bij het reguleren van de aandacht.
Het linker frontale deel van de hersenen lijkt betrokken bij emotionele reacties die te maken
hebben met het zoeken van toenadering. Als de rechterkant actiever is, geeft dit de neiging tot
terugtrekken.’
De tTMS behandeling moet meerdere keren herhaald worden en vraagt vrij veel tijd van
behandelaar en patiënt.
207
rTMS lijkt daarom vooral een optie als medicatie niet of onvoldoende aanslaat. Een voordeel
van deze behandeltechniek is dat die goedkoper is dan elektroconvulsietherapie (ECT).
Beide behandelingen laten zich oneerbiedig beschrijven als ‘met elektriciteit rotzooien met
hersenen’, maar rTMS heeft een vriendelijk karakter. Het is dan ook begrijpelijk dat rTMS op
internet al enthousiast is binnengehaald als het nieuwe alternatief voor ECT. ECT kun je
vergelijken met het uitdelen van een harde klap, terwijl rTMS een gerichte ingreep is.
De eerste pogingen om rTMS bij Nederlandse patiënten toe te passen vielen echter tegen.
In het Utrechts medisch centrum werd nauwelijks resultaat geboekt bij zeven patiënten en in
GGZ Delfland haakte men af nadat de eerste drie patiënten niet positief reageerden [...]
[...] De eerste mislukkingen zeggen echter nog weinig over de potentie van de techniek.
Neuropsycholoog De Haan: ‘Je moet niet onderschatten hoe complex de behandeling is. Je
hebt te maken met de frequentie van de stimulering, de duur van de stimuleringen, het aantal
herhalingen en de intervallen hiertussen. Je moet ook weten welk deel van het brein je
behandelt bij welke patiënt. In het Utrechts onderzoek leek het er bovendien op dat rTMS
niet werkt bij patiënten die behandeld zijn met benzodiazepinen.
Vijftig jaar
Ter vergelijking: bij de elektroshock heeft het vijftig jaar geduurd voordat men had
uitgevogeld welk voltage het best toegediend kan worden op welke plaats op de schedel.
In het Sint Lucas in Amsterdam lijken echter wel positieve resultaten behaald te worden met
rTMS. Met psychiater Martin Willems als hoofdonderzoeker zijn veertig patiënten met een
placebo of rTMS behandeld. Willems: ‘Beide groepen reageerden positief, maar na verloop
van tijd werd de reactie bij rTMS groter dan bij de placebo.’ Het effect lijkt groot genoeg om
van belang te zijn voor het dagelijks leven. Momenteel wordt het onderzoek uitgebreid naar
veertig nieuwe patiënten.
Het gebruik van rTMS bij depressies is op dit moment het best onderzocht, maar er is goede
reden om aan te nemen dat de behandeling ook bij andere patiënten vruchten af kan werpen.
Er zijn bijvoorbeeld aanwijzingen dat stimuleren van de rechter frontaalkwab leidt tot een
(tijdelijke) vermindering van de dwanghandelingen bij de obsessief-compulsieve stoornis.
Ook is het met deze techniek misschien mogelijk pijn te bestrijden of de motoriek te verbeteren
bij de ziekte van Parkinson. Ook andere toepassingen kunnen in het verschiet liggen. Je zou
bijvoorbeeld de controle van de hogere hersencentra over emotionele reacties kunnen
versterken. Mensen krijgen dan meer bedenktijd voor zij reageren en kunnen zo misschien
hun emotionele intelligentie opkrikken.
De Haan: ‘Momenteel doen wij onderzoek bij patiënten met schizofrenie met hallucinaties
die niet verdwijnen door medicatie. Wij behandelen bij hen het hersengebied dat op scans
oplicht bij mentale verbeelding en ‘inner speech’. Het remmen van dit hersengebied blijkt
inderdaad de hallucinaties wat af te zwakken, maar het is nog onduidelijk of het effect
groot genoeg is om klinisch relevant te zijn.
Dat is het algemene beeld bij rTMS. De behandeling verkeert echt nog in de experimentele
fase en we weten dus nog te weinig om te kunnen zeggen of rTMS belangrijk gaat worden.
Ik persoonlijk denk wel dat deze behandeling de toekomst heeft.’ [...]
Bij het vergelijken van ECT en rTMS is er veel te zeggen voor de laatste manier om de lading
en amplitude van menselijke aura sterker te maken. Op deze manier is er wel versterking van
het contact met de bewustzijns- en morfogenetische velden, maar geen abrupte verstoring van
de veldinformatie door de interferentie die door een elektrische schok veroorzaakt wordt.
RTSM gaat slechts 3 cm diep naar binnen en werkt dus hoofdzakelijk in het buitenste deel
van de aura, dus dat deel dat zich al aan de buitenrand van het lichaam bevindt en net
daarbuiten.
208
[...] R.G. Heath, die in de jaren vijftig van de vorig eeuw werkzaam was aan Tulane
University, vond dat Harlowsapen in hun fastigiale kernen en de hippocampus haarden van
epileptsiche activiteit vertoonden. Tijdens later onderzoek bij mensen vond Heath dat
elektrische stimulering van de ‘vermis’ de epileptische aanvallen reduceerde en de
psychische gezondheidstoestand verbeterde van een klein aantal patiënten die leden aan tot
dan onbehandelbare neuro-psychiatrische afwijkingen [...]
Het effect van TMS op het cerebellum
Op 28-4-2005 bracht de krant een artikel over een nieuwe manier om TMS toe te passen.
Deze nieuwe manier lijkt meer succes te boeken dan de hiervoor al beschrevene. Ik citeer het
artikel:
[…] Utrechtse onderzoeker ontwikkelt apparaat tegen depressies
Hij zet twintig minuten een magneet op je achterhoofd en het resultaat is een glimlach op je
gezicht die er niet meer af wil. Op de 17de etage van Universiteit Utrecht werkt de psycholoog
Dennis Schutter (29) aan een machine die mensen vrolijker maakt.
Het lijkt moeilijk voor te stellen als je naar de machine kijkt: twee strijkijzers die een
magnetisch veld opbouwen. Dat dringt pijnloos in de schedel binnen en beïnvloedt direct de
hersenen. Het systeem heet TMS. Transcraniale Magnetische Stimulatie.
Het apparaat bestaat al een tijdje, maar tot nu toe schoten depressieve patiënten niets op met
de behandeling. De resultaten van experimenten vielen tegen. Tot Schutter besloot de
magnetische golven op een ander deel van het hoofd los te laten, de achterkant in plaats
van de voorkant. “Ik ontdekte dat het cerebellum een goede kandidaat was om verder te
onderzoeken.” Het cerebellum zit net boven de nek en staat in direct contact met wat
wetenschappers het ‘emotiecircuit’ in de hersenen noemen.
Schutter plukte een paar studenten uit de collegebanken en begon met hen een experiment; hij
stimuleerde het onderste stukje van het achterhoofd gedurende twintig minuten met de
TMS-machine. Zoals dat hoort, kregen enkele deelnemers aan het experiment een
nepbehandeling.
“De reacties van de proefkonijnen waren onvoorstelbaar. Dit had ik met TMS nog nooit
meegemaakt. Ze zeiden: “Dit is te gek. Ik vind het fantastisch. Dit is écht lekker, ik voel me
goed.”
Het leek zelfs even alsof hij ze een drug had toegediend. “We denken dat ze daar misschien
een beetje high van werden”, zegt Schutter. Het cerebellum staat in verbinding met het
gebied in de hersenen waar de vrolijk makende stof dopamine wordt aangemaakt. Mogelijk
zorgt TMS voor de productie van extra dopamine.
Schutter heeft inmiddels subsidie voor verder onderzoek gekregen van de Nederlandse
Organisatie Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), die onderzoeken van topkwaliteit financiert.
Als het systeem echt blijkt te werken, wil de psycholoog nagaan hoe ziekenhuizen gebruik
kunnen maken van TMS. Dat zal nog jaren van experimenteren vergen. Pas daarna is duidelijk of
TMS verlichting kan geven aan mensen met een depressie of veel pijn. En of Schutter een grote,
wereldverbeterende ontdekking heeft gedaan en Nederland weer eens een Nobelprijs in de wacht
sleept.
De psycholoog heeft er zin in. En als het echt werkt, kan TMS dan misschien ook een fijne
manier zijn om op een feestje uit je bol te gaan? “Tja, alles is mogelijk’, zegt Schutter. “Maar
het zou al heel mooi zijn als we hiermee straks in ziekenhuizen echt mensen gaan helpen.” […]
209
Ik twijfel niet aan de effectiviteit van Schutters behandeling op depressieve patiënten. Door
zich te richten op het cerebellum brengt hij mensen in een sterker contact met hun eigen
ervaringsvelden, hetgeen hun bewustzijn helderder en hun geheugenfunctie sterker maakt.
Procedurele, declaratieve en episodische veldinformatie wordt eerst door het individuele DNA
ontvangen door resonantie. De hierdoor versterkte individuele informatie wordt daarna via de
worm van het cerebellum opgepikt en in het cerebellum bewerkt, waarna het wordt
doorgegeven aan de hersenstam, het limbisch systeem en de grote hersenen
Zoals ik al uitlegde, is een depressie gerelateerd aan een vermindering van de kwaliteit van
het veldcontact plus een verminderde aanmaak van de neurotransmitters serotonine, dopamine
en oxytocine.
De uitwerking van de versterking van het veldcontact door middel van TMS is nu tweeledig.
• Op energiek niveau wordt het contact met de declaratieve episodische ervaringsvelden en
morfogenetische velden versterkt. Dat leidt tot een beter contact met ‘zichzelf’. Het
cerebellum is het oudste deel van de ‘bewuste hersenen’ en al vanaf oudsher staat de mens
via deze ‘kleine hersenen’ in contact met zijn persoonlijke en collectieve ervaringsvelden.
Alle opkomende reflexen, herinneringen, dromen en inspiraties verlopen via de ‘worm’
van het cerebellum, vanwaaruit ze worden doorgeseind naar het limbische systeem en/of
het ‘zelfbewuste deel van de hersenen’, de cerebrale cortex, alwaar ze in de sensorische,
motorische en cognitieve gebieden worden ‘afgebeeld’ en aldus ‘bewust gemaakt’. Het zal
duidelijk zijn dat een beter functioneren van reflexen, herinneringen, droombeleving en
inspiratie een mens weer tot volledig functionerend mens maakt. Het cerebellum is –
vanwege zijn functie als schakel met alle eerdere eigen en collectieve ervaringen – daarom
ook sterk gerelateerd aan emotie en emotionele triggering.
• Op eiwitniveau werkt het versterkte contact met de morfogenetische velden door in een
grotere productie van de genoemde neurotransmitters. Hoewel de invloed van de TMS
uitstraalt in de aura, worden de functies in het lokaal behandelde gebied extra versterkt.
Het cerebellum staat in direct contact met de hersenstam waar – in de substantia nigra en in
het ventrale tegmentum – dopamine wordt aangemaakt. Serotonine wordt eveneens in de
hersenstam aangemaakt, en wel in de raphe-kernen. Serotonine heeft ook invloed op pijn.
Oxytocine wordt geproduceerd in de hypothalamus, maar ook die ligt dichtbij het
cerebellum. Oxytocine is nauw verwant aan de pijnstillende endorfinen. Het ligt dus voor
de hand dat ook de pijnbeleving kan worden gedempt door TMS. Tevens is het mogelijk
dat door TMS stamcellen extra geactiveerd worden en er meer neuronen worden
aangemaakt. Dat zij eventuele onderontwikkelde en/of beschadigde hersenstructuren
kunnen optimaliseren/herstellen.
De positieve effecten die Schutter bereikte door behandeling van het cerebellum met
magneten maken bovendien ook aanemelijk dat het cerebellum betrokken is bij het
oppikken van veldinformatie.
210
Magnetische velden en ESP
Aan de universiteit van Edinburgh doet men onderzoek naar de relatie tussen magnetische
velden en telepathie en de relatie van (zwakke) magnetische velden met het ervaren van
emotie bij het waarnemen van plaatjes. Hierbij gebruikt men de galvanische huidreactie (GSR)
als maat. Deze onderzoeken laten een soortgelijk effect zien als dat van Schutter.
Ik las een artikel in Bioelectromagnetics 22: 219-223 © 2000 Wiley-Liss, Inc., getiteld:
“Effects of 5s exposures to a 50 uT, 20 Hz magnetic field on skin conductance and ratings
of affect and arousal”.
Hier wordt een proefpersoon geplaatst tussen twee zogenaamde Helmholtz-spoelen, die een
tamelijk stabiel magnetisch veld van 20 Hz opwekken. Het hele bovenlichaam en het hoofd
bevinden zich in dit veld. De conclusie van dit onderzoek was als volgt:
[…] Although the person does not consiously notice the changes in the background magnetic
field, changes in skin conductance indicate that they are reacting on some level […]
Een zwak magnetisch veld (20 Hz) versterkt dus de emotionele reactie op het zien van
prikkelende plaatjes. En dat is niet onlogisch als we bedenken dat zo’n magnetisch veld
versterkend werkt op de amplitude van het draagveld van de aura en dus ook van de
informatiedragende gluonen.
Er is dus sprake van een bepaalde mate van bewustzijnsverruiming, waardoor er ook een
gemakkelijkere en sterkere associatie plaatsvindt met emotionele ervaringsinformatie die
gerelateerd is aan hetgeen deze plaatjes tonen.
Via de worm van het cerebellum – en de macromoleculen in de ECM – komt er dus meer
emotionele lading binnen. Maar de sterkere associatie is niet het enige effect.
De sterkere gluonen (hogere amplitude) genereren ook sterkere fotonen, waardoor er ook een
sterkere input wordt ontvangen door de worm (vermis), waardoor een sterker vuurpatroon
(actiepotentialen) ontstaat en de respons op de emotionele informatie wordt versterkt.
De conclusie van bovengenoemde onderzoeken kan dus zijn dat versterking van de aura leidt
tot een beter contact met bewustzijnsinformatie en heftiger emotionele responsen.
Voor een beter contact met de morfogenetische velden voor wat betreft de eiwit-coderende
exons van het DNA zou het magneetveld echter nog sterker moeten zijn dan 20 Hertz.
Magneetvelden van ruim boven de 60 Hz werken namelijk polariserend op het exon-DNA
waardoor de ontvangst van elektromagnetische signalen versterkt wordt. Zogenoemde ‘lowlevel-velden’ – onder de 60 Hz – werken deze polarisatie tegen, waardoor het effect van de
auraversterking weer deels teniet wordt gedaan.
Evidentie voor de schadelijkheid van ‘low-level’ magnetische velden trof ik aan in een artikel
dat op 19-2-2004 door de University Of Washington op het internet werd geplaatst
(http://www.sciencedaily.com/print.php?url=/releases/2004/02/040219075606.htm) onder de
titel: ‘Exposure To Low-level Magnetic Fields Causes DNA Damage In Rat Brain Cells,
Researchers Find’.
In mijn studie omtrent het veldcontact wordt het hele artikel geciteerd. Het artikel besluit met:
The study is available on the Web at http://ehp.niehs.nih.gov/docs/2004/6355/abstract.html
Bewustzijnsverruimende ervaringen en hallucinaties door low-level velden
Enerzijds wordt het magneetveld van de aura van personen door magneetvelden versterkt, in
die zin dat de amplitude van de informatiedragende gluonen groter wordt en soms meer
informatie-input uit een ruimer bewustzijn (met een hogere eigen amplitude) kan worden
opgepikt, hetgeen tot meer – al of niet gewenste - ‘inspiratie’ kan leiden.
211
Anderszins wordt tegelijkertijd door low-level magneetvelden de overdracht van informatie
naar de exons van het DNA tegengewerkt, hetgeen de eiwitsynthese – voor de uitvoering van
morfogenetische aansturing – tegenwerkt.
Het is dus mogelijk om tegelijkertijd last te hebben van verminderd contact tussen het DNA
en de morfogenetische velden en tegelijkertijd inspiratie te ontvangen en/of te hallucineren
vanwege een te sterke amplitude van de aura die teveel informatie doorseint naar de worm
van het cerebellum, die via het aanzetten tot actiepotentialen zorgt voor bewustwording in de
sensorische gebieden (auditief, visueel en tactiel). Dit is mogelijk omdat veldcontact een
gelaagd mechanisme is en eigenlijk uit twee mechanismen bestaat. De eerste trap wordt
versterkt, terwijl hier de tweede trap wordt tegengewerkt. Hoewel ook de morfogenetische
informatie met grotere amplitude aanwezig is in de aura, kan deze informatie simpelweg het
DNA minder goed bereiken omdat de lading van het DNA niet negatief genoeg is.
De worm van het cerebellum
Er is nog meer onderzoek dat het belang van het cerebellum belicht. Door onderzoek aan apen
die werden grootgebracht door ‘surrogaatmoeders’ kwam men er op om de kleine hersenen en
dan met name de centrale worm hiervan nader te onderzoeken. Ik citeer even uit een artikel
dat in Sciam van juni 2002 verscheen. Het gaat om het artikel van prof. Martin H. Teicher,
getiteld: ‘Voor het leven getekend’, met als ondertitel ‘Kindermishandeling kan in de
hersenen blijvende schade aanrichten’:
[...] De ‘vermis cerebelli’ (‘worm’ van de kleine hersenen) is gelegen achterin de hersenen,
net boven de hersenstam. Naast een aantal andere functies, reguleert de ‘vermis’ de
hersenstamnucleï die de productie en afgifte van de neurotransmitters norepinefrine en
dopamine controleren. Net als de hippocampus ontwikkelt dit deel van de hersenen zich
geleidelijk en blijft het ook na de geboorte neuronen aanmaken.
Het heeft een nóg hogere dichtheid van receptoren voor stresshormonen dan de hippocampus,
dus kan blootstelling aan zulke hormonen de ontwikkeling van dit hersengebied sterk
beïnvloeden.
Afwijkingen in de vermis cerebelli werden recent in verband gebracht met diverse
psychiatrische stoornissen, zoals manisch-depressiviteit, schizofrenie, autisme en ADHD
(attention-deficit/hyperactivity disorder). Deze aandoeningen zijn het gevolg van genetische
en prenatale factoren, en niet van kindermishandeling, maar het feit dat afwijkingen van de
vermis aan de basis lijken te liggen van zoveel psychiatrische aandoeningen suggereert dat
dit hersengebied voor de geestelijke gezondheid een essentiële rol speelt.
Ontregeling van de door de ‘vermis’ gecontroleerde neurotransmitters norepinefrine en
dopamine, kan symptomen veroorzaken van zowel depressie, psychose, hyperactiviteit als
aandachtsverlies. Activering van het dopaminesysteem werd geassocieerd met een toename
van de linker hemisferische (verbale) hersenactiviteit, in tegenstelling tot de activering van
het norepinefrine-systeem, die de rechter-hemisferische (emotionele) hersenactiviteit verhoogt.
Misschien wel het meest opvallend is dat de ‘vermis’ ook de elektrische activiteit in het
limbische systeem helpt reguleren, en dat stimulering van de ‘vermis’ epileptische activiteit in
de hippocampus en de amygdala kan onderdrukken.
R.G. Heath, die in de jaren vijftig van de vorig eeuw werkzaam was aan Tulane University,
vond dat Harlowsapen in hun fastigiale kernen en de hippocampus haarden van epileptische
activiteit vertoonden. Tijdens later onderzoek bij mensen vond Heath dat elektrische
stimulering van de ‘vermis’ de epileptische aanvallen reduceerde en de psychische
gezondheidstoestand verbeterde van een klein aantal patiënten die leden aan tot dan
onbehandelbare neuro-psychiatrische afwijkingen.
212
De worm van het cerebellum blijft ook na de geboorte nog neuronen aanmaken. Bovendien is
deze worm sterk gerelateerd aan diverse psychiatrische stoornissen, zoals manischdepressiviteit, schizofrenie, autisme en ADHD (attention-deficit/hyperactivity disorder).
Het is dus niet onlogisch om op grond van dit laatste citaat te veronderstellen dat
regeneratieve bioresonantie zou kunnen leiden tot een versterkte aanmaak van neuronen in de
worm van het cerebellum, waardoor diverse psychiatrische stoornissen effectief zouden
kunnen worden behandeld
PTSS en magneetveldtherapie
Men heeft ontdekt dat mensen die PTSS ontwikkelen al voor het ontstaan van PTSS een
kleinere hippocampus te zien geven. Veelal zijn deze mensen afkomstig uit situaties die in het
voorgaande al werden beschreven door Martin Teicher of ze hebben een
ontwikkelingsstoornis die zijn oorsprong heeft in de vroegste jeugd of eerder.
Deze mensen zouden op twee manieren kunnen worden geholpen met magneetveldtherapie en
regeneratieve bioresonantietherapie.
• Magneetveldtherapie en bioresonantietherapie zorgen voor en beter contact met de
morfogenetische velden van de soort en kunnen daarom stamcellen stimuleren tot deling en
de aanmaak van neuronen, waardoor de hippocampus en andere hersengebieden zich
kunnen optimaliseren.
• Magneetveldtherapie vergroot ook het contact met de geheugenvelden, waardoor het een
ondersteuning is bij de toepassing van cognitieve hypnotherapie, die dient om de
opgelopen psychische trauma’s beheersbaarder te maken en wat naar de achtergrond te
verplaatsen.
Het energieke mechanisme achter PTSS heb ik uitvoerig besproken in mijn werk Veldcontact,
waarin ik ook het voordeel van cognitieve therapie onder hypnose nader toelicht.
Nog een extra werking van magneetvelden
We zien dus dat zowel stimulatie met magneetvelden als elektrische stimulering beide een
gunstig effect hebben op het functioneren van de mens. Magneetvelden blijken heel effectief.
Ik vraag me af of er naast het versterken van de amplitude nog een extra reden zou kunnen
zijn waarom juist die magneetvelden zo effectief zijn. Er is een reden om aan te nemen dat dat
inderdaad het geval is. Ik leg uit waarom.
Er is bij een elektromagnetisch veld zoals dat van de aura eigenlijk sprake van twee velden een magnetisch en een elektrisch - die haaks op elkaar staan. Als er nu een relatief sterk
magnetisch veld wordt toegevoegd, dan ‘kantelt’ het EM-veld 180 graden, waardoor het ook
van polariteit verandert (‘displacement’ van Maxwell door het toevoegen van een kracht). Dus
wordt de plus een min, terwijl het voltage niet verandert.
Er bestaat geen gevaar dat het magnetisch veld te sterk wordt, maar voor het tweeg brengen
van die kanteling is wel een minimale magnetische sterkte nodig. Beneden een kritische grens
heeft een zwak magneetveld een blokkerende werking op de polarisatie en boven die grens
werkt het juist versterkend. Die kritische waarde wordt bepaald door de sterkte van het eigen
magnetische veld. Bij beïnvloeding door een EM-veld dat zwakker is dan het lichaamseigen
EM-veld wordt de magnetische invloed opgeteld bij het eigen veld waardoor de polarisatie
wordt gehinderd, maar de elektrische component heeft geen invloed omdat ze ondergeschikt
is van het eigen lichaamsveld. De therapie met rTMS is dus een veilige methode. Hier
ondersteunt de kanteling de werking van de isolator tryptofaan.
213
Een sterk magneetveld – ruim boven de 60 Hz - maakt de elektrische lading van het in
celvocht drijvende DNA dus optimaal negatief. (In mijn studie naar de dynamiek van
‘veldcontact’ wordt het belang van de polarisatie van het DNA nader uitgelegd.)
Anders dan bij het gebruik van een magneetveld, kan er bij gebruik van relatief sterke
elektrostimulatie sprake zijn van een naijlend negatief effect. Dit komt duidelijk naar voren in
de nawerking van de elektroshock-behandeling (ECT), waarbij tijdelijk geheugenverlies
optreedt. Dat tijdelijke geheugenverlies wordt veroorzaakt doordat tijdens de shock – behalve
een versterking van de lading van het quantumveld van de aura – ook interferentie optreedt
met de veldinformatie. Daarom ontstaat bij ECT tijdelijk een verstoord/verzwakt contact met
de eigen velden van ervaringsopslag. Geheugeninformatie die al is opgeslagen in het LTG
blijft bewaard en is later nog steeds beschikbaar. Informatie die nog maar kort – ongeveer een
dag of korter – in het KTG zat, kan vanwege de interferentie niet verder worden opgeslagen in
het LTG en gaat voorgoed verloren. Als de interferentie is weggeëbd, blijft wel een auraveld
over dat informatie bevat met een hogere amplitude die daardoor beter kan worden ontvangen
door het individu. LTG-informatie wordt daardoor weer beter te gebruiken, terwijl de
overslag van KTG naar LTG wordt verbeterd.
Het functioneren van geheugenopslag wordt in mijn studie omtrent veldcontact nader
uitgewerkt.
Geestelijke balans ondersteunt de gezondheid
Magnetisme wordt opgewekt door vibratie. Bij een meetbaar magnetisch veld gebeurt dat
door wisselstroom. Een subtiel magneetveld dankt zijn sterkte aan bewustzijnsfrequenties.
Het subtiele magneetveld van de aura kan door beweging het elektrisch veld van de aura
versterken, maar dat is nu even niet van belang.
Hoe hoger de bewustzijnsvibratie van een persoon, hoe sterker het magneetveld van zijn aura
zal zijn en hoe hoger de amplitude van de informatie vanuit de morfogenetische- en
geheugenvelden zal zijn. Met andere woorden: hoe hoger de bewustzijnsvibratie, hoe beter
normaliter het veldcontact zal zijn. De energie van licht neemt ook toe met het verkorten van
de golflengte. Maar dat houdt tegelijkertijd ook een risico in, want de kwetsbaarheid van het
systeem neemt ook toe naarmate het bewustzijn zich verder ontwikkelt.
Hoe hoger een bewustzijn zich ontwikkelt, hoe groter de kans wordt op (tijdelijk) onoplosbare
problematiek die – via stress op bewust of onbewust niveau – kan leiden tot blokkades van de
hogere chakra’s.
(Stress vreet zink en veel polypeptiden hebben voor hun aanmaak zink nodig als co-enzym.
Bij stressgerelateerd zinkgebrek worden er minder polypeptiden gevormd en afgebroken en
verzwakken de ‘chakra’s’ die aan de productie van deze stoffen zijn gerelateerd.)
Van beneden naar boven nemen de chakra’s namelijk in bewustzijnsfrequentie - en daarmee
ook in hun bijdrage aan de sterkte van het magnetisch veld van de aura – toe. Een blokkade
van de hogere chakra’s leidt daarom meteen tot een aanzienlijke afname van het magnetisch
veld van de aura en daarmee van de kwaliteit van het veldcontact.
Bij mensen met een wat lager ontwikkeld bewustzijn is de sterkte van het eigen magneetveld
minder dan die van het magneetveld van de aura van mensen met een hoger ontwikkeld
bewustzijn. Maar hoewel hoger ontwikkelden bij een blokkade misschien zullen terugvallen
naar het gemiddelde niveau van lager ontwikkelden, zullen ze toch een groter
gezondheidsrisico lopen, want er treedt ‘gewenning’ op aan de sterkte van het veldcontact.
Terugval in de kwaliteit van het veldcontact leidt dan tot problemen in het functioneren.
Het is te vergelijken met de metafoor van planten die groeien in een vochtige of droge biotoop.
Beiden kunnen even goed floreren, maar plaatst men een plant uit de vochtige biotoop in een
214
droge biotoop, dan zal hij eerder wegkwijnen dan de planten die daar van begin af aan al aan
waren gewend.
De mate van bewustzijnsontwikkeling is niet normatief bedoeld – als waarneembaar
classificatiesysteem - maar heeft betrekking op de gestage bewustzijns-ontwikkeling van
mensen door de levens heen.
Iedere chakra is gekoppeld aan een bepaald bewustzijnsgebied, in die zin dat het functioneren
van de lagere chakra’s meer aardgebonden is en het functioneren van de hoger gelegen
chakra’s meer met geestelijke activiteit verbonden is. Maar voor een gezonde sterkte van de
aura is het nodig dat alle chakra’s naar behoren werken. Dit is niet in de eerste plaats nodig
om te komen tot een magneetveld van voldoende sterkte, want daaraan dragen toch de hogere
chakra’s relatief het meeste bij.
De aura is net als elk magneetveld opgebouwd rond een as met een noord- en een zuidpool.
De bovenste chakra’s vertegenwoordigen de noordpool en de laagste chakra’s de zuidpool
van dit veld. Het bestaan van het magneetveld van de aura is dus – net als andere
magneetvelden - afhankelijk van de aanwezigheid van zowel een noord- als een zuidpool.
Als de bewustzijnsaccent van een mens hoofdzakelijk ligt op het aardse – dus ook seksuele –
aspect van het leven, dan wordt zijn zuidpool versterkt ten koste van zijn noordpool. En een
magneetveld is net zo sterk als zijn zwakste pool. Als men zich hoofdzakelijk richt op de
geestelijke aspecten van het leven en de aardse zaken verwaarloost, dan versterkt men zijn
noordpool ten nadele van de zuidpool en zal de aura ook zwakker worden.
Voor een gezonde magnetische aurasterkte is het dus noodzakelijk dat men beide aspecten
van het leven voldoende aandacht geeft. Aardse aspecten horen nu eenmaal onlosmakelijk bij
het geïncarneerd zijn op de aarde als ontwikkelingsgebied voor de geest.
Alleen een goede balans tussen aardse zaken en geestelijke activiteit kan leiden tot een
gezonde aura en een gezond lichamelijk en geestelijk functioneren.
Geen pulsen, maar een constante veldsterkte
Ik denk dat met rTMS betere resultaten zouden kunnen worden behaald als men zou werken met
magneten met regelbare veldsterkten, zoals Pascual Leone gebruikte. Die veldsterkte moet dan
aanzienlijk hoger zijn dan de ‘low-level-velden’ die gegenereerd worden door elektrische
apparatuur tot 60 Hz.
Omdat het in feite gaat om het versterken van de aura, is het niet van belang om zich te richten
op precieze locaties op de schedel, maar kan het hele lichaam worden blootgesteld aan dit
magnetische veld. Een ruimere blootstelling zal een grotere effectiviteit hebben op de versterking
van de aura – en dus ook het veldcontact.
Bovendien kan een poliklinische magneetveldtherapie worden ondersteund door het gebruik van
magmetische matrassen, arm- en enkelbanden en magnetische zolen.
Bewustzijn is magnetisch van aard in die zin dat het wordt gedragen door een magnetisch veld.
Puur bewustzijn bestaat buiten de tijdruimte, maar genereert in de driedimensionale tijdruimte
zijn eigen magnetische draagveld. (Zwaartekracht wordt verklaard door de aanwezigheid van
bewustzijn. Hoe groter de dichtheid van materie, hoe meer bewustzijn betrokken is bij het binden
van de subatomaire gluonen en hoe groter de zwaartekracht van het object. Bewustzijn bestaat in
allerlei kwaliteiten en het ‘creatieve bewustzijn’ dat een loden bal vorm geeft is anders dan dat
van een individuele mens of ander levend organisme.) Voor een nadere uitleg omtrent het
draagveld voor bewustzijnsenergie verwijs ik naar de studie omtrent veldcontact.
