25 Grimmia dissimulata, nieuw voor de Belgische mosflora Dirk DE

advertisement
Grimmia dissimulata, nieuw
voor de Belgische mosflora
Dirk DE BEER (Antwerpen)
[[email protected]]
Tijdens een wandeling langs het Albertkanaal in Zandhoven (provincie Antwerpen)
op 3 januari 2000 vond ik op ongeveer dezelfde plek op de betonnen oeverbeschoeiing van
het kanaal drie merkwaardige mossen: Leucodon sciuroides, Trichostomum crispulum en,
samen met veel Grimmia pulvinata, een duidelijk afwijkende Grimmia. De laatste onderscheidde zich van de eerste o.m. door de veel
gelere kleur en de afwezigheid van kapsels.
Na microscopisch onderzoek was het duidelijk dat het blad van deze Grimmia niet
plots versmald was nabij de glashaar, zoals bij
G. pulvinata. Bovendien was de plant dioecisch. Omdat de determinatie twijfelachtig
bleef, bezorgde ik materiaal aan de Nederlandse Grimmia-specialist Henk Greven, die
het staal determineerde als Grimmia trichophylla, met de bemerking dat het voor het
eerst was dat hij een vondst zag van op beton.
Ook ik bleef het vreemd vinden dat een uitgesproken acidofiele soort als Grimmia trichophylla zou groeien in de nabijheid van Leucodon sciuroides en Trichostomum crispulum.
Bij lezing van de nieuwe beknopte mosflora van Nederland en België (Siebel & During 2006) werd mijn aandacht getrokken door
de vermelding van een mogelijke nieuwkomer
binnen het gebied van de flora, namelijk
Grimmia dissimulata E. Maier. Deze recent
van Zwitserland beschreven soort (Maier
2002) is inmiddels reeds gekend van enkele
buurlanden (Porley 2004), maar nog niet van
Nederland en België. De soort lijkt zeer goed
op Grimmia trichophylla, maar onderscheidt
zich door enkele microscopische kenmerken
en vooral door de kalkrijke, veelal synantrope
standplaatsen, zoals grafzerken en muren.
Hierbij dacht ik direct aan het materiaal
van Zandhoven. Na microscopisch onderzoek
bleek dit volledig te beantwoorden aan de
beschrijving van Grimmia dissimulata. Het
specimen werd verzonden aan Eva Maier, die
bevestigde dat het inderdaad gaat om deze
soort (schriftelijke mededeling 27.05.2006).
DUMORTIERA 93 – 30.04.2008
Voorlopig is het bij die ene vondst voor
Vlaanderen gebleven en voor zover mij bekend is ook Grimmia trichophylla nog nooit in
Vlaanderen gevonden, zodat oude vondsten
wellicht uit te sluiten zijn. Vondsten van
Grimmia trichophylla op kalksteen ten zuiden
van Samber en Maas kunnen mogelijk wel
behoren tot G. dissimulata. Dit was alleszins
zo voor een vondst in Dinant (Furfooz) in juni
dit jaar op sterk geëxponeerde kalkrotsen.
Details van de beschreven vondsten:
 Zandhoven (Nederviersel), zuidoever van
het Albertkanaal, op schuine betonnen oever,
IFBL C5.33.23, 03.01.2000, herb. DDB 1373.
 Dinant (Furfooz), Parc National de Haute
Rècène, kalkrots boven de Lesse, IFBL
H5.58.14, 17.06.2006, herb. DDB 2464.
Dankwoord. – Met dank aan Henk Greven en Eva Maier
voor de determinaties. André Sotiaux (schr. med. 18
januari 2001) wees mij op het voorkomen van Grimmia
trichophylla op kalkrotsen van de Maasvallei en bijrivieren.
Literatuur. – Maier E. (2002), Grimmia dissimulata E.
Maier sp. nova, and the taxomonic position of Grimmia
trichophylla var. meridionalis Müll. Hal. (Musci, Grimmiaceae). Candollea 56: 281-300. – Porley R.D. (2004),
Grimmia dissimulata E.Maier in Britain. Field Bryology
82: 13-17. – Siebel H. & During H. (2006), Beknopte
mosflora van Nederland en België. Utrecht, KNNV Uitgeverij.
Poa annua f. purpurea, een onkruid
in plantenkwekerijen en tuinen
Ivan HOSTE* (Meise) en Paul MERTENS
* [[email protected]]
Al jarenlang – vermoedelijk sinds circa
1985 – is de tweede auteur vertrouwd met de
aanwezigheid van een paarsbruine vorm van
Poa annua als onkruid in plantenkwekerijen.
Ruw geschat is de plant in Vlaanderen momenteel te vinden in zowat eenderde van de
containerbedrijven, maar bijvoorbeeld evenzeer in de omgeving van Zundert (Noord-Brabant, Nederland). De kleine planten gedijen
ook in de volle grond. De zaden geraken
gemakkelijk verspreid omdat containertelers
de gecomposteerde resten van de containerteelt vaak uitspreiden op de vollegrondse
25
percelen ter verhoging van het humusgehalte.
