RG Collingwood

advertisement
R.G. Collingwood
Student:
Studentennummer:
Opleiding:
Vak:
Docent:
Theo Manders
2188472
Master Geschiedenis deeltijd
Theorie & Historiografie
Krieno Zandinga
Voorwoord
Als onderdeel van de module Theorie en Historiografie kreeg ik de opdracht een
werkstuk te maken naar aanleiding van een artikel waar een aantal geschiedfilosofische
/ theoretische kanten aan zitten. Mijn oog viel hiervoor op het artikel van Guy
Widdershoven „Tekst en Context in de hermeneutiek”. Het artikel verscheen in 1992 in
het historisch tijdschrift Groniek van de Rijksuniversiteit Groningen (dit artikel is
bijgevoegd).
In dit artikel wordt o.a. ingegaan op de visie van R.G. Collingwood. Omdat er voor deze
Brit vooral in de Angelsaksische wereld steeds meer belangstelling bestaat (volgens van
Jan van der Dussen zou er zelfs sprake zijn van een ware hausse) leek het me in het
kader van deze studie zinvol me in deze historicus en filosoof te gaan verdiepen. Zijn
manier van interpreteren van historische bronnen en zijn kijk op het verhalende aspect
van de geschiedschrijving heeft nog steeds niets aan actualiteit verloren. Vooral zijn reenactment theorie is algemeen bekend. Re-enactment is strikt gesproken het naspelen of
uitbeelden van historische gebeurtenissen en net zoals veel historici ben ik in mijn jonge
jonge jaren via deze vorm van geschiedbeoefening gemotiveerd geraakt voor dit
prachtige vak. Het was mijn eigen, om maar met de woorden van de invloedrijkste
filosoof van de geschiedschrijving in Nederland te spreken, sublieme historische
ervaring.
Als inleiding zal ik het gelezen artikel analyseren en kort samenvatten waarna ik in
paragraaf 1 van mijn werkstuk zal proberen de visie van Collingwood te plaatsen in de
tijd. In de paragrafen 2 en 3 zal ik trachten zijn historische verklaring af te zetten tegen
de visie die tot dan toe gebruikelijk was en trachten duidelijk te maken welke kritiek er
is op zijn specifieke aanpak. In mijn nawoord zal ik met betrekking tot de historische
verklaring mijn eigen beargumenteerde visie verantwoorden.
In deze tijd van de binaire snelwegen kan een digitale versie van dit werkstuk natuurlijk
niet ontbreken, u vindt het op www.sjlgs.nl/T&H.
Inleiding; een korte analyse van het artikel.
Widdershoven, Guy A.M. „Tekst en Context in de hermeneutiek.” Groniek, historisch tijdschrift (Rijksuniversiteit Groningen), 1992.
Begrippen uit het artikel te vinden in het boek van Lorenz;
Hermeneutiek, continuïteit/ discontinuïteit (these), historisme, historiciteit, reenactment, Wirkungsgeschichte, horizonversmelting, intertekstualiteit,
interpretatiegeschiedenis, reconstructie van het verleden, deconstructie, context,
interpretatie, waarheid, tekstmetafoor, narrativisme, geschiedfilosofie.
Namen uit het artikel te vinden in het boek van Lorenz;
Ricoeur, Hayden White, Mink, Ankersmit, Carr, Collingwood, Gadamer, Derrida, Kant
Samenvatting:
De vraag die Widdershoven zich stelt is of geschiedwetenschap vergeleken kan worden
met literatuurwetenschap en of geschiedenis beschouwd kan worden als een tekst. Voor
een historicus zoals Carr (Lorenz, 36) heeft het verleden de status van een
betekenisvolle tekst die geïnterpreteerd kan worden. Er zou sprake zijn van continuïteit
tussen het verleden en het verhaal.Mensen als Ankersmit menen echter dat er juist geen
directe relatie is tussen dat historische verhaal en het verleden (Lorenz,134). De auteur
vraagt zich dus af op grond waarvan de historicus greep kan krijgen op de tekstbron?
Hierbij doemt de vraag op hoe men greep kan krijgen op de relatie tussen de tekst en
zijn historische context. Nadat Widdershoven kort ingegaat op het historisme (om een
tekst te kunnen interpreteren moet men het verleden achter zich laten) komt het centrale
thema van dit artikel, de hermeneutische visie op dit probleem (historische teksten zijn
niet van binnenuit te begrijpen) aan bod (Lorenz, 77-136).