Versterking van het lichaamseigen elektromagnetische energieveld (aura) werkt dubbelop
gunstig voor de mens:
215
• Er is een versterking van het eigen bewustzijn doordat de amplitude van de
bewustzijnsinformatie-dragende gluonen toeneemt.
• Het contact met de sturende morfogenetische en bewustzijnsvelden (eigen en collectieve)
wordt versterkt omdat een sterker magnetisch veld de bewustzijnsinformatie een grotere
amplitude verschaft en sterker bijdraagt aan de polarisatie van het DNA (negatief exon-DNA
ontvangt positief geladen informatie via de macromoleculen, hetgeen de neurotransmitterhuishouding bevordert en ook de ontwikkeling van cellen uit stamcellen bevordert).
Het resultaat is dus een sterker bewustzijn in een beter functionerend lijf.
Het zal duidelijk zijn dat BRT en magneetveldtherapie elkaar versterkend kunnen aanvullen.
De magnetische aard van bewustzijn
In het Handboek energetische geneeskunde, door dr. Richard Gerber, 1988/1997, Becht,
Haarlem wordt melding gemaakt van het werk van dr. Bernard Grad die aan de McGill
University te Montreal onderzoek deed naar de aard van de energie die van genezers uitgaat.
Ik citeer van de bladzijden 66 en 269:
[…] Door de positieve werking op de groei die werd toegeschreven aan het door de genezer
behandelde water, voerde Grad een scheikundige analyse uit van dit water om te zien of de
toevoer van energie meetbare fysieke veranderingen had veroorzaakt. Er waren significante
veranderingen in de infrarood spectroscopie-analyses van het door de genezer behandelde
water. Deze proef wees uit dat de atomaire bindingshoek van het water enigszins van het
normale afweek. Kleine verschuivingen in de moleculaire structuur van het door de genezer
behandelde water hadden ook een verminderde hechting van het waterstof tussen de
moleculen water tot gevolg. De test bevestigde een significante vermindering in de
oppervlaktespanning van het behandelde water, een gevolg van de gewijzigde
waterstofhechting tussen de geactiveerde watermoleculen. Wonderlijk genoeg vertoonde het
met magneten behandelde water een overeenkomstige vermindering van oppervlaktespanning
naast positieve resultaten bij het stimuleren van de plantengroei […]
[…] DR. Robert Miller uit Atlanta, Georgia, is een chemicus die de biologische effecten van
genezers heeft onderzocht. Miller is in staat geweest om Grads ontdekking van het vermogen
van de genezer om waterstofbinding in water te verstoren experimenteel te bevestigen. Miller
ontdekte ook een significante overeenkomst tussen de energetische effecten van magnetische
velden en de veldeffecten die bij paranormale genezers werden vastgesteld. Met behulp van
een tensimeter van het type Du Nouy probeerde Miller de oppervlaktespanning van water te
meten dat aan de energieën van genezers of magnetische velden had blootgestaan. Wanneer
genezers het water behandelden, bracht dit significante verminderingen in
oppervlaktespanning teweeg. Miller ontdekte dat het water dat aan magnetische velden was
blootgesteld dezelfde significante verminderingen in oppervlaktespanning vertoonde als het
door paranormale genezers behandelde water […]
De effecten van magneetvelden en genezers komen overeen voor zover ze een bijdrage
leveren aan de sterkte van het magnetisch veld van de aura van levende organismen, zoals de
mens. Hoe sterker het magnetisch veld van de aura, hoe groter de amplitude van de quantumdragers van morfogenetische informatie en hoe beter het DNA van een organisme dan ook
kan resoneren met deze informatie. Hoe beter DNA kan resoneren met zijn eigen blauwdruk,
hoe groter de neiging zal zijn tot ‘gezond’ functioneren.
Genezers leveren een bijdrage aan de sterkte van het auraveld van de patiënt door zich – al of
niet op afstand – met hun (magnetische) bewustzijn te focussen op de patiënt. Hierdoor
216
voegen ze op quantumniveau magnetische lading toe aan de aura van de patiënt, waardoor de
amplitude van dat auraveld zal toenemen.
Hoewel het magnetisme van de genezer (magnetiseur) waarschijnlijk zwakker was dan het
veld van de gebruikte magneten, kan het uiteindelijke effect net zo groot zijn omdat de
genezer tevens zorgt voor extra informatie – via zijn eigen informatiebestand - voor het auraquantumveld van de patiënt. Extra informatieve resonantie plus een grotere amplitude leveren
ook in dit geval een groter morfogenetisch informatie-aanbod.
Elektrische Nervus Vagus-stimulatie leidt tot positief effect op onbehandelbare depressie
In het voorgaande werd gesproken over behandeling van depressie met magneetvelden.
Magnetisme is de andere kant van de elektromagnetisme-medaille dan electriciteit en daarom
kan ook electriciteit effectief zijn. Het bewijs daarvoor werd geleverd in een artikel in
Neuropsychopharmacology van 3-1-2007, onder de titel: Serial Vagus Nerve Stimulation
Functional MRI in Treatment-Resistant Depression.
Behalve bij de behandeling van epilepsie blijkt elektrische stimulatie van de nervus vagus ook
effectief te zijn bij de behandeling van therapie-resistente depressies. Ik geef hier eerst de
samenvating van het artikel weer:
[…] Vagus nerve stimulation (VNS) therapy has shown antidepressant effects in open acute
and longterm studies of treatment-resistant major depression. Mechanisms of action are not
fully understood, although clinical data suggest slower onset therapeutic benefit than
concentional psychotropic interventions. We set out to map brain systems activated by VNS
and to identify serial brain functional correlates of antidepressant treatment and symptomatic
response. Nine adults, satisfying DSM-IV criteria for unipolar disorder, severe depressed type,
were implanted with adjunctive VNS therapy (MRI-compatible technique) and enrolled in a 3month, duoble-blind, placebo-controlled, serial interleaved VNS/functional MRI (fMRI) study
and open 20-month follow-up.
A multiple regression mixed model with blood oxygenation level dependent (BOLD) signal as
the dependent variable revealed that over time, VNS therapy was associated with ventromedical prefrontal cortex deactivation.Controlling for other variables, acute VNS produced
greater right insula activation among th participants with a greater degree of depression.
These results suggest that similar to other antidepressant treatments, BOLD deactivation in
the ventro-medical prefrontal cortex correlates with the antidepressant response to VNS
therapy.
The increased acute VNS insula effects among actively depressed participants may also
account for the lower dosing observed in VNS clinical trials of depression compared with
epilepsy. Future interleaved VNS/fMRI studies to confirm these findings and further clarify
the regional neurobiological effects of VNS [...]
Het precieze werkingsmechanisme wordt nog niet volledig begrepen, maar toch wordt
therapeutische winst vertoond. Die therapeutische winst verschijnt echter niet zo snel als bij
de conventionele psychofarmaca. En dat is heel begrijpelijk, want bij psychofarmacologisch
ingrijpen wordt er meteen een biochemisch effect geforceerd, terwijl er bij VNS sprake is van
een versterking van het veldcontact door vergroting van de amplitude van de aangeboden
veldinfomatie, waardoor het organisme eerst zichzelf herstelt, alvorens zelf over te gaan op
een adequate aanmaak van neurotransmitters. Daarnaast wordt door vergroting van de
amplitude van veldinformatie ook de bewustzijnsinformatie versterkt, hetgeen ook leidt tot
vermindering van de depressie.
217
Bij VNS behandeling van depressie wordt ook een ander insula-effect geobserveerd dan bij de
VNS behandeling van epilepsie. En dat is heel begrijpelijk als we inzien dat het in wezen gaat
om versterking van veldinformatie waardoor genezing optreedt van dysfunctionerende
hersenstructuren.
En daarbij maakt het in principe niet uit of er elektrische of magnetische technieken worden
gebruikt. En net zo goed als VNS effectief is bij epilepsie, kan het ook effectief zijn bij
depressies of andere breinafwijkingen.
Voorstel tot een eerste met MRI gecontroleerd TMS-experiment op muizen
In het voorgaande sprak ik al over de vondst dat met MRI-scans (kernspinresonantie) op een
niet invasieve manier stamcellen zichtbaar kunnen worden gemaakt.
• We kunnen nu muizen (of ratten) nemen en van deze dieren eerst een MRI-scan maken.
• Vervolgens behandelen we deze dieren gedurende enige tijd – bijvoorbeeld een uur – met
sterk stimulerende TMS door ze eenvoudigweg tussen de twee onderdelen te houden die
normaliter door dr. Schutter op het cerebellum worden geplaatst.
• Daarna maken we van dezelfde muizen weer een MRI-scan en gaan na of nu het aantal
stamcellen is toegenomen. Omdat stamcellen bij hun deling een nieuwe stamcel en een
gedifferentieerde cel – in dit geval een neuron – aanmaken, moet dan ook eventueel het
aantal neuronen zijn toegenomen.
Op eenvoudige wijze kan zo mijn theorie worden gefalsificeerd en als er inderdaad een
toename van stamcel-activiteit wordt waargenomen, dan kan de volgende stap zijn dat er ook
een experiment met regeneratieve therapie via versterking van het eigen veldcontact wordt
opgezet.
Als ook dit experiment succesvol is, dan staat niets een toepassing bij de mens meer in de weg
en wordt misschien de weg geopend naar herstel van aandoeningen zoals de ziekte van
Alzheimer, schizofrenie, autisme en allerlei andere psychiatrische stoornissen die gerelateerd
zijn aan breinafwijkingen waarbij sprake is van niet voldoende ontwikkelde of juist
gedegenereerde breinstructuren.
Recente evidentie voor de rol van veldcontact bij het therapeutisch gebruik van
embryonale stamcellen
Eind november 2007 werden twee onderzoeken gepubliceerd warin de rol werd belicht van
bepaalde genen die alleen actief zijn in embryonale stamcellen. Dit is interessant in relatie tot
een bevinding van prof.dr. D. Swaab betreffende een experiment inzake het zoeken naar een
behandeling van de ziekte van Alzheimer.
Swaab vertelt over de plaques tussen de hersencellen en de tangles er in. Volgens hem
belemmeren zowel de plaques als de tangles het functioneren van de hersencellen. Toch blijft
de totale massa hersencellen gelijk, alleen functioneren ze steeds minder.
Swaab noemt ook een interessante nieuwe wetenschappelijke vondst. Ik citeer:
[…] Wat we hebben gezien, is dat in het voorstadium van de ziekte er circa 500 genen
overactief zijn. Kijk je vervolgens naar het stadium waarin de eerste geheugenproblemen
optreden, dan neemt de activiteit van die genen ineens sterk af, waarna ze langzaamaan
verder uitdoven. Kennelijk probeert het brein het ziekteproces in het begin tegen te gaan,
218
maar dat blijkt uiteindelijk een verloren strijd. Het zou mooi zijn om die aanvankelijke
reparatiepoging van de hersenen, waarbij actieve genen betrokken zijn, na te bootsen. Want
daar ligt de basis van de ziekte en niet bij de plaques en tangles. Die zijn daar volgens mij
slechts een gevolg van […]
[…] Met dit model ontdekten Swaab en zijn collega’s bijvoorbeeld dat neurale groeifactoren,
die de informatieoverdracht tussen cellen zouden moeten stimuleren en waarvan sommige
Alzheimer-onderzoekers veel verwachten, helemaal geen effect hebben. Wel zagen ze dat
foetale stamcellen de Alzheimer-cellen beter laten functioneren. Het lijkt erop dat de
stamcellen stoffen uitscheiden die de menselijke hersencellen weer wakker schudden […]
De morfogenetische velden van de menselijke soort voorzien in informatie die beginnende
defecten tegengaat. Als er een begin van Alzheimer optreedt – hetgeen verschillende oorzaken
kan hebben – dan stuurt de veldinformatie 500 genen van het lichaamseigen hulpleger aan tot
sterke activiteit. Als de kwaliteit van dat veldcontact zwakker wordt, dan kunnen deze genhulptroepen deze informatie niet goed meer verstaan en komt het moment dat ze het moeten
laten afweten. Daarna krijgt het mechanisme dat de plaques en tangles veroorzaakt de
overhand en komt het verloop van de ziekte in een stroomversnelling. Tegelijkertijd neemt
vanwege het zwakker worden van de veldinformatie ook de geheugenfunctie af.
Dat neurale groeifactoren geen effect hebben duidt al aan dat er een andere grootheid
verantwoordelijk moet zijn voor het ‘heractiveren’ van de Alzheimer-cellen.
Gezonde foetale stamcellen bevatten – in vergelijking tot de aangetaste cellen - gaaf DNA dat
veel beter resoneert met de veldinformatie dan de oude en aangetaste cellen. Het DNA van die
stamcellen dient dus eigenlijk als een luidspreker die de veldinstructies nog eens luider
herhaalt, zodat de aangetaste cellen weer beter instructies kunnen ontvangen en doen wat van
ze verwacht wordt.
Ik denk bovendien dat er nog iets extra’s meespeelt bij die foetale stamcellen. Volgens mijn
theorie codeert het DNA van foetale stamcellen voor veldinformatie met een grotere eigen
amplitude omdat foetale stamcellen – met het meest elementaire DNA – behoren tot de
evolutionair oudste stamcellen, die aan de basis liggen van alle latere organismen. Alle
voorgangers in de evolutie ontwikkelden zich immers uit stamcellen, waarbij het DNA van
deze stamcellen alleen steeds complexer werd. De meest basale genen van deze stamcellen –
die we bij alle soorten terugvinden - resoneren dus voor informatie die zo oud is als de
evolutie van de meercelligen zelf. En tijdens die heel lange periode hebben deze nog altijd
werkzame genen een relatief enorm grote amplitude opgebouwd. Het was de grotere
amplitude – en dus relatief grote aansturende kracht via de genen van de embryonale
stamcellen – die de cellen van de Alzheimerpatiënten beter liet functioneren. Die grotere
amplitude zorgde namelijk ook voor een grotere amplitude van de overige informatie voor de
Alzheimercellen. Die oeroude genen hadden als het ware een luidsprekerfunctie voor de
overige informatie.
In die embryonale stamcellen – en heel prille embryo’s – heeft men inmiddels de rol van zes
genen in kaart gebracht die juist in het beginstadium van de celdifferentiatie erg belangrijk
zijn. Dit zijn: Oct3/4, SOx2, Klf4, c-Myc, Nanog en Lin28. Deze genen coderen voor
zogenoemde transcriptiefactoren, ofwel eiwitten waarmee andere genen aan of uit kunnen
worden gezet.
Zodra de celdifferentiatie op gang is gebracht en nieuwe cellen een eigen identiteit hebben
gekregen, raken de zes genoemde genen weer inactief. Hun taak zit er dan weer op.
219
Deze genen zijn daarom van zo fundamenteel belang voor alle soorten die zich tijdens de
evolutie ontwikkelden omdat ze de celdiferentiatie mogelijk maken.
Hoe men momenteel probeert om door implanteren van minstens vier van deze zes genen
lichaamscellen te verjongen tot bruikbare ‘pseudo-embryonale’ stamcellen, werd eind
november gepubliceerd in twee artikelen die verkort werden weergegeven door Noorderlicht
Nieuws. Het gaat om de artikelen:
• Induced pluripotent stem cell lines derived from human somatic cells, door Junying Yu e.a.,
in Sciencexpress, 22-11-2007
• Induction of pluripotent stem cells from adult fibroblasts by defined factors, door
Kazutoshi e.a., in Cell, 30-11-2007.
De eigen amplitude van de al oeroude informatie waarmee de foetale stamcellen resoneerden
zorgde er voor dat ook de amplitude van de andere informatie waarmee de hersencellen van
de Alzheimerpatiënten resoneerden in amplitude toenam en dat gaf ze een activerende
opkikker.
Nadat deze zes embryonale-stamcelgenen worden geïnactiveerd, resoneren ze ook niet meer
met die enorm sterke veldinformatie en verlaagt zich de amplitude waarmee stamcellen nu
nog resoneren. Stamcellen van oudere organismen zullen daarom niet dezelfde activerende
werking kunnen uitoefenen op de Alzheimercellen als embryonale stamcellen die nog niet
gedifferentieerd zijn. Naarmate stamcellen meer gedifferentieerd zijn – en er dus meer genen
uitvallen die coderen voor transcriptiefactoren – neemt ook de amplitude waarmee stamcellen
resoneren met veldinformate geleidelijk af.
In feite werden de Alzheimer-hersencellen geactiveerd door de sterke amplitudeverhogende
impuls die uitging van de embryonale/foetale stamcellen. Een zelfde effect is ook te
verkrijgen door andere technieken om de amplitude van veldinformatie te vergroten, zoals
TMS (magneetvelden), elektrische stimulatie en bioresonantie waarbij de door het eigen DNA
geresoneerde veldinformatie wordt versterkt.
Het zou dus interessant zijn als prof. Swaab zijn experiment zou herhalen met gebruikmaking
van deze drie methoden, in plaats van het aanbieden van foetale stamcellen. Ik denk dat de
Alzheimercellen dan een minstens zo grote opkikker krijgen als in zijn al genoemde
experiment.
Vaststellen van de maximaal toelaatbare elektrische en magnetische veldsterkten
Er werden al diverse geslaagde experimenten opgezet met magnetische en elektrische velden.
Maar er is een bovengrens aan de sterkte van die velden. Want zoals ik in Veldcontact al
uitlegde, kan een te grote veldsterkte leiden tot verschuiving in de ladingen van de
samenstellende atomen van een eiwitmolecuul. En dit kan verschillende gevolgen hebben:
• Eiwitten krijgen een andere ruimtelijke structuur omdat hun door de verschillende
atoomladingen (positief en negatief) gedicteerde vouwing verandert, waardoor ze
disfunctioneel worden.
• Eiwitten verliezen hun vouwing omdat alle verschillende ladingen naar dezelfde polariteit
tenderen, waardoor er geen tegenovergestelde polariteiten meer zijn om elkaar aan te
trekken.
Deze mechanismen kunnen resulteren in kluwens van disfunctionele eiwitten, verlies van
celfuncties en zelfs eiwitten die door hun veranderde ruimtelijke structuur zoveel op andere
220
eiwitten gaan lijken dat ze daarvoor bij receptoren in de plaats kunnen treden. Ongewenste
ladingverschuiving kan dus leiden tot allerlei vormen van disfunctioneren van cellen.
Het is dus zaak om uit te vinden boven welke veldsterkten er ladingverschuiving kan gaan
optreden en dan royaal onder deze grens te blijven met de veldsterkten die worden toegediend
aan organismen zoals de mens.
Dit geldt ook bij versterking van veldinformatie van de patiënt zelf - of via het DNA van een
donor – met behulp van bioresonantie.
Behandeling van verslavingsstoornissen
Om te begrijpen hoe men ook verslavingen zou kunnen behandelen of bij kinderen met een
‘moeilijke start’ al in een vroeg stadium voorkomen, moet eerst worden begrepen hoe de
predispositie voor een verslaving tot stand komt.
Feit is dat sommige mensen heel makkelijk verslaafd raken aan drank, roken, drugs, gokken
en computer-games en anderen totaal niet. Er is dus sprake van een predispositie die genetisch
overerfd kan zijn, maar ook kan zijn ontstaan tijdens de prenatale periode of in de eerste jaren
daarna. Vooral gebrek aan essentiële stoffen door ondervoeding en stress kan hieraan ten
grondslag liggen. In feite gaat het om het om een verminderde kwaliteit van het veldcontact,
die – zoals in Veldcontact uitvoerig wordt besproken – ook nog door andere variabelen kan
worden veroorzaakt.
Prenatale ondervoeding leidt tot verslaving
Onder deze kop stond op 29-1-2008 een interessant artikeltje in het Algemeen Dagblad, dat ik
even in zijn geheel zal citeren:
[…] Baby’s die in de eerste drie maanden van de zwangerschap ernstig ondervoed zijn
geweest, lopen op latere leeftijd grote kans op verslavingsstoornissen. Dat concluderen
onderzoekers van de in verslavingszorg gespecialiseerde organisatie Bouman GGZ en het
Erasmus MC.
De wetenschappers onderzochten verslaafde en niet-verslaafde Rotterdammers die tussen
1944 en 1947 ter wereld kwamen. Veel mensen die nu voor verslaving worden behandeld
bleken de eerste drie maanden van hun prenatale bestaan te hebben doorgemaakt in de
hongerwinter van 1944-1945.
De onderzoeksresultaten bevestigen het eerder aangetoonde schadelijke effect van ernstige
ondervoeding op de hersenontwikkeling en rijping van ongeboren kinderen. Bouman GGZ en
Erasmus MC zien de onderzoeksresultaten als een bevestiging dat verslaving een hersenziekte
is en geen karakterzwakte. In het internationale tijdschrift Addiction, waarin de Rotterdamse
bevindingen zijn gepubliceerd, tonen de onderzoekers zich bezorgd over mogelijke
consequenties voor hongergebieden in de wereld […]
Eerder al werden mechanismen ontdekt die gerelateerd zijn aan verslaving. Deze
mechanismen zijn onder meer gerelateerd aan de kwaliteit van de dopamineproductie,
bezettingsgraad van dopaminereceptoren en van het zogenaamde ‘second-messenger system’
in de cellen. Als die functies niet goed worden aangelegd, dan zullen ze later ook niet
optimaal functioneren en heeft zo’n individu een predispositie voor het ontwikkelen van
verslavingen van allerlei aard.
Door het gebrek aan adequaat veldcontact konden genen niet optimaal resoneren met
veldinformatie en dus ook niet de ontwikkeling van dopamineproducerende cellen, receptoren
en het second-messenger systeem naar behoren aansturen. Niet alleen die functies kunnen nu
tekort schieten, maar ook het DNA voor de aansturing van die functies kan hierdoor in
221
kwaliteit zijn benadeeld. Nucleotiden die niet voldoende kunnen resoneren met veldinformatie
verliezen na enige tijd het vermogen om ooit nog te resoneren en vallen dus voorgoed uit. Er
is dus in zo’n geval ook sprake van beschadigde of zelfs helemaal uitgevallen genen.
Een behandeling dient zich dus te richten op zowel het regeneren van DNA als op het herstel
van de benadeelde hersenfuncties.
Daarom zullen deze kinderen of oudere individuen moeten worden blootgesteld aan de
versterkte veldinformatie van een gezond individu dat absoluut geen neiging heeft tot welke
verslaving dan ook. Op die manier kan het DNA van de verslaafde - of van het kind dat hierop
een versterkt risico heeft – zich herstellen, terwijl tegelijkertijd ook de benadeelde
(cel)functies zich alsnog optimaler kunnen ontwikkelen.
Omdat het verslavende gedrag - bij mensen die al langer last hebben van verslavingen – heeft
geleid tot lichamelijke afhankelijkheid en/of verstoord gedrag, is het nodig dat ze tevens
worden behandeld in de zin van ‘afkicken’ van de verslavende stoffen en het ingesleten
verkeerde gedrag. Dus een behandeling die leidt tot onthouding van de verkeerde gewoonten.
Omdat nu de mechanismen die ooit de verslaving faciliteerden wél goed (gaan) functioneren,
zal een afkickbehandeling nu veel meer succes kunnen hebben.
Aan de therapeutische methodieken in de verschillende klinieken hoeft niets direct iets te
worden gewijzigd. Maar een aanvulling met de voorgestelde vorm van behandeling met
bioresonantie zou kunnen voorkomen dat velen toch weer terugvallen in hun oude gedrag, dat
niet primair veroorzaakt wordt door karakterzwakte, maar door een ontwikkelingsstoornis
waaraan ze zelf totaal niets kunnen doen.
Dat versterking van de amplitude van de veldinformatie ook stamcellen kan aanzetten tot
grotere activiteit, blijkt uit de in het volgend item beschreven observaties.
222
Recente wetenschappelijke evidentie voor het positieve effect van veldversterking op
helingsprocessen, plus de link tussen quantumvelden, geheugen, dromen en schizofrenie
Evidentie voor een versterkte activiteit van stamcellen in een conditie waarin het veldcontact
is geïntensiveerd ofwel versterkt door een groter aanbod van veldinformatie, trof ik aan in een
publicatie van Noorderlicht Nieuws d.d. 31 mei 2005. Omdat de publicatie van deze recente
onderzoeksbevinding onderbouwt wat ik in enkele van deze onderzoeksvoorstellen suggereer,
zal ik deze publicatie eerst in zijn geheel citeren.
[…] Zelfhelende harten, stamcellen in het hart staan altijd klaar
Dat onze lichamen zichzelf hier en daar kunnen herstellen is natuurlijk nooit een geheim
geweest -–wondjes verdwijnen ‘vanzelf’- maar de laatste tijd blijkt dat dit verder gaat dan
altijd werd aangenomen. Overal in het lichaam staan cellen klaar om de schade te repareren.
Ook in het hart.
Pas drie jaar geleden verschenen toen onderzoeksresultaten die voorzichtig suggereerden dat
het hart stamcellen bevat. Die zouden zich kunnen delen en hun nakomelingen zouden kunnen
uitgroeien tot nieuw spierweefsel. Inmiddels is duidelijk dat dit klopt. Onderzoekers in de
Verenigde Staten en Italië hebben nu gekeken wat de stamcellen doen wanneer het misgaat.
Ze bestudeerden 52 harten: twintig van plotseling overleden hartpatiënten, twintig van
mensen die na lang wachten een harttransplantatie hadden ondergaan en twaalf van mensen
die geen hartproblemen hadden gehad, maar aan iets anders waren overleden. De resultaten
staan deze week in het vakblad Proceedings of the National Academy of Sciences.
De harten van de twintig transplantatiepatiënten hadden een lange geschiedenis van
vaatvernauwing achter de rug, waardoor hun cellen lange tijd te weinig zuurstof hadden
gekregen. Voor de andere hartpatiënten was het juist heel plotseling afgelopen, doordat een
slagader ineens verstopt raakte. Het deel van het hart dat daardoor geen zuurstof meer kreeg,
stierf binnen een paar uur af. De patiënt was dan al overleden.
Met kleurstoffen die zich aan verschillend eiwitten hechten, konden de onderzoekers zien
hoeveel stamcellen er in deze harten zaten, waar die zaten en hoe ze er aan toe waren. Dat
bleek flink te verschillen.
In de twaalf gezonde harten troffen ze gemiddeld vierduizend stamcellen per kubieke
centimeter aan. Die stamcellen waren gezond en hielden zich rustig. In de harten die een
infarct hadden gehad zag het er heel anders uit. Daar zaten veel meer stamcellen, die ook nog
eens druk bezig waren. Ver van het afgestorven deel waren het er twintigduizend, aan de rand
van het afgestorven gebied zelfs veertigduizend per kubieke centimeter.
Blijkbaar reageren de stamcellen heel snel als een deel van het hart plotseling zonder bloed
komt te zitten. Zelfs in de gebieden die getroffen werden door het infarct, zaten bij zeven van
de twintig harten harten kleine plekjes vol snelgroeiend spierweefsel en bloedvaatjes.
Hoe de stamcellen het klaarspeelden is raadselachtig, want veel zuurstof bereikt die plaatsen
niet. Of ze het infarct overleefd hadden of zich vanuit een naburig gebied naar de rampplek
hadden begeven is ook nog onbekend, al lijkt het laatste het meest waarschijnlijk.
“De resultaten van dit onderzoek laten zien dat het menselijk hart stamcellen bevat die zich
kunnen delen en zich vervolgens ontwikkelen tot spiercelen en bloedvaatjes”, concluderen de
223
onderzoekers. “De voorraad stamcellen wordt onmiddellijk na een infarct vergroot. Maar
deze groeirespons is verminderd bij chronische hartproblemen.”
Bij de chronische hartpatiënten, die hun hart hadden ingeruild voor een donorexemplaar, was
het aantal stamcellen inderdaad lager dan bij de acute patiënten, maar nog wel drie keer zo
hoog als in de gezonde harten. Deze stamcellen waren zichtbaar verouderd. Het feit dat hun
telomeren (de uiteinden van de chromosomen) sterk verkort waren, duidt erop dat ze niet veel
delingen meer voor de boeg hadden. Als zijn telomeren te kort worden, pleegt een cel
zelfmoord. De onderzoekers zagen trouwens ook andere signalen in deze cellen die daarop
wezen.
Stamcellen doen na een acuut infarct dus hun best om de dode cellen snel te vervangen door
nieuw spierweefsel en bloedvaatjes. Bij de twintig getroffen harten in dit onderzoek faalden ze
daarin, omdat het afgestorven gebied zo groot was dat het hart stopte met kloppen. Een
kleiner infarct kunnen de stamcellen waarschijnlijk wél repareren.
Anders wordt het bij een chronisch vernauwd vaatstelsel. Dan vernieuwen de stamcellen de
boel waarschijnlijk tegen de klippen op. Maar ja, de koek is een keer op. De patiënten in deze
studie hadden het geluk dat ze een harttransplantatie kregen om daar wat aan te doen.
Piero Anversa en zijn collega’s kijken ook vooruit. Misschien is het mogelijk om stamcellen te
oogsten, op te kweken en vervolgens in te spuiten in zwakke plekken van het hart, speculeren
ze. Dat kan harttransplantaties misschien ooit overbodig maken.
(Konrad Urbanek e.a.: “Myocardial regeneration by activation of multipotent cardiac cells in
ischemic heart failure”, PNAS Early Edition, 30 mei 2005) […]
Er zijn dus drie observaties:
• Bij mensen met een gezond hart die door andere oorzaken overleden bevatte het hart
gemiddeld vierduizend stamcellen per kubieke centimeter. Deze cellen waren gezond en
hielden zich rustig.
• Bij de afgedankte versleten harten van transplantatiepatiënten vond men driemaal zoveel
stamcellen, maar deze hadden zich al zeer vaak gedeeld en waren min of meer ‘op’.
• Bij de harten die een acuut infarct hadden meegemaakt trof men vijf tot tien maal zoveel
stamcellen aan, die bovendien zeer actief waren. Bij 7 van de 20 harten bevonden zich in
de getroffen gebieden kleine plekjes vol met snelgroeiend spierweefsel en bloedvaatjes.
Hier ontwikkelden de stamcellen zich in sneltreinvaart tot gedifferentieerde echte cellen.
• De eerste observatie is logisch en geeft slechts het gemiddelde aan van het aantal
stamcellen dat normaliter in een gezond hart wordt aangetroffen.
• De tweede observatie laat zich verklaren door het gegeven dat er bij de hartpatiënten naar
alle waarschijnlijkheid sprake is geweest van een verminderde kwaliteit van het
veldcontact. Hun gebrek aan voldoende zuurstof zal de Krebscyclus nadelig hebben
beïnvloed, waardoor er minder ATP-moleculen werden aangemaakt, zodat er ook minder
vrije-ATP-energie werd gegenereerd bij het uiteenvallen van die ATP-moleculen. Dat
betekent dat hun energielichaam ook minder informatiedragende quantumdeeltjes zal
hebben bevat. Hierdoor nam de amplitude af tot een lagere waarde dan normaliter
224
gebruikelijk is, omdat er minder informatiedeeltjes tegelijk met elkaar resoneerden.
