CHAUFFEURSHANDLEIDING YT182 – YT222 – YT1852 YARD TREKKER BODYCARRIER CONTAINERCARRIER DOCUMENT > TD1112-02 NL UITGAVE > 06-2010 INLEIDING Deze handleiding bevat informatie over het juiste gebruik en onderhoud van de Terberg terreintrekker. De trekker zal aan al uw vereisten voldoen als u de adviezen en instructies in deze handleiding zorgvuldig opvolgt. Deze handleiding bevat geen uitgebreide technische informatie en is niet bedoeld om de lezer op te leiden tot allround voertuigmonteur. De handleiding bevat gebruiks- en onderhoudsinstructies waarmee storingen kunnen worden voorkomen. Een goede bekendheid met de werking van de trekker draagt bij aan een lange levensduur. In verband met het brede aanbod aan motoren en transmissies is de informatie over de motor en de transmissie opgenomen in een afzonderlijk boekje dat bij deze handleiding is gevoegd. Lees het boekje zorgvuldig door. Terberg aanvaardt geen aansprakelijkheid met betrekking tot externe apparatuur die geen deel uitmaakt van de leveringsovereenkomst. Alle bedieningsinformatie en -symbolen op de trekker zijn in overeenstemming met de ons bekende algemene normen. Klanten dienen deze handleiding echter grondig door te nemen om de overeenstemming met hun eigen vereisten en normen te waarborgen. RIJDEN Lees voor een veilige bediening van de trekker deze handleiding zorgvuldig door voordat u met de trekker gaat rijden. De instructies, waarschuwingen en mededelingen op de stickers en in de handleiding dienen te allen tijde zorgvuldig te worden opgevolgd. De chauffeur dient de trekker voor aanvang van de werkzaamheden visueel te inspecteren en direct na het starten de instrumenten te controleren. Ook tijdens het rijden dienen de instrumenten regelmatig te worden gecontroleerd. De instrumenten dienen hun normale afleeswaarden weer te geven. FABRIKANT Terberg Benschop B.V. Oranje Nassaustraat 10 3405 XK BENSCHOP Nederland Telefoon +31(0) 348 459211 Fax +31(0) 348 451934 Postadres Postbus 2 3405 ZG BENSCHOP Nederland Terberg Benschop B.V. behoudt zich het recht voor zonder voorafgaande kennisgeving wijzigingen aan te brengen. YT NEDERLANDS 2 VOERTUIGINFORMATIE De volgende informatie is te vinden op de trekker. Vul alle gegevens in voordat u voor het eerst met de trekker gaat rijden. Datum eerste gebruik:..………………………………….……………………………………….. Trekkermodel: …………………………….…………………..…………………………………... Chassisnummer: ………………………………………...……………………………………...... Bouwjaar: ………………………………………………………....……………………...........…. Motor: ..…………………………………………………………………………………………….. Transmissie: ………………………………………..………………………………………….…. Tussenbak:…........………………………………...………………………………………………. Vooras: ………………………………………..………………………………………………....... Achteras: ……………………………………...…………………………………………………… Type koppelschotel: …………………………………………….………………………………… Banden:...…………………………………..……………………….……………………………… INSTRUCTIES VOOR EEN VEILIG GEBRUIK De Terberg Yard trekkers zijn ontworpen voor het verplaatsen van ladingen met behulp van wegtrailers. De trekker is voorzien van een aantal stickers met veiligheidsinformatie voor de gebruiker. In de cabine bevinden zich een aantal plaatjes met informatie over de maximaal toegestane as- en trailerbelastingen. VEILIGHEIDSINSTRUCTIES Deze chauffeurshandleiding bevat belangrijke informatie en waarschuwingen. LEES DE HANDLEIDING ZORGVULDIG DOOR voordat u voor het eerst met de trekker gaat rijden. De instructies, waarschuwingen en mededelingen op de stickers en in de handleiding dienen te allen tijde zorgvuldig te worden opgevolgd. CHAUFFEURSPROFIEL Iedere chauffeur die met deze trekker gaat rijden dient hiervoor een geschikte opleiding te hebben gevolgd en volledig op de hoogte te zijn van de regels en procedures die op de locatie gelden. Iedere chauffeur dient geschikte veiligheidskleding en geschikt schoeisel te dragen. YT NEDERLANDS 3 VEILIGHEIDS- EN WAARSCHUWINGSINFORMATIE (Zie ook de paragraaf "WAARSCHUWINGSSTICKERS") Lees deze handleiding zorgvuldig door en volg de daarin vermelde veiligheids- en onderhoudsinstructies voordat u met de trekker gaat rijden. • Neem geen passagiers mee in de cabine van de trekker of op de trailer (behalve voor goedgekeurde opleidingsdoeleinden). • Trek altijd de parkeerrem aan voordat u de cabine verlaat. • Overschrijd nooit de maximaal toegestane belasting. • Houd bij het rijden op hellingen de koppelschotel zo laag mogelijk, kies de juiste versnelling en let erop dat de maximaal toegestane belasting niet wordt overschreden. Rijd op hellingen nooit sneller dan een stevig wandeltempo. Houd op hellingen een gelijkmatige snelheid aan. Stop niet op hellingen. Als u toch moet stoppen, trek dan langzaam en gelijkmatig weer op. • Controleer of hellingen voldoende grip bieden voordat u deze op rijdt. • Houd de trailer zo laag mogelijk, maar let erop dat deze voldoende bodemspeling heeft en de lading vrij blijft van hoge obstakels zoals dekschotten. • Sluit altijd de remleidingen en verlichtingskabels van de trailer aan voordat u gaat rijden. • Controleer of de veiligheidsbout in de achterste cabinesteun goed vastzit voordat u gaat rijden. • Houd tijdens het rijden portieren en ruiten gesloten om het geluidsniveau in de cabine te beperken. • Als de motor tijdens onderhoudswerkzaamheden moet blijven draaien, blijf dan uit de buurt van poelies en V-snaren. • Zorg voor voldoende ventilatie tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in afgesloten ruimtes. Houd de portieren en ruiten van de cabine gesloten. • De trekker blijft bestuurbaar als de pomp van de stuurinrichting uitvalt, maar het sturen zal merkbaar zwaarder gaan. • Houd de cabinevloer schoon om uitglijden of struikelen te voorkomen. • Gebruik de zonneklep om verblinding door de zon te voorkomen. • Blijf te allen tijde uit de buurt van het hefsysteem van de koppelschotel. • Sluit altijd de beschermplaten op de trekker voordat u gaat rijden. • Het is verboden om de trekker met een geladen trailer op een helling te parkeren. • Houd ontvlambare materialen uit de buurt van het uitlaatsysteem. • Ga nooit rijden met een defecte trekker. • Uit de cabine leunen is gevaarlijk in verband met passerende voertuigen. • Wees bedacht op bewegende delen bij het bedienen en instappen van de trekker. • Blijf uit de buurt van hete onderdelen (bijv. het uitlaatsysteem). • Opeenhoping van uitlaatgassen is gevaarlijk, dus laat de motor alleen draaien in goed geventileerde omgevingen. • De airconditioning functioneert alleen goed als alle portieren en deuren van de cabine zijn gesloten. • Lekkages dienen onmiddellijk te worden gemeld en vloeistoffen dienen te worden verwijderd in overeenstemming met de lokale milieuregels. • Alle olieproducten zijn ontvlambaar en dienen uit de buurt te worden gehouden van hete onderdelen. • Houd losse voorwerpen en lichaamsdelen uit de buurt van de bedieningselementen. • Zorg voor een goed zicht op alle gebruikte apparatuur. • Alle luiken dienen goed te zijn vergrendeld en alle opklapbare luiken dienen eenvoudig toegankelijk te zijn. • Draag tijdens het rijden altijd de veiligheidsgordel. • Zorg ALTIJD voor TWEE STEUNPUNTEN als u op de trekker loopt/werkt en bij het aansluiten/loskoppelen van luchtslangen om het risico op uitglijden of vallen te beperken. • Let erop dat alle luchtslangen correct worden aangesloten op de trailer en/of zwanenhals. • Controleer visueel of de banden van de trekker en trailer de juiste spanning hebben. YT NEDERLANDS 4 INHOUD VOERTUIGINFORMATIE ....................................................................................................3 INSTRUCTIES VOOR EEN VEILIG GEBRUIK ...................................................................3 VEILIGHEIDSINSTRUCTIES ..............................................................................................3 CHAUFFEURSPROFIEL .....................................................................................................3 VEILIGHEIDS- EN WAARSCHUWINGSINFORMATIE .......................................................4 IN- EN UITSTAPPEN...........................................................................................................9 PORTIER OPENEN EN SLUITEN.......................................................................................9 DASHBOARDINSTRUMENTEN........................................................................................10 INSTRUMENTEN ..............................................................................................................14 1 CONTACTSLOT........................................................................................................................................14 1A STARTSCHAKELAAR (OPTIONEEL) ...............................................................................................14 WAARSCHUWINGSLAMPJESTEST (OPTIONEEL)..............................................................................14 2 PARKEERREM .........................................................................................................................................15 2A PARKEERREM TRAILER (OPTIONEEL) ..........................................................................................15 3 SELECTIEHENDEL ..................................................................................................................................16 3A VOORUIT-ACHTERUITBLOKKERING VOOR DE ALLISON MT643/653 TRANSMISSIE ...................16 3B VOORUIT-ACHTERUITBLOKKERING VOOR DE CLARK TRANSMISSIE..........................................16 4 SNELHEIDSMETER/TACHOGRAAF (OPTIONEEL) ...............................................................................16 5 INSTRUMENTENGROEP.........................................................................................................................16 5A CONTROLELAMPJE VOORVERWARMING (INDIEN IN GEBRUIK)...............................................17 5B CONTROLELAMPJE RICHTINGAANWIJZERS................................................................................17 5C WAARSCHUWINGSLAMPJE TRANSMISSIE ..................................................................................17 5D WAARSCHUWINGSLAMPJE PARKEERREM..................................................................................17 5F LAADCONTROLELAMPJE ................................................................................................................18 5G CONTROLELAMPJE GROOTLICHT ................................................................................................18 5H WAARSCHUWINGSLAMPJE KOELVLOEISTOFNIVEAU (OPTIONEEL) .......................................18 5H WAARSCHUWINGSLAMPJE REMBLOKSLIJTAGE ........................................................................18 5J CONTROLELAMPJE DIFFERENTIEELSPER ACHTERAS ..............................................................18 5K WAARSCHUWINGSLAMPJE HOOGTE KOPPELSCHOTEL (OPTIONEEL)...................................18 5.1 CONTROLEKNOP MOTOROLIEDRUK............................................................................................20 5.2 CONTROLEKNOP TRANSMISSIEOLIEDRUK.................................................................................20 5.3 CONTROLEKNOP TRANSMISSIEOLIETEMPERATUUR ...............................................................20 5.4 CONTROLEKNOP KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ..................................................................20 5.5 CONTROLEKNOP REMCIRCUIT 1 (VOOR)....................................................................................21 5.6 CONTROLEKNOP BRANDSTOFNIVEAU........................................................................................21 5.7 CONTROLEKNOP ACCUSPANNING ..............................................................................................21 5.8 CONTROLEKNOP REMCIRCUIT 2 (ACHTER)................................................................................21 6 LICHTSCHAKELAAR................................................................................................................................21 7 SCHAKELAAR ALARMLICHTEN .............................................................................................................21 8 SCHAKELAAR WERKVERLICHTING ......................................................................................................22 9 ZWAAILICHTSCHAKELAAR ....................................................................................................................22 10 INTERVALSCHAKELAAR ACHTERRUITWISSER................................................................................22 11 SCHAKELAAR ACHTERRUITWISSER .................................................................................................22 