Er worden door de auteur drie varianten van de hermeneutiek behandeld. Als eerste
voorbeeld van een hermeneutische benadering wordt de re-enactment-theorie van
Collingwoods besproken. Collingwood geeft o.a. aan dat het verleden alleen begrepen
kan worden omdat we nu in een latere tijd leven. Juist omdat datgene wat iemand in het
verleden dacht intussen vele malen herdacht is, kan het gemakkelijker worden
navoltrokken en kunnen we toegang krijgen tot de kern van de toenmalige denkbeelden.
Die kern van de gedachtegang is niet veranderlijk. Het doel van geschiedenis is niet
terug te keren in de tijd, maar het verleden opnieuw op te voeren in het heden. Van
Widdershoven behandelt hierna de visie van Gadamer die gezien kan worden als een
radicalisering van Collingwoods ideeën. Volgens Gadamer verandert namelijk bij elke
interpretatie de betekenis van een tekst. Hij spreekt in verband hiermee van de
Wirkungsgeschichte (Lorenz, 116). Volgens hem zou je vooroordelen (horizon) moeten
hebben om te kunnen interpreteren. Bij het interpreteren van teksten wordt als het ware
de horizon van de tekst met die van de interpretator geconfronteerd en als de
interpretatie slaagt raken beide horizonten met elkaar ‘versmolten’ (Lorenz, 117).
Interpreteren zou in die zin dus nooit reconstrueren betekenen. Wat de waarheid is
wordt afhankelijk van onze vraagstelling. In tegenstelling tot het historisme vinden
Collingwood en Gadamer het geen probleem dat bij de interpretatie van een tekst deze
uit zijn oorspronkelijk verband gelicht wordt. Ten slotte wordt ingegaan op Jacques
Derrida die nog radicaler breekt met de ideeën van het historisme (Lorenz, 124-127).
Historiciteit wordt bij hem intertekstualiteit. De relatie tussen tekst en geschiedenis,
interpretatie en geschiedbeoefening is volgens de auteur ingewikkelder dan in de
hedendaagse geschiedfilosofie doorgaans wordt beseft. Zo kan de restauratie van het
verleden via tekstinterpretatie als een reconstructie, als een verbouwing van een de door
de tijd overgeleverde constructie of als een totale deconstructie worden opgevat.
Paragraaf 1; een historisch kader.
De geschiedschrijving zoals wij die nu kennen is grotendeels gebaseerd op wat er in de
19e eeuw is gebeurd. In die eeuw werd geschiedenis een universitair vak en kwam er
een proces van professionalisering op gang. De grote man hierachter was Leopold von
Ranke (1795-1886), hij zette zich af tegen het abstracte, generaliserende en moraliserende dat in zijn ogen de geschiedschrijving van de Verlichting had gekenmerkt.1
In plaats daarvan kwam hij met een objectieve, op het verleden zélf gerichte geschiedschrijving. Zijn methode (gebaseerd op onafhankelijk en kritisch bronnenonderzoek),
vormde de basis van de moderne geschiedwetenschap. Ranke die een voorstander was
van een universele geschiedschrijving probeerde zo onbevangen mogelijk de geschiedenis te beschrijven, zonder door zijn eigen tijd te worden beïnvloed. Methodologische
spelregels, kritische bronselectie en bronneninterpretatie deden zijn intrede. Men plakt
op de stroming waartoe hij behoorde wel het etiket van het historisme.
Zijn volgelingen werden de Rankeanen genoemd. Deze groep historici streefde
voornamelijk naar objectiviteit. Ze dachten dat als men geen oordeel zou vellen over de
bronnen de realiteit van het verleden zou kunnen worden benaderd (reconstructie van
het verleden / realisme). Niet de historici maar de bronnen moesten spreken (‘Wie es
eigentlich gewesen’). Zo kwam het echter slechts tot een beschrijving van het verleden,
niet of veel te weinig tot een oordeel erover. Anders gezegd, de heuristiek (de keuze
voor de juiste bron) had bij hen voorrang boven de interpretatie binnen een bepaalde
hermeneutiek. Ook waren volgens Lorenz de Rankeanen tegen het gebruik van
anachronismen en ze wensten geen woorden te gebruiken die uit latere tijden kwamen.