Derhalve kan er nooit sprake zijn geweest van een adequate aansturing vanuit de
morfogenetische velden van de menselijke soort, zodat de stamcellen niet goed konden
worden geïnstrueerd. Bovendien ontbrak het ook aan voldoende quantumenergie om te
dienen voor de aanmaak van nieuwe structuren, zoals volledig functionerende spier- en
bloedvatcellen. (zie ook de studie over het veldcontact.) Normale lichaamscellen verliezen
bij elke deling een stukje telomeer. Voortplantingscellen en stamcellen omzeilen dat
verkortingsmechanisme via een telomeerverlengend enzym, het telomerase. In deze cellen
heerst normaliter een dynamisch evenwicht tussen de verkorting bij elke celdeling en het
herstel via telomerase. Dat de stamcellen van de zieke harten hun telomeren bijna hadden
opgebruikt geeft al aan dat er niet of nauwelijks telomerase is aangemaakt, hetgeen wijst
op een gebrekkig veldcontact. De stamcellen werden door de zwakkere veldinformatie nog
wel aangezet tot delen van zichzelf, maar tot een verdere ontwikkeling en uitgroei tot
volwaardige cel kwam het door gebrek aan informatie en energieke grondstof niet meer. Ze
konden de volgende - echt regenererende - stap niet meer zetten en putten slechts zichzelf
uit in een eindeloze reeks delingen. Daarom raakten deze harten ook versleten. Het
noodzakelijke onderhoud door regeneratie viel uit door gebrek aan energie. Bij voldoende
veldcontact zou er geen transplantatie nodig zijn geweest en waren deze harten functioneel
gebleven, ondanks hun chronisch vernauwd vaatstelsel. Niet de vaatvernauwing noopte tot
transplantatie, maar primair de afnemende pompfunctie van de hartspier door degeneratie
van spierweefsel plus een zwakkere aandrijving vanuit de morfogenetische velden.
• De derde observatie is de meest interessante. Bij de harten die een acuut infarct hadden
meegemaakt trof men vijf tot tien maal zoveel stamcellen aan, die bovendien zeer actief
waren. Bij 7 van de 20 harten bevonden zich in de getroffen gebieden kleine plekjes vol
met snelgroeiend spierweefsel en bloedvaatjes. Hier ontwikkelden de stamcellen zich in
sneltreinvaart tot gedifferentieerde echte cellen. Hier blijkt dat in de getroffen harten in
zeer korte tijd – vanuit de normale ruststand - een groot aantal delingen van stamcellen
heeft plaatsgevonden, die zich meteen begonnen verder te ontwikkelen tot echte spier- en
bloedvatcellen. De onderzoekers vinden dit raadselachtig, maar ik denk dat dit gebeurde
onder invloed van een plotseling optredende versterking van het veldcontact. Hierbij dringt
zich de vergelijking op met de axolotl die bij een amputatie kans ziet om vanuit zijn
stamcellen weer een complete staart te laten ontwikkelen met alle soorten cellen die erin
horen. Die axolotl beschikt daarbij over evolutionair zeer oude – en daarom zeer sterke –
velden. De mens kan klaarblijkelijk tot een zelfde soort prestatie komen.
Versterking van het veldcontact bij stervenden
We zitten nu met de veronderstelling dat bij mensen die bezig zijn te sterven aan een
hartinfarct toch op de valreep nog een versterking van het veldcontact zou kunnen optreden.
Hoe laat zich dat verklaren?
Om te beginnen kan een sterk veldcontact veroorzaakt worden op verschillende manieren:
• Als een veld evolutionair gezien al zeer oud is en door vele organismen van en soort is
opgebouwd, dan heeft het een hoge amplitude. Hoe hoger de amplitude hoe krachtiger een
morfogenetisch signaal het DNA kan laten resoneren en hoe beter de informatie kan
worden omgezet in onder andere eiwitsynthese.
• Als de dichtheid van het quantumveld toeneemt, dan neemt ook de dichtheid van de
informatiedragende quantumdeeltjes toe. Daarom bevat een energielichaam dan ook
sterkere informatie. Deze informatiedragende quantumdeeltjes resoneren met elkaar,
225
hetgeen de amplitude van de aangeboden informatie doet toenemen, waardoor hetzelfde
effect wordt bereikt als bij de axolotl. Hoe meer – door digitaal gecodeerde informatie
vibrerende - informatiedeeltjes met elkaar resoneren, hoe groter de amplitude wordt.
De amplitude – ofwel sterkte – van de aangeboden informatie kan dus toenemen door
cumulatie van informatie door de tijd heen, maar ook door een toename van informatiedeeltjes op een bepaald moment in de tijd. En dat laatste lijkt te gebeuren bij stervende
(hart)patiënten.
De productie van DMT tijdens de stervensfase
Om uit te leggen hoe dat volgens mij mogelijk is zal ik nu moeten overstappen op een ander
onderwerp, namelijk op het gegeven dat de epifyse van mensen in hun stervensuur vaak een
extra grote hoeveelheid DMT (NN-dimethyl-tryptamine) aanmaakt, hetgeen veroorzaakt
wordt door het feit dat de frequentie van de hersengolvenvan stervenden afneemt op een
soortgelijke wijze als tijdens de slaapfasen en de voorbereiding daarop.
Onderzoek heeft aangetoond dat tijdens de geboorte en het sterven (niet tijdens een ongeval
dat onmiddellijk de dood tot gevolg heeft) een piek optreedt in de productie van DMT.
In Amerika deed de psychiater dr. Nick Strassman aan de New Mexico School of Medicine in
Albuquerque tussen 1990 en 1995 onderzoek naar DMT en de reden waarom het menselijk
lichaam DMT produceert. Naar aanleiding van dat onderzoek verscheen in 2001 zijn boek
DMT: The Spirit Molecule.
Inmiddels was al bekend dat DMT wordt geproduceerd in de hersenen van mensen en andere
zoogdieren en dat het de neiging heeft om buitenzintuiglijke waarnemingen en ‘uittredingen’
te bevorderen. Strassman hoopte met zijn onderzoek het geheim op te lossen van het
waarnemen van hemelse wezens, paranormale ervaringen en veel andere mysteries van de
geest.
Duizenden gebruikers van psychedelische drugs hebben met DMT geëxperimenteerd en er
zijn veel verslagen van ‘ontmoetingen’ met een heel scala aan mystieke of merkwaardige
wezens, waaronder engelen, goden en zelfs de bron van de schepping. Sommigen hebben
ervaringen beschreven die identiek waren aan die van reeds bekende bijna-dood-ervaringen.
Bij experimenten met toediening van synthetische DMT vindt de overgang naar een
trancetoestand soms al binnen enkele seconden plaats. Hoewel de effecten slechts 15 tot 45
minuten duren, veroorzaakt DMT de vreemdste en krachtigste vorm van
bewustzijnsverandering van alle drugs. Omdat DMT niet actief is bij orale toediening, wordt
het geïnjecteerd in de bloedbaan of geïnhaleerd.
In de samenvatting van het betreffende hoofdstuk schrijft Strassman over het biologische
effect van DMT het volgende:
[…] DMT effects began almost instantaneously, peaked within two minutes, and were
negligible at 20 minutes. Blood, and presumably brain, levels of DMT closely paralleled the
time course of subjective effects. Blood pressure, heart rate, body temperature, and pupil
diameter rose sharply, as did all hormones we measured, including endorphins and other
mind-altering hormones. Only pineal gland melatonin did not increase, and I speculate
briefly as to why this may have been the case […]
Exogeen toegediende DMT deed dus niet de productie van melatonine toenemen. Van de
endogene DMT is echter bekend dat de productie synchroon verloopt met die van melatonine.
Omdat exogene DMT zelf geen invloed uitoefent op de aanmaak van melatonine lijkt het dus
dat zowel de productie van endogene DMT als die van melatonine samen worden aangestuurd
226
vanuit een zelfde mechanisme en dat melatonine en DMT samen in dienst te staan van
dezelfde basisfunctie. Omdat van melatonine bekend is dat het ‘slaperig maakt’, mogen we
aannemen dat ook endogeen DMT primair het slaapstadium dient en dus alles wat er tijdens
die periode wordt ervaren. Endogeen, lichaamseigen DMT lijkt dus betrokken bij het dromen.
Exogeen toegediende DMT leidt – bij gebrek aan melatonine – tot ‘wakkere dromen’.
Tijdens het sterven – en dus bij een afnemende frequentie van de hersengolven - wordt er
normaliter een grote hoeveelheid van het polypeptide DMT geproduceerd. En dat verklaart
volgens mij de vaak gemelde sterfervaringen van mensen die al bijna ‘weg’ lijken, maar dan
nog een ‘laatste helder moment’ beleven waarin ze (met een ongewone blik in de ogen)
zeggen Jezus of Maria of eerder overleden geliefden aan hun bed te zien om hen op te halen.
Deze waarnemingen (sterfbed-visioenen) behelzen – net als de bijna-dood-ervaringen –
eigenlijk archetypische voorstellingen uit het culturele collectief waartoe de stervende behoort.
Ingespoten stamcellen functioneren niet zoals in de zelfhelende harten
In het voorgaande zagen we de observaties dat er bij overleden hartpatiënten een grote
activiteit was van stamcellen die zorgden voor herstel van hartspierweefsel. En dat is precies
wat medici - tot nu toe vergeefs - trachten te bereiken door het inspuiten van stamcellen bij
mensen met schade aan het hartspierweefsel. Op 21-1-2006 stond in de Volkskrant een artikel
over deze nog steeds niet succesvolle pogingen. Men begrijpt kennelijk nog steeds niet dat
stamcellen aansturing nodig hebben om te doen wat van ze verwacht wordt. Ik citeer het hele
artikel:
[…] Stamcellen in een kapot hart werken (nog) niet
Het kan verkeren onder wetenschappers. De ene cardioloog in Leiden reageert positief over
het net verschenen Belgische stamcelonderzoek. De andere, hoogleraar embryologie, is
kritisch. Over het inspuiten van stamcellen in een kapotte hartspier weten we nog te weining,
vindt hij.
Cardiologen van het universiteitsziekenhuis in Leuven hebben 67 hartpatiënten na een
hartinfarct ingespoten met stamcellen geïsoleerd uit eigen beenmerg, of met een nep-vloeistof.
In navolging van succesvol muizen-onderzoek hoopten ze dat geïnjecteerde stamcellen zouden
uitgroeien tot hartspiercellen. En wel op de plaats met de meeste schade aan de hartspier,
waardoor de pompfunctie zou verbeteren.
Maar niets van dat al, blijkt uit een publicatie van Belgische onderzoekers in The Lancet van
zaterdag 13 januari.
Bij hartpatiënten, behandeld met stamcellen, was na vier maanden de pompfunctie niet
significant beter, vergeleken met de placebogroep. Wat vijf jaar terug in muizen tot
spectaculaire resultaten leidde, lukt in Leuven niet in mensen.
Nog niet, reageert Douwe Atsma, cardioloog van het Leids Universitaire Medisch Centrum
(LUMC). Daar hebben de afgelopen jaren ruim vijftig hartpatiënten een stamceltherapie
gehad.
Atsma prijst het onderzoek van de Leuvense cardiologen. Er zijn wereldwijd enkele
honderden hartpatiënten met stamcellen behandeld om schade aan de hartspier te repareren.
‘Die Belgische studie is de eerste placebogecontroleerde, belangrijk dus.’
Dat de pompfunctie niet verbetert, het doel van de ingreep, komt volgens Atsma vermoedelijk
doordat in Leuven de stamcelinjectie 24 uur na het infarct is gedaan.
‘Vermoedelijk te vroeg. In het gebied waar die stamcellen hun werk moeten doen, is het dan
één grote ravage. Het staat er stijf van de enzymen waarmee het lichaam probeert de schade
te herstellen. Stamcellen redden het daar niet.’
227
Ze moeten pas enkele dagen na het infarct worden ingebracht, vindt Atsma. Op het LUMC
gebeurt dat. De resultaten zijn bemoedigend. Ook hebben patiënten met langdurige
onbehandelbare pijn op de borst na een stamceltherapie minder pijn en betere
bloedvoorziening en pompfunctie.
Stamceltherapie zou flink verbeteren als er meer fundamentele kennis voorhanden is,
bekritiseert embryoloog Antoon Moorman van het AMC het patiëntenonderzoek, onder meer
in Leuven. ‘Zolang ingespoten stamcellen niet gestuurd kunnen worden in de richting van een
hartspiercel, zullen klinische onderzoeken blijven tegenvallen’, vindt hij.
De potentie van de therapie is groot, maar toch wil Moorman een stap terug doen naar
basaal onderzoek. De hoogleraar leidt sinds deze maand een groot Europees
stamcelonderzoek, gericht op hartreparatie. Elf miljoen euro is de komende jaren beschikbaar
voor fundamenteel onderzoek. Om uit te zoeken hoe stamcellen zijn te programmeren tot een
hartspier, en nog specifieker tot een hartspiercel voor bijvoorbeeld de linker- en de
rechterkamer.
In tegenstelling tot andere spiercellen, kunnen hartspiercellen zich niet vermenigvuldigen. De
vraag waarom is cruciaal voor een uiteindelijke rationele therapie.
‘We weten nu nog veel te weinig over dergelijke moleculaire mechanismen’, vindt Moorman
[…]
Met de voorgaande uitleg betreffende het mechanisme achter de ‘zelfhelende harten’ valt niet
moeilijk te begrijpen welke variabele de stamcelonderzoekers nog steeds over het hoofd zien.
Maar het gaat er niet primair om dat men nog veel te weinig afweet van moleculaire
mechanismen, zoals de heer Moorman stelt. Het gaat er om dat men zich moet gaan verdiepen
in het aansturende mechanisme achter onbegrepen moleculaire mechanismen, dus in het
bestaan en de dynamiek van in quantumvelden opgeslagen morfogenetische informatie. Want
juist deze kennis is van fundamenteel belang en kan leiden tot het begrijpen van allerlei
mechanismen waarop men nu nog geen greep heeft.
Muizen staan lager op de evolutionaire ladder dan mensen en hebben derhalve ook een sterker
veldcontact warbij de amplitude van de veldinformatie hoger is. Dat is de reden waarom de
ingespoten stamcellen bij de muizen wel deden wat van ze verlangd werd, maar bij de mens
met zijn jongere en zwakkere veldcontact niet.
Zou men bij de mens de amplitude van de aansturende veldinformatie – die stamcellen aanzet
tot een juist en specifiek functioneren – (aanzienlijk) vergroten, dan zouden de stamcellen bij
de mens kunnen gaan reageren zoals ze dat al eerder bij de muizen deden.
Het zou interessant kunnen zijn als men de beschikbare miljoenen euro’s onderzoeksgeld eens
via een andere invalshoek zou gebruiken. Wellicht zou men dan ook ontdekken dat inspuiten
van stamcellen niet eens nodig is omdat – blijkens het voorgaande stuk over de helende harten
– er in het beschadigde hart voldoende stamcellen kunnen worden aangemaakt als tenminste
de amplitude van de veldinformatie wordt vergroot.
De relatie tussen melatonine, DMT, dromen en geheugen
Al sinds mensenheugenis bestaat het idee dat het bewustzijn van de mens tijdens zijn diepe
slaap uit zijn lichaam treedt en dan de wereld van de geest bezoekt.
Interessant is dat de productie van melatonine en DMT – door de pijnappelklier - beide een
synchrone piek laten zien omstreeks drie uur in de ochtend. Volgens de grafieken van de
vastgelegde ‘slaap-architectuur’ maken omstreeks dat tijdstip de perioden van de diepste
delta-slaap, plaats voor minder diepe slaap, waarna de perioden met REM-slaap zich
uitbreiden. De diepste delta-slaap vinden we vlak na de aanvang van de totale slaapcyclus.
228
Dat is ook het moment waarop men de meeste moeite heeft met wakker worden en vaak na
het gewekt worden een poosje gedesoriënteerd is.
Normaliter kent een volledige nachtrust gemiddeld 5 cycli, ofwel perioden van steeds minder
diepe delta-slaap die afgewisseld worden door steeds langere perioden van REM-slaap.
Het waakbewustzijn is gekoppeld aan de productie van serotonine en de slaap aan die van
melatonine. Maar de epifyse maakt ook nog DMT volgens hetzelfde circadiaanse
dienstrooster als waarin de melatonine/serotonine-productie plaatsvindt en die DMT is
betrokken bij de REM-slaap (droomslaap) en de diepe slaap (delta-slaap, slow-wave slaap of
SWS-staat).
DMT dient dus - samen met melatonine - op verschillende manieren het contact met de
informatieve velden. Zowel melatonine (N-acetyl-5-methoxytryptamine) als DMT (NNdimethyltryptamine) worden geproduceerd op basis van serotonine die dient als ‘voorstof’
voor deze afgeleide derivaten.
Tijdens de oerstaat van het bewustzijn diende serotonine als ‘halffabrikaat’ voor de stoffen die
het bewustzijn tijdens perioden van diepere slaap in contact hielden met het ‘thuisland in de
informatieve quantumvelden’. Bij de verdere ontwikkeling van het bewustzijn kreeg het een
geheel eigen functie, namelijk die van opwekker en bewaker van het waakbewustzijn. Het is
dus helemaal niet zo gek dat DMT - dat sterk op serotonine lijkt , maar vele malen sterker
werkzaam is - past op dezelfde receptoren als serotonine. Het bindt, net als andere
(synthetische) psychedelica zoals LSD, op de S2-receptoren voor serotonine.
DMT neemt momenteel tijdens de slaap gewoon de wacht over van het zwakkere serotonine,
waaraan het waakbewustzijn in de loop van de evolutie werd overgelaten.
Doordat de hypothalamus aan de epifyse opdracht geeft tot de afwisselende productie van
serotonine en de combinatie DMT plus melatonine bepaalt dit onderdeel van de reticulaire
formatie de aard van de twee meest bewuste hersentoestanden, namelijk waken en dromen.
229
Het ‘delta-slaapinducerend peptide’: DSIP
Natuur & Techniek nr. 5 1991 meldt in een artikel over slaap het volgende:
[…] Een andere stof die in zoogdierhersenen ontdekt is, is het ‘delta-slaapinducerend
peptide’, beter bekend als het DSIP. Het is in het bloed van slapende konijnen aangetroffen.
Toegediend aan andere dieren veroorzaakt het non-REM-slaap en doet het de hoeveelheid
REM-slaap toenemen. Onderzoekers hebben DSIP in het laboratorium nagemaakt en op
vrijwilligers uitgetest. Het effect was minder uitgesproken dan dat van natuurlijk DSIP op
dieren, wellicht omdat de nagemaakte versie niet precies gelijk is aan de natuurlijke stof […]
Een publicatie uit 2001 maakte ook nog eens melding van DSIP dat in de zestiger jaren van de
vorige eeuw in Zwitserland ontdekt werd door Marcel Monnier en zijn collega’s. Het gaat om
een relatief kleine peptide van slechts 9 aminozuren lang.
[…] DSIP was first extracted from the blood of a torpid rabbit. When administered
intravenously to a number of animals, it launched them into a deep sleep within an hour.
What is more, DSIP improved the animals’delta sleep. Hence its name […]
[...] In man, experiments showed that DSIP enhances REM-sleep. REM-sleep is characterised
by a rapid eye movement (REM). Now, in man, a number of essential functions are attributed
to REM-sleep and its organisation. Some of them are the synchronisation of chronobiological
functions, information processing, memory storage, and a variety of functions that are
thought to have a role in out psychic equilibrium by means of dreaming […]
[…] What is nice about DSIP is that it induces sleep ‘naturally’; it does not extend sleep
byond normal duration nor does it impair the normal sleeparchitecture […]
Uit de bovenstaande citaten blijkt dat het dierlijke DSIP in de mens aantoonbaar de REMslaap bevordert en tevens niet ingrijpt op de normale slaap-architectuur. Oorspronkelijk werd
het aangetroffen in een slapend konijn en blijkt het gerelateerd te zijn aan de delta-slaap.
Dat zijn precies de eigenschappen die ook aan DMT zijn toe te schrijven. Ik veronderstel
daarom dat we DSIP moeten zien als de dierlijke variant van DMT, ofwel DMT als de meer
ontwikkelde menselijke variant van het zoogdierlijke DSIP dat al eerder in de evolutie een
onmisbare rol speelde bij het onontbeerlijke veldcontact van (lagere) dieren dat nog
functioneerde op een lager bewustzijnsniveau.
Ook melatonine wordt aangetroffen in zoogdieren en alle andere levende organismen, zodat –
zeker bij hogere zoogdieren – dezelfde slaap- en droomdynamiek verondersteld mag worden
als bij de mens. Bij dieren zal het gaan om de combinatie van melatonine met DSIP en bij de
mens om melatonine plus DMT.
Bij het afnemen van de lichtsterkte wordt de productie van serotonine stopgezet ten gunste
van de omzetting ervan in melatonine, dat normaliter de hersengolven zou vertragen en
algemeen geldt als ‘slaaphormoon’. Tragere hersengolven leiden tot de aanmaak van DMT en
waarschijnlijk ook tot die van DSIP.
Bij wakkere dieren leidt de intraveneuze toediening van DSIP binnen een uur tot diepe slaap.
Dat doet vermoeden dat DSIP – en waarschijnlijk ook DMT – naast melatonine zelf ook een
slaapinducerende werking heeft en in staat is om de hersengolven te vertragen.
Omdat echter zowel melatonine als DMT gederiveerd worden uit serotonine ligt het voor de
hand om te veronderstellen dat niet de aanwezigheid van melatonine en DMT (DSIP) leidt tot
vertragen van de hersengolven, maar juist de afwezigheid van serotonine.
In een verhandeling over de vervaardiging van synthetische DMT en varianten daarop lees ik:
[…] Its is more toxic than DMT in rats, but has an identical serotonin binding capacity […]
DMT wordt gederiveerd uit serotonine, maar heeft dus tevens een serotonine-bindende
eigenschap. Datzelfde zou ook kunnen gelden voor DSIP.
230
Hierdoor wordt dan verklaard waarom DSIP in dieren slaapinducerend is. Het bindt aan de
aanwezige serotonine, waardoor er minder serotonine beschikbaar blijft om het
waakbewustzijn te handhaven. Gebrek aan serotonine doet in de reticulaire formatie de
schakelaar omgaan naar een lagere bewustzijnsstaat.
Bij mensen is de slaapinducerende werking van DSIP geringer, hetgeen doet vermoeden dat
het menselijk (waak)bewustzijn minder makkelijk te verlagen is.
Hoewel bij de mens endogene DMT tijdens de slaap wordt geproduceerd en ook serotonine
bindt, heeft men nooit geobserveerd dat synthetische DMT ook slaapinducerend is. Als tijdens
het waakbewustzijn – in een lichte omgeving – DMT wordt toegediend, dan worden wel de
hersengolven tot op zekere hoogte vertraagd door de binding van DMT aan de nog
overvloedig aanwezig zijnde serotonine, maar treedt geen echte slaap op.
Tijdens de door de morfogenetische velden gestuurde slaaparchitectuur zorgt DMT
waarschijnlijk wel voor een herhaalde periodieke verdieping van de slaap tot de
karakteristieke delta-golven met hun hoge amplitude. Die hoge amplitude van de
hersengolven zorgt bovendien – naast de peptide-afbraak – ook voor versterking van de
veldinformatie.
Serotonine, DMT, S2-receptoren en de geheugendynamiek
Omdat zowel het functioneren van het waakbewustzijn als het dromen sterk gerelateerd zijn
aan het functioneren van het geheugen, eerst even iets over de werking van het geheugen en
de rol van serotonine en DMT daarbij. Volgens empirische waarneming speelt de
hippocampus hierbij – met de ammonshoorns – een cruciale rol. Toch wordt die rol nog niet
helemaal begrepen. Deze dynamiek wordt duidelijker als we de rol van serotonine en DMT
hierbij betrekken. In het boek Huis van de geest ,1997, zegt prof. Nancy Andreasen o.a.
[...] We hebben altijd gedacht dat ons geheugen in de hippocampus lag. Die ‘waarheden’
waren gebaseerd op laesiestudies bij epilepsiepatiënten, waarbij met een stuk van de
slaapkwab de hippocampus werd verwijderd. Door die ingreep ging het kortetermijngeheugen verloren. De komst van PET heeft onderzoekers in staat gesteld om allerlei
vormen van geheugen te testen en in beeld te brengen. Wat blijkt dan? Het is bij die
experimenten zo goed als onmogelijk om een toegenomen doorbloeding in de hippocampus te
ontdekken. Je ziet wel activiteit in hersengebieden waar tot voor kort nooit aan gedacht was,
zoals de hersenschors, die krachtig oplicht.
Wat de hippocampus doet? Iets, maar wàt precíes is niet precies bekend. Welke cognitieve
functie je ook test, de hippocampus laat altijd een hele gelijkmatige doorbloeding zien, dat is
het probleem. Hoe het ook zij, hij is niet de basis van het geheugen [...]
Nee, in stoffelijke zin is de hippocampus inderdaad niet de basis van het geheugen, hoewel hij
wel een heel belangrijke functie heeft voor het geheugen. De hippocampus ‘bevat’ het
geheugen niet, maar intermedieert het als elektrisch orgaan. Daarbij is de hippocampus zelf
een (dubbel) samengesteld orgaan dat bestaat uit twee trechters (hippocampi) waarvan de
brede uiteinden tegen de amandelkernen (amygdala’s) liggen. De ammonshoorns vormen de
kernen van deze trechters. Het is aannemelijk dat de amygdala en hippocampus - inclusief
ammonshoorns - de later ontwikkelde ‘elektrische organen’ zijn voor de eveneens later in de
evolutie verworven functies van de ‘contextgebonden emotie’ en het individuele en
collectieve ‘declaratief geheugen’ (referentiegeheugen). De ammonshoorns zenden
psychische ervaringsinformatie uit, terwijl de trechter van de hippocampus hetzelfde doet met
de fijne motoriek. Hierbij fungeert de amygdala als de ‘niet zendgemachtigde partner’ van
hippocampus en ammonshoorn.
231
Bij het ophalen van de verschillende soorten geheugeninformatie zijn verschillende
hersenstructuren betrokken. Motorische vaardigheden verlopen deels via het putamen, diep
ingesleten gewoonten verlopen via de nucleus caudatus en herinneringen aan angsten (fobiën
en flasbacks) verlopen via de amygdala. Het putamen en de nucleus caudatus maken deel uit
van de basale ganglia in de hersenstam die nauwe verbindingen heeft met het cerebellum.
Episodische en semantische herinneringen (belevenissen en kennis) kunnen worden
opgeroepen via de frontale kwabben. Bij het ‘her-inneren’ zijn meestal meerdere
ophaalfuncties betrokken, omdat het functioneren van de mens plaatsvindt via en samenspel
van allerlei functies tegelijk.
Bij de geheugenfunctie is voortdurend sprake van ophalen en opslaan van informatie en dat
betreft dan allerlei motorische en cognitieve functies. Ik veronderstel dat het ophalen van
informatie geregeld wordt door serotonine en dat de opslag afhankelijk is van acetylcholine.
Dat vermoeden wordt gesterkt door het gegeven dat de opgesomde hersenstructuren – zoals
putamen, nucleus caudatus, amygdala en frontale kwabben beschikken over serotoninereceptoren, terwijl de hippocampus beschikt over veel acetylcholineneuronen.
Die serotoninereceptoren bestaan in verschillende versies. De S2-variant is ontvankelijk voor
DMT en andere psychedelica. S2-receptoren treffen we ook rijkelijk aan in de locus coeruleus,
die in verbinding staat met het cerebellum.
Ik veronderstel dat tijdens de fase van het waakbewustzijn serotonine de verschillende
hersenstructuren prikkelt op een zodanige wijze dat de mitochondriën van deze hersencellen
een verhoogde ATP-productie aan de dag leggen. Hierdoor wordt ook meer ‘vrije-ATPenergie’ gegenereerd, waardoor de deeltjesdichtheid van de aura toeneemt en dientengevolge
ook de amplitude van de informatie in de aura die daardoor beter bereikbaar wordt.
Voor deze ATP-productie is grondstof nodig in de vorm van glucose en zuurstof en daarom
zien we een sterkere doorbloeding in de hersendelen die actief betrokken zijn bij bepaalde
ophaalfuncties.
De hippocampus is niet betrokken bij ophaalfuncties via ATP-productie en laat dus een
gelijkmatige doorbloeding zien. De hippocampus is wel betrokken bij de uitzending van
informatie naar de quantumvelden, maar dat verloopt via het vuren van acetylcholineneuronen
en die dynamiek is niet gerelateerd aan de mate van doorbloeding.
Als serotonine zijn werk heeft gedaan wordt het door MAO weer afgebroken. Bij dit katabole
proces komt katabole energie vrij die ook als quantumdeeltjes beschikbaar komt om
informatie te dragen in de aura. De door de afbraak van serotonine gegenereerde
‘informatiedragende vrije energie’ draagt door een sterkere resonantie ook bij aan vergroting
van de amplitude van informatie in de aura.
Serotinine werkt dus op twee manieren aan de versterking van (alle) informatie in de aura.
Nadat de ophaalfunctie – via ATP - heeft gezorgd voor een sterker aanbod van allerlei
veldinformatie in de aura, wordt de niet-somatische informatie opgevangen door de worm van
het cerebellum. Het cerebellum speelt deze informatie via de zenuwbanen door aan
hersenstructuren die betrokken zijn bij sensorische gewaarwordingen, cognitieve functies en
motoriek.
Aanvankelijk is er een versterking van alle beschikbare veldinformatie, maar resonantie met
het individuele DNA selecteert er eerst uit wat voor dit individu bedoeld is. Deze eigen
resonantie wordt nog gecombineerd met de universele veldinformatie tot een zodanig
amplitude dat alleen deze informatie door het individu kan worden gebruikt.
De morfogenetische informatie op celniveau wordt vanuit dit amplitudeniveau direct door
middel van resonantie via de macromoleculen door gespeeld naar het eiwitcoderend deel van
232
het DNA. Hoewel alle informatie zich via de aura aanbiedt ook het organisme, bestaan er
twee circuits waarlangs functioneringsinformatie hogere organismen aanstuurt. Het ene is
‘bewust’ en het andere volkomen onbewust. Maar het ‘bewuste’ circuit kent nog wel
verschillende niveaus, in de vorm van waakbewuste ervaringen, dromen en
bewustzijnsverruiming.
Opslag van motorische en cognitieve ervaringen vindt plaats via de zinkrijke hippocampus en
ammonshoorns die veel acetylcholine bevatten. De ervaringsinformatie bereikt via de
zenuwbanen de hippocampus en ammonshoorns en zet ook deze structuren aan tot activiteit.
Acetylcholine zet de neuronen aan tot het vuren van elektronen volgens informatief
gecodeerde digitale patronen. Deze energieke patronen worden opgenomen en bewaard door
de quantumdeeltjes van de aura.