12 SCHAKELAAR MISTACHTERLICHT (OPTIONEEL) .............................................................................22 13 SCHAKELAAR DIFFERENTIEELSPER .................................................................................................23 15 SCHAKELAAR AIRCONDITIONING ......................................................................................................23 17 CONTROLELAMPJE KOPPELSCHOTEL..............................................................................................24 18 KOPPELSCHOTEL ONTKOPPELEN.....................................................................................................24 18A ONTKOPPELKNOP KOPPELSCHOTEL (OPTIONEEL).....................................................................24 EEN TRAILER KOPPELEN .........................................................................................................................25 EEN TRAILER ONTKOPPELEN..................................................................................................................25 19 HENDEL VOOR RICHTINGAANWIJZERS, GROOT-/DIMLICHT, GROOTLICHTSIGNAAL, CLAXON, VOORRUITWISSER, SPROEIER, WISSERINTERVAL ............................................................26 20 DOSEURS CABINEVERWARMING.......................................................................................................27 21 AANJAGERSCHAKELAAR.....................................................................................................................27 23 CIRCULATIEREGELHENDEL ................................................................................................................27 YT NEDERLANDS 5 24 VERWARMINGSREGELKNOP..............................................................................................................27 25 HOOGTEREGELING KOPPELSCHOTEL .............................................................................................29 25A REGELING EXTRA HYDRAULISCH SYSTEEM (OPTIONEEL) ........................................................29 26 DRUKONTLASTINGSSCHAKELAAR LUCHTVERINGSSYSTEEM .....................................................30 29 SCHAKELAAR BUITENSPIEGELVERWARMING.................................................................................30 30 ZEKERINGEN EN RELAIS.....................................................................................................................30 33 SCHAKELAAR VOOR GELUIDSSIGNAAL BIJ ACHTERUITRIJDEN (OPTIONEEL) ..........................30 34 ELEKTRISCHE BUITENSPIEGELS (OPTIONEEL)...............................................................................31 35 OVERBRUGGINGSSCHAKELAAR HOOGTEBEPERKING KOPPELSCHOTEL (UNIVERSEEL) ......31 36 WAARSCHUWINGSLAMPJE WATER IN BRANDSTOF (OPTIONEEL) ..............................................31 37 WAARSCHUWINGSLAMPJE UITLAATSYSTEEM (OPTIONEEL) .......................................................32 38 WAARSCHUWINGSLAMPJE HYDRAULISCH SYSTEEM (OPTIONEEL) ...........................................32 39 SCHAKELAAR STOELVERWARMING (OPTIONEEL) .........................................................................32 40 VERGRENDEL/ONTGRENDELSCHAKELAAR (OPTIONEEL) ............................................................32 41 OPTIONELE SCHAKELAAR/LAMPJE ...................................................................................................32 DE MOTOR STARTEN................................................................................................................................32 DE MOTOR STARTEN................................................................................................................................33 MOTOR AFZETTEN ....................................................................................................................................33 MOTOR STARTEN EN AFZETTEN BUITEN DE CABINE (OPTIONEEL) .................................................33 CHAUFFEURSSTOEL ...................................................................................................... 34 KAB-STOEL.............................................................................................................................................34 ISRI-STOEL.............................................................................................................................................35 BEGE-STOEL..........................................................................................................................................35 BEGE-STOEL..........................................................................................................................................36 GRAMMER-STOEL .................................................................................................................................36 GRAMMER-STOEL .................................................................................................................................37 VEILIGHEIDSGORDEL (OPTIONEEL)...................................................................................................38 RADIO ............................................................................................................................... 38 EFFICIËNT GEBRUIK....................................................................................................... 39 NOODPROCEDURES ...................................................................................................... 39 DAGELIJKS ONDERHOUD .............................................................................................. 40 NIVEAU VAN DE MOTOROLIE/TRANSMISSIEOLIE.................................................................................40 KOELVLOEISTOFNIVEAU..........................................................................................................................40 HYDRAULIEKOLIENIVEAU ........................................................................................................................40 KOPPELSCHOTEL......................................................................................................................................40 PERSLUCHTSYSTEEM ..............................................................................................................................41 WIELEN EN BANDEN .................................................................................................................................41 ONDERHOUD (WERKEN OP HOOGTE) ...................................................................................................41 BANDENSPANNING EN WIELBELASTING ...............................................................................................41 INSTRUMENTEN EN VERLICHTING .........................................................................................................43 CHAUFFEURSSTOEL EN SPIEGELS........................................................................................................43 REPARATIE EN ONDERHOUD........................................................................................ 43 TREKKEN ....................................................................................................................................................43 CABINE KANTELEN....................................................................................................................................43 CABINE KANTELEN MET HYDRAULISCHE POMP ..................................................................................44 CABINE ELEKTRISCH KANTELEN (OPTIONEEL)....................................................................................44 CABINE ELEKTRISCH/HYDRAULISCH KANTELEN (OPTIONEEL).........................................................45 LUCHTFILTER.............................................................................................................................................46 LUCHTFILTERELEMENT VERVANGEN....................................................................................................46 BRANDSTOF (DIESEL)...............................................................................................................................46 BRANDSTOFSYSTEEM ONTLUCHTEN....................................................................................................46 KOELVLOEISTOF .......................................................................................................................................47 KOELSYSTEEM AFTAPPEN ......................................................................................................................47 LEEG SYSTEEM MET KOELVLOEISTOF VULLEN...................................................................................47 HYDRAULISCH SYSTEEM .........................................................................................................................47 RESERVOIR EN FILTER(S) REINIGEN .....................................................................................................47 HOOFDSTROOMFILTER VERVANGEN ....................................................................................................47 OLIEVERVERSINGSINTERVAL .................................................................................................................48 V-SNAREN...................................................................................................................................................48 AANDRIJFASSEN .......................................................................................................................................48 LUCHTDROGER .........................................................................................................................................48 YT NEDERLANDS 6 RUITENWISSERS .......................................................................................................................................48 ELEKTRISCHE APPARATUUR...................................................................................................................49 LASWERK AAN HET CHASSIS ..................................................................................................................49 ACCU'S ........................................................................................................................................................49 HOOFDSCHAKELAAR ................................................................................................................................50 DYNAMO......................................................................................................................................................50 ZEKERINGEN ..............................................................................................................................................51 GLOEILAMP VERWISSELEN .....................................................................................................................52 KOPLAMP UITLIJNEN.................................................................................................................................52 VEILIGHEIDSKEURING ....................................................................................................52 WAARSCHUWINGSSTICKERS ........................................................................................53 YT NEDERLANDS 7 TOEGESTANE BELASTINGSWAARDEN De informatie over de maximaal toegestane as- en trailerbelastingen is te vinden in de cabine. De maximaal toegestane asbelastingen op een vlakke ondergrond staan op het afgebeelde gegevensplaatje. Sommige modellen zijn ook goedgekeurd voor gebruik op de openbare weg. In dat geval worden ook de maximaal wettelijk toegestane asbelastingen vermeld in de eerste kolom naast G.V.W., G.C.W. enz. G.V.W.: (Gross Vehicle Weight) Het totale gewicht van de trekker. G.C.W.: (Gross Combination Weight) Het totale gewicht van trekker en trailer. AXLE LOAD: De maximaal toegestane asbelasting. TURNTABLE LOAD: De maximaal toegestane belasting van de koppelschotel. YT NEDERLANDS 8 IN- EN UITSTAPPEN Ga altijd voorzichtig te werk bij het instappen van de trekker. Maak gebruik van de aanwezige handgrepen en zorg dat u te allen tijde ten minste twee steunpunten hebt. Gebruik uitsluitend de treden en handgrepen om uzelf toegang tot de cabine te verschaffen. WAARSCHUWING Ga voorzichtig te werk bij het instappen van de trekker om lichamelijk letsel te voorkomen. Houd er rekening mee dat de treden en loopplaten glad kunnen zijn. PORTIER OPENEN EN SLUITEN Voor een veilige bediening beveelt Terberg aan het portier zoveel mogelijk gesloten te houden. Openen: Druk de portierkruk in en open het portier met