Hierdoor werd het echter weer erg moeilijk om historische processen in diverse
tijdvakken met elkaar te vergelijken. Een ander kritiekpunt was dat ze zich bijna niet
met sociaal/culturele geschiedenis bezighielden. Juist de nationale staat en de politiekeinstitutionele geschiedenis kregen de aandacht. Hen werd uiteindelijk ook verweten dat
ze geen oog hadden voor het feit dat de bron vaak een door mensen geschreven tekst
betrof. Het is natuurlijk maar de vraag of deze interpretatie van de geschiedschrijvers de
goede was (vandaar de naam naïef realisme). Juist met betrekking tot deze interpretatie
en de verklaring van het menselijk handelen heeft R.G. Collingwood later zijn eigen
visie ontwikkeld. In tegenstelling tot het realisme vond Collingwood bijvoorbeeld dat
de werkelijkheidsbeleving afhankelijk was van je eigen tijd en dus aan verandering
onderhevig was. De door de Rankeanen gehanteerde methode heeft ook om andere
redenen niet kunnen standhouden. Het historisch feit bleek geen objectief maar een
subjectief gegeven, of zoals Lorenz het omschrijft; “Feiten zijn altijd afhankelijk van
een interpretatiekader” 2. Deze feiten worden door de geschiedkundige op bepaalde
gronden uitgekozen (of zelfs met bepaalde bedoelingen opgeschreven) zodat er dus
nooit sprake kan zijn van onpartijdige historische kennis.
Hoewel het registreren van feiten in de geschiedwetenschappen dus belangrijk is
proberen historici ook graag verklaringen te vinden voor die feiten. Volgens de
positivisten onder de historici moet de wetenschap zich uiteindelijk vooral met het
beantwoorden van de waaromvraag (verklaring) bezig houden. Een wat-vraag
(beschrijving) is wetenschappelijk gezien alleen interessant voor zover zij nodig is om
de waaromvraag te beantwoorden. 3
1
Vries, P.H.H. „De relatie tussen geschiedenis en de sociale wetenschappen..blz. 17
Lorenz, Chris. De constructie van het verleden.blz.59
3
Lorenz, Chris. De constructie van het verleden.blz.61
2
Deze positivistische stroming in de geschiedwetenschappen vond dat de methode van
onderzoek ontleend moest worden aan de natuurwetenschappen. Kennis moest het
gevolg zijn van empirisch onderzoek en vrij zijn van metafysisch denken. De gevonden
feiten zouden de basis moeten vormen van een logisch opgezette theorie. De gevonden
causale verbanden en wetmatigheden zouden kunnen worden gebruikt om de toekomst
te voorspellen. Volgens mensen als Collingwood waren menselijke en maatschappelijke
verschijnselen echter veel complexer dan die in de natuur. De verklaring dat historici en
sociale wetenschappers geen wetmatige verklaringen kunnen produceren omdat de
verklaringsidealen van hun wetenschappen fundamenteel verschillen van de exacte
wetenschappen wint in de loop der tijd aan overtuigingskracht.4 De historicus heeft in
tegenstelling tot de natuurwetenschapper namelijk met betekenisvolle en waarde
beladen verschijnselen te doen. Deze betekenisuitleg heeft betrekking op uitingen in taal
en op handelingen van personen en vormde de basis voor de hermeneutische visie op de
historische verklaring.
Paragraaf 2; R. G. Collingwood en zijn denken over de geschiedenis.
De door mij te behandelen Robin George Collingwood was een Engels archeoloog,
filosoof en historicus die in het begin van de 20e eeuw werkte vanuit deze
hermeneutische visie (hermeneutiek houdt zich bezig met de kunst van het interpreteren
van voornamelijk historische teksten). De hermeneuten verzetten zich dus tegen het
positivisme en hun causale verbanden. Mensen gedragen zich immers niet volgens
bepaalde wetten. Om te kunnen achterhalen wat geschiedenis is en wat er in het
verleden gebeurd is moet de geschiedwetenschap zich juist ontdoen van de methoden
van de natuurwetenschappen en haar eigen unieke onderzoeksmethode ontwikkelen.