Acetylcholine wordt na gebruik afgebroken tot co-enzym A en choline. Bij deze afbraak komt
katabole energie vrij die als extra quantumdeeltjes wordt toegevoegd aan de aura. Ook deze
energie versterkt als informatiedrager de resonantie, waardoor de amplitude van de
opgeslagen informatie toeneemt. Hoe meer acetylcholine de neuronen tot vuren aanzet, hoe
hoger de amplitude van de opgeslagen informatie.
De mate waarin acetylcholine de neuronen aanzet tot vuren wordt bepaald door de amygdala,
die op deze manier een ‘emotioneel-energieke amplitude-codering’ toevoegt.
Zinkgebrek schaadt de kwaliteit van geheugenopslag en daardoor ook indirect de
mogelijkheid tot ophalen van geheugen informatie, want wat niet goed is opgeslagen kan ook
niet goed worden teruggevonden.
Tijdens de slaap neemt DMT de functie van serotonine over om de geheugen-ophaalacties te
organiseren. Tijdens de SWS-slaap is er sprake van verminderde activiteit van het limbische
systeem, terwijl er tijdens de REM-slaap (dromen) een verminderde activiteit is van de
dorsolaterale prefrontale cortex die in verband wordt gebracht met denken in wakende
toestand. Tijdens het dromen is wel het limbisch systeem sterk actief, net als de hersenstam,
de auditieve cortex, het supplementaire motorische gebied en de visuele associatiegebieden,
waardoor dromen ‘net echt’ lijken. Tijdens de verschillende slaapfasen treedt er dus een
verschillende hersenactiviteit op.
DMT bindt aan de S2-receptoren en zet op die manier ook hersenstructuren aan om via
verhoogde ATP-productie de informatie in de aura te versterken tot een hogere amplitude,
waaraan de afbraak van DMT ook in belangrijke mate bijdraagt. Tijdens de REM-slaap zijn
betreft dat de genoemde hersenstructuren. Tijdens de slow-wave-slaap wordt de meeste DMT
geproduceerd, maar vindt auraversterking alleen plaats via de afbraak van DMT en niet door
een extra stimulering van de ATP-productie in hersencellen, gezien de observatie dat de
doorbloeding van corticale structuren en dus de ATP-productie daar op dat moment niet
versterkt is. Door de verbranding van voedsel vindt er in het hele lichaam overigens wel de
normale basis-ATP-productie plaats die het leven in stand houdt.
Ik veronderstel dat DMT tijdens de REM-slaap door dromen de ontwikkeling van het
geheugen dient, terwijl tijdens de SWS-slaap – wanneer er geen droomactiviteit is en ook de
meeste peptide groeihormonen worden gevormd – juist het somatische veldcontact en de
voeding van de aura wordt gediend.
Gezien het feit dat het effect van DMT tot zo’n drie kwartier kan duren, lijkt het me niet
onlogisch om te veronderstellen dat er – gestuurd door de hypothalamus - 5 maal per nacht,
tijdens iedere slaapcyclus, een nieuwe productie van DMT plaatsvindt, synchroon met een
nieuwe verdieping van de slaap. Als dit ‘shot DMT’ bijna is uitgewerkt maakt de REM-slaap
nog even gebruik van de versterking van de veldinformatie die het teweeg bracht. De
233
voorgaande periode van diepe slaap heeft eerst de amplitude van de veldinformatie versterkt
en daarom kan tijdens de daaropvolgende REM-slaap – als dat effect nog naijlt – het
bewustzijn makkelijk contact maken met de in de quantumvelden beschikbare informatie en
op die manier de KTG-informatie (met lagere amplitude) op een associatieve manier koppelen
aan info in het LTG (info met een hogere amplitude). Door associatie en hernieuwde
resonantie neemt de amplitude van de informatie toe en op die manier wordt informatie met
een lagere amplitude uiteindelijk versterkt tot informatie met een hogere amplitude.
Uit onderzoek blijkt dat voor consolidatie van het geheugen de REM-slaap en diepe slaap
beide onmisbaar zijn. Op het EEG van een slapend persoon zien we grote groepen cellen die
een tijdje allemaal tegelijk niets doen, en daarna in een korte tijdvaak achter elkaar vuren. In
fase II uit zich dit in de K-complexen, en in latere fasen in de delta-golven. Dat simultaan
niets doen en vervolgens vuren, zou erg bevorderlijk kunnen zijn voor verandering van
synaptische contacten, denkt men. In Natuurwetenschap & Techniek van juni 2005 las ik in
een artikel onder de titel ‘Slimmer door slaap’ het volgende:
[…] Volgens van Someren is dat ook waargenomen in de hersenen van een rat die in een
doolhof de weg naar een lekker hapje leert. Cellen die tevoren onafhankelijk van elkaar
werkten gaan ineens synchroon vuren. “Als de rat daarna in slaap valt, treedt dat simultaan
vuren weer op, alsof de hele ervaring nog een keer wordt doorgenomen”, aldus van Someren.
“Dat sluit aan bij onderzoek bij mensen. Daaruit blijkt dat lokaal meer diepe slaap optreedt
dan gewoonlijk in de gebieden waarop veel aanspraak is gedaan bij het leren van een
bepaalde taak. Hoe meer diepe slaap op die plekken, hoe beter die mensen de volgende dag
presteren op dezelfde taak.” […]
Volgens mij dient dat simultaan vuren van dezelfde cellen die betrokken waren bij de ervaring
om deze ervaring – die nu nog met geringere amplitude aanwezig is in het korte-termijngeheugen - met een zo groot mogelijke amplitude over te dragen aan het informatie-dragende
quantumveld. Synchroniciteit van trillingspatronen vergroot door resonantie de amplitude.
Zodra de amplitude een bepaalde waarde bereikt blijft de informatie voor altijd bereikbaar
voor een (gezond) individu en zeggen we dat de informatie is overgegaan naar het langetermijn-geheugen. Om over te kunnen worden gezet van KTG naar LTG moet ervarings/geheugeninformatie beschikken over een minimale amplitude, maar zodra die amplitude is
bereikt is er nog niet meteen sprake van consolidatie in het overal beschikbare LTG. Dat vergt
nog enige tijd.
Hoe ervarinsinformatie wordt overgezet van breinprocessen naar het energieke KTG wordt in
de veldcontactstudie nader omschreven onder de titel ‘In een oogwenk’.
Consoliderende overdracht van KTG naar LTG vergt enige tijd
Tijdens de slaap wordt de amplitude van alle geheugeninformatie ook vergroot doordat er –
door de afbraak van peptiden - meer resonerende quantumdeeltjes beschikbaar zijn, waardoor
de informatief gecodeerde trillingen makkelijker kunnen worden overgenomen door andere
quantumdeeltjes in de omgeving. Deze overdracht verloopt via resonantie van het eigen
energieveld met een veel groter veld. ’s Nachts - tijdens slaap - werkt het proces van overslag
daarom efficiënter dan overdag.
Omdat ervaringsinformatie heel complexe trillingspatronen heeft, neemt de overdracht via
resonantie naar een groter omgevingsveld van kosmische afmetingen geruime tijd in beslag.
Pas als die overslag voltooid is, dan is de geheugeninformatie ook geconsolideerd in het
zogenoemde ‘langetermijn geheugen’ en is deze informatie altijd en overal beschikbaar voor
een gezond functionerend mens.
De schatting is dat het resonerende overslagproces ongeveer ruim een etmaal in beslag neemt.
234
Dit is afhankelijk van de kwaliteit – amplitude – van het individuele energieveld. Hoe hoger
amplitude – dus hoe meer quantumdeeltjes tegelijk resoneren – hoe hoger de amplitude.
Gaten in het geheugen
Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen voor het hebben van ‘gaten in het geheugen’,
waarbij men informatie kwijt is over de periode voorafgaand aan een bijzonder voorval.
• Bij de elektroshock therapie (ECT) – ter behandeling van hartstilstand of depressie - wordt
de informatie die nog bezig is te consolideren via het resonantie-overslag-proces verstoord
door de interferentie met de elektroschok(ken). Deze informatie wordt dan – onafhankelijk
van de hoogte van de amplitude – onherstelbaar beschadigd en gaat verloren.
• Het meemaken van een blikseminslag of soortgelijk evenement met kortsluitende
elektrische apparatuur heeft hetzelfde effect.
“Gaten in het geheugen’ kunnen ook structureel zijn en gerelateerd aan dissiciatieve
stoornissen. Deze geheugenmanco’s vallen echter buiten dit bestek.
Na deze ‘elektrische’ aanleidingen tot geheugenverlies blijft de verloren gegane
geheugeninformatie voor altijd verloren, in tegenstelling tot de kortstondige periode van
geheugenverlies na bijvoorbeeld flauwvallen. In dit laatste geval is er sprake van een tijdelijke
verzwakking van de aura, waardoor deze niet voldoende amplitude kan genereren om de – in
feite wel in het eigen energieveld beschikbare – informatie via het cerebellum over te dragen
naar het zenuwstelsel. Zodra de aura weer sterker wordt komt deze informatie vanzelf weer
terug. In dit geval betreft het tijdelijke geheugenverlies ook niet alleen een korte laatste
periode, maar is de toegang tot alle informatie sterk verminderd en is men gedesoriënteerd
voor wat betreft de eigen identiteit en die van bekende anderen, de locatie en situatie waarin
men zich bevindt.
Na een elektroschok is men alleen de informatie kwijt omtrent de dag van gisteren en
eventueel eergisteren.
Opmerking: opfrissen van het KTG
Het komt voor dat men op een bepaalde plek bedenkt dat men elders een handeling moet
verrichten – bijvoorbeeld het pakken van een pot jam uit de voorraadkast – en dat men staand
voor die kast niet meer weet wat men hier eigenlijk moest doen. Het gaat dan om informatie
met een niet emotioneel getinte lagere amplitude. Dit soort geheugenverlies betreft alleen het
KTG.
Als men dan terugloopt naar de plek waarde gedachte ontstond, schiet het ons dan vaak weer
te binnen.
Tijdens het ontstaan van die gedachte werd de informatie daaromtrent via resonantie
doorgegeven aan de quantumdeeltjes van de directe omgeving van ons lichaam die deze
zwakke vibratiepatronen weliswaar niet kunnen overdragen aan een grotere omgeving, maar
zelf nog even die informatieve vibraties kunnen vasthouden. Ook in de eigen aura is die
informatie nog wel aanwezig, maar te zwak van amplitude om aan het zenuwstelsel te worden
doorgegeven.
Komt men nu weer op dezelfde plek als waar de gedachte ontstond, dan zullen de daar nog
aanwezige vibraties samen met de in de eigen aura aanwezige vibraties samen resoneren tot
een grotere amplitude. Deze grotere amplitude maakt het mogelijk dat de informatie weer in
het – van het zenuwstelsel afhankelijke - waakbewustzijn opduikt.
235
Zonder zenuwstelsel is het bewustzijn ook actief
Tijdens de SWS-slaap regelt de hypothalamus – aan de hand van het licht/donkerritme en
gedicteerd door de morfogenetische velden – via de binding van DMT (inplaats van
serotonine) aan S2-receptoren de hersengolven zo laag dat bewustzijnsactiviteit niet langer
plaatsvindt, ondanks de weer toegenomen productie van het prikkelende DMT.
Tijdens de SWS-fase heeft het bewustzijn wel degelijk contact met bewustzijnsinformatie uit
eigen en collectieve velden, tengevolge van een grotere ‘bewustzijnsverruiming’ door afbraak
van ongebonden DMT, maar wordt dit niet op het ‘droomscherm’ geprojecteerd. Het gaat als
het ware om ‘ontoegankelijke bewustzijnsverruimings-ervaringen’ waarvan heel soms een
glimp wordt opgepikt tijdens minder lage bewustzijnsfrequenties. Bovendien gaat de
geheugenconsolidatie gewoon door.
Als de niet aan de S2-receptoren gebonden DMT is afgebroken en het bewustzijnsverruimende effect hiervan weer afneemt, raakt ook de binding van DMT aan de S2receptoren uitgewerkt, en wordt het bewustzijn weer verhoogd en minder ’ruim’. Het
bewustzijn tendeert dan weer naar het normale dag/waakbewustzijn.
Als het individu zijn totale slaappatroon nog niet heeft afgewerkt en er sprake is van
‘nachtelijke omstandigheden’, dan zullen de morfogenetische velden van de mens dicteren
dat er weer een volgende cyclus in gang wordt gezet, beginnend met de aanmaak van DMT,
verlaging van de hersengolven enz.
Vliegen en vallen in relatie tot DMT
DMT heeft de neiging om effecten te veroorzaken die lijken op ‘vliegen of zweven’.
Dergelijke effecten heeft de Amerikaanse wetenschapper dr. Rick Strassman ook
waargenomen. Bij proeven met DMT voelden vrijwilligers vaak dat ze zich hoog in de lucht
bevonden, wat ze beschreven als ‘volkomen echt’.
Interessant is dat sommige operatiepatiënten na afloop van een operatie vermelden dat ze
tijdens de operatie tegen het plafond van de operatiezaal zweefden en zichzelf op de
operatietafel zagen liggen.
Ook interessant is dat mensen in hun dromen vaak vliegen of de gewaarwording hebben
boven hun bed te zweven. En ook bekend is het verschijnsel dat ontwaken gepaard gaat met
‘vallen’. Ik heb zelf het idee dat deze verschijnselen worden veroorzaakt door een snelle
toename van de DMT productie bij het inslapen en een snelle afname van het DMT-effect
vlak voor het ontwaken. Dus een ‘opstijgen’ en een ‘landing’ die gerelateerd is aan een snelle
toename en afname van bewustzijnsverruiming door DMT.
S2-receptoren en DMT
Deze reticulaire nucleus van de thalamus komt volgens onderzoekers het meest in aanmerking
voor de functie van aan/uitschakelaar van het bewustzijn.
Men gaat er op grond van onderzoek vanuit dat in een groepje zenuwcellen in de
hypothalamus, liggend boven de kruising van beide oorzenuwen, de biologische klok van de
mens zetelt. Dit groepje zenuwcellen van hypothalamus, de suprachiasmatische kern (SCN) ,
regelt de lichaamsritmen en laat zich via de ogen corrigeren tot het licht-donker-ritme van
vierentwintig uur. En aan de hand van dat lichaamsritme regelt de hypothalamus dan – via de
aanzet tot aanmaak van melatonine en DMT uit serotonine - de frequenties van de
hersengolven. Verlaging van de frequenties hiervan – tijdens de thêta- en deltastaat – wordt
dus veroorzaakt door de opdracht aan de epifyse tot de productie van melatonine en DMT, bij
het afnemen van de lichtsterkte. Hoe meer melatonine en DMT er wordt geproduceerd, hoe
lager de hersenfrequenties worden. Dat verklaart dan ook waarom zowel melatonine als DMT
tegelijk pieken.
236
Men heeft ontdekt dat psychedelica – zoals LSD en DMT – binden op de S2-receptoren van
de locus coeruleus in de hersenstam en daardoor het vuurpatroon van de neuronen in deze
kern beïnvloeden. Onderzoek aan psychedelica geeft ook aanwijzingen dat het opmerkelijke
gevoel van eenheid met het universum dat bij gebruik van deze middelen optreedt, iets te
maken heeft met overstimulering van de locus coeruleus, waardoor de grenzen tussen het zelf
en het niet-zelf vervagen.
Hoewel psychedelische middelen de reactie van cellen uit de locus coeruleus op zintuiglijke
prikkels versterken, kunnen ze de neuronen niet spontaan tot vuren aanzetten als er verder
geen stimulatie van buitenaf plaatsvindt.
Ook wanneer LSD of mescaline rechtsreeks bij de locus coeruleus-neuronen wordt aangebracht,
verhoogt dit niet de respons van neuronen op sensorische prikkels. De conclusie is dat de
uitwerking van psychedelica op zintuiglijke prikkels langs indirecte weg geschiedt en
waarschijnlijk via een andere groep neuronen, die op hun beurt weer met de locus coeruleus in
verbinding staan.
Ik veronderstel dat de locus coeruleus in verbinding staat met het cerebellum. De door het
cerebellum opgevangen veldinformatie wordt als prikkel doorgegeven aan de locus coeruleus,
die – daartoe gestimuleerd door DMT – deze prikkels doorgeeft aan de gewaarwordingscentra in
de hersenen.
Het sterk toegenomen vuren van de locus coeruleus leidt waarschijnlijk tot een krachtige,
volgens een bepaald patroon verlopende afgifte van noradrenaline uit zenuweindigingen die over
de geheel hersenen verspreid liggen. Het is volgens onderzoeker Aghajanian niet onmogelijk dat
dit sterk verhoogde niveau van geestelijke alertheid verantwoordelijk is voor de ‘transcendente’
gemoedstoestand die zo typerend is voor psychedelica. Met dit verhoogde bewustzijn wordt
volgens hem de druggebruiker zich misschien gewaar van een ‘innerlijk zelf’ waarvan hij of zij
normaliter geen weet heeft.
Deze conclusie van Aghajanian ondersteunt mijn idee dat DMT het contact met de velden
versterkt en een rol speelt bij geheugenconsolidatie, dromen en inspiratie ontvangen (intuïtie).
Ook weet men al een poosje dat zenuwcellen uit de formatico reticularis een rol spelen bij slapen
en waken. Men veronderstelt dat een groep '
reuzecellen'van de formatico reticularis de REMslaap veroorzaakt. Gedurende deze korte periode van activiteit zenden de reuzecellen, met hun
talrijke vertakkingen, opwekkende impulsen naar vele hersendelen, met name naar de cortex.
Ik denk dat tijdens de REM-slaap de via de S2-receptoren door DMT geactiveerde locus
coeruleuscellen ook de reuzecellen in de reticulaire formatie - waaraan de ogen zijn
gekoppeld – activeren en tegelijkertijd de motoriek stilleggen. Daarom zijn bij de aan de
waaktoestand gerelateerde REM-slaap de ogen wel actief en de motoriek niet. Deze koppeling
is nog een fylogenetisch oud restant uit de tijd dat dieren voor hun veiligheid ‘wakend
droomden’. De ‘wakende REM-slaap’ die we bij narcolepsie zien – en waarbij motorische
uitval optreedt - is daarom ook terug te voeren op een vorm van fylogenetische terugval.
De werking van DMT lichaamseigen of synthetische DMT is ongeveer 15 tot 45 minuten, dat
is korter dan alle andere psychedelica. Dat betekent dat het heel snel door peptide-afbrekende
enzymen wordt afgebroken, terwijl dat ook betekent dat er na productie of opname van
synthetische DMT ook heel snel een hoeveelheid ‘vrije-katabole-energie’ wordt gegenereerd.
DMT kan dus in zeer korte tijd zorgen voor een toename van aura-energie die een ‘ruimere’
en ‘intensievere’ waarneming mogelijk maakt, terwijl de periode waarin dat mogelijk is
slechts relatief kort duurt. Dat verklaart waarom DMT – behalve aan geheugenopslag tijdens
de slaap – ook gerelateerd is aan het opwekken van dromen ofwel ‘verruiming van het bereik
van het eigen bewustzijn’. Synthetische DMT heeft deze werking ook tijdens de waaktoestand. De verruiming van het bewustzijn is in feite onafhankelijk van de slaaptoestand,
237
maar de natuur voorziet er in dat bewustzijnsverruiming normaliter plaatsvindt tijdens de
slaap, wanneer de hersengolven een grotere amplitude hebben dan tijdens het waken.
De grotere hoeveelheid quantumdeeltjes zorgen voor een grotere hoeveelheid veldinformatie
in de aura. Ieder quantumdeeltje fungeert als drager van veldinformatie in de vorm van
digitale frequentiepatronen. Als verschillende informatiedragende quantumdeeltjes met elkaar
resoneren, dan levert dat een grotere amplitude op dan die van ieder deeltje afzonderlijk. Hoe
meer auradeeltjes met elkaar resoneren, hoe groter de amplitude wordt van de informatie En
hoe groter de amplitude is van de informatie, hoe meer informatie boven de waarnemingsdrempel uitkomt, ofwel met hoe meer informatie het menselijk DNA – via de door de
quamtumdeeltjes gegenereerde fotonen - zal kunnen mee resoneren. Met het sterker worden
van de amplitude komt er steeds meer bewustzijns-informatie uit de morfogenetische- en
geheugenvelden beschikbaar voor een individu, waardoor zijn bewustzijnsgebied wordt
uitgebreid en het contact met de morfogenetische- en geheugenvelden intensiever wordt.
De hersengolven dienen als draaggolven voor de veldinformatie en bieden de door hen
gedragen informatie ter resonantie aan het DNA aan. Hoe groter de amplitude van de
draaggolven, hoe groter ook de amplitude van de aangeboden informatie en des te
makkelijker en sterker het DNA zal kunnen resoneren. Tijdens de slow-wave-slaap (SWS) als melatonine en DMT pieken – zal het veldcontact op celniveau daarom ook het sterkst zijn,
maar zorgt de hypothalamus door het sterk verlagen van de hersengolven dat er bijna geen
activiteit plaatsvindt in de hersenen. De prikkeloverdracht valt bijna stil en er is geen
‘afbeelding van bewustzijnsinhouden door sensorische gebieden’. Hierdoor wordt de mens
beschermd tegen een overmaat aan veldprikkels waardoor dromen het karakter zouden
kunnen krijgen van sterke hallucinaties.
Tijdens de SWS-slaap wordt bewustzijnsinformatie afgeschermd, terwijl juist de
lichaamscellencellen extra informatie en bijbehorende groeihormonen krijgen aangeboden.
Omdat melatonine – behalve als boodschapperhormoon – ook dient als elektronendonor bij de
overdracht van digitaal gecodeerde informatie via elektronenpatronen, zal ook deze stof nog
een extra bijdrage leveren aan de kwaliteit van informatie-overdracht vanuit de velden.
Dat het cerebellum en de basale ganglia betrokken zijn bij de overdracht van
bewustzijnsenergie blijkt ook uit een tamelijk recent onderzoek in Utrecht. Het betrof hier
geen onderzoek naar de overdracht tijdens de slaap, maar verschaft wel evidentie voor de
route die deze bewustzijnsinformatie uit de velden volgt. Bovendien blijkt ook de effectiviteit
van de versterking van veldinformatie door magneetvelden. Ik bedoel hier het al eerder
geciteerde onderzoek door Dennis Schutter, die met TMS het cerebellum activeerde.
Ik citeer nog even opnieuw het artikel:
[…] Utrechtse onderzoeker ontwikkelt apparaat tegen depressies
Hij zet twintig minuten een magneet op je achterhoofd en het resultaat is een glimlach op je
gezicht die er niet meer af wil. Op de 17de etage van Universiteit Utrecht werkt de psycholoog
Dennis Schutter (29) aan een machine die mensen vrolijker maakt.
Het lijkt moeilijk voor te stellen als je naar de machine kijkt: twee strijkijzers die een
magnetisch veld opbouwen. Dat dringt pijnloos in de schedel binnen en beïnvloedt direct de
hersenen. Het systeem heet TMS. Transcraniale Magnetische Stimulatie.
Het apparaat bestaat al een tijdje, maar tot nu toe schoten depressieve patiënten niets op met
de behandeling. De resultaten van experimenten vielen tegen. Tot Schutter besloot de
magnetische golven op een ander deel van het hoofd los te laten, de achterkant in plaats
van de voorkant. “Ik ontdekte dat het cerebellum een goede kandidaat was om verder te
238
onderzoeken.” Het cerebellum zit net boven de nek en staat in direct contact met wat
wetenschappers het ‘emotiecircuit’ in de hersenen noemen.
Schutter plukte een paar studenten uit de collegebanken en begon met hen een experiment; hij
stimuleerde het onderste stukje van het achterhoofd gedurende twintig minuten met de
TMS-machine. Zoals dat hoort, kregen enkele deelnemers aan het experiment een
nepbehandeling.
“De reacties van de proefkonijnen waren onvoorstelbaar. Dit had ik met TMS nog nooit
meegemaakt. Ze zeiden: “Dit is te gek. Ik vind het fantastisch. Dit is écht lekker, ik voel me
goed.”
Het leek zelfs even alsof hij ze een drug had toegediend. “We denken dat ze daar misschien
een beetje high van werden”, zegt Schutter. Het cerebellum staat in verbinding met het
gebied in de hersenen waar de vrolijk makende stof dopamine wordt aangemaakt. Mogelijk
zorgt TMS voor de productie van extra dopamine.
Schutter heeft inmiddels subsidie voor verder onderzoek gekregen van de Nederlandse
Organisatie Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), die onderzoeken van topkwaliteit financiert.
Als het systeem echt blijkt te werken, wil de psycholoog nagaan hoe ziekenhuizen gebruik kunnen
maken van TMS. Dat zal nog jaren van experimenteren vergen. Pas daarna is duidelijk of TMS
verlichting kan geven aan mensen met een depressie of veel pijn. En of Schutter een grote,
wereldverbeterende ontdekking heeft gedaan en Nederland weer eens een Nobelprijs in de wacht
sleept.
De psycholoog heeft er zin in. En als het echt werkt, kan TMS dan misschien ook een fijne
manier zijn om op een feestje uit je bol te gaan? “Tja, alles is mogelijk’, zegt Schutter. “Maar
het zou al heel mooi zijn als we hiermee straks in ziekenhuizen echt mensen gaan helpen.” […]
De positieve effecten die Schutter bereikte door behandeling van het cerebellum met
magneten maken bovendien ook nog eens extra aannemelijk dat het cerebellum
betrokken is bij het oppikken van veldinformatie.
De hersenstam bevat behalve de substantia nigra, het ventrale tegmentum en de raphe-kernen
nog meer onderdelen. Ook de locus coeruleus en de reuzecellen van de formatico reticularis
liggen in de hersenstam, zodat ook aannemelijk is dat het cerebellum gerelateerd is aan de
droomfunctie.
Het voorgaande draagt volgens mij voldoende evidentie aan voor de betrokkenheid van
het cerebellum bij het geheugen en bewustzijns-verruiming in de vorm van dromen,
hallucinaties, geïnspireerde ‘invallen’, BDE’s en sterfervaringen.
Bij de beschrijving van de opbouw van het cerebellum lees ik o.a.:
[...] Op grond van fylogenetische studies zijn aan het cerebellum oude (vroeg ontwikkelde, bij
alle gewervelde dieren aanwezige) en nieuwe (laat ontwikkelde, alleen bij zoogdieren
aanwezige) delen te onderscheiden: lobus flocculonodularis en corpus cerebelli, die worden
onderscheiden in een anterior en posterior deel[…]
[...] Lobus flocculonodularis. Hij is samen met de lingula het oudste deel (archicerebellum).
Door zijn vezelverbindingen is hij functioneel verbonden met de vestibulariskernen
(vestibulocerebellum).
Lobus anterior corporis cerebelli. Dit is een oud deel, dat met zijn middelste, tot de worm
behorende deel en met andere delen van de worm het palaeocerebellum vormt. Hierin
eindigen de spinocerebellaire banen voor de proprioceptive sensibiliteit uit de musculatuur
(spinocerebellum).
Lobus posterior corporis cerebelli. Dit is het nieuwe deel (neocerebellum), dat bij primaten
sterk vergroot is en essentieel bijdraagt aan de vorming van de hemisferen van de kleine
239
hersenen. Hierin eindigen via de ponskernen de grote corticocerebellaire banen van de
schors van de grote hersenen (pontocerebellum) en ligt het apparaat voor de fijne regeling
van de willekeurige bewegingen.
Een overzichtstekening van het cerebellum met de worm in het midden doet denken aan een
platte vis, met als oudste deel de kop en de staart, waartussen het nieuwere deel is ontstaan.
Het doet me denken aan de als ‘drijvende batterij’ beschreven sidderaal, waarbij de twee
elektrische polen polen zich respectievelijk aan het kop- en staartgedeelte bevinden. Die ‘kop’
en ‘staart’ van het cerebellum vormen de oudste delen van dit orgaan, die bij alle vertebraten
aanwezig zijn, dus ook bij vissen en amfibieën. De worm van het cerebellum bevat relatief
veel zink en koper en dat doet denken aan de positieve en negatieve elektroden in de accubak
van Volta.
Uit de beschrijving van de opbouw van het cerebellum wordt ook duidelijk dat het cerebellum
gekoppeld is aan de hersenstam en de grote hersenen.
Voordat de modernere hersenonderdelen evolueerden en het bewuste episodische en
semantische geheugen ontstonden, bestond er ook al zoiets als een geheugenfunctie voor
morfogenetische, procedurele en overlevingsgerichte ervaring. Dat zetelde in het cerebellum
en funtioneerde op onbewust – instinctmatig – niveau. Ontvangst van deze soort
veldinformatie verliep volgens mij via de centrale worm van het cerebellum.
In mijn studie naar de dynamiek van het veldcontact bespreek ik de werking van de elektroreceptoren van de vissen die waarschijnlijk ook geldig is voor de worm van het cerebellum.
De knolvormige receptoren van vissen zijn afgestemd op hogere frequenties, meestal een paar
honderd Hz, dat valt dan binnen het frequentiebereik van het menselijk gehoor. Maar het
interessante aan die knolvormige receptoren is het gegeven dat het ‘inpandige’ orgaantjes zijn
waarbij - in een soort onderhuidse ‘holte’ (0,2 mm) - een aantal elektrisch gevoelige
zintuigcellen ligt die de ontvangen elektrische prikkels via zenuwen naar de hersenen
transporteren, waar de ontvangen signalen worden geïnterpreteerd. Die holten worden door
vijf tot tien lagen cellen van het buitenwater afgesloten. Deze cellagen geven de
spanningspulsen afkomstig van een elektrisch orgaan (van b.v. een andere vis) door naar de
bodem van de knol waar de zintuigcellen liggen (condensatorwerking).
Er is bij de (elektrische) vis dus sprake van zintuigsystemen, die zich als parallelle paden
gedragen, waarlangs informatie aan het centrale zenuwstelsel wordt doorgegeven.
Het cerebellum fungeerde bij de onze verre reptielenvoorouders in feite als het grote brein.
Met het voortschrijden van de evolutie dook het cerebellum onder en het cerebrum nam de
macht over het zich verder ontwikkelende bewustzijn over. Aanvankelijk leefde de eerste
vertebraten nog uit een ‘groepsbewustzijn’, dus via een ‘met elkaar gedeeld bewustzijnsveld’.
Het cerebellum is gerelateerd aan het onbewuste deel van onze geest en onbewuste processen.
Het cerebellum ging in zijn ondergrondse positie echter door met evolueren en wordt nu door
sommigen gezien als het hoogst ontwikkelde orgaan dat tot nu toe door de evolutie werd
voortgebracht. Het wordt wel beschouwd als zetel van paranormale krachten en is een
verbindende schakel met de onbewuste velden van informatie-opslag. Het cerebellum speelt
een rol bij het doorgeven van informatie uit de wereld van het onbewuste naar de wereld van
de bewuste gewaarwording die zetelt in de neocortex.
Op zondagavond 12-6-2005 zond Discovery Channel een documentaire uit over het
onderwerp ‘Bewustheid tijdens operaties’. Hierin werd onder meer een merkwaardige
ervaring belicht van een psychotherapeut met de naam John Robinson. Ik geef de
geschiedenis kort weer:
240
• De in 1946 geboren Robinson ondergaat op 14-jarige leeftijd een openhartoperatie die naar
wens verloopt. De jonge Robinson herinnert zich totaal niets van de operatie en geneest
voorspoedig.