behulp van de portierkruk en de handgreep totdat deze in de vergrendeling valt. Sluiten: Druk het veiligheidsslot van het portier in en sluit de deur met behulp van de handgrepen totdat deze in de vergrendeling valt. WAARSCHUWING Houd alle lichaamsdelen uit de buurt van het portier. YT NEDERLANDS 9 9876 9875 YT NEDERLANDS 10 D N MODE SELECT R ALLISON 3 20 3 33 40 R 32 29 39 36 R N F 38 37 5e 5d P P 5 am pm 5k 5j 5h 5g 5b 5c 5f 5a 2 1 VI bar km/h mls RPM-MPH VI bar km/h A RPM-MPH 8 9 5.8 5.6 VI bar km/h mls RPM-MPH VI bar km/h A RPM-MPH 8 7 6 0 19 35 26 13 18 17 18 8 5.3 5.4 am pm 35 25 4 34 25A 12 J 0 I II 26 18A 18 2 p 1 LHD 1A 12 34 5.2 5.1 5.5 5.7 23 * 23 21 24 15 01 DASHBOARDINSTRUMENTEN 10 11 20 23 * 23 21 24 15 01 10 1 11 A 1 RHD 34 8 25A 12 11 20 25 35 4 2 26 18 18A p 7 8 5e 9 8 8 3 18 17 18 13 26 35 6 P 5k 5j 5h 5d 5c 5f 5g 5b 5a 12 34 YT NEDERLANDS P R N F 5 am pm 5.3 5.4 am pm 2 1 VI bar km/h mls RPM-MPH VI bar km/h A RPM-MPH 5.8 5.6 VI bar km/h mls RPM-MPH VI bar km/h A RPM-MPH 37 38 5.2 5.1 5.5 5.7 36 0 40 33 R 39 29 32 J 0 I II 19 20 ALLISON D N R MODE SELECT 3 DASHBOARD EN INSTRUMENTEN 1 1a 2 2a 3 4 5 5a 5b 5c 5c 5d 5e 5f 5g 5h 5h 5j 5k 5k 5l 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 6 7 8 9 10 11 12 13 15 17 18 18a 19 Contactslot Startschakelaar (optioneel) Parkeerrem Parkeerrem trailer (optioneel) Selectiehendel (zie transmissiehandleiding) Snelheidsmeter (optioneel) Instrumentengroep Controlelampje voorverwarming (alleen Volvo-motoren, geel) Controlelampje richtingaanwijzers (groen) Controlelampje hoog/laag versnellingsbereik (Clark, optioneel, groen) Waarschuwingslampje transmissie (rood) Waarschuwingslampje parkeerrem (rood) Waarschuwingslampje luchtfilter (geel) Laadstroomcontrolelampje (rood) Controlelampje grootlicht (blauw) Controlelampje centrale differentieelsper (geel) Waarschuwingslampje remblokslijtage (rood) Controlelampje differentieelsper achteras (geel) Waarschuwingslampje hoogte koppelschotel (optioneel, rood) Waarschuwingslampje stabiliteitsbewakingssysteem (SGS) (optioneel, rood) Waarschuwingslampje koelvloeistofniveau (optioneel, rood) Controleknop motoroliedruk Controleknop transmissieoliedruk Controleknop transmissieolietemperatuur Controleknop koelvloeistoftemperatuur Controleknop remcircuit 1 (voor) Controleknop brandstofniveau Controleknop accuspanning Controleknop remcircuit 2 (achter) Lichtschakelaar Schakelaar alarmlichten Schakelaar werkverlichting Zwaailichtschakelaar Intervalschakelaar achterruitwisser Schakelaar achterruitwisser Schakelaar mistachterlicht Schakelaar differentieelsper Schakelaar airconditioning Controlelampje koppelschotel Ontkoppelschakelaar koppelschotel Ontkoppelknop koppelschotel (optioneel) Hendel voor richtingaanwijzers, groot/dimlicht, grootlichtsignaal, claxon, voorruitwisser, sproeier, wisserinterval 20 Doseurs cabineverwarming 21 Aanjagerschakelaar 23 Circulatieregelhendel 24 Verwarmingsregelknop 25 Hoogteregeling koppelschotel 25a Regeling extra hydraulisch systeem (optioneel) 26 Drukontlastingsschakelaar luchtveringssysteem 29 Schakelaar buitenspiegelverwarming 30 Zekeringen en relais 32 Schakelaar elektrisch bediende ruit 33 Schakelaar voor geluidssignaal bij achteruitrijden (optioneel) 34 Schakelaar elektrisch bediende buitenspiegel (optioneel) 35 Overbruggingsschakelaar hoogtebeperking koppelschotel (universeel) 36 Waarschuwingslampje water in brandstof (optioneel) 37 Waarschuwingslampje uitlaatsysteem (optioneel) 38 Waarschuwingslampje hydraulisch systeem (optioneel) 39 Schakelaar stoelverwarming (optioneel) YT NEDERLANDS 12 40 41 Vergrendel/ontgrendelschakelaar (optioneel) Optionele schakelaar/lampje YT NEDERLANDS 13 INSTRUMENTEN 1 CONTACTSLOT Het contactslot heeft vijf standen: P= Parkeerlicht (niet gebruikt) 0= Uit 1= Drive (contact aan) 2= Voorverwarming (indien aanwezig) 3= Start De transmissie moet in de vrijstand staan en de parkeerrem moet zijn aangetrokken. Sommige motoren kunnen niet worden gestart als de transmissie niet in de vrijstand staat. De startschakelaar is niet voorzien van een herstartblokkering. Nadat de sleutel is ingedrukt en naar stand 2 is gedraaid, wordt de voorverwarming (indien aanwezig) ingeschakeld en gaat waarschuwingslampje 5a branden. De motor mag niet worden gestart zolang het waarschuwingslampje brandt. Zodra het waarschuwingslampje uitgaat kan de motor worden gestart. De schakelaar keert automatisch terug naar de stand Drive. Als de schakelaar in de stand Drive wordt gezet, gaan het laadcontrolelampje (5f) en het waarschuwingslampje parkeerrem (5d) branden. 1A STARTSCHAKELAAR (OPTIONEEL) De startschakelaar heeft drie standen: 0= Off 1= Drive (contact aan) + voorverwarming (indien aanwezig) 2= Start De transmissie moet in de vrijstand staan en de parkeerrem moet zijn aangetrokken. Sommige motoren kunnen niet worden gestart als de transmissie niet in de vrijstand staat. De startschakelaar is niet voorzien van een herstartblokkering. Nadat de schakelaar is ingedrukt naar stand 2 wordt de gloeibougie (indien aanwezig) ingeschakeld en gaat waarschuwingslampje 5a branden. De motor mag niet worden gestart zolang het waarschuwingslampje brandt. Zodra het waarschuwingslampje uitgaat kan de motor worden gestart. De schakelaar keert automatisch terug naar de stand Drive. Als de schakelaar in de stand Drive wordt gezet, gaan het laadcontrolelampje (5f) en het waarschuwingslampje parkeerrem (5d) branden. WAARSCHUWING. Probeer niet met de trekker te rijden als een of meer van de bovengenoemde waarschuwingslampjes branden. Los de parkeerrem voordat u gaat rijden. Draai of druk de startschakelaar nooit naar stand 0 tijdens het rijden. Hierdoor wordt automatisch de parkeerrem aangetrokken en gaat de trekker krachtig remmen. WAARSCHUWINGSLAMPJESTEST (OPTIONEEL) Draai de contactsleutel/startschakelaar (1 of 1a) naar stand 1 (Drive, contact aan). Controleer of alle lampjes op het dashboard branden. YT NEDERLANDS 14 2 PARKEERREM Als de parkeerremhendel in de hoogste stand staat (remmen niet bekrachtigd), kan de parkeerrem geleidelijk worden aangetrokken door de hendel omlaag te bewegen. Als de hendel in de laagste stand staat, is de parkeerrem aangetrokken. Waarschuwingslampje 5d brandt en blijft branden totdat de parkeerrem weer wordt gelost. Wanneer de parkeerrem is aangetrokken, zijn meestal ook de parkeerremmen van de trailer bekrachtigd. Bij de standaardtrekker is dit echter niet het geval. Een ECE-trailerremventiel is leverbaar als optie. Als dit remventiel aanwezig is, worden de trailerremmen automatisch bekrachtigd als de parkeerrem van de trekker wordt aangetrokken. De trailerremmen worden geregeld met perslucht en kunnen lossen als er luchtlekkage optreedt. Het wordt daarom aanbevolen te controleren of het remvermogen van de trekker voldoende is om zowel de trekker als de trailer te beremmen als de combinatie voor langere tijd wordt geparkeerd. Dit kan worden gecontroleerd door de parkeerremhendel naar de allerlaagste stand te bewegen, dat wil zeggen, tot tegen de aanslag. De trailerremmen zijn nu niet meer bekrachtigd. Als de combinatie stil blijft staan, is het remvermogen van de trekker voldoende. Rijd niet met de trekker als waarschuwingslampje 5d (parkeerrem aangetrokken) brandt. De parkeerrem wordt gelost door de hendel naar de bovenste stand te bewegen. WAARSCHUWING Trek altijd de parkeerrem aan voordat u de cabine verlaat. Parkeer een trekker met een geladen trailer niet op een helling. De parkeerrem mag niet worden aangetrokken wanneer de trekker rijdt. De parkeerrem mag echter wel worden gebruikt om de trekker te stoppen in noodgevallen (alleen bij een defect aan de gewone remmen). WAARSCHUWING Aantrekken van de parkeerrem terwijl de trekker rijdt is gevaarlijk. 2A PARKEERREM TRAILER (OPTIONEEL) Als de parkeerremhendel voor de trailer in de hoogste stand staat (trailerremmen niet bekrachtigd) kunnen de trailerremmen geleidelijk worden bekrachtigd door de hendel omlaag te bewegen. YT NEDERLANDS 15 3 SELECTIEHENDEL Zie de handleiding van de (automatische) transmissie voor instructies. Zorg dat de motor altijd met een comfortabel toerental draait door de juiste versnelling te kiezen voor de rijomstandigheden. Als een maximaal motorvermogen wordt vereist, zorg dan dat de motor onder belasting zo dicht mogelijk bij het maximale (afgeregelde) toerental draait. ! WAARSCHUWING ! Van vooruit (1,2,3,D) naar achteruit schakelen, van achteruit naar vooruit schakelen of uit de vrijstand schakelen is alleen toegestaan als de trekker volledig stilstaat en de motor stationair draait. 3A VOORUIT-ACHTERUITBLOKKERING VOOR DE ALLISON MT643/653 TRANSMISSIE De trekker moet volledig stilstaan EN de remmen moeten zijn aangetrokken om de schakelblokkering te ontgrendelen 3B VOORUIT-ACHTERUITBLOKKERING VOOR DE CLARK TRANSMISSIE De trekker moet volledig stilstaan EN de remmen moeten zijn aangetrokken om de schakelblokkering te ontgrendelen 4 SNELHEIDSMETER/TACHOGRAAF (OPTIONEEL) Een snelheidsmeter of tachograaf is leverbaar als optie. De snelheidsmeter geeft de snelheid van de trekker automatisch weer. De tachograaf geeft de snelheid van de trekker automatisch weer en registreert deze op de tachograafkaart, in combinatie met de tijd. Zie de tachograafinstructies voor meer informatie over de tachograaf. 5 INSTRUMENTENGROEP 1 2 De instrumentengroep bestaat uit twee delen: 1 De waarschuwingslampjesmodule 2 Het hoofdinstrument (MFA10) am pm P YT NEDERLANDS 16 VI bar km/h A RPM-MPH VI bar km/h mls RPM-MPH ALGEMENE BESCHRIJVING VAN DE WAARSCHUWINGSLAMPJESMODULE De waarschuwingslampjesmodule biedt informatie over specifieke voertuigonderdelen door middel van symbolen met achtergrondverlichting. 5A CONTROLELAMPJE VOORVERWARMING (INDIEN IN GEBRUIK) Een koude motor starten: • Draai de contactsleutel/startschakelaar naar stand 2. • Controlelampje 5a gaat branden om aan te geven dat de voorverwarming is ingeschakeld. • Wacht totdat lampje 5a uitgaat. • Start de motor. Afhankelijk van de omgevingstemperatuur neemt de voorverwarmingsprocedure ca. 50 seconden in beslag. Bij een omgevingstemperatuur boven 35°C neemt de voorverwarmingsprocedure ca. 0 seconden in beslag. Herhaal de bovenstaande procedure als de motor niet start of afslaat. Als de voorverwarmingscyclus wordt onderbroken, gaat controlelampje 5a branden. Opmerking: Start de motor niet als het controlelampje niet uitgaat. Dit betekent dat de voorverwarmingscyclus is onderbroken. Als dit lampje gaat branden tijdens het rijden, stop de trekker dan zo snel mogelijk. WAARSCHUWING Start de motor niet met behulp van gasvormige starthulpmiddelen (ether). 5B CONTROLELAMPJE RICHTINGAANWIJZERS Controlelampje 5b gaat branden als de richtingaanwijzers of alarmlichten zijn ingeschakeld. 5C WAARSCHUWINGSLAMPJE TRANSMISSIE Waarschuwingslampje 5c gaat branden bij een storing in de transmissieregelmodule. Raadpleeg de storingscodes in de transmissiehandleiding. Laat de storingscode(s) zo snel mogelijk controleren in de werkplaats. 5D WAARSCHUWINGSLAMPJE PARKEERREM Waarschuwingslampje 5d gaat branden als de parkeerremhendel naar de allerlaagste stand wordt bewogen en de parkeerrem is aangetrokken. Het lampje blijft branden totdat de parkeerrem wordt gelost. 5E WAARSCHUWINGSLAMPJE LUCHTFILTER Waarschuwingslampje 5e gaat branden als het luchtfilterelement moet worden vervangen. YT NEDERLANDS 17 5F LAADCONTROLELAMPJE Controlelampje 5f brandt helder rood als de contactsleutel/startschakelaar in de stand Drive staat en de motor niet draait. Het lampje dient uit te gaan als het motortoerental stijgt tot boven 1000 tpm. Als het lampje zwak brandt of aangaat tijdens het rijden, kan er een storing in het elektrische circuit van de dynamo zijn opgetreden. 5G CONTROLELAMPJE GROOTLICHT Controlelampje 5g gaat branden als het grootlicht wordt ingeschakeld. 5H WAARSCHUWINGSLAMPJE KOELVLOEISTOFNIVEAU (OPTIONEEL) Waarschuwingslampje 5l gaat branden als het koelvloeistofniveau laag is. Als waarschuwingslampje 5l gaat branden, zet dan onmiddellijk de motor af, controleer op koelvloeistoflekkage en vul koelvloeistof bij tot het juiste niveau. (Zie ook de paragraaf "REPARATIE EN ONDERHOUD"). 5H WAARSCHUWINGSLAMPJE REMBLOKSLIJTAGE Als de trekker is voorzien van schijfremmen, wordt de remblokslijtage gecontroleerd door een slijtagesensor. Als dit waarschuwingslampje gaat branden, dienen de remblokken zo snel mogelijk te worden vervangen. 5J CONTROLELAMPJE DIFFERENTIEELSPER ACHTERAS De differentieelsper wordt ingeschakeld door schakelaar 13 in te drukken. Het controlelampje op het bedieningspaneel blijft branden zolang de differentieelsper is ingeschakeld. 