Collingwood ging daarom gebruik maken van de methodes van de
geesteswetenschappen, hij gebruikte daarbij de filosofie om de geschiedenis te kunnen
begrijpen (history, must cast off the methods of science and proceed with its proper goal
of the self-knowledge of the mind).5
Vanuit de hermeneutische visie in het denken ontwikkelde Collingwood ook zijn
intentionele verklaringsmodel. Collingwoods uitgangspunt is de stelling dat
geschiedenis weliswaar een wetenschap is maar een wetenschap van een bijzondere
soort. Geschiedenis verzamelt namelijk geen abstracte en algemene feiten zoals dat bij
de exacte wetenschappen gebeurt. Historische kennis kan volgens hem dus niet
empirisch worden verkregen.
De geschiedenis is een concrete wetenschap omdat in de geschiedenis de onderzoeker
iets gemeen heeft met wat hij onderzoekt, namelijk zowel onderzoeker als onderzochte
zijn mensen. Dit laatste is volgens Collingwood een groot voordeel. De historicus bezit
als mens op grond van zijn levenservaring in principe het vermogen om zich in zijn
gedachten in andere personen in te leven en te verplaatsen. “Elke jij is een andere ik”.
Het is zo dus mogelijk in de huid van een persoon uit het verleden te kruipen. De
afstand in tijd zou door de historicus kunnen worden overbrugd omdat alle mensen in
principe hetzelfde zijn, alle mensen zijn in feite dus uitwisselbaar. 6
4
Lorenz, Chris. De constructie van het verleden.blz.78
R. G Arlington, Dr. Charles Nussbaum.„Collingwood and the hermeneutic tradition” blz. 4
6
Lorenz, Chris. De constructie van het verleden.blz.84
5
Als een historicus zich inleeft, heeft hij te maken met twee verschillende ervaringen; de
onmiddellijke ervaring (alle gedachten die op een bepaald moment door ons heen gaan,
sensatie, gevoelens e.d., immediate experience) en een middellijke ervaring (de logische
structuur van het denken, directly experienced)7. Wil een historicus zich inleven dan
gaat het volgens Collingwood om de middellijke ervaring. Of Caesar bij het oversteken
van de Rubicon verliefd was, slecht had geslapen of pijn had van de lange rit doet er
eigenlijk niet toe. Men kan de logische structuur van zijn denken herleiden (hoewel
hiervoor wel verbeeldingskracht en inlevingsvermogen vereist is) door zich
bijvoorbeeld de waarden, normen en deugden van de Romeinse samenleving eigen te
maken.
Er is helaas geen directe toegang tot het object dat door een historicus wordt bestudeerd.
Gebeurtenissen uit het verleden zijn immers niet meer direct toegankelijk. Hoe moeten
we volgens Collingwood dat verleden dan onderzoeken? Om die vraag te beantwoorden
introduceerde hij de term idealiteit. In zijn idealiteit maakt het verleden immers wel deel
uit van de hedendaagse werkelijkheid. Collingwood vertrekt daarbij vanuit het
onderscheid tussen een ‘ding’ en een gebeurtenis. Een ding kan zowel iets werkelijks in
het heden (iets actueels) als een herinnering uit het verleden zijn (ideëel). Bij een
gebeurtenis is dat niet mogelijk. Als iets is gebeurd, kan het slechts als gedachte in de
herinnering voortleven maar niet meer direct worden ervaren of waargenomen. Daarom
kunnen gebeurtenissen uit het verleden slechts worden geactualiseerd via een
heropvoering ervan in de gedachten van de geschiedschrijver. De gebeurtenis zelf wordt
dan wel niet actueel maar gaat als object fungeren binnen de actuele denkhandeling.8
Hij liet zich in het ontwikkelen van zijn ideeën o.a. inspireren door van Droysen en
Dilthey. Droysen ging bij het beantwoorden van historische vragen niet alleen op zoek
naar de feiten maar ook naar de achterliggende ideeën, naar de moraal achter het verhaal. “verstehen” (begrijpen, interpreteren) stelt hij tegenover “erklären” (verklaren).