• In juni 2000 krijgt Robinson last van artriale fibrillatie en wordt naar het hospitaal gebracht.
Daar wordt hem onder narcose een aantal elektroshocks toegediend om zijn hartslag te
normaliseren. Hij ontwaakt uit zijn narcose, voelt zich goed en gaat weer naar huis en
hervat zijn werkzaamheden.
• Enkele weken later ontwaakt er een vreemd gevoel in zijn borst, dat allengs toeneemt. Hij
ervaart afschuwelijke pijnen in zijn borst, alsof de borstholte met een scherp mes werd
opengesneden. Hij wordt rusteloos, houdt automatisch vaak een hand op zijn borst, raakt
snel afgeleid en uiteindelijk geestelijk uitgeput. Lichamelijk is er niets aan de hand.
Niemand weet raad met deze klachten.
• Zelf denkt hij uiteindelijk dat zijn klachten zijn terug te voeren op de ‘herinnering’ aan die
hartoperatie in zijn jeugd, waarvan hij zich tot voor de elektroshocks nooit iets had
herinnerd. Deskundigen concluderen dat het moet gaan om een herbeleving van die
operatie, waarbij hij volledig onder narcose was.
• Dan komt dr. Peter Sebel aan het woord. Deze vertelt dat onderzoek uitwijst dat onder
lichte narcose herinneringen worden opgeslagen. Het is zelfs mogelijk om mensen onder
narcose te trainen in het onthouden van woorden. Testen wijzen uit dat er daadwerkelijk
woorden werden geleerd, terwijl de proefpersonen zich absoluut niets kunnen herinneren
van deze leerprocessen. Volgens dr. Sebel vertragen narcosemiddelen de communicatie
tussen neuronen zodat de cognitieve activiteiten langzaam uitvallen. Ook is al bekend dat
verdrongen herinneringen een indirect geheugen vormen. Voor Robinson lijkt het alsof hij
de operatie toch bewust meemaakte en door de invloed van de elektroshocks de
verdrongen herinnering eraan weer terugkreeg. Maar het blijft vreemd dat hij als jongen
geen enkele herinnering of naar gevoel overhield van zijn openhartoperatie. Die
herbeleefde ervaring betrof bovendien slechts ‘gewaarwordingen’ en geen cognitieve
beschrijving van de operatiekamer en de mensen en apparaten die bij deze operatie
betrokken waren. Wat kon er aan de hand zijn?
Aangezien narcosemiddelen de communicatie tussen neuronen in de hersenen lamleggen, kan
de hippocampus niet betrokken zijn geweest bij de informatie-opslag omtrent de operatie, die
niet bewust werd beleefd en ook niet bewust werd doorgegeven aan de hippocampus of
ammonshoorns. Toch werd de onbewuste lichamelijke gewaarwordings-ervaring kennelijk
opgeslagen.
Geheugenopslag op onbewust niveau zal anders verlopen dan die op bewust niveau, waarbij
juist ook de emotionele heftigheid van de ervaring meespeelt bij de mate van het vuren door
neuronen, hetgeen dan weer de amplitude bepaalt van de opgeslagen informatie.
Tijdens de onbewuste toestand van de narcosepatiënt met zijn vertraagde hersengolven wordt
er meer DMT geproduceerd. Samen met de toegediende pijnstillers levert dat heel veel
peptiden op die bij afbraak een relatief grote hoeveelheid ‘vrije-katabole-energie’ oplevert.
Hierdoor krijgt deze ‘niet bewust gemanifesteerde bewustzijnservaring’ als energieke afdruk
een grote amplitude in de aura, waardoor ze automatisch wordt bijgeschreven in het quantumLTG, zonder ooit bewust ervaren te zijn geworden.
Ook het leren van woordjes onder narcose berust volgens mij op het gegeven van een grotere
DMT-productie die de op onbewust niveau ervaren woordjes bij hun energieke codering een
grote amplitude meegaf, zodat ze werden opgeslagen.
Of het bewustzijn bewust ervaren wordt of niet, het bewustzijn registreert onmiddellijk en
omdat bewustzijn primair gedragen wordt door de quantumvelden, wordt bewustzijnsinformatie – mits de amplitude maar hoog genoeg is - ook meteen in de velden opgeslagen.
241
De geleerde woordjes werden via een of ander associatiemechanisme opgehaald uit het
geheugenveld en aldus bewust gemaakt.
Van de aanwezigheid van de operatie-informatie was Robinson zich niet bewust en deze werd
dan ook niet bewust via een zoekactie uit zijn geheugenbestand opgevist. Toch diende deze
zich ongevraagd aan.
Ik neem aan dat de elektroshocks zorgden voor een langdurige vergroting van de amplitude
van de informatie in de aura, die in feite alle mogelijke informatie bevat. Daardoor kwam
deze informatie boven een bepaalde waarnemingsdrempel uit. De worm van het cerebellum
registreerde deze informatie en gaf ze – na bewerking in de hemisferen van het cerebellum door aan de hersenstam en de grote hersenen. Omdat de ervaring was opgeslagen als
‘gevoelsgewaarwording’ hoorde bij de herbeleving geen cognitief, visueel of auditief aspect.
Het enige wat gebeurde was de projectie van de eerdere gevoelservaring. Ook op onbewust
niveau bleef de ervaring aandacht vragen, zodat Robinson concentratiestoornissen opliep en
geestelijk uitgeput raakte.
Deze ervaring levert tevens evidentie voor de veronderstelling dat geheugenopslag ook
plaatsvindt tijdens de diepe slaap.
Robinson kreeg last van een herbeleving doordat zijn cerebellum de ervaringsinformatie
vanwege de verhoogde amplitude registreerde. Normaliter zorgt een trigger of gerichte
zoekactie ervoor dat bepaalde info komt ‘bovendrijven’. Maar soms krijgen mensen ‘zomaar’
informatie opgedrongen. Die kan bestaan eigen eigen ervaringen, maar vaak ook uit
ervaringen in de vorm van manifestaties van ‘vreemde’ bewustzijnsinhouden, zoals
bijvoorbeeld bij schizofrenie het geval is. Dan spreekt men van hallucinaties van auditieve of
visuele aard. Maar ook andere gewaarwordingen kunnen voorkomen.
De vraag rijst ook waarom niet iedereen die elektroshocks ontvangt last krijgt van dit soort
hallucinatoire herbelevingen.
Het ruisfilter in het cerebellum
Ik denk dat de mens normaliter is uitgerust met een ‘ruisfilter’ in het cerebellum dat er voor
zorgt dat een teveel aan onbewuste prikkels wordt gedempt ten gunste van de werking van de
bewuste route van de geheugenfunctie die hoort bij het cognitief functioneren. Ik denk ook dat
er in het cerebellum sprake is van een meervoudig ruisfilter, terwijl één van de componenten
van dit filter, het inhiberende GABA, ook in de grote hersenen zorgt voor een demping van
een teveel aan indrukken op bewust niveau.
Toen het bewustzijn nog niet tot een echt wakker waakbewustzijn was ontwikkeld en de
modernere breinstructuren nog niet waren ontwikkeld, functioneerden organismen slechts op
onbewust niveau, waarbij het cerebellum functioneerde als het hele brein. Toen was
prikkelgeleiding in het cerebellum heel belangrijk voor de aansturing van organismen.
Naarmate het bewustzijn ontwaakte en de jongere geheugen- en cognitieve functies zich
ontwikkelden, begon de mens zich als individu zelfbewust te ontwikkelen en daarbij zouden
al die collectieve prikkels op onbewust niveau alleen maar voor verstoring zorgen.
Die prikkels op onbewust niveau moesten er dus tijdens het functioneren van het
waakbewustzijn worden uitgefilterd, teneinde een rustige concentratie tijdens bewuste
bezigheden mogelijk te maken. Er werd dus een soort van ruisfilter ontwikkeld dat tijdens de
waakfase prikkels tot een bepaalde amplitude zou dempen en alleen de sterkere prikkels die
behoorden bij actief gehanteerde informatie - die daardoor een grotere amplitude krijgt –
doorlaten en verder geleiden. Dit systeem is het meest actief tijdens de kortere hersengolven
en vertraagt naarmate de hersengolven langer worden. Tijdens de slaap valt het systeem uit.
242
Ook in waaktoestand is het soms nodig om een teveel aan prikkels uit te filteren teneinde een
goede concentratie te kunnen waarborgen en niet doodmoe te worden van overprikkeling.
Het ruisfiltersysteem syteem bestaat volgens mij uit twee componenten, namelijk de GABAdynamiek plus de Purkinjecellen. De cellen van Purkinje zijn gerelateerd aan de productie van
het inhiberende GABA. Als de inhibitie voor een deel wegvalt door een afnemende GABAproductie, of altijd al onvoldoende is geweest door een te geringe hoeveelheid Purkinje-cellen,
dan wordt men overspoeld met informatie. Door de verminderde inhibitie worden er teveel
prikkels doorgegeven naar de overige delen van de hersenen en hersenstam.
Dan ontstaat een continue staat van verhoogde (diffuse) prikkeling van bijvoorbeeld ook het
limbisch systeem. Ik zal eerst de dynamiek van de Purkinjecellen en de inhiberende
neurotransmitterstof GABA nader bespreken.
De Purkinje-cellen in het cerebellum
Behalve zijn functies ten behoeve van de beweging van de mens in zijn ruimte en de
‘uitbeelding’ van energetische info middels de sensorische modaliteiten, is er nog een belangrijke
functie van de kleine hersenen te vermelden, namelijk de functie van ‘ruisfilter’.
De schors heeft in alle delen van de kleine hersenen dezelfde opbouw, namelijk: de moleculaire
laag, de laag van Purkinje-cellen en de korrellaag.
• De eerste laag bevat twee soorten zenuwcellen: de buitenste stercellen en de binnenste
stercellen of korfcellen.
• De tweede laag wordt gevormd door de grote zenuwcellen ofwel Purkinje-cellen., waartegen
de derde laag ligt.
• Deze derde laag is de buitengewoon celrijke korrellaag met korrelcellen en daar tussenin hier
en daar grotere elementen, de Golgi-cellen.
Purkinje-cellen zijn de grootste en meest karakteristieke cellen van de kleine hersenen. De
primaire dendrietenstam splitst zich bij deze cellen verder in steeds fijnere vertakkingen, totdat er
een ‘dendrietenboom’ ontstaat. Deze breidt zich, net als de takken van een leiboom,
tweedimensionaal in een vlak uit. De Purkinje-cellen vertonen een zuiver geometrische
rangschikking en vormen op relatief regelmatige afstanden een rij tussen korrel- en moleculaire
laag. De fijne eindvertakkingen van de ‘bomen’ zijn bezaaid met korte uitstulpingen, de ‘doorns’.
Een Purkinje-cel draagt circa 60.000 van deze doornsynapsen.
De Purkinje-cellen in de worm en flocculus bevatten als transmitter voor een groot deel het
neuropeptide motiline. Deze neuropeptiden zijn stoffen die zich willen binden aan
opiaatreceptoren, waarvan bijvoorbeeld de locus coeruleus kernen en amygdala zo rijk zijn
voorzien. Het merendeel van deze neurotransmitterpeptiden komt voor in specifieke zenuwbanen
in hersengebieden met belangrijke, duidelijk onderscheiden functies. Hieruit is af te leiden dat
deze peptide-transmitters hoogstwaarschijnlijk een belangrijke functie vervullen bij
gedragsprocessen.
Bij een sterk vergrote worm zal er dus relatief veel neuropeptide beschikbaar zijn om zich te
binden aan de locus coeruleus kernen, terwijl bij een onderontwikkelde worm er relatief weinig
peptide-transmitterstof aanwezig is.
Deze inhiberende neuropeptiden van de Purkinjecellen beïnvloeden de locus coeruleus neuronen,
die zo’n wijd verspreide invloed hebben op de hersenen, met name in het corticale gebied. Door
de remming van de locus coeruleus zullen er weinig tot geen bewuste sensorische
gewaarwordingen optreden, terwijl door te weinig Purkinjecellen de locus coeruleus
onvoldoende geremd wordt er er veel bewuste ‘verbeeldingsactiviteit’ zal zijn.
243
Daarnaast zorgt de afbraak van peptiden voor een vergroting van de hoeveelheid
quantumdeeltjes in de aura, waardoor de amplitude van de informatie in de aura toeneemt en
daardoor beter door organismen wordt ontvangen.
Die neuropeptiden van het cerebellum hebben dus een dubbele functie: enerzijds versterken ze
het informatie-aanbod en anderzijds zorgen ze ervoor dat niet opgepikte informatie op bewust
niveau wordt ervaren. Daarbij lijkt het me niet onmogelijk dat dezelfde neuropeptiden
tegelijkertijd de reuzecellen van de formatica reticularis activeren.
Men veronderstelt al dat een groep '
reuzecellen'van de formatico reticularis de REM-slaap
veroorzaakt. Gedurende deze korte periode van activiteit zenden de reuzecellen, met hun talrijke
vertakkingen, opwekkende impulsen naar vele hersendelen, met name naar de cortex.
Deze dynamiek zou verklaren hoed het cerebellum betrokken is bij het droomproces.
De axonen van de Purkinje-cellen die eindigen aan de neuronen van de subcorticale kernen (van
de kleine hersenen en vestibulariskernen) werken niet prikkelend maar remmend. Deze
Purkinje-cellen zijn inhiberende neuronen met een hoog gehalte aan GABA, die een sterk
remmende invloed hebben op de zenuwcellen van de kleine hersenkernen, die voortdurend
prikkels ontvangen via de axonencollateralen van de afferente vezels. Een verdere voortgeleiding
van deze impulsen kan echter niet geschieden omdat de kernen onder de remmende controle van
de Purkinje-cellen staan. Pas als de Purkinje-cellen door inhiberende ‘schakelneuronen’ zelf
geremd worden, valt hun eigen remmende werking weg. Dan volgt in de betreffende kerndelen
een voortgeleiding van de prikkel.
De inhiberende schakelneuronen worden gevormd door de stercellen, de korfcellen en de Golgicellen. Ze worden door elke binnenkomende impuls geprikkeld
De Purkinjecellen bevatten dus twee soorten inhiberende stof. Enerzijds het inhiberende
neuropeptide motiline dat de locus coeruleus verlamt en anderzijds het inhiberende GABA.
Als GABA aan de bijbehorende receptorplaatsen op een neuron bindt, wordt de vuursnelheid van
dat neuron vertraagd.
De Purkinjecellen kunnen op hun beurt weer door drie verschillende schakelneuronen zelf
worden geremd. En dat lijkt er op te wijzen dat de Purkinjecellen op verschillende manieren
in hun transmitterfuncties kunnen worden geremd en dat levert zeven mogelijke toestanden op:
• Remming van alleen het neuropeptide motiline, dat de locus coeruleus stil legt.
• Remming van alleen GABA, dat de vuursnelheid van neuronen vertraagt.
• Remming van zowel motiline als GABA, totaal en in wisselende verhoudingen.
• Geen remming van de Purkinjecellen.
Deze 7 toestanden zouden gerelateerd kunnen zijn aan verschillende hersenfrequenties- en
toestanden: bêta-, alfa-, thêta- en deltastaat, REM-slaap, en bewustzijnsverruiming in
wakende toestand door meditatie of gebruik van bewustzijnsveruimende middelen zoals
synthetische DMT.
Ik denk dat dit afwisselend wel, niet en ook nog verschillend inhiberen door de Purkinjecellen
is gerelateerd aan de lengte van de hersengolven en het al of niet meespelen van endorfinen,
peptiden, DMT en aanverwante bewustzijnsverruimende stoffen.
Naast de lichaamseigen peptiden en bewustzijnsverruimende synthetische peptiden is er nog
een categorie variabelen die bij autisten en mensen met een schizofrene aanleg hallucinaties
kan veroorzaken.
• De overprikkeling door een koemelk-intolerantie - waarbij men in de hersenen ‘koemelkmorfine’ aantreft in de vorm van peptiden.
244
• De verhoogde afbraak van fofolipiden door iPLA2, - waarbij extra energie vrijkomt in de
vorm van peptiden (afbraakproducten) die een opiaatachtige werking hebben doordat ze
zich kunnen binden aan de opiaatreceptoren van bijvoorbeeld de hippocampus. Door deze
vrijgekomen peptiden – die ook weer afgebroken zullen worden - ontstaat er bij dat
katabolische proces nog een andere en subtielere vorm van energie, namelijk
quantumdeeltjes die de aurainformatie een grotere amplitude verschaffen.
• Ook een verstoorde acetylcholine-dynamiek behoort tot de mogelijkheden. Hierbij vindt
een verhoogde afbraak van acetylcholine plaats in choline en coenzym A, hetgeen ook
weer meer quantumdeeltjes oplevert.
• Via zink- en magnesiumgebrek kan er dus sprake zijn van enkele elkaar versterkende
overprikkelingsprocessen, zoals de koemelk-intolerantie, de verhoogde afbraak van
fosfolipiden door iPLA2 en de verstoorde acetylcholine-dynamiek.
Het eerste systematische onderzoek aan de hersenen van autisme-patiënten werd gedaan door
Edward Ritvo aan de universiteit van Los Angeles. In vergelijking met gezonde hersenen,
tonen die van autisten een abnormale ontwikkeling van de kleine hersenen, die een relatief
zeer gering aantal Purkinje-cellen hebben, dus die cellen die onder meer tot taak hebben
om de indrukken die op ons afkomen aan te passen.
Bij dit onderzoeksverslagje werd er verder geen melding van gemaakt welke delen van het
cerebellum in groei waren achtergebleven, maar elders vond ik al dat het hoofdzakelijk gaat over
de worm, die veel exciterende neuropeptiden bevat in haar Purkinjecellen. Maar omdat de
ontwikkeling van de worm centraal staat bij de groei van de aanliggende hemisfeer-segmenten,
ligt het voor de hand dat ook die jongere hemisfeer-delen niet optimaal ontwikkeld zullen zijn en
derhalve weinig inhiberende Purkinje-cellen zal bevatten. ‘Ruisfilter’ en ‘afbeeldingsmodule’
zullen beiden kunnen disfinctioneren. (zie iets verderop voor dynamiek van inhibitie en ruisfilter)
De link tussen DMT en schizofrenie
Interessant is dat men heeft geconstateerd dat schizofrene patiënten vaak langere perioden met
langere hersengolven te zien geven, hetgeen zou kunnen wijzen op een toename van een
ruimere bewustzijnsactiviteit tijdens het waakbewustzijn. Bij schizofrenen zou tijdens het
waakbewustzijn de productie van DMT kunnen zijn geactiveerd, in combinatie met een te
geringe remming van prikkels in het cerebellum.
Ik vermoed daarom dat er bij schizofrenie sprake is van een fylogenetische terugval in de
ontwikkeling van breinstructuren, waardoor een schizofrene patiënt in zijn ervaringen tendeert
naar de evolutionair oude toestand waarin organismen op onbewust niveau functioneerden via
hun cerebellum en ook overdag DMT – ofwel de dierlijke variant DSIP - aanmaakten
teneinde een sterke communicatie te kunnen onderhouden met hun velden. Daarbij hoorde
dan ook geen prikkeldemping in het cerebellum en hoefden ook geen prikkels in de grote
hersenen geïnhibeerd te worden.
Ik vermoed dan ook dat de hypothalamus – die normaliter de aanmaak van DMT dicteert - bij
schizofrenen ontwikkelingsstoornissen te zien zal geven in de zin van andere licht-drempelwaarden voor de omslag van de serotonineproductie in die van melatonine en DMT. En ook
de aanmaak van inhiberende stoffen zal verlaagd zijn. Inmiddels is uit onderzoek al wel
bekend dat bij autisten met positieve verschijnselen - zoals hallucinaties – het cerebellum
onderontwikkeld is, in die zin dat er veel minder Purkinjecellen gevormd zijn. Bovendien zijn
ook de frontale lobben minder goed ontwikkeld.
De filosoof Kant en het ruisfilter
245
De filosoof Kant (1724-1804) dacht ook over het ‘ruisfilter’ na en wees erop dat de
menselijke perceptie selectief moet zijn omdat we anders overweldigd zouden worden door de
grote hoeveelheid informatie die onze zintuigen opslaan. Hij had opgemerkt hoe de perceptie
die onze zintuigen ons van de wereld verschaffen, wordt vervormd door onze aangeboren
gevoelens. Filosoof Immanuel Kant was de mening toegedaan dat we allemaal een ‘filter’ in
onze geest hebben waardoor we een uiterst menselijke kijk op de ‘realiteit’ hebben om mee te
werken.
Valt dat (biologische) filter uit, dan kunnen we overspoeld worden door verwarrende
percepties uit een andere realiteit, een realiteit die door velen ontkend wordt. En degenen die
met dit laatste worden belast noemen we ‘gestoord’ of gek, terwijl het in feite gaat om een
biochemische (ontwikkelings) afwijking van het cerebellum en andere breinstructuren,
waardoor ze zich niet kunnen onttrekken aan ongewenste contacten met bewustzijnsinhouden
uit de quantumvelden en/of last hebben van ‘groteske vertekeningen’ van de alledaagse
realiteit.
Een Fins laboratorium dat met behulp van de MEG-techniek onder meer schizofrene
patiënten bestudeerde kon aantonen dat tijdens auditieve hallucinaties het gehoorcentrum in
de hersenen activiteit vertoont. Dr. Mäkelï zegt daarover: “Wat ze horen, is dus even reëel als
gewoon geluid.”
Het maakt dus niet uit of het auditieve centrum in de hersenen wordt gestimuleerd door
indrukken in de golflengtekwaliteit van energie of door indrukken vanuit de digitaal
gecodeerde quantumkwaliteit van energie.
Zoals ik al eerder naar voren bracht, denk ik dat schizofrenie te behandelen is met BRT. Want
de onderontwikkelde hersenstructuren zullen zich alsnog verder kunnen ontwikkelen en bij
voldoende essentiële stoffen – zoals zink – zal ook de GABA-productie zich normaliseren.
John Robinson kreeg hartritmestoornissen. Misschien onder invloed van stress? En anders had
hij misschien na de enerverende ervaring met de ziekenhuisopname voor hij met spoed
elektroshocks kreeg toegediend last van stress vanwege de mogelijke kans op herhaling? Was
zijn zinkspiegel al aan de lage kant of daalde zijn zinkspiegel in de weken na de elektroshocks
vanwege stress? Als dat het geval was, dan zou daardoor de productie van het hiberende
GABA afgenomen kunnen zijn, zodat de opgedoken onbewuste herinnering aan zijn eerdere
open-hart-operatie niet voldoende kon worden geïnhibeerd?
In ieder geval leggen de observaties bij de ‘helende harten’ en de ervaring van Robinson wel
een link tussende functies van het cerebellum, de wereld van de quantuminformatie, de
dynamiek van het geheugen, dromen, koortsdromen (ijlen), hallucinaties, inspiratie/intuïtie,
BDE’s en andere sterfervaringen.
De link tussen veldinformatie en een conversiestoornis
Ik denk dat aan de opsomming in de vorige alinea ook nog de grotendeels onbegrepen
conversiestoornis moet worden toegevoegd. Ik citeer even uit het Woordenboek van de
psychologie, door A.S. Reber, 1993, Bakker:
[…] Conversiestoornis. Een psychische stoornis behorende tot de somatoforme stoornissen,
die gekenmerkt wordt door de ‘conversie’of omzetting van een psychisch probleem in een
lichamelijke ziekte. In eerste instantie lijkt een somatische aandoening een juiste diagnose,
maar bij nader inzien zijn de symptomen daarvoor te vaag en incoherent en lijkt een
psychische oorzaak een betere verklaring van de klachten (met name indien er ten tijde van de
manifestatie van de klachten ook sprake was van een psychisch conflict en wanneer de ziekte
gunstige bijkomende gevolgen heeft, zoals het kunnen vermijden van onaangename taken). De
246
symptomen staan niet onder willekeurige controle (zoals bij nagebootste stoornissen). Ook
bekend als ‘hysterische neurose van het conversieve type’ […]
John Robinson kreeg last van symptomen die deden denken aan een serieuze hartaandoening,
namelijk een toenemende pijn op de borst die uiteindelijk heel fel wordt terwijl hij ook
rusteloos wordt en uitgeput raakt. De symptomen lijken sterk op vaatvernauwing en een
dreigend hartinfarct. Maar afgezien van de eerdere – en met succes behandelde - ritmestoornis
kunnen de artsen geen lichamelijke oorzaak vinden.
Wel verkeerde Robinson na de elektroshocks – en misschien al daarvoor – waarschijnlijk in
een stresstoestand. Een psychisch conflict is te zien als een stresstoestand. Stress kan – via een
daardoor veroorzaakte lagere zinkspiegel – leiden tot een beperktere aanmaak van het
inhiberende GABA, waardoor makkelijker oude herinneringen langs onbewuste weg binnen
komen en zo het parasympatisch zenuwstelsel beïnvloeden.
Bovendien worden er bij stress – behalve cortisol – ook stresshormonen aangemaakt zoals
adrenaline en noradrenaline. Dit zijn peptiden en bij afbraak hiervan ontstaat extra ‘vrijekatabole-energie’ die bijdraagt aan de amplitude van geheugeninformatie.
Onder invloed van een psychisch conflict of stress kunnen vergeten (niet actuele) ervaringen
zich op parasympatisch niveau weer manifesteren als zij niet worden geremd door voldoende
inhiberend GABA.
De klachten van Robinson zouden volgens mij kunnen worden gezien als een
‘conversiestoornis’ die werd veroorzaakt door te weinig GABA en een overvloed aan
stresshormoon-peptiden, waardoor een oude en vergeten ervaring zich alsnog als autonome gevoelsmatige - herbeleving kan manifesteren.
Omdat ervaringsinformatie over de levens heen blijft bewaard, is het ook mogelijk dat
conversiestoornissen in het huidige leven worden veroorzaakt door traumatische ervaringen in
eerdere levens, die vanwege de grote emotionele impact van het trauma ooit al met een sterk
vergrote amplitude werden opgeslagen in de velden.
Deze redenering maakt volgens mij ook duidelijk waarom bij een conversiestoornis en/of
onverklaarbare angsten (obsessieve compulsieve stoornis) of tics (syndroom van Gilles de la
Tourette) de zogenaamde regressie/reïncarnatie-therapie zo effectief kan zijn.
Hetzelfde boek zegt over de obsessieve-compulsieve stoornis (of –neurose):
[…] Een van de angststoornissen, met als kenmerken: herdnekkig terugkerende gedachten en
gevoelens die door de betrokkene zelf als vreemd worden ervaren, of zich tegen de subjectieve
wil in herhalende handelingen; pogingen zich sartegen te verzetten resulteren in spanning en
angst, die verminderen indien men an de dwang toegeeft. In tegenstelling tot stoornissen in de
impulscontrole veroorzaken deze handelingen geen gevoelens van bevrediging […]
Als deze stoornis eenmaal is ontstaan, dan houdt ze zichzelf in stand door de productie van
zinkvretend cortisol en peptide stresshormonen die door deze ervaringen worden gegenereerd.
Door deze mensen in trance te brengen worden de hersengolven vertraagd en komt de
productie en afbraak van DMT op gang, waardoor cliënten toegang krijgen tot meer
ervaringsinformatie dan gebruikelijk. Magneetveldtherapie (cerebellum) kan dit versterken.
Hierdoor kan inzicht verkregen worden in de herkomst van de in dit leven ervaren symptomen
en kan eventueel ook verwerking plaatsvinden. Hierdoor neemt de amplitude van de
traumatische informatie af en wordt men er in de toekomst niet meer ongewild door lastig
gevallen.
247
De productie van het zinkafhankelijke GABA zal zich normaliseren en de amplitude van de
aura zal weer terugkeren naar normale waarden tijdens het waakbewustzijn.
Dat frequente – en niet in een gewone context te plaatsen - nachtmerries een nachtelijke
variant zijn op dezelfde dynamiek als de conversiestoornis begrijpelijk.
Bewustzijnsverruiming in de stervensfase
Behalve DMT worden er in de stervensfase van mensen ook vaak pijnstillende peptiden
aangemaakt. De katabolische afbraak van al deze peptiden kan in korte tijd leiden tot een
relatief grote aanvulling van de aura met informatiedragende quantumdeeltjes, waardoor het
contact met de morfogenetische velden van de soort in korte tijd enorm versterkt kan worden.
Ik denk dat dit gebeurde bij de mensen die overleden aan een acuut hartinfarct.
Bij een hartinfarct neemt de zuurstoftoevoer in het bloed af, waardoor de hersenen minder
zuurstof ontvangen en de ATP-productie door de Krebscyclus afneemt. De aura wordt
hierdoor ijler en zwakker, hetgeen de ontvangst van bewustzijnsinformatie verzwakt. Ook
hevige infectieziekten verzwakken de aura doordat veel aura-energie nodig is voor de
aanmaak van afweercellen. Hierdoor vertragen de hersengolven, hetgeen geregistreerd wordt
door de hypothalamus, die men rekent tot de reticulaire formatie in de hersenstam. Deze
centrale hersenkern vormt een systeem dat het bewustzijn in stand houdt en dit systeem
handhaaft ook tijdens onbewuste situaties nog een aanzienlijk activeringsniveau.
Normaliter zorgt de verminderende intensiteit van het licht ervoor dat de hersengolven
vertragen, maar ook zuurstoftekort, hevige infecties en meditatie kunnen tot lagere
hersenfrequenties leiden.
De reticulaire nucleus van de thalamus registreert de lagere frequenties van het licht of die
van de hersengolven en geeft aan de hand daarvan opdracht aan de epifyse om – recht
evenredig met de afname van de lichtintensiteit en/of de vertraging van de hersengolven –
DMT en melatonine te produceren. Deze DMT prikkelt limbische structuren zoals de
hippocampus en de amygdala en de locus coeruleus in de hersenstam en wordt meteen daarna
afgebroken, waarbij quantumenergie vrijkomt.
Kunstmatig toegediende DMT doet hetzelfde als lichaamseigen DMT, met dit verschil dat er
tijdens het waakbewustzijn bij voldoende lichtintensiteit door kunstmatig toegediende DMT
relatief minder serotonine wordt gebonden, waardoor het bewustzijn helderder blijft en er
geen slaap optreedt. Daarom kan deze vorm van bewustzijnsverruiming zich afspelen tijdens
het waken en vindt er dus ook geen afscherming plaats tegen een overmaat aan veldinformatie.
Daarom zijn bewust opgewekte psychedelische ervaringen meestal heftiger dan dromen.
Bij de stervenden die ook veel pijnstillende peptiden aanmaken zal de bewustzijnsverruiming
ook kunnen optreden zonder dat er sprake hoeft te zijn van echte slaap, maar is het naderen
van de thêtastaat al voldoende om tussen de stoffelijke geliefden rond het sterfbed ook Jezus,
Maria of engelen te zien staan en nog weer allang vergeten herinneringen op te halen.