5K WAARSCHUWINGSLAMPJE HOOGTE KOPPELSCHOTEL (OPTIONEEL) Waarschuwingslampje 5k gaat branden als de koppelschotel te hoog of te laag staat. YT NEDERLANDS 18 ALGEMENE BESCHRIJVING VAN HET MFA10-HOOFDINSTRUMENT Automatische zelftest van het hoofdinstrument • Schakel het contact in (alleen als de trekker klaar is voor gebruik) • Alle waarschuwings- en controlelampjes op het dashboard gaan branden • De sensors worden gecontroleerd • Indien aanwezig worden de storingsmeldingen voor sensors drie seconden lang weergegeven • De MFA is klaar voor gebruik Weergave van storingsmeldingen voor sensors Sensorstoringen (bijv. kortsluiting, open kring) worden als volgt weergegeven: • De bijbehorende LED gaat branden • Het display geeft een eenheidssymbool weer • Na voltooiing van de zelftest worden sensorstoringen weergegeven als ''----''. Display SenS 1 SenS 2 SenS 3 SenS 4 SenS 5 SenS 6 SenS 7 Pin 12 25 11 24 10 23 09 Sensorstoringen Verklaring Transmissieolietemperatuur Brandstofniveau Motortemperatuur Transmissieoliedruk Luchtdruk remsysteem (II) Motoroliedruk Luchtdruk remsysteem (I) Functieoproep • Druk op een knop (bijv. brandstofniveau) • De bijbehorende waarde wordt weergegeven op het display • De rode LED van de ingedrukte knop gaat branden Opmerking: Bij temperaturen onder 0º C (olie, koelvloeistof) wordt de waarde '0º C' weergegeven. Als u niets selecteert, wordt alleen het aantal bedrijfsuren weergegeven. Als de optionele snelheidsmeter is gemonteerd, wordt het aantal gereden kilometers weergegeven. Het aantal bedrijfsuren wordt altijd weergegeven als het contact uit staat. Waarschuwingen bevestigen Als een gedetecteerde waarde buiten het normale bereik valt: • Wordt de waarde knipperend weergegeven op het display. • Knippert de rode LED in de bijbehorende knop. • Klinkt er een geluidssignaal. • Wordt een storingscode opgeslagen (optioneel). • Druk op de betreffende knop om de waarschuwing te bevestigen. WAARSCHUWING Als waarschuwingen niet kunnen worden uitgeschakeld, moet de motor van de trekker worden afgezet. Waarschuwingen met een hoge prioriteit worden permanent weergegeven en moeten worden bevestigd voordat de volgende waarschuwing kan worden weergegeven. YT NEDERLANDS 19 N.B. ⇒ Als er meerdere waarschuwingen tegelijk zijn geactiveerd, worden deze achtereenvolgens weergegeven met een interval van drie seconden. ⇒ Waarschuwingen met een hoge prioriteit worden permanent weergegeven en moeten worden bevestigd voordat de volgende waarschuwing kan worden weergegeven. ⇒ De waarschuwing wordt uitgeschakeld als de hoge of lage waarde terugkeert in het normale bereik. 5.1 CONTROLEKNOP MOTOROLIEDRUK Als de motoroliedruk te laag is, knippert de bijbehorende LED en klinkt er een geluidssignaal. Als de oliedruk verder daalt, blijft de bijbehorende LED knipperen en klinkt het geluidssignaal permanent. Het signaal kan niet worden uitgezet. Als de oliedruk weer stijgt, gaat de LED uit en wordt het geluidssignaal uitgeschakeld. Als u op de controleknop drukt terwijl de motor draait, wordt de huidige motoroliedruk weergegeven. Als het geluidssignaal permanent klinkt, zet dan onmiddellijk de motor af, zoek naar olielekkage en controleer het olieniveau. 5.2 CONTROLEKNOP TRANSMISSIEOLIEDRUK Als de transmissieoliedruk te laag is, knippert de bijbehorende LED en klinkt er een geluidssignaal. Als de oliedruk verder daalt, blijft de bijbehorende LED knipperen en klinkt het geluidssignaal permanent. Als u op de controleknop drukt terwijl de motor draait, wordt de huidige transmissieolietemperatuur weergegeven. Als het geluidssignaal permanent klinkt, zet dan onmiddellijk de motor af, zoek naar olielekkage en controleer het olieniveau. 5.3 CONTROLEKNOP TRANSMISSIEOLIETEMPERATUUR Als de transmissieolietemperatuur te hoog oploopt, knippert de bijbehorende LED en klinkt er een geluidssignaal. Als de temperatuur verder stijgt, blijft de bijbehorende LED knipperen en klinkt het geluidssignaal permanent. Als de temperatuur dealt, gaat de LED uit. Als u op de controleknop drukt terwijl de motor draait, wordt de huidige transmissieolietemperatuur weergegeven. Als het geluidssignaal klinkt, minder dan snelheid om de transmissie te laten afkoelen. 5.4 CONTROLEKNOP KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog oploopt, knippert de rode LED en klinkt er een geluidssignaal. Als de temperatuur verder stijgt, blijft de LED knipperen en klinkt het geluidssignaal permanent totdat de temperatuur tot onder de kritische waarde zakt. Als u op de controleknop drukt terwijl de motor draait, wordt de huidige koelvloeistoftemperatuur weergegeven. Als het geluidssignaal permanent klinkt, stop de trekker dan onmiddellijk. Controleer het koelvloeistofniveau en het expansiereservoir en inspecteer het koelsysteem. WAARSCHUWING Draai de radiateurdop niet los als het koelsysteem heet is. YT NEDERLANDS 20 5.5 CONTROLEKNOP REMCIRCUIT 1 (VOOR) Als u op de controleknop drukt, wordt de huidige druk in de persluchtreservoirs voor de voorwielen weergegeven. Als de luchtdruk daalt, gaat de rode LED knipperen en klinkt er een geluidssignaal. Als de druk verder daalt, klinkt het geluidssignaal permanent en moet de trekker worden gestopt totdat de luchtdruk weer stijgt en het geluidssignaal wordt uitgeschakeld. 5.6 CONTROLEKNOP BRANDSTOFNIVEAU Als u op de controleknop voor het brandstofniveau drukt, wordt het huidige niveau weergegeven op het hoofdinstrument. Als het brandstofniveau daalt tot minder dan 20 liter, gaat de rode LED knipperen. De waarschuwing kan worden bevestigd door op de controleknop te drukken, waarna het waarschuwingslampje uitgaat. Als het brandstofniveau daalt tot 10 liter, gaat de rode LED knipperen en klinkt er een geluidssignaal. Het geluidssignaal klinkt permanent totdat u hebt getankt. 5.7 CONTROLEKNOP ACCUSPANNING Als u op de controleknop voor de accuspanning drukt, wordt de huidige accu-/systeemspanning weergegeven op het hoofdinstrument. Als de accuspanning daalt, knippert de LED en klinkt er een geluidssignaal. Als de accuspanning weer stijgt, gaat de LED uit. 5.8 CONTROLEKNOP REMCIRCUIT 2 (ACHTER) Als u op de controleknop drukt, wordt de huidige druk in de persluchtreservoirs voor de achterwielen weergegeven. Als de luchtdruk daalt, gaat de rode LED knipperen en klinkt er een geluidssignaal. Als de druk verder daalt, klinkt het geluidssignaal permanent en moet de trekker worden gestopt totdat de luchtdruk weer stijgt en het geluidssignaal wordt uitgeschakeld. 6 LICHTSCHAKELAAR Als u deze schakelaar naar de eerste stand beweegt, gaan de parkeerlichten branden. De parkeerlichten blijven branden als de contactsleutel/startschakelaar in stand 0 wordt gezet. Als het contact in de stand Drive staat, kunnen de koplampen worden ingeschakeld door de schakelaar naar de volgende stand te bewegen. Gebruik hendel 19 om te wisselen tussen groot- en dimlicht. 7 SCHAKELAAR ALARMLICHTEN Als u deze schakelaar indrukt, gaan alle richtingaanwijzers gelijktijdig knipperen. Controlelampje 5b en een waarschuwingslampje in de schakelaar knipperen eveneens. De alarmlichten worden gebruikt als u de trekker moet stoppen of parkeren op een plaats waar deze hinder of gevaar kan opleveren voor ander verkeer. De alarmlichten kunnen te allen tijde worden gebruikt, ongeacht de stand van het contact. YT NEDERLANDS 21 8 SCHAKELAAR WERKVERLICHTING Druk op deze schakelaar om de werkverlichting in te schakelen. 9 ZWAAILICHTSCHAKELAAR Druk op deze schakelaar om het zwaailicht in te schakelen. 10 INTERVALSCHAKELAAR ACHTERRUITWISSER Met deze schakelaar zet u de achteruitwisser in de intervalstand. 11 SCHAKELAAR ACHTERRUITWISSER Druk op deze schakelaar om de achterruitwisser in te schakelen. 0 = Uit 1 = Stand 1 2 = Stand 2 (optioneel) 12 SCHAKELAAR MISTACHTERLICHT (OPTIONEEL) Druk op deze schakelaar om het mistachterlicht in te schakelen. YT NEDERLANDS 22 13 SCHAKELAAR DIFFERENTIEELSPER Met de differentieelsper wordt de differentieelwerking van de achteras uitgeschakeld. Als de differentieelsper is ingeschakeld, zijn het linker- en rechterachterwiel met elkaar verbonden en kunnen grote spanningen optreden in de wielaandrijfassen. Onjuist gebruik van de differentieelsper kan leiden tot schade aan het differentieel. De differentieelsper wordt ingeschakeld door de schakelaar in te drukken. Als de differentieelsper is ingeschakeld, gaat controlelampje 5j in de waarschuwingslampjesmodule branden. Het lampje blijft branden zolang de differentieelsper is ingeschakeld. Sommige uitvoeringen zijn voorzien van een automatische differentieelsper zonder bedieningsschakelaar. Differentieelsper inschakelen: In- en uitschakelen van de differentieelsper is alleen toegestaan als de trekker stilstaat. Schakel de differentieelsper in voordat u op oppervlakken met een slechte grip of gladde wegen gaat rijden. Gebruik de differentieelsper niet: • Op oppervlakken die voldoende grip bieden. • Als u scherpe bochten moet maken of als de trekker is beladen. • Als de trekker is voorzien van antislipvoorzieningen (sneeuwkettingen etc.). Differentieelsper uitschakelen: • Stop de trekker. • Zet de schakelaar uit. Rijd niet verder voordat het controlelampje is uitgegaan. Als het controlelampje niet direct uitgaat nadat u de schakelaar uit hebt gezet, schakel dan een vooruit- of achteruitversnelling in. Rijd rustig en met een lage snelheid tot het lampje uitgaat. 15 SCHAKELAAR AIRCONDITIONING Druk op schakelaar 15 om de airconditioning in te schakelen. De airconditioning werkt alleen als de motor draait en de aanjager (21) is ingeschakeld. De airconditioning wordt automatisch uitgeschakeld als zich een storing voordoet. Als de airconditioning niet goed werkt (lage koelcapaciteit) kan er een storing in het systeem zijn opgetreden. OPMERKING: HET AIRCONDITIONINGSYSTEEM MAG UITSLUITEND WORDEN BIJGEVULD DOOR BEVOEGD ONDERHOUDSPERSONEEL. YT NEDERLANDS 23 17 CONTROLELAMPJE KOPPELSCHOTEL Dit controlelampje geeft aan of de koppelschotel is gekoppeld of ontkoppeld. Als het lampje groen brandt, is de koppelschotel gekoppeld. Als het lampje rood brandt, is de koppelschotel ontkoppeld of op onjuiste wijze gekoppeld. Als dit het geval is, kan geen trailer worden getrokken. WAARSCHUWING Controleer altijd of de koppelpen op de juiste wijze is bevestigd door een visuele inspectie uit te voeren of door voorwaartse trekkracht uit te oefenen. 18 KOPPELSCHOTEL ONTKOPPELEN De koppelschotel wordt ontkoppeld door de twee afgebeelde knoppen gelijktijdig in te drukken. De knoppen bevinden zich op het dashboard of op een door de klant gekozen plaats. Opmerking: • Als slechts één knop wordt ingedrukt, wordt de koppelschotel niet ontkoppeld. • Het koppelmechanisme moet bij het periodieke onderhoud van de trekker worden gecontroleerd op slijtage. • De koppelschotel kan alleen worden ontkoppeld als de trekker vrijwel stilstaat. WAARSCHUWING Ontkoppel de koppelschotel nooit terwijl de trekker rijdt. 18A ONTKOPPELKNOP KOPPELSCHOTEL (OPTIONEEL) De koppelschotel wordt ontkoppeld door de afgebeelde knop in te drukken. De knop bevindt zich op het dashboard of op een door de klant gekozen plaats. Opmerking: • De koppelschotel wordt ontkoppeld als de knop wordt ingedrukt. • Het koppelmechanisme moet bij het periodieke onderhoud van de trekker worden gecontroleerd op slijtage. • De koppelschotel kan alleen worden ontkoppeld als de trekker vrijwel stilstaat. YT NEDERLANDS 24 EEN TRAILER KOPPELEN • Breng het oppervlak van de koppelschotel op dezelfde hoogte als de onderzijde van de koppelplaat van de trailer. • Rijd voorzichtig achteruit met de trekker totdat de koppelschotel aangrijpt. De koppelschotel wordt automatisch vergrendeld als de koppelpen op zijn plaats glijdt. • Controleer of het groene controlelampje 17 brandt. Als dit niet het geval is, is de trailer niet goed gekoppeld. Probeer de trailer opnieuw te koppelen tot het groene controlelampje brandt. • Sluit de luchtleidingen aan (indien aanwezig). WAARSCHUWING • Controleer het formaat van de koppelpen voordat u de trailer aan de koppelschotel koppelt. Het gebruik van een koppelpen met een onjuist formaat kan leiden tot het loskomen van de trailer. • Controleer altijd of de koppelpen op de juiste wijze is bevestigd door een visuele inspectie uit te voeren of door voorwaartse trekkracht uit te oefenen. • Rijd niet met de combinatie voordat de bovenstaande controles zijn uitgevoerd. EEN TRAILER ONTKOPPELEN Zoek een geschikte parkeerplaats en stop de trekker. Laat de koppelschotel zakken totdat de voorsteunen van de trailer op de grond rusten. Druk de twee ontkoppelknoppen van de koppelschotel (18) gelijktijdig in om de koppelschotel te ontkoppelen en rijd vervolgens vooruit met de trekker. Opmerking: Controleer of de koppelschotel niet meer wordt belast en er geen spanning staat op het vergrendelmechanisme. Als u niet kunt ontkoppelen met de knoppen 18 kunt u de koppelschotel handmatig ontkoppelen. Gebruik de hefbalk van de cabine om de koppelschotel handmatig te ontkoppelen. Procedure: 1. Plaats de hefbalk van de cabine op de kleine balk die op de nokkenschijf is gelast. Deze bevindt zich onder de koppelschotel. 