Dilthey stelde dat echte historische kennis een innerlijke beleving was van een object uit
het verleden terwijl de natuurwetenschappers juist van buitenaf die feitelijke gebeurtenissen willen begrijpen. In relatie hiermee had Collingwood het ook over de buitenkant
van een handeling welke zintuiglijk waarneembaar is en een gedachte die daarachter zat
(de binnenkant).9 Lorenz zegt hierover in zijn boek het volgende. Wanneer een historicus een handeling probeert te verklaren werkt hij van buiten naar binnen. Eerst worden
de feiten van een gebeurtenis op een rij gezet. Hoe meer kennis er is over de omstandigheden en achtergronden des te betrouwbaarder wordt de conclusie over de intentie, gedachten, redenen en motieven die er aan de gebeurtenis te grondslag lagen.10
De handelingen van historische personen zouden dus kunnen worden gereconstrueerd
en herdacht. Als je op deze wijze dus ook nog de bedoeling of intentie van de persoon in
kwestie kunt achterhalen heb je tevens de verklaring voor zijn handelen. De leer die
Collingwood heeft geformuleerd is bekend geworden als de re-enactment theorie. In dat
licht is ook zijn uitspraak 'All history is the history of thought’ te verklaren.
7
Collingwood, R.G. The Idea of History.blz.289-305
Dussen, Geschiedenis & beschaving, kritische opstellen over verleden .. blz. 119
9
Lorenz, Chris. De constructie van het verleden.blz.84
10
Lorenz, Chris. De constructie van het verleden.blz.84
8
In zijn in 1946 postuum verschenen The idea of History omschrijft hij het als volgt;
“When a man thinks historically, he has before him certain documents or relics of the
past. His business is to discover what the past was which has left these relics behind it.
For example, the relics are certain written words; and in that case he has to discover
what the person who wrote those words meant by them. This means discovering the
thought (in the widest sense of that word (...)) which he expressed by them. To discover
what this thought was, the historian must think it again for himself. To discover what
this thought was, the historian must think it again for himself” 11
In een van zijn andere boeken ‘Outlines of a philosophy of history” komt Collingwood
met een eenvoudige maar heldere vergelijking. De re-enactment is voor hem als een
heruitvoering van een klassiek muziekstuk. De heruitvoering brengt ons niet echt terug
in het verleden maar brengt het muziekstuk wel tot leven in het heden. Als je historische
kennis wilt verwerven over de muziek dan is een dergelijke heruitvoering echter
essentieel. Zo is ook de re-enactment van historische gebeurtenissen een voorwaarde
voor kennis van het verleden. Lezend in een dagboek dat je zelf geschreven hebt tijdens
een buitenlandse reis zou je je vroegere gedachten kunnen herdenken. Op een
gelijksoortige wijze zou de historicus dus lezend in Commentarii de bello Gallico het
verloop van een veldslag en de gedachten van Caesar kunnen herdenken waardoor de
idealiteit van het verleden wordt geactualiseerd.12
Natuurlijk is de herleving van gedachten iets wezenlijk anders dan het heropvoeren van
een muziekstuk. Re-enactment kan ons nooit in de oorspronkelijke situatie terugplaatsen. Je kunt als historicus vanzelfsprekend geen afstand nemen van het heden. In “Outlines…” komt Collingwood in dit verband met het voorbeeld van Dante. Wanneer een
geschiedkundige Dante leest roept hij wel een middeleeuwse ervaring opnieuw op maar
hij doet dat als een persoon uit de 20e eeuw met alle kennis van die persoon. Dit hoeft
echter geen probleem te zijn, het is zelfs een voordeel. De schrijver kan afstand nemen
van het object en is dus geen gevangen van de bestudeerde tijd. Het herdenken vindt
plaats in de actuele context van zijn eigen gedachten. De herdachte gedachten zijn, aldus Collingwood, ‘ingekapseld’ in zijn eigen actuele denken. Waar Collingwood met
deze inkapseling op doelt, is dat voorbije gedachten door een historicus worden herdacht in het bewustzijn dat het andere gedachten betreft.13
Anders dus dan mensen als von Ranke vindt Collingwood dat een historische tekst niet
begrepen moet worden binnen de historische context. Juist door afstand te nemen en
gebruik te maken van verworven inzichten is het voor de historicus mogelijk de grenzen
van de denkbeelden uit het verleden te zien. Juist omdat we niet meer in het verleden
leven, kunnen we gemakkelijker toegang krijgen tot de kern van toenmalige denkbeelden dan dat dat voor tijdgenoten mogelijk was. De heropvoering heeft niet dezelfde
emotionele lading als de oorspronkelijke denkbeelden bezaten. Juist daardoor echter kan
de historicus de logica ervan gemakkelijk ontwaren. Het doel van de geschiedenis is dus
niet terug te keren in de tijd, maar het verleden opnieuw op te voeren in het heden.14
11
Collingwood, R.G. The Idea of History.blz.283
Dussen, Jan van der. „De re-enactment-theorie van Collingwood.” blz. 246
13
Dussen, Jan van der. „De re-enactment-theorie van Collingwood.” blz. 247
14
Widdershoven, Guy A.M. „Tekst en Context in de hermeneutiek.” blz. 26-27
12
De re-enactment theorie moet trouwens niet worden opgevat als een methode om tot
betrouwbare historische kennis te komen, zoals nog steeds door veel historici wordt
gedaan, maar als een filosofische theorie betreffende de mogelijkheid van historische
kennis.