Samen met plantgoed of gecomposteerd
materiaal worden de zaden bovendien gemakkelijk geïntroduceerd in tuinen; zo groeit de
plant bijvoorbeeld in de tuin van de tweede
auteur.
Hoewel in Groot-Brittannië blijkbaar al
sinds tientallen jaren gekend van diverse plantenkwekerijen en tuinen (waaronder recent
Royal Botanic Gardens, Kew), werd Poa
annua L. f. purpurea M.L. Grant pas in 2003
formeel beschreven (Grant 2003). In zijn
recente studie van het genus Poa vermeldt
Portal (2005) dat dit taxon tot nog toe alleen is
aangetroffen in tuinen in Engeland.
Qua ecologie en chemische bestrijding
verschillen de paarsbruine planten weinig of
niet van de typische vorm. Op de grotendeels
blote bodem worden de snelgroeiende, kleine,
paarsbruin aangelopen planten bij handmatige
onkruidbestrijding (wieden of schoffelen)
gemakkelijk over het hoofd gezien. Daaraan
ontlenen ze een selectief voordeel ten opzichte
van de typische, groen gekleurde planten. Dit
kleurkenmerk, net als een snelle opeenvolging
van generaties, vinden we ook terug in talrijke
populaties van Cardamine corymbosa, een
onkruidsoort die zich momenteel in plantenkwekerijen en tuinen verbreidt (Hoste et al.
2008). Bij die laatste soort doen ’s zomers de
piepkleine bloemen zonder kroonbladen de
planten al evenmin opvallen. Omdat bij Poa
annua zelfbestuiving de regel is, groeien de
twee vormen doorgaans dicht in elkaars buurt,
zonder tussenvormen. Grant (2003) signaleert
het nu en dan opduiken van intermediaire,
gewoonlijk duidelijk grotere planten, die wellicht het resultaat zijn van kruisbestuiving.
De eerste auteur leerde Poa annua f. purpurea recent kennen toen hij diverse plantenkwekerijen bezocht, op zoek naar Cardamine
corymbosa. Samen met bv. Euphorbia maculata – tijdens dit veldwerk eveneens op een
paar kwekerijen aangetroffen – illustreert Poa
annua f. purpurea dat de amateur botanicus in
plantenkwekerijen door nog wel meer kan
verrast worden dan alleen sierplanten.
Herbariumcollectie: Otegem (West-Vlaanderen), IFBL E2.45.22 (net op de grens met
E2.35.44), plantenkwekerij, in de volle grond,
26
verspreide exemplaren, samen met ‘gewone’,
lichtgroen gekleurde planten, 01.08.2007, I.
Hoste (priv.herb.).
Literatuur. – Grant M.L. (2003), A new, purple-leaved
form of Poa annua L. (Poaceae) is a cryptic weed.
Watsonia 24: 525-526. [http://www.watsonia.org.uk/2440
Grant.pdf] – Hoste I., van Moorsel R. & Barendse R.
(2008), Een Nieuw-Zeelandse nieuwkomer in sierteeltbedrijven en tuinen: Cardamine corymbosa in Nederland
en België. Dumortiera 93: 15-24. – Portal R. (2005), Poa
de France, Belgique et Suisse. Vals près Le Puy, Robert
Portal.
Polypogon maritimus,
een miskende neofyt in België
Filip VERLOOVE* (Meise), Dirk DE BEER
(Antwerpen), Bart VAN DE VIJVER (Meise)
en Walter SUYS (Hove)
* [[email protected]]
Polypogon monspeliensis (L.) Desf. is een
oorspronkelijk mediterrane en Zuidwest-Europese soort, die als occasionele wol- en graanadventief minstens sedert de eerste helft van
de negentiende eeuw in België wordt waargenomen (Verloove 2006b). Vanaf het begin
van de jaren 1970 wordt P. monspeliensis ook
aangetroffen op zwak zilte zandopspuitingen,
vooral in het Antwerpse havenuitbreidingsgebied, waardoor de plant daar als ingeburgerd kan beschouwd worden (Verloove
2002, 2006a). Ook in Nederland is ze onder
gelijkaardige omstandigheden waargenomen
(van der Meijden 2005).
Verloove (2002) wees er reeds op dat in
1999 in Lillo – eveneens in de haven van
Antwerpen – de nauw verwante soort Polypogon maritimus Willd. was opgedoken. In
2001 werd ze echter niet meer waargenomen
en er werd dan ook aangenomen dat ze er
verdwenen was. In 2006 werd P. maritimus
opnieuw gevonden ten noorden van Antwerpen: de soort werd herontdekt in Lillo en
werd bovendien ook gesignaleerd op Antwerpen-Linkeroever, in de nabijheid van een
gekende groeiplaats van P. monspeliensis.
Daarnaast werden in 2007 en 2008 nieuwe
groeiplaatsen van P. maritimus ontdekt, zowel
in het Antwerpse havengebied.DUMORTIERA 93 – 30.04.2008
Download