2. Trek de hefbalk van de cabine naar voren. De koppelschotel ontkoppelt WAARSCHUWING Zorg voordat u de trailer loskoppelt van de koppelschotel dat de trailer niet kan wegrollen door de trailerrem te bekrachtigen of blokken voor de wielen te plaatsen. YT NEDERLANDS 25 19 HENDEL VOOR RICHTINGAANWIJZERS, GROOT-/DIMLICHT, GROOTLICHTSIGNAAL, CLAXON, VOORRUITWISSER, SPROEIER, WISSERINTERVAL Al de bovenstaande functies worden bediend door middel van de hendel aan de stuurkolom. Richtingaanwijzers: Beweeg de hendel naar voren om de richtingaanwijzers rechts in te schakelen en naar achteren om de richtingaanwijzers links in te schakelen. Controlelampje 5b knippert als de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld. Groot-/dimlicht, grootlichtsignaal: Druk de hendel omlaag om van dimlicht naar grootlicht te schakelen. Trek de hendel naar het stuurwiel om een grootlichtsignaal te geven. Controlelampje 5g brandt als het grootlicht is ingeschakeld. Claxon: Druk op de knop aan het uiteinde van de hendel om de claxon in te schakelen. Gebruik de claxon alleen om andere weggebruikers te waarschuwen. Voorruitwisser, sproeier, wisserinterval: Draai aan de hendel om de voorruitwisser in te schakelen. J = Interval 0 = Uit I = Stand 1 II = Stand 2 (optioneel) Druk op de ring aan het uiteinde van de hendel om de ruitensproeier(s) in te schakelen. YT NEDERLANDS 26 20 DOSEURS CABINEVERWARMING De cabine is voorzien van doseurs om te voorkomen dat de ruiten beslaan en de voorruit te ontdooien. 21 AANJAGERSCHAKELAAR De luchtstroom kan worden geregeld door schakelaar 21 te draaien. De schakelaar heeft vier standen die zijn genummerd van 0 tot 3. 0 = aanjager uit 1 = aanjager blaast op laagste snelheid 2 = aanjager blaast op middelste snelheid 3 = aanjager blaast op hoogste snelheid 23 CIRCULATIEREGELHENDEL Met deze hendel kan de luchtstroom in de cabine worden geregeld. Met de hendel in de stand fresh wordt de luchtinlaatklep zo afgesteld dat buitenlucht de cabine kan binnenstromen. Met de hendel in de stand recycle wordt de luchtinlaatklep zo afgesteld dat de lucht in de cabine wordt gecirculeerd. De stand recycle wordt ook gebruikt bij warm of vochtig weer of voor snelle verwarming van de cabine in de winter. In deze stand wordt ook het binnendringen van stof of organische deeltjes in de cabine voorkomen. 24 VERWARMINGSREGELKNOP Met deze knop kan de cabinetemperatuur worden geregeld. Draai de knop linksom (naar blauw) om de temperatuur te verlagen en rechtsom (naar rood) om de temperatuur te verhogen. Vermijd hoge temperaturen in de cabine, deze kunnen leiden tot concentratieverlies. YT NEDERLANDS 27 Voor een optimaal gebruik van de airconditioning: Houd portieren en ruiten te allen tijde gesloten. HOGE BUITENTEMPERATUUR 1. Schakel de airconditioning in (schakelaar 15). 2. Draai de verwarmingsregelknop (24) naar blauw. 3. Zet de circulatieregelhendel (23) de eerste 5-10 minuten in de stand recycle om de cabine snel te koelen. 4. Draai de aanjagerschakelaar (21) naar 3. Als de gewenste cabinetemperatuur is bereikt, kan meer buitenlucht worden toegevoerd door de circulatieregelhendel (23) naar de stand fresh te draaien. Stel de verwarmingsregelknop (24) en de aanjagersnelheid (21) naar wens in. GEMIDDELDE BUITENTEMPERATUUR 1. Schakel de airconditioning uit en draai de verwarmingsregelknop (24) naar blauw. 2. Draai de circulatieregelhendel (23) naar de stand fresh. 3. Stel de aanjagersnelheid (21) naar wens in. HOGE LUCHTVOCHTIGHEID Bij bepaalde weersomstandigheden kan de luchtvochtigheid in de cabine onacceptabel hoog zijn. De airconditioning kan ook worden gebruikt als luchtontvochtiger. 1. Schakel de airconditioning in (schakelaar 15). 2. Draai de circulatieregelhendel (23) naar de middelste stand. 3. Draai de aanjagerschakelaar (21) naar 1 of 2. 4. Stel de verwarmingsregelknop (24) naar wens in. LAGE BUITENTEMPERATUUR 1. Schakel de airconditioning uit (schakelaar 15). 2. Draai de verwarmingsregelknop (24) naar rood. 3. Zet de circulatieregelhendel (23) de eerste 5-10 minuten in de stand recycle voor een snelle verwarming. 4. Draai de aanjagerschakelaar (21) naar 3. Als de gewenste cabinetemperatuur is bereikt, kan meer buitenlucht worden toegevoerd door de circulatieregelhendel (23) naar de stand fresh te draaien. Stel de verwarmingsregelknop (24) en de aanjagersnelheid (21) naar wens in. YT NEDERLANDS 28 25 HOOGTEREGELING KOPPELSCHOTEL Het hefsysteem van de koppelschotel is verbonden met het hydraulische systeem van de trekker. De koppelschotel kan op elke gewenste hoogte worden gebracht met bedieningshendel 25. • Beweeg de hendel naar voren om de koppelschotel omlaag te brengen. • Beweeg de hendel naar achteren om de koppelschotel omhoog te brengen. WAARSCHUWING • Het is belangrijk om de koppelschotel zo laag mogelijk te houden bij het rijden op steile hellingen. Een hoge koppelschotel leidt tot een verminderde stabiliteit. • Onderhoud aan de koppelschotel of het hefsysteem mag alleen worden uitgevoerd als er geen zwanenhals of trailer is gekoppeld en het hefframe goed is ondersteund. • Blijf tijdens het koppelen weg bij de onderzijde van de trailer of het hefsysteem. 25A REGELING EXTRA HYDRAULISCH SYSTEEM (OPTIONEEL) Als de trekker is voorzien van een extra hydraulisch systeem, kan dit worden bediend met bedieningshendel 25a. Terberg aanvaardt geen aansprakelijkheid met betrekking tot externe apparatuur die geen deel uitmaakt van de leveringsovereenkomst. YT NEDERLANDS 29 26 DRUKONTLASTINGSSCHAKELAAR LUCHTVERINGSSYSTEEM Door schakelaar 26 ingedrukt te houden kan lucht worden afgelaten uit de luchtvering van de achteras. Als het hefsysteem van de koppelschotel in de laagste stand staat, kan de koppelschotel nog verder omlaag worden gebracht door lucht uit de luchtvering af te laten. Dit kan nodig zijn bij het koppelen van een lage trailer. Als schakelaar 26 wordt losgelaten, keert de trekker terug naar de normale hoogte. WAARSCHUWING Stop de trekker voordat lucht uit de luchtvering wordt afgelaten. Druk schakelaar 26 (drukontlastingsschakelaar luchtveringssysteem) nooit in tijdens het rijden. 29 SCHAKELAAR BUITENSPIEGELVERWARMING De verwarming van de buitenspiegels wordt ingeschakeld met schakelaar 29. 30 ZEKERINGEN EN RELAIS De zekeringen en relais zijn te vinden op de printplaat achter de schakelaarconsole (zie ook de paragraaf "REPARATIE EN ONDERHOUD"). 33 SCHAKELAAR VOOR GELUIDSSIGNAAL BIJ ACHTERUITRIJDEN (OPTIONEEL) Het geluidssignaal voor achteruitrijden kan worden in- en uitgeschakeld met schakelaar 33. WAARSCHUWING Schakel het geluidssignaal niet langer uit dan absoluut noodzakelijk is. Rijd zeer voorzichtig als het geluidssignaal is uitgeschakeld, aangezien andere weggebruikers geen hoorbare waarschuwing krijgen. De chauffeur is verantwoordelijk voor het veilige gebruik van dit voertuig. YT NEDERLANDS 30 34 ELEKTRISCHE BUITENSPIEGELS (OPTIONEEL) De knop kan in vier richtingen worden bewogen: naar voren, naar achteren, naar links en naar rechts. De buitenspiegel beweegt mee in de overeenkomstige richting. Draai de knop naar links of naar rechts om de gewenste buitenspiegel te selecteren. Stel de buitenspiegels af voordat u met de trekker gaat rijden. WAARSCHUWING Via de spiegels waargenomen objecten kunnen dichterbij zijn dan het lijkt. 35 OVERBRUGGINGSSCHAKELAAR HOOGTEBEPERKING KOPPELSCHOTEL (UNIVERSEEL) Deze schakelaar kan, afhankelijk van de vereisten van de eigenaar, voor meerdere functies worden gebruikt. De volgende functies zijn mogelijk: 1) Druk op schakelaar 35 om de hoogtebeperking van de koppelschotel te onderdrukken. WAARSCHUWING Gebruik de overbruggingsschakelaar niet langer dan absoluut noodzakelijk is. Rijd niet met een extreem ver omhooggebrachte trailer. 2) Overbrugging van een door de klant gespecificeerde optie. 36 WAARSCHUWINGSLAMPJE WATER IN BRANDSTOF (OPTIONEEL) Dit gele waarschuwingslampje gaat branden als het waterniveau in de waterafscheider van het brandstofsysteem hoog is. Stop de trekker zo snel mogelijk en tap de waterafscheider af. • Zet de motor af. • Plaats een opvangbak onder de waterafscheider. • Open het aftapventiel handmatig totdat er vloeistof uit het aftapslangetje stroomt. • Tap de waterafscheider af tot heldere brandstof zichtbaar is. WAARSCHUWING Het afgetapte water kan giftige en kankerverwekkende stoffen bevatten. Vang het water/de brandstof op in een opvangbak en verwijder deze in overeenstemming met de lokale milieuwetgeving. YT NEDERLANDS 31 C2000874 37 WAARSCHUWINGSLAMPJE UITLAATSYSTEEM (OPTIONEEL) Het gele waarschuwingslampje 37 gaat branden als zich een storing voordoet in het uitlaatsysteem, bijv. een verstopping van het uitlaatfilter. Als het waarschuwingslampje gaat branden, stop de trekker dan zo snel mogelijk. Laat de storing verhelpen door bevoegd onderhoudspersoneel. 38 WAARSCHUWINGSLAMPJE HYDRAULISCH SYSTEEM (OPTIONEEL) Het gele waarschuwingslampje 38 gaat branden als zich een storing voordoet in het hydraulische systeem, bijv. een hoge olietemperatuur. Als het waarschuwingslampje gaat branden, stop de trekker dan zo snel mogelijk. Laat het hydraulische systeem afkoelen door het niet te gebruiken. Als het lampje blijft branden, moet de storing worden verholpen door bevoegd onderhoudspersoneel. 39 SCHAKELAAR STOELVERWARMING (OPTIONEEL) Druk op schakelaar 39 om de stoelverwarming in- en uit te schakelen. 40 VERGRENDEL/ONTGRENDELSCHAKELAAR (OPTIONEEL) Deze schakelaar kan afhankelijk van de vereisten van de eigenaar worden gebruikt voor het vergrendelen of ontgrendelen van extra koppelingen. 41 OPTIONELE SCHAKELAAR/LAMPJE De functie van deze schakelaars of lampjes is afhankelijk van de vereisten van de eigenaar (bijv. extra hydraulisch systeem). LEVEL YT NEDERLANDS 32 DE MOTOR STARTEN Controles voor het starten • Controleer het motorolieniveau. Het olieniveau dient tussen de merkstrepen op de peilstok te staan. Vul olie bij als het niveau onder de merkstreep voor het minimumniveau staat en tap olie af als het niveau boven de merkstreep voor het maximumniveau staat. Als olie moet worden bijgevuld, gebruik dan olie van hetzelfde type als al in de motor aanwezig is. • Controleer het koelvloeistofniveau volgens de instructies in deze handleiding. • Zorg ervoor dat de selectiehendel in de vrijstand staat. • Zorg ervoor dat de parkeerrem is aangetrokken. Motor starten: Volg de koude-startprocedure als de motor koud is. Zet de contactsleutel in de stand Start. Druk het gaspedaal niet in. Laat de contactsleutel los. Als de motor koud is, houd het motortoerental dan onder 1500 tpm totdat de normale bedrijfstemperatuur is bereikt. MOTOR AFZETTEN Stop de trekker, schakel naar de vrijstand en trek de parkeerrem aan. Draai de draaistoel om eenvoudig uitstappen uit de cabine mogelijk te maken. Draai de contactsleutel naar stand 0. Het wordt aanbevolen een warme motor ten minste een minuut stationair te laten draaien voordat de motor wordt afgezet (hierdoor kan de turbocompressor afkoelen). MOTOR STARTEN EN AFZETTEN BUITEN DE CABINE (OPTIONEEL) Als optie kan een start/stopkastje onder de cabine worden gemonteerd. Met dit kastje kan de motor worden gestart en afgezet als de cabine is gekanteld. Procedure: • Zorg dat de transmissie in de vrijstand staat. • Zorg ervoor dat de parkeerrem is aangetrokken. • Laat het contact aan. • De motor kan worden gestart met de knop START. • De motor kan worden afgezet met de knop STOP. YT NEDERLANDS 33 START STOP CHAUFFEURSSTOEL Een juiste afstelling van de chauffeursstoel is belangrijk voor een goede bediening, veiligheid en een goed zitcomfort. De stoel dient altijd te worden afgesteld volgens de persoonlijke vereisten van de chauffeur. De chauffeur dient altijd gebruik te maken van de veiligheidsgordel (indien aanwezig). Zet de stoel in de juiste stand voordat u gaat rijden. WAARSCHUWING Stel de stoel nooit af tijdens het rijden. Afhankelijk van het gemonteerde type stoel verloopt de bediening als volgt: KAB-STOEL 2 - Horizontale verstelling Trek de hendel omhoog en beweeg de stoel naar voren/achteren. Laat de hendel los om de stoel te vergrendelen. 4 – Hoek voorste deel zitting verstellen Trek de hendel omhoog en stel de hoek af door druk uit te oefenen op het voorste en achterste deel van de zitting. 5 – Hoek achterste deel zitting verstellen 7 Trek de hendel omhoog en stel de hoek af door druk uit te oefenen op het achterste en voorste deel van de zitting. 