Bij het sterven – aan een hartinfarct - is sprake van een toenemend gebrek aan zuurstof en een
afnemende hoeveelheid aura-energie. De prikkel tot aanmaak van DMT genereert dan nog
even een forse hoeveelheid ‘vrije-katabole-energie’ die kan leiden tot een kort moment van
‘paranormale’ waarnemingen in de thêtastaat en daaraan gekoppelde versterking van het
contact met de morfogenetische velden, die resulteert in een versterkte activiteit door de
stamcellen. Maar als deze laatste oppepper door middel van DMT-energie is opgebruikt, raakt
de aura snel uitgeput, komt het veldcontact onder de minimum grenswaarde en treedt na dit
‘laatste heldere moment’ de dood in.
De kwaliteit van het veldcontact kan op zo’n sterfmoment die van een axolotl benaderen en
daarom kunnen de stamcellen tijdens de stervensfase nog aangezet worden om zo snel
248
mogelijk de ontstane weefselschade te repareren door het genereren van nieuwe spier- en
bloedvatcellen.
Deze dynamiek levert evidentie voor mijn veronderstelling dat extra versterking van het
veldcontact door versterking van het menselijk energieveld via bioresonantie een
herstellend effect kan hebben op de mens.
Het zou voor de hand kunnen liggen om te trachten regeneratie van weefselschade te
bewerkstelligen door het regelmatig en gedoseerd toedienen van DMT, omdat dit als
lichaameigen stof onschadelijk zou moeten zijn. Maar omdat DMT – als hallucinogene stof –
de neiging heeft tot misbruik te leiden, of beangstigende ervaringen te bewerkstelligen, lijkt
het me niet verstandig om deze stof voor therapeutische doeleinden te gebruiken, hoewel
DMT-houdende stoffen – zoals paddestoelen en enkele planten al sinds mensenheugenis door
bepaalde culturen wél hiervoor werden aangewend. Bij kunstmatig aangewende DMT is er
immers ook geen bescherming tegen te sterke hallucinaties, zoals bij de door de hypothalamus
geïnspireerde natuurlijke DMT-productie wel gebeurt.
249
Een link tussen het schadelijke THC (marihuana), schizofrenie en DMT
Momenteel wordt marihuana (spaarzaam) gebruikt als therapeutisch middel, waarbij dan
schizofrenie geldt als contra-indicatie, omdat marihuana de neiging tot hallucineren kan
versterken. Ik veronderstel dat de link tussen marihuana en hallucineren niet primair ligt in het
bestanddeel THC, maar dat THC in dit geval een indirect werkend bewustzijnsverruimend
middel is, dat op zichzelf geen bewustzijnsverruiming teweeg brengt, maar wel de epifyse
aanzet tot een (grotere) productie van DMT.
Ik citeer even van bladzijde 212 van het boek Melatonine door dr. Reiter.
[...] Van alle bekende manieren om de melatonineproductie te stimuleren is er geen zo
effectief als het roken van marihuana. Marihuana stimuleert de aanmaak van een
prostaglandine, PGE2, wat verband kan houden met het vermogen om de
melatonineproductie te stimuleren. Italiaanse onderzoekers ontdekten dat, wanneer acht
mannen een sigaret rookten die het actieve ingrediënt van marihuana, THC
(tetrahydrocannabinol), bevatte, ze twintig minuten later een aanzienlijk hogere
melatoninespiegel hadden. Na twee uur was de melatoninespiegel 4000 procent hoger dan
aan de basislijn.
Het feit dat het roken van marihuana gepaard gaat met een drastische stijging van de
melatonineproductie verklaart misschien enkele positieve effecten van deze drug.
In een artikel uit 1995 in The Journal of the American Medical Association wordt gemeld dat
dit hallucinogene middel wordt gebruikt om de toxiciteit van chemotherapie tegen te gaan,
migraine te behandelen, intra-oculaire druk te verlichten, pijn te bestrijden,
menstruatiekrampen te behandelen en bij milde gevallen van wasting-syndroom bij
aidspatiënten. Het is bewezen dat melatonine al deze aandoeningen verlicht [...]
Marihuana bevat meer bestanddelen dan THC en zelf heb ik het vermoeden dat de pijn- en
krampbestrijding plus de reductie van misselijkheid bij chemotherapie ook worden
veroorzaakt door de cannabinoïden in marihuana.
Recentelijk is nog een voordelige eigenschap van THC en de cannabinoïde ‘anandamide’
bekend geworden die – volgens het proefschrift van dr. Mario van der Stelt in 2002 - zou
zorgen voor bescherming van zenuwcellen.
Om dit laatste te onderbouwen citeer ik een stukje uit de Nederlandstalige samenvatting van
de genoemde dissertatie met de titel ‘Het Endocannabinoide Anandamide, Metabolisme &
Neuroprotectie’.
[…] De relatie met acute hersenziekten
Glutamaat is niet alleen belangrijk voor normale communicatie tussen zenuwcellen. Het
speelt ook een rol bij verschillende hersenziekten, zoals de ziekte van Parkinson en amyotrofe
lateraal sclerose (ALS) en in acute hersenschade. Als de concentraties van glutamaat boven
een bepaalde waarde stijgen, dan kunnen de zenuwcellen niet meer omgaan met de
langdurige activatie. De zenuwcellen gaan uiteindelijk dood. Aangezien cannabinoïden de
vrijgifte van glutamaat beperken, speculeerden wij dat THC en anandamide wel eens
zenuwcellen zouden kunnen beschermen tegen acute hersenschade. We hebben deze
hypothese in hoofdstukken vier en vijf op de volgende manier getest.
Zeven dagen oude ratten kregen een injectie in de hersenen met een toxine, waardoor de
hersencellen afstierven. Dit proces werd een week gevolgd met behulp van magnetische
resonantie beeldvormende (MRI) technieken. Een groep ratten kreeg dertig minuten voor de
toxine injectie een oplossing met THC of anandamide. Een andere groep ontving THC of
anandamide plus een stof die de werking van de CB1 receptor blokkeerde en een laatste groep
werd gebruikt als controle groep.
250
Na zeven dagen zagen we dat de groep ratten die THC of anandamide hadden gekregen een
kleiner infarct hadden ontwikkeld dan de controle dieren. De dieren die ook behandeld waren
met de blokker, vertoonden een infarct dat net zo groot (of zelfs groter) was als bij de controle
dieren. Dit wijst er op de beschermende effecten van zowel THC als anandamide via de CB1
receptor tot stand kwamen […]
Via het internet vond ik tamelijk recente informatie omtrent Anandamide, waaronder ook iets
omtrent de dynamiek van pijnbestrijding. Ik citeer:
[…] Scientists reasoned that since morphine is not naturally present in the body, there must be a
natural key molecule with a similar shape that activates this receptor. The natural keys turned
out to be molecules called enkephalins. Although morhpine is just a forgery of enkephalins, it’s
much more powerfull (and more active) than the enkephalins because the key-removing enzymes
can ’t pry it from the receptors. In time, less addictive forgeries (codiene and demerol) were
introduced.
Scientists began to look for receptor sites to explain the action of other drugs and toxins in a
similar way. In 1988, specific receptors were discovered for THC (tetrahydrocannibol, the
active ingredient in marijuana).
THC isn’t found naturally in the body. The existence of a specific ‘bliss receptor’ for THC
implied that it was actually just a forgery of a hitherto unknown natural molecular key. The
key was isolated by Israeli scientist Raphael Mechoulam in 1992: arachidonyl ethanolamide,
later called ‘anandamide’.
Anandamide’s long hydrocarbon tail makes it fat-soluble and allows it to easily slip across
the hydrocarbon-rich curtain that isolates the brain from the bloodstream. Notice that its
three-dimensional shape strongly resembles that of THC. But unlike THC, anandamide is
fragil. It breaks down very quickly in the body. That explains why anandamide doesn’t
produce a perpetual natural ‘high’ […]
Redenering:
De werkzame stoffen van cannabis komen hoofdzakelijk voor aan de top van de stengels. Op
de plek waar in de natuur bij alle planten de meeste IAA aanwezig is als metaboliet van
DMT-achtigen. Zoals nog volgt, is die IAA-metaboliet – en dus ook de DMT-achtige stof betrokken bij de groei en ontwikkeling van planten volgens hun blauwdruk. Voor groei en
ontwikkeling is een goed contact nodig met de morfogenetische velden van de soort. Hiervoor
is de energie van vrije gluonen onmisbaar. We kunnen dus veronderstellen dat het als meest
werkzame stof van cannabis aangemerkte THC (tetrahydrocannabinol) behoort tot de familie
der DMT-achtigen, in die zin dat het een bewustzijnsverruimende eigenschap heeft.
Hoewel er sprake is van een bewustzijnsverruimende eigenschap, denk ik dat het directe
effect hiervan niet buitengewoon groot is, gezien het feit dat het minder snel wordt
afgebroken dan het ook aanwezige anandamide.
Wel is het mogelijk dat THC op indirecte wijze bijdraagt aan de aanmaak van DMT,
waardoor er aan deze THC onterecht een grotere directe bewustzijnsverruimende werking
wordt toegeschreven dan ze in werkelijkheid heeft. Ik denk dat het indirecte effect van THC
het directe effect overtreft. Deze uitleg volgt nog.
Volgens het boek Over de planten der goden, door Richard Evans Schultes en Albert
Hofmann, Spectrum, 1983, bevat van alle bekende plantaardige hallucinogenen alleen THC
geen stikstof. En ik denk dat dat misschien de reden is dat THC wel een indirecte, maar niet
of nauwelijks een directe hallucinogene uitwerking heeft.
Volgens een scheikundeboek is stikstof een twee-atomig molecule met een drievoudige
binding en heeft het een hoge dissociatie-energie (940kJ mol-1).
251
Afbraak van een molecuul ATP levert in vergelijking daarmee slechts 30,6 kJ mol-1 op. Ik
denk dat stikstof de belangrijkste component is van hallucinogene stoffen en dat de
dissociatie-energie van stikstof de grootste bijdrage levert aan de katabole energieopbrengst
van deze verbindingen die ook alle vluchtige koolwaterstoffen bevatten.
Hoewel THC en anandamide beide een CH3-groep bevatten wordt anandamide sneller
afgebroken dan pure THC, waarvan de effecten pas optreden na een half tot één uur.
Dissociatie is het uiteenvallen van een molecule in twee moleculen, atomen, radicalen of
ionen.
Volgens mij is de snelle afbraak van anandamide toe te schrijven aan het stikstof-bestanddeel
dat in THC ontbreekt. En juist die snellere afbraak plus de hoge dissociatie-energie van
anandamide zorgt voor een zodanige piek in het vrijkomen van ongebonden gluonen dat er
bewustzijnsverruiming kan optreden.
THC versterkt dit effect door het gevoeliger maken van de S2-receptoren die de ervaringen
van deze bewustzijnsverruiming waarneembaar maken, zoals uit het hierna volgende zal
blijken.
THC als pijnbestrijder?
In de combinatie van voorgaande citaten lijkt een inconsistentie voor te komen. Ik lees dat
THC zou werken als pijnbestrijder. Maar volgens dr. Reiter (zie eerder citaat) stimuleert THC
de aanmaak van het prostaglandine PGE2.
Volgens blz. 239 van het boek Zink, door Sprietsma, is PGE2 betrokken bij het bevorderen
van de zinkabsorptie uit de darm. Ook blijkt dit PGE2 de zenuwuiteinden gevoeliger te maken
voor pijnmediatoren zoals serotonine. PGE2 plus serotonine zorgen er volgens Sprietsma
samen voor dat er in verhoogde mate pijnprikkels de hersenen bereiken. Dit is strijdig met het
pijnstillende effect dat aan THC werd toegedicht. Ik denk dat het pijnstillende effect moet
worden toegeschreven aan het in 1992 ontdekte anandamide.
Daarnaast denk ik zelf dat juist anandamide – dat als toegediend cannabis-bestanddeel
moeiteloos de bloed-brein-barrière passeert – door zijn snelle afbraak juist bijdraagt aan
bewustzijnsverruiming. Hoe sneller afgebroken, hoe groter de tijdelijke concentratie van vrije
gluonen in de aura. Als endogene stof is de hoeveelheid echter waarschijnlijk niet toereikend
genoeg om tot bewustzijnsverruiming te leiden. Maar dat is ook niet nodig, want voor een
‘natuurlijke high’ beschikt de mens al over het DMT-mechanisme.
Uit de voorgaande citaten blijkt:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
THC verhoogt op de een of andere manier de spiegel van melatonine.
THC stimuleert het ontstaan van PGE2.
PGE2 maakt de zenuwuiteinden in de hersenen gevoeliger voor serotonine, waardoor een verhoogde
sensorische gewaarwording ontstaat, met name ook van pijn.
PGE2 bevordert de zinkabsorptie uit de darm.
Anandamide is een endogene stof die we ook aantreffen als bestanddeel van cannabis.
Anandamide heeft – net als DMT – een korte halfwaardetijd.
Anandamide heeft pijnbestrijdende werking.
We weten al dat:
Melatonine via een zinkafhankelijk enzymatische stap wordt gevormd uit serotonine.
Melatonine verlaagt – als ‘slaaphormoon’ - de hersengolven.
Melatonine de ontvangst versterkt van veldinformatie door polarisatie van het DNA.
DMT kan worden gevormd uit serotonine en uit melatonine.
252
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
DMT gerelateerd is aan S2-receptoren ofwel een bepaald type serotonine-receptoren.
Hieruit kunnen we afleiden dat THC de S2-receptoren in de hersenen ook gevoeliger maakt voor
DMT.
Melatonine verlaagt de hersengolven en juist die verlaging van de hersengolven zet de aanmaak van
DMT in gang. Op deze manier zou THC dus indirect – via het verhogen van de melatonine-spiegel –
de aanmaak van DMT kunnen induceren.
Het is dus geen uit de lucht gegrepen hypothese om te veronderstellen dat THC uit cannabis op
indirecte wijze de endogene aanmaak van DMT induceert, terwijl THC ook nog eens de S2receptoren gevoeliger maakt voor DMT, zodat er een zekere mate van bewustzijnsverruiming kan
ontstaan.
Het is echter wel zo dat de hersengolven door melatonine slechts verlaagd worden tot aan het
slaapniveau, zodat er wel gewaarwording kunnen ontstaan zoals tijdens hypnogogische- en
hypnopompische gewaarwordingen en dromen, maar dat extremere ervaringen zoals bij BDE en het
gebruik van toegediend DMT niet bereikt worden.
Daarom kan THC beschouwd worden als een ‘soft-drug’ en DMT als een ‘hard-drug’.
De hoeveelheid DMT-peptiden bepaalt de diepte van de bewustzijnsverruimende ervaring. Deze
hoeveelheid is bij gebruik van THC minder dan de hoeveelheid die wordt aangemaakt als de
hersengolven nog verder vertragen onder invloed van zuurstofgebrek in de hersenen. Bij injectie met
synthetische DMT is de hoeveelheid peptiden ook niet gelimiteerd. Bij THC-gebruik is de hoeveelheid
peptiden gelimiteerd door (1) de vertraging van de hersengolven zoals die door melatonine kan
worden bewerkstelligd en (2) de beschikbare hoeveelheid serotonine en/of melatonine die kan worden
omgezet in DMT.
Doordat PGE2 de serotonine-receptoren gevoeliger maakt, zullen allerlei sensorische waarnemingen –
zoals kleuren, vormen, geluiden en geuren - ook intenser kunnen worden en zelfs groteske vormen
aannemen.
Bewustzijnsinformatie uit de velden resoneert – voor zover het gerelateerd is aan het DNA – via de
aura eerst met het DNA van het ontvangende organisme en komt daarna weer terug in de aura,
waardoor de ‘dubbele resonantie’ in de aura zorgt voor vergroting van de amplitude (zie elders uitleg
hierover). Vreemde bewustzijnsinformatie wordt niet eerst door het ontvangende organisme versterkt,
maar kan – als de amplitude maar hoog genoeg is – wel door het cerebellum worden opgepikt.
Daarom ligt het voor de hand dat het ontvangende organisme – in dit geval de schizofreen – ook veel
informatie zal oppikken uit bewustzijnsvelden die aan dit of eerdere levens zijn gerelateerd.
De ‘stemmen’ die de schizofreen lijken aan te zetten tot bepaalde daden zijn volgens mij te zien als
bewustzijnsinhouden die behoren tot de eigen bagage over de tijd heen en/of ervaringen van
voorouders/familileden met sterk overeenkomstig DNA. Deze bewustzijnsinhouden bevatten dan
onverwerkte trauma’s of obsessies, die zich weer opdringen. Emotionele informatie staat al met een
grotere amplitude in de velden geregistreerd en kan met een vergroting van de amplitude van de aura
makkelijk komen ‘boven drijven’ en het gedrag aansturen. Deze aandrangen en impulsen dringen
zich op in de gedachtenwereld en worden door de schizofrene patiënt vertaald in stemmen.
Marihuana stimuleert de aanmaak van PGE2. En PGE2 is betrokken bij het bevorderen van de
zinkabsorptie uit de darmen. Melatonine en DMT zijn voor hun aanmaak afhankelijk van
voldoende zink. THC uit marihuana faciliteert door het bevorderen van het benodigde
zinkaanbod dus de productie van melatonine en DMT uit serotonine.
PGE2 blijkt ook de zenuwuiteinden gevoeliger te maken voor pijnmediatoren zoals serotonine.
Normaliter zorgen PGE2 en serotonine er samen voor dat pijnprikkels in verhoogde mate de
hersenen bereiken.
Als echter door THC de productie van melatonine en DMT enorm wordt opgevoerd, dan zal
het effect van het grote verbruik van serotonine zodanig zijn dat er zelfs minder pijnprikkels
aan de hersenen kunnen worden doorgegeven. Op deze manier kan THC dus een
pijndempende invloed hebben.
253
Bij zinkgebrek zal het effect van marihuana (THC) op bewustzijnsverruiming en pijndemping
waarschijnlijk aanzienlijk minder zijn.
•
•
•
•
•
•
•
•
Omdat PGE2 ook de zinkabsorptie vanuit de darm verbetert, draagt het door zinkgebrek
geïnduceerde PGE2 zelf ook weer bij aan het verbeteren van de absorptie ervan, waardoor het
uiteindelijke negatieve effect van een zinkdeficiëntie op de aanmaak van DMT uit het
zinkafhankelijke melatonine weer iets wordt gecompenseerd.
Ik veronderstel daarom dat zinkgebrek als variabele bij tot stand komen van een BDE iets moet
worden genuanceerd. Lichte zinktekorten zullen waarschijnlijk via PGE2 tot op zekere hoogte
kunnen worden gecompenseerd maar de ernstiger deficiënties zullen de vorming van DMT wel onder
de maat houden.
Hoewel een zinkdeficiëntie – via gevoeliger S2-receptoren – soms wel kan leiden tot een intensere
waarneming van bewustzijnsinformatie en sensorische prikkels, wordt de kwaliteit van de informatieoverdracht tussen de morfogenetische velden en de exons van het DNA echter wel altijd benadeeld.
Allergie en schizofrenie
Zinkgebrek kan leiden tot allergie, zoals een voedsel- en/of melkallergie. Hierdoor wordt ook
het PGE2-gehalte in de darmen verhoogd. Deze verhoogde PGE2 intensiveert de sensorischeen bewustzijnswaarnemingen. Daarom speelt zinkgebrek op deze manier ook een rol bij
schizofrenie. Tekort aan zink kan dus leiden tot versterkte sensorische/bewustzijns
waarnemingen: door gevoeliger serotoninereceptoren en door een falend ruisfiltersysteem
voor bewustzijnsinformatie in het cerebellum.
•
•
•
•
Tekort aan zink en gebruik van THC leiden beide tot hogere PGE2-waarden. Alleen daarom al is bij
zinkdeficiënte schizofrenen THC ook een contra-indicatie.
Ik veronderstel dus dat het causale verband tussen een toename van hallucinaties (psychosen) bij
schizofrenie en het gebruik van cannabis primair verloopt via anandamide plus het mechanisme van de door
THC geïnduceerde extra aanmaak van DMT en dientengevolge ook via een versterkte afbraak van
anandamide- en DMT peptiden. Dit effect wordt nog ondersteund door de directe werking van THC op de
S2-receptoren.
Daarom bestaat er bij schizofrenie – of aanleg daartoe - een contra-indicatie voor THC en anandamide uit
cannabis.
THC als contra-indicatie voor iedereen
THC heeft een negatieve invloed op het functioneren van het immuunsysteem. Dit blijkt uit
een tamelijk recente onderzoeksbevinding. Op woensdag 6 april 2005 verscheen er in Nature
een artikel omtrent het therapeutisch gebruik van marihuana: Sabine Steffens, Niels Veillaard,
Claire Arnaud en Francois Mach: “Low dose oral cannabinoid therapy reduces progression
of atheroscleroses in mice”. In: Nature, Vol. 434, 782-786 (2005).
Ik citeer uit een verslag van dit artikel zoals ik het op het aantrof op de website van het
radioprogramma ‘Noorderlicht’.
[…] THC, de werkzame stof van cannabis, werkt in zeer lage dosering tegen de westerse
doodsveroorzaker nummer één, atherorosclerose (aderverkalking). Dat meldt een ZwitsersDuitse onderzoeksgroep vandaag in Nature […]
[…] THC, de stoned makende stof van marihuana, blijkt aderverkalking bij muizen tot stilstand
te brengen. Een Duits-Zwitserse onderzoeksgroep diende de stof (voluit: delta-9tetrahydrocannabinol) in geringe hoeveelheid toe aan muizen met atherosclerose, en zagen hoe
de plaquevorming in hun bloedvaten sterk verminderde. Oók terwijl de diertjes zich volvraten
met ongezond, cholesterolrijk voer […]
254
[…] Atherosclerose (aderverkalking) wordt verantwoordelijk gehouden voor ongeveer de
helft van alle sterfgevallen in de westerse wereld. Bij atherosclerose ontstaan er in de aderen
verdikkingen (plaques), die op termijn kunnen leiden tot hartinfarcten, hersenbloedingen en
longembolie. Maar bij muizen die behandeld worden met een zeer geringe hoeveelheid THC
(één milligram per kilo lichaamsgewicht per dag), blijken die verdikkingen beduidend minder
snel te groeien.
Dat komt omdat THC zich bindt aan een aantal grote moleculen uit het immuunsysteem, leggen
Sabine Steffens en collega’s van de Universiteit van Genève uit in Nature. Zoals ‘macrofagen’,
de vuilniswagentjes van het lichaam, en ‘T-cellen’, een type witte bloedcel dat indringers
opspoort en vernietigt. Normaal gesproken dragen dergelijke bloedlichaampjes bij aan de
verdikkingen van de aderwand. Maar nu werden de immuuncellen op non-actief gezet door het
hasj-bestanddeel […]
Uit deze publicatie blijkt dus dat THC uit cannabis immuuncellen – waaronder macrofagen en
T-cellen - op non-actief zet. Hoe dat in zijn werk gaat wordt duidelijk uit het boek van
Sprietsma.
In het boek Zink van Sprietsma lees ik op bladzijde 209 dat uit veel onderzoek blijkt dat een
tekort aan zink in een lichaam het PGE2-niveau meer dan normaal doet stijgen. PGE2 zou het
immuunsysteem ontregelen door het afremmen van T-cellen en daarnaast antigeendrempels
verhogen, waardoor allergie makkelijker kan ontstaan.
Op bladzijde 208 van dit boek lees ik:
[…] Zodra blijkt dat er voldoende antigenen weer zijn uitgeschakeld, kunnen macrofagen het
teken ‘de kust is veilig’ afgeven door een hormoonachtige stof met de naam prostaglandine
E2 (PGE2) uit te scheiden. Dit PGE2 treedt dan dus op als stof die de tegenregulatie van het
Il-2 verzorgt. Dit PGE2 activeert namelijk de T-suppressorcellen, waardoor de IL-2productie afgeremd wordt.
Langs dit soort wegen werken dus de cellen van het immuunsysteem samen. T-cellen nu die
van een eigen macrofaag een vreemd antigeen ‘ter bewerking’ aangeboden krijgen, gaan
zoals gezegd hierop Il-2 aanmaken en uitscheiden en tegelijkertijd verschijnen er op diezelfde
T-cellen Il-2-receptoren ofwel ontvangststations, die dit Il-2 weer kunnen opnemen. Door dat
opgenomen Il-2 wordt dan uiteindelijk de T-cel aangezet tot deling. Hier vindt dus een soort
zelfbevruchting plaats! Maar het werkt wel lekker snel en zeker!
Vooral voor het gevormd worden van deze Il-2-receptoren blijkt er voldoende zink in de buurt
te moeten zijn. Anders ‘gaat het feest niet door’. […]
THC bindt aan macrofagen en T-cellen, die daardoor oneigenlijk gaan reageren. Voor de
macrofagen geeft THC het valse signaal van ‘voldoende antigenen uitgeschakeld’, waarna ze
PGE2 uitscheiden, dat de IL-2 productie uitschakelt.
Binding van THC aan de T-cellen voorkomt dat de T-cellen weer Il-2 kunnen opnemen om
zichzelf tot deling aan te sporen. THC blokkeert dus op ook die manier de deling van T-cellen.
In het kort komt het neer op de volgende dynamiek:
THC induceert door binding aan macrofagen een grotere hoeveelheid PGE2.
PGE2 activeert T-suppressor-cellen, waardoor de vorming van Il2 wordt afgeremd.
Omdat Il2 de T-cellen aanzet tot deling, wordt door gebrek aan Il-2 de deling van T-cellen
geremd.
Omdat THC ook nog zelf bindt aan de Il-2-receptoren van de T-cellen, kunnen deze
bovendien geen Il-2 opnemen.
Er zijn twee hoofdtypen T-cellen: T-killer-cellen en de T-helpercellen die door de aanmaak
van cytokinen het immuunsysteem coördineren.
255
In 1995 ontdekten Maestroni en Conti dat T-helper-cellen melatonine-receptoren bevatten en
derhalve door melatonine geactiveerd worden. Hierbij verbruiken deze T-helpercellen dus
melatonine.
Als nu door (de door THC geïnduceerde) PGE2 de aanmaak van T-cellen wordt afgeremd,
dan zullen er ook minder T-helper-cellen ontstaan. Derhalve zal er minder melatonine worden
verbruikt bij het activeren van deze T-helper-cellen en er ongebruikte melatonine overblijven.
Deze niet gebruikte melatonine blijft in omloop en verhoogt op deze manier de
melatoninespiegel.
THC vergroot dus niet de productie van melatonine tot 4000%, maar vermindert de
aanmaak van T-helpercellen waardoor er meer onbenutte melatonine in omloop blijft.
Hoewel deze overgebleven melatonine wel o.a. wordt benut bij de polarisatie van het DNA, is
toch het nadelige effect van THC op het immuunsysteem van doorslaggevende ernst. THC is
volgens mijn redenering voor iedereen schadelijk, mét zinkdeficiëntie maar ook zonder.
Omdat naast de T-helper-cellen ook de T-killer-cellen niet voldoende tot ontwikkeling kunnen
komen, wordt door THC het immuunsysteem op alle fronten ondermijnd. Vanwege dit effect
zou men THC – bij regelmatig gebruik - zelfs ook kunnen beschouwen als een serieuze
kankervariabele.
THC kan dan wel de plaque in de bloedvaten van muizen verminderen, maar door
verzwakking van het immuunsysteem is het niet geschikt als middel ter voorkoming van harten vaatziekten, omdat immers infecties een grotere kans krijgen.
Voor gebruik als pallitatief middel bij kanker en andere aandoeningen zou men cannabis
moeten ontdoen van THC en slechts anandamide en de andere cannabinoïden gebruiken. Het
bewustzijnsverruimend effect van het overgebleven deel van cannabis zal minder worden,
waardoor de nadruk meer zal komen te liggen op het pallitatieve aspect.
De link tussen muziektherapie tegen depressie en DMT
Ooit schreef ik een scriptie over de effectiviteit van muziektherapie, maar de precieze
dynamiek hiervan bleef – ondanks het uitpluizen van enkele dissertaties op dit gebied – toch
nog steeds wat wazig. In de samenvatting van de twee hoofdstromingen in de muziektherapeutische praktijk schreef ik destijds:
[…] Priestley (psychoanalyse) en Meijer (fenomenologie) zien beiden de muziek als het
geëigende medium om ‘dichter bij de gevoelsstroom’ te komen. Waar Leuner (psychoanalyse)
spreekt over muziek als LSD vanwege de stimulerende invloed daarvan op het vormen van
symboliek, wordt door Bonny (fenomenologie) gesproken over een andere staat van
bewustzijn die door muziek teweeggebracht zou worden: ‘non-drug-induced-consciousness’
[…]
Inmiddels is meer bekend over de werking van muziektherapie. DMT heeft hetzelfde effect
als LSD. Door een andere staat van bewustzijn – veroorzaakt door tragere hersengolven komt men inderdaad dichter bij de eigen bewustzijnsinhouden in de velden, hetgeen
gerelateerd is aan de gevoelsstroom, omdat bewustzijnsinhouden gekleurd worden door de
amygdala.
Volgens mij kunnen de hersengolven vertragen onder invloed van muziek. Dit leidt dan tot de
productie van DMT (en melatonine). DMT leidt tot bewustzijnsverruiming en brengt de mens
in contact met zijn eigen bewustzijnsinhouden. En dat is nou net wat er bij depressieve
patiënten aan schort.
256
Alleen de uitdrukking ‘non-drug-induced-consciousness’ behoeft wel aanvulling, want er is
wel degelijk sprake van een door een ‘drug’veroorzaakte bewustzijnstoestand, namelijk door
een lichaamseigen drug.
Omdat tegelijkertijd ook melatonine wordt aangemaakt en melatonine gerelateerd is aan het
immuunsysteem (melatoninereceptoren op de T-helpercellen) zal ook het afweersysteem
gediend zijn met muziektherapie. Bovendien versterkt melatonine ook nog het veldcontact op
celniveau, door het polariseren van het DNA.
De invloed die muziek op het fysiologisch en psychologisch functioneren van de mens heeft,
werd in laboratoria aangetoond toen men onder invloed van de antroposofische beweging van
Rudolf Steiner - met diens veronderstelling dat muziek als therapeutisch medium aan te
wenden zou zijn - probeerde muziektherapie wetenschappelijk te onderbouwen. En het was
juist de tegenhanger van bovengenoemde stroming, namelijk de gedragstheorethische optiek,
die met hun belangstelling voor uiterlijk waarneembaar gedrag, aantoonde dat muziek invloed
heeft op de hartslag, bloedsomloop, ademhaling en spierspanning. Voorts ontdekte men dat de
verschillende elementen van muziek: maat, ritme, melodie, harmonie en dynamiek, ieder een
eigen uitwerking hebben.