Collingwoods bijdrage aan de methode van de geschiedwetenschap moet volgens van
Jan van der Dussen ergens anders worden gezocht. In dit verband speelt zijn ‘logica van
vraag en antwoord’ een centrale rol. Hij meent dat dit trouwens bepaald werd door Collingwoods werk als archeoloog. Aangezien materiaal uit bijvoorbeeld de Romeinse tijd
slechts beperkt aanwezig is noodzaakt dit de archeoloog om m.b.t. het gevonden materiaal een nauwkeurige en brede vraagstelling te formuleren.
In tegenstelling tot de realisten, die de kennis als het begrijpen van een onafhankelijk
bestaande werkelijkheid zien, meent Collingwood dat het hierbij om een activiteit gaat,
waarbij vraag en antwoord onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Om de betekenis
van een uitspraak te begrijpen is het volgens hem noodzakelijk de vraag te
reconstrueren waarop zij als antwoord is bedoeld (geschiedenis als context-gebonden
activiteit). Of een uitspraak waar is is dus afhankelijk van de vraagstelling en in die zin
dus relatief. Het belangrijkste principe van een moderne wetenschap is het gericht en
consistent stellen van vragen. Collingwood is dus een pleitbezorger van
probleemgerichte geschiedbeoefening. 15
15
Dussen, Geschiedenis & beschaving, kritische opstellen over verleden. blz. 121 e.v.
Paragraaf 3; Kritiek op de visie van Collingwood.
Ten eerste is er nogal wat kritiek losgekomen op het intentionele verklaringsmodel waar
Collingwood mee zou werken. Zo meent men dat het erg gecompliceerd is om het echte
motief, de ware bedoelingen van een historisch persoon te achterhalen. Lorenz probeert
dit in zijn boek duidelijk te maken met de Fischer-controverse. Motieven moeten lang
niet altijd woordelijk worden uitgelegd, er kunnen immers ook latente motieven een rol
spelen. Je kunt misschien wel goede redenen bedenken waarom iemand op een bepaalde
manier zou handelen maar dat gaat voorbij aan spontane of emotionele handelingen.
Lorenz merkt wel op dat je gebruik makend van de psychologie en door de bestudering
van vorige reacties en handelingen wel een heel eind kunt komen. Dat laat niet onverlet
dat er ook veel handelingen in de geschiedenis zijn die onbedoelde gevolgen hadden
(onder determinatie).16
Hermeneuten vinden dat individuele handelingen in de geschiedenis centraal staan en
gaan dan voorbij aan het belang van het de grotere structuren. Intentionele verklaringen
veronderstellen ook dat het gedrag van mensen door bewuste intenties wordt gestuurd
en niet door hun onderbewustzijn en hun driften. Intenties zouden zo rationeel tot stand
komen. Mensen zoals Collingwood denken (beïnvloed door het mensbeeld van de
verlichting) dat het menselijk verstand uniform is. Men zou dus vanuit dit gezichtspunt
kunnen komen tot de kern van de oorspronkelijke betekenis en de daar bijhorende
historische gebeurtenis. Een historicus als Gadamer is het hier echter niet mee eens.
Voor hem is elke interpretatie een nieuwe opvoering, en telkens wordt de zin van een
tekst op een nieuwe wijze gepresenteerd.