6 – Rugleuning verstellen Trek de hendel omhoog en stel de rugleuning af door druk op de leuning uit te oefenen. 7 – Lendensteun verstellen 2 10 4 5 6 Mechanische verstelling: Draai de knop naar een van de vijf standen om de lendensteun comfortabel af te stellen. 10 - Verlagen Druk de hendel omlaag: de stoel gaat omlaag en blijft enkele seconden in de laagste stand. Vervolgens keert de stoel automatisch terug naar de oorspronkelijke stand. STOP 1 2 YT NEDERLANDS 3 4 5 6 34 7 8 9 10 ISRI-STOEL 1 – Hoogteverstelling Trek de hendel omhoog: de stoel komt omhoog. Druk de hendel omlaag: de stoel gaat omlaag. Laat de hendel los als de gewenste hoogte is bereikt. 2 - Horizontale verstelling Trek de hendel omhoog en beweeg de stoel naar voren/achteren. Laat de hendel los om de stoel te vergrendelen. 3 – Horizontale vering Beweeg de hendel naar rechts om de horizontale vering te ontgrendelen en naar links om deze te vergrendelen. 4 – Hoek voorste deel zitting verstellen Trek de hendel omhoog en stel de hoek af door druk uit te oefenen op het voorste en achterste deel van de zitting. 5 – Hoek achterste deel zitting verstellen Trek de hendel omhoog en stel de hoek af door 1 druk uit te oefenen op het achterste en voorste deel van de zitting. 6 – Rugleuning verstellen Trek de hendel omhoog en stel de rugleuning af door druk op de leuning uit te oefenen. 7 – Lendensteun verstellen Luchtkamers verstellen: Druk op de knop en laat de bijbehorende luchtkamer af om de lendensteun comfortabel af te stellen. 8 – Zitting verstellen Trek de hendel omhoog en beweeg de zitting naar voren/achteren. 9 – Schokdemper verstellen De instelling van de schokdemper kan worden aangepast aan de rijomstandigheden en de voorkeuren van de chauffeur. Hendel omhoog: maximale demping. Hendel omlaag: minimale demping. 10 - Verlagen Trek de hendel omhoog: de stoel gaat omlaag en blijft in de lage stand. Druk de hendel omlaag: de stoel keert terug in de oorspronkelijke stand. 6 2 3 7 4 5 7 2 8 10 3 4 1 6 STOP 1 2 YT NEDERLANDS 3 4 5 6 35 7 8 9 10 9 BEGE-STOEL 1 – Hoogteverstelling Draai de knop rechtsom (1/4 slag): de stoel komt omhoog. Draai de knop linksom (1/4 slag): de stoel gaat omlaag. Draai als de gewenste hoogte is bereikt de knop 1/4 slag terug naar de centrale stand. 2 - Horizontale verstelling Trek de hendel omhoog en beweeg de stoel naar voren/achteren. Laat de hendel los om de stoel te vergrendelen. 4 – Zittinghoek verstellen Stel de hoek af door aan de knop te draaien. 6 – Rugleuning verstellen Stel de rugleuning af door aan de knop te draaien zonder druk op de rugleuning uit te oefenen. 7 – Lendensteun verstellen Mechanische verstelling: Draai aan de knop om de lendensteun comfortabel af te stellen. 9 – Schokdemper verstellen De instelling van de schokdemper kan worden 7 2 aangepast aan de rijomstandigheden en de voorkeuren van de chauffeur. Stand 1: Hoogteverstelling over volledige bereik (hendel naar rechts). Stand 2: Beperkte hoogteverstelling (hendel in middelste stand) Stand 3: Hoogteverstelling vergrendeld (hendel naar links). 11 - Horizontale zijwaartse verstelling Trek de hendel omhoog en beweeg de zitting zijwaarts. Laat de hendel los om de stoel te vergrendelen. 6 9 1 11 4 WAARSCHUWING bij punt 11 Let op dat geen lichaamsdelen beklemd raken tussen de stoel en de cabinewand. De stoel dient in het midden van de draaibare console te worden geplaatst voordat de console wordt gedraaid. STOP 1 2 YT NEDERLANDS 3 4 5 6 36 7 8 9 10 GRAMMER-STOEL 1 – Hoogteverstelling Trek de hendel omhoog: de stoel komt omhoog. Druk de hendel omlaag: de stoel gaat omlaag. Laat de hendel los als de gewenste hoogte is bereikt. 2 - Horizontale verstelling Trek de hendel omhoog en beweeg de stoel naar voren/achteren. Laat de hendel los om de stoel te vergrendelen. 3 – Horizontale vering Druk de hendel naar voren of achteren om de horizontale vering in te stellen. 4 – Hoek voorste deel zitting verstellen Trek de hendel omhoog en stel de hoek af door druk uit te oefenen op het voorste deel van de zitting. 5 – Hoek achterste deel zitting verstellen Trek de hendel omhoog en stel de hoek af door druk uit te oefenen op het achterste deel van de zitting. 6 – Rugleuning verstellen 3 2 1 Trek de hendel omhoog en stel de rugleuning af door 5 4 druk op de leuning uit te oefenen. 7 – Lendensteun verstellen Luchtkamers verstellen: Druk op de knop en laat de bijbehorende luchtkamer af om de lendensteun comfortabel af te stellen. 9 – Schokdemper verstellen De instelling van de schokdemper kan worden aangepast aan de rijomstandigheden en de voorkeuren van de chauffeur. STOP 1 2 YT NEDERLANDS 3 4 5 6 7 37 8 9 10 7 6 9 VEILIGHEIDSGORDEL (OPTIONEEL) De stoel kan zijn voorzien van een optionele twee- of driepuntsgordel. DRAAG ALTIJD DE VEILIGHEIDSGORDEL TIJDENS HET RIJDEN. De veiligheidsgordel gebruiken: Gesp de gordel als volgt om: Trek de gordel langzaam uit het oprolmechanisme en over de schouder en/of heupen. Let erop dat de gordel niet gedraaid raakt. Maak de gordel vast door de gesp in het slotmechanisme te drukken. Een klik geeft aan dat het slotmechanisme is vergrendeld. Trek de gordel aan door deze uit te trekken en vervolgens te laten terugveren. Voor een optimale veiligheid wordt afgeraden de gordel over dikke kleding te dragen. Druk op de rode knop op het slotmechanisme om de gordel los te maken. Laat de gordel volledig terugkeren in het oprolmechanisme. De gordel vergrendelt en kan niet worden uitgetrokken in de volgende gevallen: • • • De gordel wordt te snel uitgetrokken Hard remmen In een bocht Beperkingen: • De gordel is ontworpen voor één persoon. • De gordel mag niet over scherpe randen lopen. De gordel is een onderdeel van het veiligheidssysteem dat is ontworpen om u in combinatie met de stoel en de cabine een optimale veiligheid te bieden. Controleer regelmatig de bevestigingen van het gordelsysteem en de conditie van de gordel. Controleer de vergrendeling door de gordel om te doen en er vervolgens hard aan te trekken. De vergrendeling mag niet loskomen. Reinig de gordel indien nodig met water en een synthetisch reinigingsmiddel. WAARSCHUWING Het niet gebruiken van de veiligheidsgordel kan leiden tot ernstig letsel bij een mogelijke botsing. Als de gordel bij een botsing aan extreme krachten is blootgesteld dient deze te worden vervangen, ook als er geen schade waarneembaar is. Voer geen reparaties of wijzigingen uit aan de gordel, de stoel of de bevestigingspunten. RADIO Controleer of de radio goed werkt en is afgestemd op de juiste frequentie voor de locatie. Zie voor uitgebreide informatie de handleiding van de radio. WAARSCHUWING Zet de radio niet te hard - hierdoor wordt de gebruiker blootgesteld aan lawaai en kan bij langdurig gebruik gehoorschade ontstaan. YT NEDERLANDS 38 EFFICIËNT GEBRUIK In verband met de hoge brandstofkosten en het milieu dient de trekker zo efficiënt mogelijk te worden gebruikt. Een juist gebruik van de trekker kan bijdragen aan een lager brandstofverbruik en een langere levensduur. Volg de onderstaande instructies voor een zo efficiënt mogelijk gebruik van de trekker: • Controleer voordat u gaat rijden of de juiste versnelling is ingeschakeld. Schakel bij twijfel naar de lage versnelling. • Zet de selectiehendel in de vrijstand als de trekker stilstaat. • Probeer het motortoerental zo laag mogelijk te houden. • Zorg voor de juiste bandenspanning. • Rijd niet met extreem hoge snelheden. • Laat de trekker niet onnodig stationair draaien. • Laat de motor niet langere perioden draaien als de trekker niet wordt gebruikt. NOODPROCEDURES Cabine verlaten in noodgevallen: In noodgevallen dient de cabine zo veilig mogelijk te worden verlaten. Chauffeurs dienen bekend te zijn met de verschillende uitstapmethoden voor hun cabine. Het portier mag nooit worden vergrendeld tijdens het rijden. In noodgevallen moet snel kunnen worden in- of uitgestapt. Mogelijke uitgangen zijn: 1. Via het normale zijportier. 2. Via de zijruit. 3. Via het dakluik (optioneel). Noodbesturing Als een verlies van motorvermogen optreedt, stop de trekker dan zodra de veiligheid dit toestaat. Bij vermogensverlies wordt de besturing zwaarder, maar de stuurfunctie blijft behouden. Lekke band Bij een lekke band dient de chauffeur het stuur met beide handen vast te houden en de trekker snel te stoppen. Brand Bij brand of rookontwikkeling dient de trekker onmiddellijk te worden gestopt en dienen de motor en het contact te worden uitgezet. Verlaat de trekker zo snel mogelijk. Zet, indien dit veilig kan gebeuren, de hoofdschakelaar uit. Chauffeurs dienen bekend te zijn met de op de locatie geldende brandprocedures. YT NEDERLANDS 39 DAGELIJKS ONDERHOUD Verantwoordelijkheid van de chauffeur De chauffeur dient dagelijks enkele belangrijke onderdelen te controleren om de veilige bediening van de trekker te verzekeren. Deze controles zijn van belang voor de veiligheid van de chauffeur en andere weggebruikers. Ze bieden bovendien de zekerheid dat alle bedieningssystemen goed werken voordat met de werkzaamheden wordt begonnen. Als een systeem moet worden bijgevuld, gebruik dan alleen goedgekeurde vloeistoffen. NIVEAU VAN DE MOTOROLIE/TRANSMISSIEOLIE Trek de peilstok uit de houder en veeg de peilstok af met een schone, pluisvrije doek. Plaats de peilstok terug in de houder, wacht een ogenblik, trek de peilstok vervolgens weer uit en lees het oliepeil af. Het oliepeil dient tussen de merkstrepen te staan. Vul indien nodig olie bij via de vulopening. Gebruik altijd olie van hetzelfde merk en type als in de motor of transmissie aanwezig is. Zie voor uitgebreide informatie de Terberg-onderhoudshandleiding. KOELVLOEISTOFNIVEAU Controleer of het koelvloeistofniveau tussen de merkstrepen voor minimum- en maximumniveau op het expansiereservoir staat. Als koelvloeistof moet worden bijgevuld, gebruik dan vloeistof van hetzelfde type als in het expansiereservoir aanwezig is. Vul het systeem nooit bij met alleen water. Gebruik een koelvloeistof die voldoende bescherming biedt tegen corrosie, cavitatie en bevriezing. Zie voor uitgebreide informatie over de koelvloeistof de Terberg-onderhoudshandleiding. WAARSCHUWING Open het koelsysteem nooit als dit heet is. De hete koelvloeistof kan ernstige brandwonden veroorzaken. HYDRAULIEKOLIENIVEAU Controleer de slangen, aansluitingen en cilinders van het hydraulische systeem op olielekkage voordat het olieniveau wordt gecontroleerd. Het olieniveau dient halverwege het peilglas te staan als het hefsysteem in de laagste stand staat. Als hydrauliekolie moet worden bijgevuld, gebruik dan hetzelfde type olie als in het systeem aanwezig is. Vul olie bij via de vulplug in de metalen afdekking aan de bovenzijde van de hydrauliekolietank. De controle van het olieniveau moet worden uitgevoerd met een afgezette motor om te voorkomen dat er lucht in het hydraulische systeem wordt gezogen. Belangrijk: Zorg dat het hefsysteem in de laagste stand staat bij het controleren van het olieniveau. KOPPELSCHOTEL Controleer of de koppelschotel goed is ingevet om slijtage te voorkomen. Houd de sensors van de koppelschotel schoon. Voor een juiste werking moeten de sensors schoon en in goede conditie zijn. Maak de sensors indien nodig schoon met een pluisvrije doek. WAARSCHUWING Blijf uit de buurt van de koppelschotel als deze wordt bediend. Lichaamsdelen kunnen beklemd raken in de koppelschotel of tussen de koppelschotel en het chassis. YT NEDERLANDS 40 PERSLUCHTSYSTEEM Tap bij nat weer de persluchttanks dagelijks af om condenswater uit het systeem te verwijderen. Bij normale weersomstandigheden dient het condenswater eenmaal per week te worden afgetapt. Tap de tanks aan het einde van de werkdag af via de aftappunten aan de onderzijde van de luchttanks. WIELEN EN BANDEN Controleer de conditie van de wielen en banden en de bandenspanning eenmaal per week. Controleer of alle wielbouten goed vastzitten. Verwijder vreemde voorwerpen (bijv. stenen) uit het profiel van de banden. Opmerking: Terberg levert banden volgens de specificaties van de klant. Het is de verantwoordelijkheid van de klant om ervoor te zorgen dat de banden aan zijn behoeften voldoen. Beschadigde banden, banden met een te dun loopvlak, te zwaar belaste banden of banden met een onjuiste spanning kunnen defect raken. Dit is zeer gevaarlijk en dient tot elke prijs te worden voorkomen. ONDERHOUD (WERKEN OP HOOGTE) Voor bepaalde kleinere onderhoudswerkzaamheden aan de trekker is werken op hoogte vereist (bijv. afstellen van de buitenspiegels, ruiten reinigen etc.). Afhankelijk van de beschikbare faciliteiten dient de klant te zorgen voor geschikte apparatuur om kleinere onderhoudswerkzaamheden veilig uit te voeren. BANDENSPANNING EN WIELBELASTING Elke