Berschi-Rochaix (1973) vindt ritmes tussen 0.1 en 20 Hertz interessant (adem, hart en
hersenritmes). Zij wil in therapie een impuls aanbieden op 8-12 Hz (z.g. alfaritme): de hersenen
zullen dan ook het alfaritme gaan vertonen, het ritme van de ontspannen toestand. De alfastaat
wordt omschreven als een conditie waarin visuele voorstelling gedempt of afwezig is, een
‘blanke geest’, loslaten van het alledaagse gedoe, relaxatie. Maar als we bewust en actief ons
best doen om deze ontspannen staat te bereiken lukt het ons niet. Zoals de Zen-literatuur ons leert
kunnen we deze staat eigenlijk slechts dan bereiken als we ophouden met haar te willen bereiken.
Om een ‘lege’ geest te bewerkstelligen moeten we ons ego durven loslaten. Dat ego voert de
regie over ons waakbewustzijn en juist als we dit ‘controleorgaan’ vrijaf geven lukt het om
andere bewustzijnslagen te betreden. Het ego is als een bewaker die de geest verhindert om de
grens naar andere (spirituele) werelden te passeren. Het ego probeert actief ons vast te houden in
het tastbare hier en nu. ‘Passieve concentratie’ is dus het middel om de grens wel te
overschrijden en we kunnen daarbij onder andere ‘muziek/trilling’ (een deel van) het werk voor
ons laten doen.
Haar bevindingen lijken er op te wijzen dat de DMT-productie al een aanvang neemt in de
alfastaat. En dat strookt wel met de bevindingen dat men in de alfastaat een grotere helderheid
van geest krijgt en meer inspiratie ontvangt ofwel intuïtiever is.
‘Arbeidsvitaminen’ - in de vorm van als aangenaam ervaren muziek - voeden door het
versterken van het veldcontact lichaam en geest.
Synchronisatie van hersengolven leidt tot grotere amplitude van bewustzijnsinformatie.
In deze studie komt ook aan de orde dat het verlagen van de hersengolven naar de alfastaat en
nog lagere bewustzijnstoestanden zorgt voor synchronisatie van beide hersenhelften,
waardoor via resonatie een grotere gezamenlijke amplitude ontstaat, die de amplitude van het
subtiele draagveld van aura-informatie versterkt, waardoor de daardoor gedragen gluonen –
als dragers van bewustzijnsinformatie – een hogere amplitude krijgen. De factor van
synchronisatie van beide hersenhelften door verlaging van de hersengolven zorgt voor
versterking van het veldcontact.
Ook tijdens de slaap vindt synchronisatie van beide hersenhelften plaats en mede daarom
wordt tijdens de slaap het veldcontact versterkt.
257
Muziek(therapie) werkt dus op drie manieren:
• muziek kan hersengolven verlagen, waardoor extra DMT wordt aangemaakt,
• muziek kan hersengolven synchroniseren, waardoor de gezamenlijke amplitude – als
draagveld van subtiele informatie - groter wordt,
• muziek kan functioneren als amplitudeversterkende draaggolf voor veldinformatie.
En deze drie uitwerkingen van (harmonische) muziek versterken elkaar:
• Extra DMT leidt tot een grotere auradichtheid van quantumdeeltjes en daardoor tot een
sterkere resonantie, dus een grotere amplitude van de veldinformatie.
• Synchronisatie van beide hersenhelften leidt tot een grotere amplitude van de hersengolven
die dienen als draaggolven voor subtiele veldinformatie, wat deze informatie versterkt.
• Muziek – bestaande uit door zwevingen versterkte amplitudes – dient zelf als draagveld
voor de eerder genoemde golven, waardoor het geheel ook nog eens wordt versterkt.
Harmonische muziek als versterkende draaggolf voor veldinformatie
Zoals ik in mijn studie Veldcontact nader bespreek – en hierboven kort
samenvatte - kan muziek ook functioneren als draaggolf-veld voor
veldinformatie, waardoor deze subtiele frequentiepatronen in amplitude worden
versterkt. Ook hierdoor komt veldinformatie makkelijker beschikbaar en kan
onder meer depressie worden verlicht. Bovendien komt het de geheugenfunctie
ten goede en werkt het inspiratie in de hand. Inspiratie is afkomstig uit
veldinformatie en laat ons daarom delen in het reservoir van collectieve
ervaringen en ideeën.
Deze veldinformatie wordt weer ontvangen via de worm van het cerebellum en als men
muziek zou combineren met de TMS – zoals Schutter die uitvoerde – dan is er sprake van een
nog sterkere mate van ‘bewustzijnsverruiming’.
Muziek heeft voor iedereen een andere uitwerking omdat het niet primair de aard van het
muziekstuk zelf is die de emoties opwekt. Muziek vergroot de amplitude van de
veldinformatie, waardoor de individuele herinneringen sterker kunnen worden ervaren.
Ervaringen die al met een grotere amplitude werden opgeslagen – dus met grotere positieve of
negatieve emotie gepaard gingen – zullen een naar verhouding sterkere amplitudevergroting
krijgen en met grotere kracht in het bewustzijn opduiken.
De aard van de muziek speelt hooguit een rol als triggerings-instrument, waarna ieder
individu daardoor op een associatieve manier zijn eigen in de velden opgeslagen
‘herinneringen’ op een eigen manier onder de aandacht krijgt gebracht. En dat kan gepaard
gaan met allerlei verschillende emoties.
Muziek kan dus dienen als versterkende draaggolf voor morfogenetische veldinformatie,
waardoor het DNA optimaler kan worden aangestuurd. Op 23-9-2008 ontving ik van
NaturalNews.com een samenvatting van enkele artikelen die kort hiervoor in de vakbladen
waren gepubliceerd. Dit onder de titel Music Shown to Facilitate the Development of
Neurons in the Brain. Deze samenvatting levert leuke evidentie voor hetgeen ik hiervoor al
naar voren bracht en daarom zal ik deze in zijn geheel citeren:
[…] Music, the universal language of mood, emotion and desire, connects with us through a
wide variety of neural systems. Researchers have discovered evidence that music stimulates
specific regions of the brain responsible for memory, language and motor control.
258
They have located specific areas of mental activity linked to the emotional responses elicited
by music. Now new research conclusions have identified how the affect of music could
replicate the effects of hormone replacement therapy in the prevention of Alzheimer’s disease
and dementia
The August 7 issue of Medical Hypotheses reports these conclusions resulting from
experience that has shown music to be useful in therapy for neuropsychiatric disorders from
both functional and organic origins. However, the mechanisms of the action of music on the
brain have remained largely unknown despite an increase in scientific studies on the topic.
The results of past studies have clarified that music influences and affects cranial nerves in
humans from fetus to adult. To explain how it works at the cellular level, researchers
proposed that the neurogenesis, regeneration and repair of the cerebral nerves are the result
of adjustments through the secretion of steroid hormones ultimately leading to cerebral
plasticity.
Music affects levels of such steroids as cortisone, testosterone and estrogen, and it is believed
that music also affects the receptor genes related to these substances and related proteins.
Unlike supplementing the brain through hormone replacement therapy which can have side
effects, music is natural, and its existence is universal and mundane. If music can be used in
medical care, the application of such a safe and inexpensive therapeutic option is limitless.
It has also been shown that music is able to improve the mood state of people with psychiatric
disorders, ameliorate the cognitive deficits in those with dementia, and increase motor
functioning in Parkinson patients, as documented in the September 18, 2007 edition of
Behaverial Pharmacology. Researchers investigated the effect of music on brain neurotrophin
production and behavior.
They exposed young adult mice to music with a slow rhythm for 21 consecutive days. At the
end of the treatment period, the mice were tested for passive avoidance learning. The musicexposed mice showed increased brain-derived neurotrophic factor in the hippocampus. Music
exposure also significantly enhanced learning performance as measured by the passive
avoidance test. They concluded that music exposure might be of help in several central
nervous system pathologies
Music influences the neuronal development in children
It was Luciano Pavarotti who said, “If children are not introduced to music at an early age, I
believe something fundamental is actually being taken from them.” Music affects mood,
concentration, creativity, and influences the ability to learn.
Neuronal connections in the brain of the infant and young child are formed through
experiences and strengthened through repetitions until predictable pathways of cognitive
processing are established. Once these pathways are formed, it is as though they are
hardwired and cannot be changed without much effort. Music and rhythm is essential to the
developing brain as it helps to create and strengthen more neural connections that allow for
auditory processing. The act of processing music stimuli elaborates these neural connections
in the brain, influencing processing quality of auditory stimuli over the lifetime.
The biology of music
259
“Undeniably, there is a biology of music,” according to Harvard University Medical School
neurobiologist Mark Jude Tramo. He sees it as beyond question that there is a specoalization
within the brain for the processing of music. Music is a biological part of life as surely as it is
an aesthetic part.
Studies as far back as 1990 found that the brain responds to harmony. Using a PET scanner
to monitor changes in neural activity, neuroscientists at McGill University discovered that the
part of the brain activated by music is dependent on wether or not the music is pleasant or
dissonant.
The brain grows in response to musical training in the way a muscle responds to exercise.
Researchers at Beth Israel deaconess medical Center in Boston discovered that male
musicians have larger brains than men who have not had extensive musical training. The
cerebellums. That part of the brain containing 70 percent of the total brain’s neurons, were 5
percent larger in expert male musicians.
Researchers have found evidence of the power of music to affect neural activity no matter
where they looked in the brain, from primitive regions found in animals to more recently
evolved areas thought to be strictly human such as the frontal lobes. Harmony, melody and
rhythm invoke distinct patterns of brain activity.
This new research is beginning to help those involved in cognitive rehabilitation. Music is
now used with patients with stroke, schizofrenia, Huntington’s, Alzheimer’s and traumatic
brain injury among others.
Sources:
• Anisha Chirmule, “The influence of Music on Neurons,” Serendip
• Marsha L. Miller Ph.D., “Investigation the Neurobiology of Music: Brain-Derived
Neurotrophic Factor Modulation in the Hippocampus of Young Adult Mice” The HD
Lighthouse
• Robert Lee Hotz, “Music Shows Potential to Heal Damaged Brains” (www.neilslade.com)
Ook bij dieren vond er onder invloed van muziek een optimalere breinontwikkeling plaats.
Bij muizen heeft de aard van de muziek totaal geen impact op het psychisch welbevinden,
zoals bij mensen. Bij de muizen is er dus alleen sprake van een positief effect door de
amplitudevergroting van de veldinformatie, waardoor de aanmaak van de neurotrope factor
werd gestimuleerd. We moeten dus veronderstellen dat de muziek inderdaad een
amplitudeverhogend effect heeft doordat de muziek werkt als draaggolf van fijnstoffelijke –
dus energetische - informatie.
Het ontwikkelen en consolideren van neuronale verbindingen door zich ontwikkelende
kinderen – volgens het normale patroon van de menselijke soort - vindt ook plaats onder
invloed van morfogenetische veldinformatie die deze ontwikkeling – onder invloed van
omgevingsfactoren – aanstuurt. De amplitudevergrotende draaggolffunctie van (harmonische)
muziek optimaliseert dit proces. Hoe langer en hoe vaker deze amplitudevergroting
plaatsvindt, hoe beter de hersenen zich ontwikkelen.
Robert Lee Hotz veronderstelt dat muziek in potentie bruikbaar is als therapie bij de
behandeling en heling van hersenschade. Ik denk dat de potentie primair te herleiden is op de
eigenschap van harmonische muziek om veldinformatie te versterken door het vergroten van
de amplitude hiervan.
260
In plaats van muziek kan natuurlijk ook een (regelbare en nog grotere) versterking van het
veldcontact worden gebezigd die gebruik maakt van bioresonantie-apparatuur en/of
magneetveldversterking.
Dat er al eerder ontdekt was dat muziek de genezing kan bevorderen na een beroerte, werd al
vroeger in het jaar gepubliceerd. Op 8-5-2008 ontving ik van NaturalNews.com een verslag
van een onderzoeksresultaat in Helsinki, onder de titel Listening to Music Accelerates
Recovery From a Stroke. Ik citeer dit verslag van de originele publicatie :
[…] Researchers say regular music sessions, whether classical, jazz or pop, create a
pronounced acceleration in the recovery effect from patients suffering debillitating strokes.
Studies by neuroscientist Teppo Sarkamo at the Cognitive Brain Research Unit, Department
of Psychology, Helsinki University in Fnland reported recently that after a stroke the verbal
memory of patients was boosted by 60 percent in regular music listeners, 29 percent in nonlisteners and 18 percent in audio book listeners.
In comparison, patients who received no musical stimulation had little or no improvement.
The study was undertaken over two years on 60 stroke victims, with an average age of around
60, divided into three groups. Every day one group listened to music, one group to an
audiobook reading and the third to nothing. During the study they underwent cognitive and
psychological tests.
The memory improvements still remained six months after the completion of the trials.
Sarkamo suggests that an arousal of part of the brain ceated by the melodies is stimulated by
the release of the hormonal neurotransmitter, dopamine, enhancing pleasure. The music
apparently stimulates the damaged areas of the brain’s ability to repair and renew its neural
networks after damage.
Sarkamo also says there is considerable research pointing to the benefits of music therapy for
many conditions including autism, dementia and schizofrenia. He reports that these findings
are the first concrete evidence of the positive effect of music on stroke victims.
Patients who listened to music experienced less depression, emotional stress and to a certain
extent, less confused moods. Futhermoore, the fact that where possible, the patients chose
their own music (mostly containing lyrics) suggesting that the combination of musical
components played a role in the observed recovery and advanced attention of cognitive
functions. Listening to pleasant music and familiar lyrics activates an interconnected
network of subcortical and cortical regions.
The conclusion of the trial suggests that everyday music listening during early stroke recovery
offers a valuable addition to the patients’care especially if other active forms of rehabilitation
are not immediately feasible.
Stroke victims spend a great deal of time in non-therapeutic activities, so the results of this
study weaved into the recovery routine of stroke victims would offer an easy and cost effective
therapy […]
Deze onderzoeksuitkomst sluit aan op de eerder geciteerde. Hierin wordt echter ook nog
verondersteld dat het plezier in de muziekbeluistering een belangrijke rol speelt. Hoewel
261
plezier wel bijdraagt aan de kwaliteit van het veldcontact – zoals uitvoerig beschreven in
Veldcontact – denk ik toch dat het plezier in de muziek hier een ondergeschikte rol speelt.
Reden daarvoor is dat men ook heeft geconstateerd dat planten beter groeien onder invloed
van harmonieuze muziek.
Of muizen niet toch ook kunnen genieten van muziek weten we niet voor honderd procent
zeker. Maar planten hebben zelfs geen primitievere hersenen, zoals muizen, en daarom hoeft
men zich ook niet af te vragen of planten kunnen genieten van muziek.
Om te onderbouwen dat de betere herstel-ontwikkeling van mensen na een beroerte toch echt
primair wordt veroorzaakt door een verbeterde kwaliteit van het veldcontact – en niet door het
plezier van de muziekbeleving – volgt hier iets over een experiment met planten door JeanMarie Pelt, hoogleraar Plantkunde aan de universiteit van Metz en president van het Europese
Ecologische Instituut, in de periode 1990 - 1994.
Werkend met twee groepen van negen plantensoorten, van gekloond zaad, kwam hij tot de
vaststelling dat van de negen soorten die bij de proef gebruikt werden, er zeven soorten
evident sneller groeiden onder invloed van muziek.
Opmerkelijk was vooral de snelle groei van haver en linzen, die zeer gevoelig zouden zijn
voor de muziek van Vivaldi en Mozart. Twee van de negen soorten – dus 22,22 % van de
onderzoeksgroep - vertoonden geen significant effect.
Ik denk dat de gevoeligheid van haver en linzen voor Vivaldi en Mozart niet te herleiden is op
een echt muzikale voorkeur voor bepaalde componisten, maar het gaat bij deze twee
componisten wel om harmonische klanken. Dat is primair.
Het zou ook nog kunnen zijn dat de gemiddelde trillingsfrequenties van deze twee
componisten het best geschikt zijn als draaggolf voor de morfogenetische informatie van juist
deze twee plantensoorten en dat andere planten beter gedijen met andere muzikale frequnties
als draaggolf. Dat principe zou ook kunnen verklaren dat er planten zijn van wie de
morfogenetische informatie niet past bij de muzikale frequenties waaran zij werden
blootgesteld.
Verschillende (plantaardige) organismen hebben elk een eigen bandbreedte waarin hun
morfogenetische frequentiepatronen passen. Als de bandbreedte van morfogenetische
frequentiepatronen te veel afwijkt van de gemiddelde frequentie van de aangeboden
draaggolven, dan kunnen die muzikale frequenties niet (optimaal) functioneren als
versterkende draaggolf van die betreffende morfogenetische informatie. Het is dus niet
denkbeeldig dat van de negen verschillende plantensoorten in het beschreven experiment er
twee zijn voor wie in de aangeboden muziek geen optimale draaggolven gevonden worden.
Daarom zouden twee van de negen soorten bij de aangeboden muziek geen extra groeirespons
kunnen hebben vertoond. Als de morfogenetische frequentiepatronen van haver en linzen in
de muziek van Vivaldi en Mozart de meest optimale draaggolven hebben gevonden, dan
zullen deze twee plantensorten de grootste mate van respons geven.
Het zal daarom nog een hele toer worden om uit te vinden bij welke componisten en/of
composities mensen de meest optimale therapeutische respons vertonen.
Als men daarentegen kan uitgaan van de individuele frequentiepatronen van de patiënten zelf,
en deze tot een grotere amplitude versterkt, dan zal zonder trial and error meteen de meest
optimale respons worden gebruikt.
262
De implicaties van het stamcelonderzoek aan de harten
Het stamcelonderzoek aan de drie categorieën harten maakt ook duidelijk dat de
mechanistische visie op het hart als louter materiële pomp niet kan blijven voldoen. Men gaat
voorbij aan de factor die er voor zorgt dat het hart vele jaren lang onophoudelijk en ritmisch
blijft kloppen. En bovendien kan men op deze manier ook nooit het raadsel van de snelle
weefselreparatie door stamcellen verklaren. Ook de louter materiële visie op het functioneren
van de mens als geheel zal – uitgaande van de observaties bij geheugenopslag tijdens de slaap,
koortsdromen, schizofrenie, serieus genomen stervenservaringen en BDE’s geen stand kunnen
houden.
Enige evidentie voor mijn hypotheses trof ik aan in een artikel in The Lancet van december
2001. Het gaat om een Nederlands onderzoek naar BDE (NDE) na een levensbedreigende
situatie. In dit geval bestudeerde men alleen mensen die een hartinfarct overleefden.
Er werd opgemerkt dat endorfinen, enkefalinen en serotonine een rol speelden, net als de
leeftijd.
Men merkte ook op dat de incidentie van BDE’s bij lagere leeftijd groter is dan bij mensen
boven de zestig. Dit laat zich volgens mij verklaren door het gegeven dat bij het ouder worden
veelal de zinkspiegel daalt, waardoor – zoals al eerder beschreven – de kwaliteit van het
veldcontact achteruitgaat. Bovendien is zink op eiwitniveau nodig voor de aanmaak van DMT.
Een lage zinkstatus remt de productie van DMT – en ook van andere peptiden – zodat er in
een korte tijdspanne minder peptiden kunnen worden afgebroken en er ook minder
bewustzijnsverruiming kan optreden door vergroting van de amplitude van allerlei individuele
en collectieve veldinformatie.
Uit hetzelfde onderzoek bleek ook dat verreweg de meeste mensen na langere tijd (8 jaar) nog
steeds in staat waren om hun BDE precies zo te vertellen als vlak na deze ervaring. Een bijnadood-ervaring staat als het ware vlijmscherp in het geheugen gegrift. Dit kan worden
verklaard door het gegeven dat zo’n ervaring een enorme impact heeft en daardoor meteen al
met een grote amplitude in de quantumvelden is opgenomen. Hierdoor wordt deze
ervaringsinformatie niet overspoeld door andere informatie die hiermee zou kunnen
interfereren. Een BDE torent – net als sterke traumatische ervaringen - qua amplitude hoog
boven allerlei persoonlijke ervaringsinformatie uit.
Uit een in 1979 in Nature gepubliceerd onderzoek bleek dat geomagnetische activiteit (zoals
heftige zonnestormen) correleert met het aantal mensen dat een hartinfarct krijgt.
•
Magnetische zonnestormen hebben op aarde het effect van low-level-velden - die normaliter door EMinvloeden kunnen ontstaan - en deze low-level-magneetvelden verminderen het veldcontact door het
tegenwerken van de polarisatie van het DNA, zodat door het minder negatief geladen DNA de positief
geladen veldinformatie minder goed wordt aangetrokken. Ook de aansturingsinformatie voor de
doorbloeding en pompfunctie van het hart wordt op deze manier minder goed ontvangen, hetgeen net kan
zorgen voor een fatale disfunctie.
263
Orthomanuele- en orthomoleculaire therapie als aanvulling bij bioresonantie
Bij ontwikkelingsstoornissen en psychiatrische stoornissen die gerelateerd zijn aan
gendefecten en/of een niet adequate aansturig door de morfogenetische (en bewustzijns-)
velden zijn er soms nog meer causale variabelen aan te wijzen voor deze stoornissen. Deze
variabelen worden in mijn andere studies uitvoerig besproken. Zonder aanpak van deze twee
variabelen zal bioresonantie vaak geen optimaal effect kunnen sorteren. Het gaat hier om:
• Gebrek aan essentiële vitaminen en mineralen, zoals bijvoorbeeld zink en koper. Dit valt
onder de orthomoleculaire aanpak. Er moet worden gestreefd naar een zo optimaal
mogelijke orthomoleculaire toestand (via laboratoriumonderzoek en eventuele suppletie).
• Een te lage cholesterolspiegel, die kan worden veroorzaakt door verschillende gendefecten
– zoals bijvoorbeeld ‘mevalonic aciduria’ en het SLO-syndroom – en gebruik van statines.
Te laag cholesterol leidt onder meer tot verzwakt veldcontact en stoornissen in embryonale
ontwikkeling door onvoldoende binding van bepaalde eiwitten. Statines kunnen worden
gestaakt en de gendefecten kunnen worden verholpen via bioresonantie.
• Wervelfoutstanden die leiden tot beknelling van zenuwen en bloedvaten, waardoor het
achterliggende gebied leidt aan onvoldoende doorbloeding en prikkeloverdracht. Ditt kan
leiden tot weefseldegeneratie van organen en hersenen. Wervelfoutstanden kunnen zijn
aangeboren of later door een ongeval verkregen. Hier is orthomanuele therapie nodig.
• Beschadiging van het ruggenmerg (spinal cord injury – SCI) door ongevallen. Hier kan
bioresonantie leiden tot een beter herstel van de beschadigde zenuwen.
Wervelfoutstanden
Deze kunnen - als vorm van fylogenetische terugval - zijn aangeboren of later verkregen. Ze
kunnen als vorm van co-morbiditeit voorkomen samen met vormen van autisme en een
predispositie voor het ontwikkelen van schizofrenie, depressies en borderlinstoornis. De
eveneens optredende (nek)wervelfoutstand leidt dan nog eens tot verergering van de aanleg
van genoemde psychiatrische ziektebeelden. Ook tinnitus – ofwel oorsuizen - kan veroorzaakt
worden door wervelfoutstanden of blokkades van schedelgewrichten.
Voor zover (nek)wervelfoutstanden niet zijn aangeboren, kan een later ontstane
(nek)wervelfoutstand of SCI alsnog leiden tot symptomen van schizofrenie, autisme,
depressie en borderline, omdat door verminderde doorbloeding en prikkeloverdracht
hersenstructuren kunnen degenereren. Voor een optimaal effect van bioresonantie is het dan
ook nodig dat de wervelfoutstand wordt opgeheven.
Door een wervelfoutstand ontstaat een hypofunctie van het achterliggende gebied, wat weer
leidt tot verzwakte chakra’s – ofwel deelgebieden van het energielichaam – waardoor deze
lichaams- en/of hersengebieden ook nog gaan leiden onder een verzwakt veldcontact, hetgeen
weer leidt tot een groter risico op DNA-mutaties en dus degeneratie en kanker.
Wevelfoutstanden kunnen – afhankelijk van de plaats in de wervelkolom waar ze optreden in principe leiden tot heel veel verschillende aandoeningen. Daarom moeten eigenlijk alle
patiënten die met bioresonantie worden behandeld ook worden gescreend op eventueel letsel
van het ruggenmerg en/of wervelfoutstanden. Ook dient de orthomoleculaire toestand
bekeken te worden omdat ook die van belang is voor de kwaliteit van het veldcontact.
Breed opgezette klinieken
Bestaande klinieken zouden moeten worden uitgebreid met afdelingen voor bioresoantie,
orthomanuele therapie en orthomoleculaire therapie. En deze drie methoden moeten dan
worden gecombineerd met de tot nu toe gebruikelijke geneeskundige aanpak. Deze nieuwe
afdelingen zouden dan de plaats kunnen innemen van bijvoorbeeld radiologie.
Daarnaast moet er voorlichting zijn omtrent alle veldcontactgerelateerde variabelen.
264
Voorstel voor een onderzoek naar de effectiviteit van magneetvelden bij
tinnitus
In 2002 is begonnen met een experimentele behandeling van patiënten met ernstige
tinnitus door middel van neurostimulatie. Dit had in vier van de zes gevallen een
gunstig resultaat. Bij de twee patienten waarbij geen succes werd geboekt was
sprake van extra causale variabelen naast de door mij veronderstelde oorzaken.
Pseudo-oestrogene stoffen in voeding, drank en medicijnen kunnen ook leiden tot auditieve
hallucinaties. Ook hoogfrequente straling kan dit fenomeen veroorzaken. Deze auditieve
hallucinaties staan beter bekend als tinnitus, of ‘oorsuizen’.
Ik begin met het citeren uit een artikel dat op 15-3-2005 in het Algemeen Dagblad verscheen
onder de kop Herrie in het hoofd.
[…] Herrie in het hoofd
Slimme pacemaker maakt einde aan oorsuizen
Tinnitus, ofwel gehoorsuizen is een aandoening waarbij mensen in één oor of beide oren
geluiden horen die niet van buiten afkomstig zijn. Naar schatting 10 tot 15 procent van de
Nederlanders heeft er last van. Voor iets meer dan de helft van deze patiënten valt er nog mee te
leven, maar een flinke minderheid, zo’n vier procent, wordt er wat je noemt horendol van […]
[…] De Nederlandse aanduiding ‘oorsuizen’ klinkt eigenlijk te mild voor de kwaal waarover het
gaat. Tinnitus, ontleend aan het Latijnse woord ‘tinnire’ (gerinkel), dekt de lading al wat beter.
Met dien verstande dat het gerinkel zich bij ernstige klachten niet beperkt tot één soort
geluidssignaal; het dringt zich aan patiënten op in een kakofonie van verschillende geluiden. En
dan niet af en toe, nee, voortdurend. ‘Je staat er mee op en je gaat ermee naar bed’, weet Albers.
‘Je hebt geen moment rust meer in je hoofd. Dat resulteert al gauw in concentratiestoornissen en
stress, terwijl het op den duur kan leiden tot ernstige psychische stoornissen.’[…]
[…] De gevonden oplossing van het probleem bestaat uit neurostimulatie van de gehoorzenuw
en bijbehorende auditieve gebieden.
Van de zes tot nu toe geholpen zware patiënten in een eerste experimentele fase zijn er vier nog
steeds – drie jaar na de ingreep – nagenoeg klachtenvrij. Voor de resterende twee patiënten
geldt volgens de onderzoekers dat de behandeling niet succesvol is afgesloten als gevolg van
factoren die buiten het bestek van het experiment vallen […]
In een reactie op dit artikel merkte een lezer het volgende op:
[…] ‘Hoogfrequente straling, zoals gebruikelijk bij mobiele telefonie en draadloos internet, kan
ook tinnitus veroorzaken’ […]
[…] Deze lezer vindt het behoorlijk verontrustend dat er niks wordt gedaan met een uit 1970
stammend Amerikaans legerrapport. Het komt er in het kort op neer dat personen die aan
‘gepulste hoogfrequente straling’ worden blootgesteld – zoals bij mobiele telefonie volgens hem
te doen gebruikelijk – na enige tijd last krijgen van suizen, knetteren, brommen en ander van
binnenuit komend onheil […]
In de krant stond in een kader ook de hypothetische werking weergegeven van de pacemaker
tegen oorruis.
[…] (1) Een defecte gehoorzenuw geeft geen prikkels aan de hersenen.
(2) Hersenen compenseren dit gemis door lukraak signalen uit te zenden: het oor gaat suizen.
265
(3) Een pulsgeneator voorkomt het suizen met elektronische prikkels […]
Deze verklaring komt op mijn niet logisch over. Immers, het gaat in vereweg de meeste gevallen
helemaal niet om mensen met een defecte gehoorzenuw en dus (een zekere mate van) doofheid.
Die herrie in het hoofd is een extra bijkomstigheid. Bovendien wordt het ‘suizen’ meer ervaren
als ‘herrie in het hoofd’ en niet echt in de oren en zou dat verschijnsel ook moeten optreden bij
iedereen die zich in een volkomen stille omgeving bevindt. Want ook dan geeft de gehoorzenuw
nauwelijks prikkels af, waardoor de hersenen compenserend moeten gaan optreden.
Ondanks dat de neurostimulatie bij sommige patiënten wel werkt, denk ik toch dat er een heel
ander mechanisme ten grondslag kan liggen aan deze frequent voorkomende aandoening en het
gunstige effect van deze neurostimulatie.
Verschillende oorzaken van tinnitus
Ik denk dat tinnitus verschillende oorzaken kan hebben:
• Gehoorbeschadiging door teveel lawaai.
• Beschadiging en/of beknelling van delen van het zenuwstelsel door foutstanden van
schedelgewrichten en ruggewervels, waarbij ook de doorbloeding benadeeld kan worden.
• Ziekten, waardoor gehoorzenuwen kunnen worden beschadigd.
• Invloed van pseudo-oestrogene stoffen in het lichaam.
• Invloed van gepulste hoogfrequente straling, zoals gebruikt bij mobiele telefonie (GSM,
UMTS)
De invloed van pseudo-oestrogene stoffen in het lichaam
Op de voorpagina werd het artikel al ingeleid en in dat kortere stukje stond ook het volgende:
[..] Het probleem zit niet – zoals lang is gedacht – in het oor, maar in de daarmee
corresponderende hersendelen, van waaruit als het ware bedrieglijke geluiden worden
uitgezonden.
Die ‘fantoomsignalen’ worden nu in Groningen bestreden met neurostimulatie: een onder het
sleutelbeen geïmplanteerde elektrode geeft elektrische signalen af aan een metalen clip die om
de gehoorzenuw onder de hersenpan wordt bevestigd […]
Niet alleen een beschadigde gehoorzenuw hoeft dus de aanleiding te zijn, maar er kan ook vanuit
de hersenen zelf een storend signaal worden afgegeven. En dat signaal wordt volgens mij niet
door de hersenen zelf opgewekt omhet gemis aan auditieve input via de gehoorzenuwen te
compenseren.
Hier moeten we even teruggrijpen op hetgeen in mijn boek Veldcontact besproken werd in
relatie tot de door pseudo-oestrogene stoffen opgewekte zwevingen die het veldcontact – via de
macromoleculen - kunnen verstoren. Datzelfde zwevingsmechanisme kan ook tinnitus
veroorzaken, zoals uit de volgende redenering zal blijken.