Volgens Collingwood is de kern van de gedachtegang die tot een historische gebeurtenis
leidde ondanks de afstand in tijd te achterhalen terwijl Gadamer stelt dat in de loop der
jaren de gebeurtenis verandert omdat interpreten bepaalde zaken anders gaan uitleggen
en daardoor een nieuwe werkelijkheid creëren. De afstand in tijd is iets productiefs
waardoor er steeds een nieuw licht op de geschiedenis wordt geworpen
(Wirkungsgeschichte).17 De betekenis van een tekst is niet een statisch gegeven, maar
zij wordt telkens opnieuw ontvouwd (horizonversmelting). Daar waar Collingwood dus
nog uitging van de mogelijkheid het verleden te reconstrueren is volgens Gadamer dus
elke interpretatie een nieuwe constructie van dat verleden. Of anders gezegd tijdens de
horizonversmelting wordt nieuw begrip geboren en gaan oude inzichten verloren.
Begrijpen is altijd een anders begrijpen, nooit een beter begrijpen.
In de postmoderne visie is de gedachtegang van zowel Collingwood als Gadamer een
illusie. Om dit idee nader uit te werken ga ik verder in op de denkbeelden van de Frans
literair criticus en filosoof Jacques Derrida. Volgens Derrida gaat het bij de interpretatie
van teksten al mis bij de afbakening van de context en is er altijd sprake van Multiperspectiviteit. Waar Collingwood stelt dat een tekst de lezer oproept tot na-voltrekking
van de gedachtegang benadrukt Derrida dat een tekst zich via de lezer invoegt in andere
teksten, onbeperkt en oncontroleerbaar (principiële onbeperktheid van betekenissen,
disseminatie). Wanneer de tekst in een nieuwe context geplaats wordt, brengt dit ons
niet dichter bij de logica van de gedachtegang. Er ontstaat slechts een ander verband, er
worden nieuwe betekenissen gereproduceerd. 18 Het verhaal heeft niet één betekenis die
correct kan worden uitgelegd ook ontkent hij dat er sprake is van een auteursintentie.
Hij gelooft dan ook niet dat het mogelijk is om tot een juiste interpretatie van een
historische tekst te komen. Taal is een dynamisch geheel van woorden en begrippen die
16
Lorenz, Chris. De constructie van het verleden.blz.83-102
Widdershoven, Guy A.M. „Tekst en Context in de hermeneutiek.” blz. 28
18
Widdershoven, Guy A.M. „Tekst en Context in de hermeneutiek.” blz. 29
17
in elke tijd weer een andere betekenis kunnen krijgen. Woorden en teksten verwijzen
niet naar de werkelijkheid maar juist naar een oneindig aantal andere teksten
(intertekstualiteit). In feite zijn teksten dus betekenisloos. Woorden hebben een
voorkant, de waargenomen vorm (gesproken of geschreven) en een achterkant, wat het
geheel is aan betekenissen, concepten waarnaar een woord zou kunnen verwijzen. De
waarheid wordt bij hem iets meervoudigs, je zou dan ook kunnen zeggen dat bij Derrida
geen sprake meer is van een zoeken naar de waarheid of een reconstructie dan wel
constructie van de geschiedenis. Er vindt bij hem juist een deconstructie van de
geschiedenis plaats. Er is dan geen sprake meer van een absolute waarheid. De andere
wordt door hem niet, zoals bij Collingwood het geval was als een ‘andere ik’
geconceptualiseerd; de Alter is geen Alter ego meer.19
Ook de Amerikaan Hayden White zet zich af tegen de uitgangspunten van de
traditionele hermeneutiek. Historische verhalen zijn volgens hem autonoom, het
verleden kan via verschillende verhalen erover een veelheid aan betekenissen krijgen,
die niet door de verwijzing naar reële contexten uit het verleden of auteursintentie
worden vastgelegd.20
Deze vervanging van de werkelijkheid door de “(re)presentatie” ervan in teksten is
kenmerkend voor het postmodernisme als geheel. De historicus interpreteert of verklaart
de geschiedenis niet, maar hij representeert haar (stelt haar voor) als een geschiedkundig
verhaal of narratio (vandaar het narrativisme).
19
20
Lorenz, Chris. De constructie van het verleden.blz.127
Lorenz, Chris. De constructie van het verleden.blz.128
Nawoord; mijn eigen visie op de historische verklaring.