band is voorzien van informatie over de toegestane belasting (belastingsindex) en snelheid (snelheidssymbool). De belastingsindex (bijv. 152/147) is een code voor de maximaal toegestane belasting bij de door het snelheidssymbool aangegeven snelheid (bijv. de letter K). Het eerste cijfer van de belastingsindex geeft de index weer voor enkele montage, het tweede voor dubbele montage. Afhankelijk van de bandenspecificatie en de belastingsomstandigheden dient de bandenspanning 8-10 bar te bedragen. De juiste spanning voor de belastingsindex is aangegeven op de zijwang van de band. Als de wielbelasting groter is dan de nominale waarde, moet de bandenspanning met de factor L* worden verhoogd volgens de onderstaande tabel. YT NEDERLANDS 41 De volgende tabel geeft de relatie tussen de belastingsindex en de maximaal toegestane belasting van de band weer: Belastingsindex en belasting per band in kg (De juiste spanning voor de belastingsindex is aangegeven op de zijwang van de band) Bel. index 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 151 152 153 154 155 156 157 158 159 Bel. kg 2500 2575 2650 2725 2800 2900 3000 3075 3150 3250 3350 3450 3550 3650 3750 3875 4000 4125 4250 4375 Bel. index 160 161 162 163 164 165 166 167 168 169 170 171 172 173 174 175 176 177 178 179 Bel. kg 4500 4625 4750 4875 5000 5150 5300 5450 5600 5800 6000 6150 6300 6500 6700 6900 7100 7300 7500 7750 Bel. index 180 181 182 183 184 185 186 187 188 189 190 191 192 193 194 195 196 197 198 199 Bel. kg 8000 8250 8500 8750 9000 9250 9500 9750 10000 10300 10600 10900 11200 11500 11800 12150 12500 12850 13200 13600 Voor lagere snelheden dan door het snelheidssymbool aangegeven kan de toegestane belasting worden vermenigvuldigd met de factor D* zoals aangegeven in de onderstaande tabel. Hierbij dient de bandenspanning te worden vermenigvuldigd met de factor L* ter compensatie van de hogere belasting. Ook dit wordt aangegeven in de onderstaande tabel. Voertuigsnelheid ALLEEN GELDIG VOOR Snelheidssymbool*: F-G-J–K-L–M Belastbaarheid Luchtdruk 50 40 30 25 20 15 10 5 0 D* L* 1.12 1.15 1.25 1.35 1.50 1.65 1.80 2.10 2.50 1.08 1.10 1.13 1.17 1.21 1.25 1.30 1.40 1.40 D* = vermenigvuldigingsfactor belastbaarheid L* = vermenigvuldigingsfactor bandenspanning Snelheidssymbool* = vermeld op zijwang (F=80km/h, G=90km/h, J=100km/h, K=110km/h, L=120km/h, M=130km/h.) Opmerking: bij snelheden onder 40 km/h is de belastbaarheid van dubbele wielen twee keer zo groot als de belastbaarheid van een enkel wiel. YT NEDERLANDS 42 INSTRUMENTEN EN VERLICHTING Controleer alle lichten en instrumenten voordat u gaat rijden. CHAUFFEURSSTOEL EN SPIEGELS Zet de stoel en de spiegels in de juiste stand voordat u gaat rijden. REPARATIE EN ONDERHOUD TREKKEN Gebruik altijd een trekstang. De maximaal toegestane treksnelheid is 20 km/h. Maak de aandrijfassen los van de differentiëlen voordat met trekken wordt begonnen. Als een differentieel is beschadigd, dient de defecte as te worden vastgezet. CABINE KANTELEN De kantelstang van de cabine is naast de stoel bevestigd aan het stoelframe. Voordat de cabine wordt gekanteld, dient het volgende te zijn uitgevoerd: • De veiligheidsbout moet uit de achterste cabinesteun zijn verwijderd. • Het cabineportier moet goed zijn gesloten. • De motor moet zijn afgezet. • De parkeerrem moet zijn aangetrokken. • De selectiehendel moet in de vrijstand staan. • Er mogen geen losse voorwerpen in de cabine aanwezig zijn die mogelijk schade zouden kunnen veroorzaken. • Het ruitensproeierreservoir moet goed zijn gesloten Opmerking: Als de druk in het kantelsysteem niet toeneemt tijdens het pompen, bevindt zich waarschijnlijk lucht in het systeem. WAARSCHUWING Als de veiligheidsbout niet wordt teruggeplaatst in de achterste cabinesteun, kan de cabine kantelen tijdens het rijden. Dit kan leiden tot ernstig lichamelijk letsel. Controleer altijd of de veiligheidsbout in de achterste cabinesteun goed vastzit. Zorg ervoor dat de cabine volledig is gekanteld voordat er enige werkzaamheden onder de cabine worden uitgevoerd (de cabine moet gekanteld zijn tot voorbij het evenwichtspunt). Voer nooit werkzaamheden uit onder de cabine voordat deze tot voorbij het evenwichtspunt is gekanteld en de vergrendelstang is vastgezet met de borgpen. Als er langer durende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd onder de cabine, wordt aanbevolen een tweede vergrendelstang te plaatsen. Let erop dat er voldoende ruimte boven de cabine is om deze te kunnen kantelen. YT NEDERLANDS 43 CABINE KANTELEN MET HYDRAULISCHE POMP Cabine kantelen: • Draai de hendel van de hydraulische pomp naar de omhoogstand, ca. 1/4 slag rechtsom tot de aanslag (pijl omhoog). • Pomp de cabine omhoog totdat deze de maximale kantelstand heeft bereikt. • Borg de extra vergrendelstang met een 6 mm borgpen of -bout. 2 1 Cabine terugplaatsen in normale stand: Verwijder voorzichtig de 6 mm borgpen uit de vergrendelstand en plaats deze in de uitsparing op ca. 15 cm van het uiteinde van de vergrendelstang. • Draai de hendel van de hydraulische pomp naar de omlaagstand, ca. 1/4 slag linksom tot de aanslag (pijl omlaag). • Voer een laatste inspectie uit om te controleren of er geen losse voorwerpen onder de cabine zijn achtergebleven. • Pomp de cabine omlaag totdat deze zijn laagste stand heeft bereikt. • Plaats de veiligheidsbout en borg deze. • Berg de kantelstang op de daarvoor bestemde plaats op. • De hendel van de hydraulische pomp moet tijdens het rijden in de omlaagstand (pijl omlaag) staan. • CABINE ELEKTRISCH KANTELEN (OPTIONEEL) Het elektrische kantelsysteem van de cabine wordt bediend met het elektrische kastje met twee knoppen onder de cabine aan chauffeurszijde. Opmerking: Het elektrische kantelsysteem werkt alleen als de elektrische hoofdschakelaar AAN staat. Cabine kantelen: • Druk op de knop UP om de cabine te kantelen. De cabine komt automatisch omhoog. • Pomp de cabine omhoog totdat deze de maximale kantelstand heeft bereikt. • Borg de extra vergrendelstang met een 6 mm borgpen of -bout. WAARSCHUWING Zorg ervoor dat de cabine volledig is gekanteld voordat er enige werkzaamheden onder de cabine worden uitgevoerd (de cabine moet gekanteld zijn tot voorbij het evenwichtspunt). Als optie is een extra vergrendelstang leverbaar, die moet worden vastgezet met een 6 mm borgpen of bout. Cabine terugplaatsen in normale stand: • Verwijder voorzichtig de 6 mm borgpen uit de vergrendelstand en plaats deze in de uitsparing op ca. 15 cm van het uiteinde van de vergrendelstang. • Voer een laatste inspectie uit om te controleren of er geen losse voorwerpen onder de cabine zijn achtergebleven. • Druk op de knop DOWN om de cabine te laten zakken totdat deze zijn laagste stand heeft bereikt. • Plaats de veiligheidsbout en borg deze. YT NEDERLANDS 44 WAARSCHUWING Controleer of er geen personen in de buurt van de cabine zijn voordat u de cabine laat zakken. Om letsel te voorkomen moet de elektrische drukknop voor het omlaagbrengen van de cabine worden benaderd via het chassis. CABINE ELEKTRISCH/HYDRAULISCH KANTELEN (OPTIONEEL) Het elektrisch/hydraulische kantelsysteem van de cabine is herkenbaar aan de handmatige hydraulische pomp en het elektrische kastje met 1 drukknop op de trekker. Opmerking: Het elektrische kantelsysteem werkt alleen als de elektrische hoofdschakelaar AAN staat. 2 1 2 Cabine kantelen: • Beweeg de hendel van de hydraulische pomp naar de omhoogstand, ca. 1/4 slag rechtsom tot de aanslag (pijl omhoog). • Het systeem kan elektrisch worden bediend door op de drukknop (2) te drukken. De cabine komt automatisch omhoog. Het systeem kan ook handmatig worden bediend door de cabine omhoog te pompen met de handmatige hydraulische pomp (2). • Pomp de cabine omhoog totdat deze de maximale kantelstand heeft bereikt. • Zet de cabine vast met de vergrendelstang en een 6 mm borgpen of -bout. Cabine terugplaatsen in normale stand: • Verwijder voorzichtig de 6 mm borgpen uit de vergrendelstand en plaats deze in de uitsparing op ca. 15 cm van het uiteinde van de vergrendelstang. • Draai de hendel van de hydraulische pomp naar de omlaagstand, ca. 1/4 slag linksom tot de aanslag (pijl omlaag). • • • • • Voer een laatste inspectie uit om te controleren of er geen losse voorwerpen onder de cabine zijn achtergebleven. Pomp de cabine omlaag totdat deze zijn laagste stand heeft bereikt. Plaats de veiligheidsbout en borg deze. Berg de kantelstang op de daarvoor bestemde plaats op. De hendel van de hydraulische pomp moet tijdens het rijden in de omlaagstand (pijl omlaag) staan. WAARSCHUWING Controleer of er geen personen in de buurt van de cabine zijn voordat u de cabine laat zakken. Om letsel te voorkomen moet de elektrische drukknop voor het omlaagbrengen van de cabine worden benaderd via het chassis. YT NEDERLANDS 45 Kantelpomp Gebruik ATF-hydrauliekolie voor de kantelpomp. Controleer het olieniveau bij elke smeerbeurt. Controleer het olieniveau altijd met de cabine omlaag. Het olieniveau moet zichtbaar zijn door de olievulopening. Kantelsysteem ontluchten Draai de hydrauliekklep naar de geopende stand (omlaag). Verwijder de vul-/niveauplug en beweeg de pomphendel op en neer. Hierdoor wordt het hydraulische systeem automatisch ontlucht. Monteer de vul-/niveauplug. LUCHTFILTER Als het luchtfilterelement moet worden vervangen, gaat waarschuwingslampje 5e branden. LUCHTFILTERELEMENT VERVANGEN Verwijder de borgklemmen en het luchtfilterelement. Reinig de binnenzijde van het filterhuis met een vochtige doek. Plaats een nieuw filter en controleer of dit goed aanligt tegen het uiteinde van het filterhuis. Breng de borgklemmen aan. Controleer de luchtinlaatslangen op beschadiging en of de slangklemmen op de juiste wijze zijn bevestigd. Opmerking: Het luchtfilterelement mag niet worden gespoeld of bevochtigd en mag niet worden gereinigd met perslucht. Als het filter is verstopt, moet het worden vervangen. Het zal normaal gesproken niet nodig zijn om het luchtfilter te vervangen. Let er bij verwijdering van het filterhuis echter wel op dat het filter weer op de juiste wijze wordt gemonteerd. BRANDSTOF (DIESEL) Standaard: DIN 51601, EN590 of ASTM-D975 nr. 2-D. Zie de onderhouds- en reparatiehandleiding van de fabrikant van de motor voor specifieke informatie over de brandstof. Gebruik speciale winterbrandstof om het starten in koude omstandigheden te vereenvoudigen. Opmerking: Vanwege de precieze toleranties van dieselinspuitsystemen is het van groot belang dat de brandstof vrij blijft van verontreinigingen en water. Verontreinigingen en water in het brandstofsysteem kunnen ernstige schade aan de brandstofpomp en de verstuivers veroorzaken. BRANDSTOFSYSTEEM ONTLUCHTEN Het brandstofsysteem dient te worden ontlucht na: • Langdurige stilstand van de motor • Volledig aftappen van de brandstoftank • Reiniging of vervanging van brandstoffilter(s) • Demontage van een brandstofleiding of brandstoflekkage De ontluchtingsprocedure is afhankelijk van het type motor. Zie de onderhouds-/reparatiehandleiding van de fabrikant voor uitgebreide informatie. YT NEDERLANDS 46 KOELVLOEISTOF Het koelsysteem van de trekker is in de fabriek gevuld met een mengsel met glycol, dat het koelsysteem beschermt tegen bevriezen bij temperaturen tot -38°C. De koelvloeistof dient te worden gebruikt volgens de instructies van de fabrikant. Gebruik nooit een mengsel met minder dan 50% glycol. De glycol beschermt het koelsysteem tegen corrosie, cavitatie en bevriezing. Gebruik een ethyleenglycolmengsel in overeenstemming met ASTM D4985. Meng volgens de instructies van de fabrikant. WAARSCHUWING Glycol is giftig. Was ALTIJD de handen na het werken met glycol. Verwijder glycol op de juiste wijze. KOELSYSTEEM AFTAPPEN Draai de verwarmingsregelknop (24) naar max. Zet alle aftapventielen (radiateur en motor) open en verwijder de vuldop van het expansiereservoir. WAARSCHUWING Open het koelsysteem nooit als dit heet is. De hete koelvloeistof kan ernstige brandwonden veroorzaken. LEEG SYSTEEM MET KOELVLOEISTOF VULLEN Vul het koelsysteem via het expansiereservoir. WAARSCHUWING Vul nooit koude koelvloeistof bij als de motor warm is. Hierdoor kan de motor beschadigd raken. Het koelvloeistofniveau dient te worden gecontroleerd bij een warme motor en met de verwarmingsregelknop (24) op max. Het koelvloeistofniveau dient tussen de merktekens voor minimum- en maximumniveau op het expansiereservoir te staan. HYDRAULISCH SYSTEEM Gebruik hydrauliekolie (Shell Tellus T32) voor het hydraulische systeem. Zie de Terberg-onderhoudshandleiding voor uitgebreide informatie. RESERVOIR EN FILTER(S) REINIGEN Storingen in hydraulische systemen worden vaak veroorzaakt door verontreinigingen in de hydrauliekolie. Het is daarom van