• De meeste pseudo-oestrogene stoffen zijn lipofiel en worden daarom opgeslagen in
vetweefsel, waardoor de hoeveelheid en invloed van deze stoffen voortdurend kunnen
toenemen.
• Hersenen hebben een hoog vetgehalte en daarom stapelen pseudo-oestrogenen zich in hoge
concentratie op in de hersenen.
• Hoe hoger de concentratie, hoe hoger de amplitude van de zwevingen die ze met elkaar
veroorzaken en hoe sterker hun invloed is op de macromoleculen in de hersenen. Die
amplitude kan zelfs groter worden dan de amplitude van de ‘normale’ veldinformatie, net
zoals dat het geval is bij auditieve hallucinaties die kunnen worden ervaren tijdens (al of niet
opzettelijk tot stand gekomen) perioden van bewustzijnsverruiming door vergroting van de
266
amplitude van veldinformatie in de aura. Het oorsuizen ‘sluipt’ er dus in en op een bepaald
moment wordt het dominant.
• De zwevingen zijn op toevallige wijze tot stand gekomen – en kunnen ook variëren – en
bevatten geen inhoudelijke coherente auditieve informatiepatronen. Ze leiden dus niet tot
herkenbare auditieve hallucinaties, maar tot onsamenhangende ruisende, piepende,
knetterende of ratelende hallucinaties, tot een kakefonie zelfs.
Ik denk dat mensen die gevoelig zijn voor hallucinaties – vanwege aandoeningen zoals
schizofrenie, autisme en borderline – een groter risico lopen op tinnitus door pseudo-oestrogenen
en hoogfequente straling dan anderen. Het is zelfs denkbaar dat (pseudo-oestrogene) medicatie
bij deze groepen het risico op tinnitus zelfs nog vergroot.
Tinnitus – als gehallucineerde ruis – wordt volgens mij dus niet primair veroorzaakt door
bewustzijnsverruiming, maar kan er wel door worden verergerd omdat de amplitude van de aura
ook de amplitude van de zwevingen nog kan doen toenemen. Het gaat hier dus om hallucinaties
die worden veroorzaakt door materiële stoffen, ofwel de energieke eigenschappen van bepaalde
stoffen.
Ik denk dat de toenemende vervuiling van voeding en milieu tenminste een niet te verwaarlozen
causale variabelen is bij het ontstaan van tinnitus. Omdat tinnitus van oudsher wordt gerelateerd
aan defecten van het gehoorzintuig – en dus van het zenuwstelsel - worden andere oorzaken nog
steeds niet onderkend.
Gepulste hoogfrequente straling
Gepulste hoogfrequente straling interfereert op zodanige wijze met de frequentiepatronen van
veldinformatie dat niet alleen die informatie wordt verstoord, maar dat er daardoor tevens
zwevingen kunnen ontstaan. Die zwevingen kunnen dan een zodanige amplitude bereiken dat ze
– net als de zwevingen die door pseudo-oestrogene stoffen worden veroorzaakt – ook leiden tot
de al besproken auditieve hallucinaties, die bij gebrek aan inhoudelijk signaal slechts allerlei
soorten ‘ruis’ opleveren.
Met de toename van het aantal UMTS-zendmasten zou de incidentie van deze vorm van tinnitus
weleens kunnen toenemen. En daarmee ook het risico op het ontwikkelen van
concentratiestoornissen, stress en op den duur ernstig psychische stoornissen.
Zoals ik in een ander studie nader uitwerk is toenemende stress ook een causale variabele bij de
ontwikkeling van obesitas, diabetes type 2 en cardiovasculaire stoornissen. Bovendien kan
UMTS – door het verstoren van de veldinformatie – leiden tot allerlei dysfuncties.
Neurostimulatie als therapie
Een effectieve therapie tegen tinnitus werd gevonden in neurostimulatie van de gehoorzenuw en
bijbehorende auditieve gebieden. Volgens mij ligt de werkzaamheid hiervan niet in een
kunstmatig prikkelen van de gehoorzenuw, waardoor de hersenen zich niet meer genoodzaakt
zien om zelf compenserende ‘random’ signalen uit te zenden. Ik denk dat het werkzame
mechanisme hetzelfde is als bij de behandeling van depressie met elektrische en/of magnetische
velden, zoals eerder werd besproken.
Volgens de beschrijving wordt bij deeze neurostimulatie een elektrisch signaal afgegeven aan
een metalen clip om de gehoorzenuw. Hierdoor wordt weliswaar de gehoorzenuw geprikkeld,
waardoor ook het auditieve gebied een prikkel ontvangt, maar dat is slechts een ‘stille’ prikkel,
zonder auditieve informatie.
Door dat elektrische signaal wordt echter ook de amplitude van de informatie in de aura vergroot.
En daardoor wordt dan de amplitude vergroot van alle andere informatie die in de aura anwezig
is. Daardoor raakt dan de ‘storende zweving’ op de achtergrond, zodat die als veel minder
267
dominant wordt ervaren omdat de macromoleculen primair de informatie oppikken met de
grootste amplitude. De hinderlijke zweving wordt nu als het ware ‘overstemd’ door normale
veldinformatie.
Omdat deze vergroting van de amplitude ook geldt voor morfogenetische informatie, zal ook het
functioneren van allerlei fysiologische processen in de hersenen – zoals de aanmaak van
neurotransmitters – kunnen verbeteren.
Behandeling van tinnitus met behulp van magneetvelden
In het voorgaande besprak ik ook de succesvolle aanpak van depressie met behulp van
magneetvelden (TMS) door de Utrechtse onderzoeker Dennis Schutter, die voor verder
onderzoek subsidie ontving van de Nederlandse Organisatie Wetenschappelijk Onderzoek
(NWO).
Als het systeem echt blijkt te werken, wil de psycholoog nagaan hoe ziekenhuizen gebruik
kunnen maken van TMS. Dat zal nog jaren van experimenteren vergen. Pas daarna is duidelijk of
TMS verlichting kan geven aan mensen met een depressie of veel pijn.
Ik besprak daarbij hoe door middel van de magneetvelden de kwaliteit van het veldcontact werd
vergroot. De magneetvelden zorgden voor een toename van de amplitude van de in de aura
aanwezige veldinformatie, hetgeen tot een beter functioneren leidde.
Door de magneetveldtherapie bereikte Schutter hetzelfde als hetgeen wordt bereikt door de
hiervoor besproken neurostimulatie van de gehoorzenuw. In beide gevallen wordt de amplitude
van de veldinformatie – ter hoogte van het hoofd – groter.
Het is dus heel goed mogelijk dat de aanpak van Schutter ook kan leiden tot een afname van de
tinnitus-klachten. Want ook op deze manier kan de versterking van andere veldinformatie zorgen
dat de ‘herrie-in-het-hoofd’ op de achtergrond raakt omdat de amplitude van de normale
veldinformatie dominant wordt.
De aanpak van Schutter is totaal niet invasief en werd al eerder veilig en met succes toegepast.
Daarom zou het heel interessant kunnen zijn om patiënten met (ernstige) tinnitus experimenteel
te behandelen met TMS.
Volgens mijn redenering zou dan tijdens deze behandeling de ‘tinnitus-herrie’ tijdelijk moeten
afnemen.
Bovendien zou een tijdelijk afname van het oorsuizen tijdens de amplitudversterking door TMS
ook evidentie aandragen voor mijn idee dat tinnitus in veel gevallen een energieke oorzaak kan
hebben en dat TMS inderdaad amplitudevergrotend werkt.
Omdat ook andere oorzaken – zoals foutstanden van gewrichten - niet uit te sluiten zijn, moet
een dermate groot aantal proefpersonen gekozen worden dat de kans aanwezig is dat er
tenminste ook proefpersonen met alleen energiek veroorzaakte tinnitus tussen zitten.
Als een experiment met TMS succes zou hebben bij tinnitus, dan is dat een goede reden om ook
de overige onderzoeksvoorstellen in deze studie serieus te nemen en uit te voeren. Want deze
zijn immers allemaal gebaseerd op het aanbieden en versterken van goede veldinformatie.
En aangezien Schutters onderzoek betreffende TMS al door NWO wordt gesubsidieerd, zou het
dan ook voor de hand liggen dat NWO ook de in deze studie aangeboden onderzoeksvoorstellen
financiert, omdat deze eigenlijk in het verlengde liggen van Schutters werk en daar een
uitbreiding van zijn.
268
269
Voorstel voor een onderzoeksopzet met diverse magneetvelden
Omdat ik mij kan voorstellen dat het moeilijk kan zijn om het concept van de informatieve
morfogenetische velden zonder meer serieus te nemen, heb ik aan deze onderzoeksopzetten
meteen een ander onderzoeksvoorstel toegevoegd dat gebruik maakt van het effect van
magnetische velden en andere EM-invloeden op enzymen. Het gaat daarbij om een
experiment dat in het verleden al opmerkelijke resultaten en een eerste evidentie voor het
bestaan van deze informatieve velden opleverde en dat nu in een uitgebreidere vorm zou
kunnen worden uitgevoerd, waardoor de aanwezigheid van deze velden nog dwingender zou
kunnen worden onderbouwd.
Ter onderbouwing van het door mij gepostuleerde contact met de morfogenetische velden, dat
dient als basis voor de door mij voorgestelde ongespiegelde BRT als antikankertherapie en
behandeling van HIV-Aids, alsmede versterkte ongespiegelde BRT als regeneratietherapie, zou
een onderzoek naar de uitwerking van magnetische velden van groot belang kunnen zijn.
In mijn studie omtrent de dynamiek van het veldcontact stel ik immers dat bepaalde magnetische
velden kunnen bewerkstelligen dat organismen zich sneller en optimaler ontwikkelen, terwijl
door de invloed van low-level magneetvelden de ontwikkeling en kwaliteit juist achter blijft, dit
dan tengevolge van een beter of slechter contact met de blauwdruk van deze organismen in de
morfogenetische velden.
Als zoiets onzichtbaars als magnetische velden deze verschillen kunnen veroorzaken, dan kan
men niet uitsluiten dat er inderdaad ook zoiets onzichtbaars in het spel is als sturende invloed
vanuit bepaalde informatieve velden. Maar eerst zullen we proberen het experiment te
reproduceren waarbij aangetoond wordt dat bepaalde magneetvelden een gunstige invloed
hebben op de ontwikkeling van enzymen. Lees hiervoor eventueel eerst het hoofdstuk over
magneetveldtherapie in mijn studie naar de dynamiek van veldcontact. Een gedeelte hieruit is al
in dit werkstuk opgenomen.
Zoals ik in die studie uitleg, komt het steeds vaker voor dat apparaten verstoord raken van
elkaars elektromagnetische velden, spanningswisselingen of ontladingen van statische
elektriciteit. Op zich is dit niets nieuws, want dit fenomeen wordt al lange tijd geregistreerd.
De afdeling EMC Keuringen van KEMA in Arnhem inspecteert alle mogelijke elektronica op
gevoeligheid voor elektromagnetische velden die door andere apparaten of mensen worden
opgewekt. Dit is nuttig werk want steeds mee apparatuur wordt aangestuurd door hypermoderne,
maar daardoor ook gevoelige elektronica. Bovendien neemt de dichtheid van elektrische
apparaten en daarmee de kans dat ze elkaar beïnvloeden met de dag toe.
KEMA bestookt een te testen apparaat met een testzender die een hele reeks van mogelijke
frequenties met verschillende vermogens kan genereren, waardoor allerlei elektromagnetische
omgevingsinvloeden kunnen worden gesimuleerd. Daarbij gaat het om elektrische velden en
magnetische velden.
Dat brengt me op het idee dat de afdeling EMC Keuringen van KEMA zich ook wel eens zou
kunnen afvragen wat de invloed van deze apparaten en zenders is op het functioneren van de
mens zelf, want ook de mens bestaat bij de gratie van elektromagnetische velden, namelijk zijn
eigen energielichaam - dat bestaat uit informatiedragende quantumdeeltjes - naast een
lichaamsvoltage dat gegenereerd wordt door het kalium-natrium pompsysteem in de
celmembranen plus in het lichaam aanwezige minuscule hoeveelheden zink en koper, waardoor
als het ware een biochemisch element van Volta en Galvani ontstaat.
270
In het Handboek energetische geneeskunde, door dr. Richard Gerber, 1988/1997, Becht,
Haarlem, wordt gewag gemaakt van het werk van de non en biochemicus dr. Justa Smith, van
het Human Dimensions Institute van het Rosary Hill College in New York. Zij stelde
reageerbuisjes met het enzym trypsine bloot aan magnetische velden van een hoge intensiteit.
In dit experimentele werk maakte zij gebruik van magnetische velden met een inductie van
ongeveer 13.000 Gauss.
Met behulp van standaard spectrofotometrische methoden meette zij veranderingen in de
activiteit van deze enzymen. Het bleek dat de enzymreactie werd versneld. Er volgden meer
positieve experimenten. Deze toename van de enzymkinetica van verschillende enzymen was
afhankelijk van de tijdsduur dat de enzymen magnetisch behandeld waren. Dit werk van Justa
Smith op het gebied van magnetische velden was het onderwerp van haar proefschrift.
Wellicht zou haar experiment opnieuw kunnen worden uitgevoerd in een uitgebreidere versie,
waarbij ook de frequenties en vermogens van de testzender van KEMA zouden kunnen worden
ingezet, naast de invloed van nabije elektromagnetische apparaten en hoogspanningsleidingen.
Het zou interessant zijn om een testopstelling te maken waarbij trypsine-enzymen en/of andere
enzymen gedurende geruime tijd continu worden blootgesteld aan:
• Zwakke en sterkere stabiele magnetische velden, van onder meer de magnetische zolen,
armbanden en bandages die bij de magnetische veldtherapie worden gebruikt en/of met
behulp van via fijne meet- en regeltechniek in laboratoriumomstandigheden opgewekte
zwakke en sterkere stabiele magnetische velden. Met name de uitwerking van een magnetisch
veld met een sterkte van 13.000 Gauss, zoals dr. Justa Smith gebruikte, of hoger, is interessant.
Ook de door dr. Schutter en anderen gebruikte TMS-apparatuur is zeer bruikbaar.
• De invloed van in werking zijnde EM-apparatuur (in de 50 HZ-categorie), zoals
huishoudelijke apparaten, computers, radio’s, tv’s en elektrische verlichting, continu en met
tussenpozen. Waarbij dus de blootstelling in de dagelijkse praktijk wordt nagebootst.
• De frequenties en vermogens van zendapparatuur, zoals gsm’s, Dect-telefoons, portofoons en
apparatuur voor afstandsbediening van andere apparatuur.
• De invloed van UMTS-zenders.
• De nagebootste invloed van hoogspanningleidingen.
• Een combinatie van stabiele magnetische velden met de overige invloeden.
Misschien zou zo’n uitgebreid onderzoek meteen een einde kunnen maken aan de almaar
voortdurende discussie over het al of niet veilig zijn van radiotelefonie, hoogspanningskabels,
UMTS enz.
Misschien zou uit zo’n onderzoek ook kunnen blijken dat stabiele magnetische velden van een
bepaalde sterkte een positief en compenserend effect kunnen hebben in het woud van
interfererende EM-invloeden.
Het door dr. Richard Gerber in zijn Handboek energetische geneeskunde beschreven experiment
van dr. Justa met enzymen zou een verhelderend licht kunnen werpen op de hedendaagse
discussies, als ze zouden kunnen worden herhaald in de door mij voorgestelde uitgebreidere
vorm.
Inmiddels stond de technologisch ontwikkeling ook niet stil en daarom beschikken onderzoekers
nu over de ‘Squids’ die (veranderingen in) uiterst zwakke magneetvelden – tot miljoenen malen
zwakker dan het aardmagneetveld - kunnen detecteren. Deze Squids maken gebruik van
kwantummechanische effecten en kunnen daarom ook de door mij geschetste morfogenetischeen bewustzijnsvelden meten. Deze techniek wordt ook gebruikt bij het meten van kleine
271
magnetische fluctuaties in cerebraal hersenweefsel (magnetoencephalography, MEG). Deze
techniek zou ook van pas kunnen komen bij het hierna beschreven experiment.
272
Een geïsoleerde testopstelling als vervolgexperiment
Hoewel de bovengenoemde experimenten zullen kunnen aantonen dat er bij de ontwikkeling van
enzymen onzichtbare factoren in het spel zijn zoals magneetvelden van verschillende sterkten, en
er daarmee niet wordt ondergraven dat sommige magneetvelden zorgen voor een beter contact
met de morfogenetische velden, levert het nog geen sluitend bewijs voor het bestaan van een
bepaalde sturende invloed – door een morfogenetisch veld – op die enzymen.
Daarom is er nog een volgend experiment nodig om aan te tonen dat er behalve gunstige
magneetvelden nog een factor in het spel is.
Ik stel voor om de opstelling van de enzymen plus bepaalde magneetvelden die een versnelde en
optimale ontwikkeling van de enzymen lieten zien nogmaals te gebruiken, maar deze keer in een
ruimte die elke elektromagnetische invloed van buitenaf blokkeert.
We moeten de experimentele opstelling dus plaatsen in een optimaal geïsoleerde ruimte, waarin
geen enkele EM-invloed kan doordringen, dus ook geen invloed van de morfogenetische velden
die – hoewel in fijnstoffelijke deeltjeskwaliteit – toch van elektromagnetische aard zijn.
Alvorens de magneetvelden binnen de proefopstelling te activeren, zou deze testruimte eerst
moeten worden ontdaan van informatie door het ontladen van het quantumdraagveld in die
ruimte. Veldinformatie wordt gedragen door positief geladen deeltjes. Als die lading wegvalt,
verdwijnt ook de gedragen informatie.
Als de lading en amplitude van het subtiele draagveld (Higgsveld) nul wordt, dan verdwijnt ook
de lading en amplitude van de daardoor gedragen gluonen en kunnen ze geen informatieoverdragende fotonen meer genereren.
Als we vervolgens sterke magneetvelden opwekken, dan zullen deze niet meer in staat zijn om
de al verloren gegane informatie terug te roepen. Wat dan ontstaat is een informatieloos
magneetveld.
Als dan – ondanks de aanwezigheid van de voordien gunstig werkende magneetvelden – de
enzymen een minder goede ontwikkeling doormaken, dan mogen we aannemen dat ze verstoken
zijn gebleven van een ‘sturende en informatieve invloed van buitenaf’. En dan staat niets ons
meer in de weg om die ‘invloed van buitenaf’ te benoemen als ‘morfogenetische invloed’ via een
subtiel elektromagnetisch veld. Dan zullen we vanaf dat moment ernstig rekening moeten
houden met het bestaan van zulke velden voor elke vorm van organisch leven en dan mogen we
daar ook het experimenten aangaande de helende werking door ongespiegelde BRT op baseren,
waarna het bestaan van deze velden geëxtrapoleerd kan worden naar alle vormen van biologisch,
geneeskundig en psychiatrisch onderzoek.
Omdat de hierboven geschetste onderzoeksopzet nogal gecompliceerd is, lijkt mij echter een
kleine pilotstudie met een diabetes-I-muis de meest voor de hand liggende manier om een eerste
verkenning uit te voeren. Bovendien schreef Hartmut Müller immers al eerder over een
experiment door Garjajev en zijn onderzoeksteam:
[…] Werden sich entwickelnde Embryonen in künstlicher Isolation von externen
elektromagnetischen Feldern gehalten, dann können sie ihr genetisches Programm nicht
vollständig realisieren und entwickeln dadurch zum Beispiel unnatürliche Formen oder
haben nur eine geringe Lebenserwartung. Zellen in der Wachstumsphase benötigen also
zwingend die exogenen wellensemiotischen Strukturen zur Vervollständigung des genetischen
Code und damit zur Stabilisierung der Steuerung der Eiweissynthese und anderer
biochemischer Prozesse […]
273
Samenwerking vereist
Volgens mij levert het uitvoeren van de door mij voorgestelde experimenten geen enkel
onoverkomelijk probleem op als er wordt samengewerkt door bijvoorbeeld de faculteiten
biologie en geneeskunde van de RUL (Leiden), de afdeling fijne meet- en regeltechnieken van de
TUD (Delft) en de afdeling EMC Keuringen van KEMA.
Voor elk van deze drie gebieden - biologie, geneeskunde en EMC-keuringen – apart is het niet
mogelijk om tot een eensluidend oordeel te komen over de gunstige of ongunstige invloeden van
de diverse hierboven genoemde velden.
Statistische gegevens volstaan in dit geval niet en kunnen - al of niet opzettelijk - verkeerd
worden geïnterpreteerd. Simpele organismen zoals enzymen liegen niet, maar spreken via een
door iedereen waarneembare ontwikkeling. En omdat enzymen aan de basis liggen van het
functioneren van hogere organismen, zijn zij een prima indicatie van het schadelijk en gunstig
zijn van de genoemde invloeden op hogere organismen zoals de mens.
Door zich eerst te verdiepen in vergelijkbare dynamieken bij lagere organismen, zoals
enzymen en bacteriën, kunnen de wetenschappers van de farmaceutische industrie dan echt
meedenken aan creatieve oplossingen voor tot nu toe onoplosbare medische problemen bij
mensen, die uit die lagere organismen zijn voortgekomen. Op die manier kan de
geneesmiddelenindustrie ook echt het genezend belang van iedereen dienen.
En als dat dan een totaal nieuwe aanpak vereist – bijvoorbeeld een energieke in plaats van een
chemische – dan kan de farmaceutische industrie altijd nog haar koers wijzigen en
bijvoorbeeld overgaan op de productie van apparaten voor de behandeling met bioresonantietechnieken.
Misschien zouden de door mij voorgestelde onderzoeken kunnen leiden tot het vinden van de
zo lang gezochte ‘magic bullit’ die alle vormen van kanker kan genezen, naast aangeboren en
later verworven genetische defecten, terwijl ook infectieziekten tot het verleden kunnen gaan
behoren.
Misschien gaat de mens door mijn onderzoeksvoorstel ‘golven’ ontdekken waarmee nog nooit
eerder rekening werd gehouden, namelijk de zeer kleine golfpatronen van ons energielichaam
die dienen als intermediair voor alle informatie voor ons totale functioneren.
In dit verband verwijs ik nog even naar de recente spectaculaire vondst (juli 2004) dat de
altijd als zeemansfantasie bestempelde ‘monstergolven’ toch daadwerkelijk bestaan. Hoewel
talrijke onverklaarde schipbreuken altijd al in die richting wezen, wilde men deze
mogelijkheid nooit serieus in overweging nemen omdat zulke hoge golven op basis van
berekeningen volgens de huidige stand van de wetenschap eenvoudigweg niet konden bestaan.
Naar aanleiding van de 26 meter hoge ‘Nieuwjaarsgolf’ van 1 januari 1995, die door het
Draupner-olieplatform voor de kust van Noorwegen met laserapparatuur officieel werd
geregistreerd, besloot de Europese ruimtevaartorganisatie ESA in 2000 om de mysterieuze
verhalen van zeelieden te controleren met twee satellieten Binnen drie weken na het begin van
het experiment werden al 10 golven van meer dan 25 meter hoogte vastgelegd. Het voordien
ontkende bestaan van monstergolven kon meteen de eerder steeds als onverklaarbaar afgedane
schipbreuken helder verklaren, maar tevens kan er nu voor het eerst ook echt worden
geanticipeerd op het bestaan van deze concreet geworden risico’s.
Dat biologische activiteit gerelateerd kan zijn aan fysische verschijnselen werd ook al
gesuggereerd door Robert Brown die enkele eeuwen geleden deeltjes uit stuifmeelkorrels van
de Schone Clarkia onder zijn microscoop zag bewegen, daarmee de weg openend voor
274
verdere verdieping van het begrip colloïdale deeltjes. Griekse filosofen opperden lang geleden
al dat alles bestaat uit harde, bibberende korreltjes, maar pas nu staat wat zij al vermoedden en
Robert Brown voor het eerst waarnam onder zijn microscoop in de fysica officieel bekend als
‘de Brownse beweging’.
Pas nu is de technologie ver genoeg gevorderd om nooit vermoede golfpatronen te kunnen
registreren. Dat geldt niet alleen voor hele grote allesverwoestende golven, maar ook voor
hele fijne golfpatronen die als drager van functionerings-informatie aan de basis liggen van
het leven. Het is dus tijd voor een nieuwe onderzoeksstrategie die ons een completere visie
kan opleveren dan het zeer beperkte reductionisme dat stelt dat complexe organismen
verklaard kunnen worden aan de hand van minder complexe structuren.
De door het reductionisme nog onbegrepen dynamiek van de reparerende stamcellen in een
stervend hart toont immers ondubbelzinnig aan dat een levend organisme meer behelst dan
een zielloos iets dat slechts aan biochemische processen onderhevig is. De tot nu nog
reductionistisch ingestelde wetenschapsbeoefening is het simpelweg aan zichzelf verplicht om
ook het onbegrepene te verkennen, ook als zij daarvoor van de door hun voorgangers
gebaande paden moeten afwijken.
Op menselijk gebied worden nieuwe gewoontes meestal gevormd doordat de oude gewoontes
niet meer werken of toereikend zijn. De meeste mensen geven niet graag hun oude gewoontes
op. Meestal wordt de mens daartoe gedwongen door een crisis, een conflict of een ramp. In de
wetenschapswereld kan men tot een nieuwe aanpak worden gedwongen doordat men tegen
fenomenen aanloopt die via de gangbare onderzoeksgewoontes niet kunnen worden verklaard.
Wanner men dan de rigide toegepaste oude gewoontes laat varen, dan kan er ruimte ontstaan
voor een nieuwe en veelbelovende creatieve aanpak van ziekten die tot dusver
onbehandelbaar leken.
Veel van de ontmoediging die de mensheid de laatste eeuw heeft gevoeld door het in steeds
grotere mate onderhevig zijn aan aangeboren en/of ongeneeslijke aandoeningen en het
tegenvallen van eerdere succesvol lijkende doorbraken – zoals de antibiotica – zou door een
nieuwe aanpak kunnen worden verholpen.
Gezien de nood van de mensheid die wordt geplaagd door kanker, aids, oprukkende dodelijke
infectieziekten, aangeboren genetische defecten en talloze andere aandoeningen, is het in deze
tijd niet meer te verkopen dat een nieuwe visie eerst 35 jaar lang wordt genegeerd, zoals ooit
gebeurde met Mendels inzicht in de dynamiek van erfelijke eigenschappen.
Hoewel men Mendels idee ooit terzijde legde omdat het werd ontwikkeld door iemand die
niet kon bogen op een invloedrijke wetenschappelijke status, bepaalt genetisch onderzoek
inmiddels wel het wereldbeeld en heeft het al tot talloze andere ontdekkingen en toepassingen
geleid.
Het is ook Mendels idee dat in feite ten grondslag ligt aan deze onderzoeksvoorstellen op
basis van variabelen die tot nu toe door iedereen over het hoofd lijken te worden gezien. Die
variabelen zijn gerelateerd aan het al in 1965 door de Rus Kaznacejef ontdekte ‘cytopathisch
spiegeleffect’, de door de bioloog Sheldrake gepostuleerde ‘morfogenetische velden’, het
door prof. Martha McClintock ontdekte fenomeen dat de menstruatiecyclus van in elkaars
nabijheid levende vrouwen zich synchroniseerde en de onlangs door Lene Hau (Naturepublicatie) ontdekte informatie-overdracht door resonantie op quantumniveau, die het bestaan
van de drie eerder genoemde ontdekkingen van een natuurkundige verklaring voorzag.
Ooit was het Newton die het werk van Kepler en Galilei verenigde. Hoewel hij diep onder de
indruk was van het werk van zijn voorgangers, keek hij net iets verder en formuleerde op
basis van hun werk zijn nieuwe theorieën die de wereld een heel ander aanzien zouden geven.
275
Als deze onderzoeksvoorstellen – als een resultante van het werk van andere wetenschappers inderdaad mogen leiden tot enig resultaat, dan is daarmee het bestaan van sturende velden
bewezen en dat kan alleen maar leiden tot een nieuw levensbeschouwelijk paradigma. Het
paradigma van ‘Intelligent design’, ofwel ‘evolutie met een ontwerper’. Ik wil tot slot nog
even iets citeren van de hand van Peeter M. Scheele:
[…] Als natuurlijke selectie de gespecialiseerde, complexe robotjes waar het leven gebruik
van maakt, niet aan de greep van Koning Entropie heeft kunnen ontfutselen, wat dan wel? Is
er misschien een andere kracht die dit doet? Eén die wij nog niet ontdekt hebben? Moeten we
een materialistische visie aan blijven hangen die zegt dat de eiwitten zich wel zo móesten
vormen, omdat dat opgesloten zit in de materie? Of moeten we een nieuw soort vitalisme in
het leven roepen, dat zegt dat de eiwitten zich tot hun complexe structuren vormden door een
magische motor, een vitale kracht? Moeten we God erbij halen en hem verantwoordelijk
stellen voor het onttrekken van de eiwitten aan de grenzeloze grijsheid van gemiddelde
sequenties? Het antwoord luidt: Nee. Nee. Nee, en nog eens nee […]
Wat we wel moeten doen is het concept van ‘God’ herdefiniëren, hetgeen aan de hand van
onze huidige natuurwetenschappelijke en technologie kennis inmiddels mogelijk is.
Dat wat de mensheid tot nu toe zag als een sturende entiteit, die men in diverse culturen
diverse benamingen gaf en verschillende karaktertrekken toedichtte, is niets anders dan een
samenstelsel van onderling verbonden quantumvelden die alle bewustzijnsinformatie van de
kosmos bevatten en die het onbewuste en bewuste leven op eiwitniveau aansturen. En het
leuke is dat alle organische- en bewustzijnsontwikkeling zelf bijdragen aan de vorming van
deze velden. Wij zijn daardoor de mede-scheppers van de evolutie.
Uit de aard van de informatiedragende quantumvelden volgt dan ook dat eenmaal
ontwikkelde bewustzijnsinhouden niet verloren kunnen gaan, zodat het voortbestaan in de
wereld van de geest zeer aannemelijk wordt.
Als de mensheid dit eindelijk gaat inzien, dan kunnen er ook nog enkele mondiale
kankergezwellen worden genezen, namelijk die van de godsdienstdiscriminatie en die van het
verlies van zingeving aan het bestaan. Dan is het niet meer nodig dat mensen elkaar
uitmoorden uit naam van hun zelfgecreëerde godheid en zal de hervonden zin van het leven
de mensheid kunnen inspireren tot verdere bewustzijnsontwikkeling in toegenomen
gezondheid.
Aanvulling:
Nadat deze studie zover was afgerond, ontving ik nog een verwijzing naar een interessant
artikel over BRT. Het is een evaluatie van de werking van BRT die is geschreven door Dr.
Gabriella Hegyi, Ph.D., direkteur van het Dept. For Complementary Medicine of
‘Semmelweis’ University of Medical Sciences Budapest, 2001.
T.C. Kuiper,
22 januari 2009.
276
Download