groot belang dat de volgende taken op de juiste wijze worden uitgevoerd. HOOFDSTROOMFILTER VERVANGEN Het hoofdstroomfilter bevindt zich in een metalen behuizing aan de bovenzijde van het hydrauliekoliereservoir. Reinig het omliggende gebied voordat het filter wordt gedemonteerd. Verwijder de kap van de behuizing. Let op: de kap is veerbelast. Vervang het oude filter door een nieuw exemplaar. Als u metaaldeeltjes aantreft, vraag dan de werkplaats om de oorzaak hiervan te bepalen. Filters dienen te worden vervangen volgens de Terberg-onderhoudsinstructies. YT NEDERLANDS 47 OLIEVERVERSINGSINTERVAL Het olieniveau moet dagelijks en bij elke smeerbeurt worden gecontroleerd. Ververs de olie volgens de Terberg-onderhoudsinstructies. Als de olie is verkleurd (donker: de olie is geoxideerd; grijs/geel de olie bevat water), vervang de hydrauliekolie dan onmiddellijk nadat de juiste oorzaak van de verkleuring is vastgesteld. Opmerking: Probeer nooit om onderdelen van het hydraulische systeem af te stellen of te vervangen. Dergelijke werkzaamheden mogen uitsluitend worden uitgevoerd door bevoegd personeel. V-SNAREN Controleer de conditie en spanning van alle aandrijfriemen van de motor bij elke smeerbeurt. Spanning: De riemspanning is correct als de riem 10 mm kan worden ingedrukt halverwege tussen de poelies. Opmerking: Vervang altijd alle V-snaren van een bepaalde overbrenging gelijktijdig. Controleer de spanning van nieuwe V-snaren na ca. 10 bedrijfsuren. Controleer vervolgens de spanning bij elke onderhoudsinspectie. WAARSCHUWING Blijf uit de buurt van de V-snaren als de motor draait. Lichaamsdelen kunnen beklemd raken tussen de V-snaar en de poelie. AANDRIJFASSEN Zie de instructies in de onderhoudshandleiding voor het onderhoud van de aandrijfassen. Let er bij het smeren van de kruiskoppeling op dat schoon vet tevoorschijn komt uit de afdichting van elk naaldlager. LUCHTDROGER Montage van een luchtdroger maakt het dagelijks aftappen van de persluchttanks overbodig. Het wordt echter aanbevolen om het remsysteem te controleren op de aanwezigheid van water door aan de aftapring aan de onderzijde van de luchttanks te trekken. Vervang het luchtdrogerelement als er water aanwezig is. Vervang het luchtdrogerelement volgens de Terbergonderhoudsinstructies. RUITENWISSERS Controleer het vloeistofniveau en vul dit indien nodig bij. Het reservoir bevindt zich in de cabine. Voeg in de zomer een voorruitreinigingsmiddel toe aan het waterreservoir om de voorruit vrij te houden van vet en insecten. Gebruik in de winter water met speciale antivries voor ruitensproeierinstallaties. YT NEDERLANDS 48 ELEKTRISCHE APPARATUUR Zet de hoofdschakelaar uit voordat enige werkzaamheden worden uitgevoerd aan elektrische apparatuur. Maak bij het loskoppelen van accu's altijd eerst de minpool los. LASWERK AAN HET CHASSIS Voer de volgende stappen uit voordat er werkzaamheden aan het chassis worden uitgevoerd: • Maak alle aansluitingen van elektrische regeleenheden los, bijv.: - CLARK APC-100 (transmissie) - ZF EST-regeleenheden (transmissie) - ALLISON-regeleenheden (transmissie) - EDC (Electric Diesel Control) - ABS (remsysteem) • Sluit de aardklem aan op een schoon oppervlak dat zo dicht mogelijk bij het laspunt ligt. • Maak de aansluitingen van de dynamo/spanningsstabilisator los. • Koppel de minpool van de accu los. • Schakel het hoofdcircuit uit. ACCU'S Meet de spanning tussen de accupolen. De spanning dient iets hoger te zijn dan de nominale spanning. Bij een lagere spanning moet de accu worden opgeladen. Controleer de soortelijke massa van het elektrolyt. Vergelijk de soortelijke massa van het elektrolyt in de verschillende cellen. Het verschil in soortelijke massa tussen de cellen mag niet meer dan 0,030 bedragen. Laad de accu op als de soortelijke massa minder bedraagt dan 1,24. Gebruik een accutester om de exacte conditie van een accu te bepalen. Laad accu's 10 uur lang op tot 1/10 van hun capaciteit. Het elektrolytniveau dient te allen tijde 1 cm boven de platen te staan. Vul indien nodig gedestilleerd water bij. De vorstbestendigheid is afhankelijk van het laadniveau. Een accu die is opgeladen tot een soortelijke massa van: 1,115 is bestand tegen ca. -7°C. 1,160 is bestand tegen ca. -15°C. 1,210 is bestand tegen ca. -30°C. 1,250 is bestand tegen ca. -40°C. De beschikbare capaciteit van een volledig opgeladen accu varieert als volgt met de temperatuur: 100% bij 27°C. 66% bij 0°C. 41% bij -20°C. YT NEDERLANDS 49 WAARSCHUWING Tijdens het opladen kan een accu explosieve gassen afgeven. Stel de ventilatieopeningen van de accucellen niet bloot aan open vuur (explosiegevaar). Verwijder de schroefdoppen van de accu voordat deze wordt opgeladen. Laad accu's op in een goed geventileerde ruimte. Accu's bevatten zwavelzuur. Als zwavelzuur op de huid of in de ogen terechtkomt, onmiddellijk afspoelen met veel water. Voorzichtig: elektrische spanning. Koppel accu's los voordat een acculader wordt aangesloten. Als de trekker wordt gestart met een hulpaccu, let er dan op dat de pluspool (+) van de accu wordt aangesloten op de pluspool (+) van de startmotor en de minpool (-) van de accu op de minpool (-) van de startmotor. De massakabel (-) dient altijd als eerste te worden losgekoppeld en als laatste weer te worden aangesloten. Hierdoor wordt het risico op kortsluiting verkleind. Controleer de conditie van de accupolen en -klemmen. Deze dienen ingevet en vrij van afzettingen te zijn. Reinig indien nodig de bovenzijde van de accubehuizing. Vet de polen in met zuurvrije vaseline. HOOFDSCHAKELAAR De hoofdschakelaar bevindt zich bij de accubak. Met de hoofdschakelaar kan de stroomtoevoer vanaf de accu worden afgesloten. Zet de hoofdschakelaar uit als de trekker niet wordt gebruikt om spanningsverlies van de accu's te voorkomen. De motor kan alleen worden gestart als de hoofdschakelaar aan staat. DYNAMO De dynamo is van het onderhoudsvrije type. De spanningsstabilisator kan zowel geïntegreerd als extern zijn. Laat de dynamo niet aanstaan als de trekker stilstaat (contactsleutel, hoofdschakelaar). Gebruik de dynamo nooit als het hoofdcircuit is uitgeschakeld. Maak nooit de aansluitingen van de dynamo of accu los als de motor draait. WAARSCHUWING Schakel geen circuits uit als de motor draait. Maak de aansluitingen van de dynamo/spanningsregelaar los voordat laswerkzaamheden aan het chassis worden uitgevoerd. YT NEDERLANDS 50 ZEKERINGEN Vervang defecte zekeringen of stroomonderbrekers altijd door een exemplaar met de juiste capaciteit. WAARSCHUWING Plaats nooit een zekering met een hogere capaciteit. Als een zekering herhaaldelijk doorbrandt, bepaal dan eerst de oorzaak voordat een nieuw exemplaar wordt geplaatst. Bij automatische (thermische) zekeringen dienen storingen te worden opgespoord en verholpen voordat de zekering wordt teruggesteld. De trekker is voorzien van een printplaat met zekeringen. De functie en capaciteit van de zekeringen worden hieronder vermeld. De zekeringen op de printplaat zijn als volgt genummerd: Zekeringen op de printplaat 1 5A voorverwarming inlaatlucht, relais parkeerrem 2 5A beperking omhoog-/omlaagbrengen hefarm, ventilator (buitenlucht), sensor handmatige transmissie achteruit 3 5A ontgrendeling koppelschotel, controlelampjes koppelschotel/hefarm 4 5A motorstopsolenoïde 5 5A voeding 15+, controlelampjes combi-instrument 6 5A differentieelsper, schakelblokkering vooruit-/achteruitversnelling 7 15 A airconditioning, verwarming 8 10 A voeding D+ relais/blokkering startrelais, 30+ hoofdinstrument 9 10 A zwaailicht, werkverlichting, luchtvering 10 10 A voorruitwissers/sproeiers, claxonbediening 11 5A parkeerlicht rechts (10A optioneel) 12 5A parkeerlicht links, instrumentenverlichting (10A optioneel) 13 5A alarmlichten 14 5A dimlicht rechts 15 5A claxonrelais, voedingsschakelaar verlichting, richtingaanwijzers 16 5A grootlicht links 17 5A grootlicht rechts 18 5A dimlicht links 19 10 A achteruitrijlicht(en)/geluidssignaal 20 5A remlichten 21 5A optioneel 22 5A optioneel 23 5A optioneel 24 5A optioneel Zekeringen op het extra aansluitpaneel: 25 10 A voeding (30+) stekker 625 (extra apparatuur) 26 10 A voeding (15+) stekker 625 (extra apparatuur) 27 en hoger zie elektrisch schema 41 10 A Voeding (D+) YT NEDERLANDS 51 GLOEILAMP VERWISSELEN Raak een nieuw lampglas nooit met blote handen aan. Vet, olie of andere verontreinigingen op uw huid kunnen door de hitte van de gloeilamp verdampen en schade toebrengen aan de reflector. KOPLAMP UITLIJNEN Als de lampeenheden van de trekker worden verwijderd, dienen deze na het terugplaatsen opnieuw te worden uitgelijnd. De koplampen kunnen als volgt worden afgesteld: • Controleer of de banden tot de gespecificeerde spanning zijn opgepompt en plaats de onbeladen trekker op een vlakke ondergrond voor een lichtgekleurde muur. • Teken twee kruisen op de muur ter hoogte van het middelpunt van de koplampen. Rijd achteruit tot op 10 meter van de muur en schakel het dimlicht in. De afstand tussen de beide punten P en het bijbehorende kruis moet 10% van de hoogte van het kruis boven de grond bedragen. VEILIGHEIDSKEURING In het kader van het Arbobesluit dienen in Nederland alle arbeidsmiddelen periodiek te worden gekeurd om gevaarlijke situaties te voorkomen. Terberg Benschop B.V. heeft hiervoor een keuringssysteem ontwikkeld, waarbij uw materiaal aan de hand van vastgestelde inspectiecriteria beoordeeld wordt. Als na inspectie aan alle technische veiligheidseisen wordt voldaan zal een keuringsrapport afgegeven worden en een goedkeursticker in de cabine aangebracht worden. (zie hierna “WAARSCHUWINGSSTICKERS”) Deze veiligheidskeuring dient minimaal eens per jaar uitgevoerd worden en kan zonodig samenvallen met een periodieke onderhoudsbeurt. YT NEDERLANDS 52 WAARSCHUWINGSSTICKERS YT NEDERLANDS 53 Meerijden op de machine is verboden (24063985) Personen mogen zich niet op de machine bevinden tijdens bedrijf. Let op de openvallende deur tijdens kantelen van de cabine (24063994) (zijdeur optioneel) Al de zijdeur niet juist geborgd is kan de deur openen als De cabine wordt gekanteld. Uit de cabine hangen tijdens bedrijf is verboden (24064004) Hangen uit de cabine is verboden. Let op bij openen van de radiateurdop (24064013) Openen van de radiateurdop bij “warme” motor is gevaarlijk, “warme” koelvloeistof in de radiateur staat onder druk en stroomt uit radiateur(brandwonden). Niet bij het bewegende hefframe plaatsnemen (24064022) Let op het hefframe en blijf weg bij het bewegende hefframe. YT NEDERLANDS 54 Let op draaiende V-riem (24064031) Blijf uit de buurt van draaiende V-riemen en riemschijven. Let op bij kantelen van cabine (24064040) Bij onderhoud altijd voordat de cabine gekanteld wordt eerst If controleren of alles geborgd is. Sta altijd ruim naast de cabine bij kantelen. Let op draaiende aandrijfas (24064069) Blijf uit de buurt van een draaiende aandrijfas. Rijden met losgekoppelde remslangen is verboden (24064087) Rijden met losse remslangen en verlichtingskabels is verboden. YT NEDERLANDS 55 Altijd de handrem aantrekken voor verlaten van de cabine. (24064945) Altijd handrem aantrekken bij verlaten van cabine. Rij eerst kort voor- en achteruit als controle voordat de aanhanger wordt verplaatst. (24066662) Voorafgaand aan verplaatsen van de aanhanger altijd eerst kort voor- en achteruit rijden als controle voor de koppelschotelmontering. Altijd eerst het instructieboek lezen. (24064151) Lees eerst het instructieboek voor gebruik van de truck. Gebruik remmen om te schakelen van vooruit naar achteruit of neutraal(vrij). (24065315) Schakelen van vooruit naar achteruit of neutraal(vrij) is alleen toegestaan als het voertuig volledig stil (geremd) staat en de motor stationair “draait”. Gebruik de remmen bij schakelen van vooruit naar achteruit of neutral. Wielmoeren opnieuw natrekken na bandenwissel of nieuwe montering van wielen. (24063856) Na bandenwissel of nieuwe montering altijd na 50[km] of 8 bedrijfsuren wielmoeren natrekken vlgs. onderstaande lijst. Moer met konische ring : 450±25Nm (45±2.5kgm) Flensmoer : 650±25Nm (65±2.5kgm) T24063856 3 1 2 4 5 50 km / 8h YT NEDERLANDS 56 450 ± 25 Nm (45 ±2.5 kgm) 450 ± 25 Nm (45 ±2.5 kgm) 650 ± 25 Nm (65 ±2.5 kgm) 650 ± 25 Nm (65 ±2.5 kgm) OFF (0) T24063163 Motorolie niveau (24063163) Peilstok met vulpunt motor-olie. T24064981 Transmissie-olie niveau (24064981) Peilstok met vulpunt transmissie-olie. T24063172 Hydraulische olie niveau (24063172) Peilstok met vulpunt hy YT NEDERLANDS ON (I) T24063302 MAIN SWITCH ELECTR. POWER Hoofdschakelaar elektriciteit. (24063302) Gebruik altijd de hoofdschakelaar voor de accuspanning “aan” (met de klok mee draaien) of accuspanning “uit”(tegen de klok in draaien). 57