Omdat mensen zich nooit zullen gedragen volgens bepaalde natuurwetenschappelijk
regels ben ik geen voorstander van een positivistische geschiedbenadering. De mens is
een sociaal wezen wiens handelen altijd een gevolg zal zijn van een interactie met andere mensen. Omdat mensen in bepaalde opzichten toch voorspelbaar kunnen handelen is
het zoeken van mogelijke verklaringen voor bepaalde ontwikkelingen om daaruit lering
te trekken voor de toekomt echter zeker niet nutteloos. Hoewel ik denk dat we in plaats
van verklaren beter de woorden verstaan of begrijpen kunnen gebruiken. In die zin is
het belangrijk dat geschiedkundigen de motieven en gedachten die achter historische
gebeurtenissen en de daarbij betrokken personen zaten trachten te doorgronden. Om dit
goed te doen zal men zeer doordacht de juiste vragen moeten stellen en de juiste personen moeten onderzoeken. Het grondig analyseren van historische teksten is daarvoor
noodzakelijk. Het gebruik maken van de psychologie als hulpwetenschap is voor het
geven van een plausibele verklaring hierbij onontbeerlijk. Daarnaast zal men zich echter
ook terdege moeten inleven in de denkbeelden en ideeën van het te onderzoeken tijdperk. De grote structuren en onderliggende ontwikkelingen mogen hierbij niet uit het
oog worden verloren. Juist dit laatste is beter mogelijk als we van een afstand in tijd
terugkijken op gebeurtenissen in het verleden. De aanvullingen die Gadamer op de
ideeën van Collingwood heeft gedaan spreken mij dan ook erg aan. In de loop der jaren
zal de geschiedenis stukje bij beetje worden herschreven omdat vanuit een andere horizon andere zaken weer aandacht krijgen en op zullen vallen. We leren van onze fouten
en onze kennis groeit door onze pogingen de fouten te verbeteren en zo komen we
steeds een stukje dichter bij een waarheid. Hoewel de echte waarheid wel nooit achterhaald zal worden. Al was het alleen maar omdat feiten door historici met bepaalde bedoelingen worden uitgekozen (of zelfs bepaalde bedoelingen opgeschreven) zodat er
nooit sprake kan zijn van onpartijdige objectieve geschiedkundige kennis. Ik denk dan
ook dat het onderkennen van een tijdelijke waarheid zoals door mensen als Karl Popper
wordt geopperd in die zin een goede oplossing voor dit probleem is. Ik ben absoluut
geen aanhanger van mensen zoals Derrida die historische tekstbronnen in feite als betekenisloos zien en waarvoor er oneindig veel waarheden bestaan. Het verleden is volgens
mij wel degelijk gebaseerd op een bepaalde structuur en is geen vormloze chaos.
De waarheidspretentie van het narrativisme vind ik dus te gering maar aan de andere
kant is die van het positivisme te hoog. Historici zijn via hun onderzoeksmethoden en
technieken in staat kennis over dit verleden te verzamelen. Historici zullen altijd trachten hun verhaal in een argumentatieve context te plaatsen waardoor het open en bekritiseerbaar is. De historicus moet zo proberen betekenis te geven aan het verleden en dus
betekenis te geven aan zijn bestaan als historicus. Hoewel zoals ik al eerder stelde het
niet zozeer gaat om het verklaren als wel om het verstaan van de historische werkelijkheid.
Concluderend zou ik dus kunnen stellen dat de hermeneutische visie op de historische
verklaring mij het meeste aanspreekt. Eigenlijk ook heel logisch als ik mijn motieven
voor de keuze van Collingwood als thema voor dit werkstuk nog eens op een rijtje zou
zetten. En daarmee sluit ik af met een intentionele verklaring voor mijn eigen handelen.
Overzicht geciteerde werken;
Collingwood, R.G. The Idea of History (revised edition): Paperback, Oxford, New York, 1993.
Dussen, Jan van der. „De re-enactment-theorie van Collingwood.” (Rijksuniversiteit Groningen),
Groniek, Historisch tijdschrift (2008).
—. Geschiedenis & beschaving, kritische opstellen over verleden heden en toekomst.
Hilversum: Uitgeverij Verloren BV, 2005.
Lorenz, Chris. De constructie van het verleden. Amsterdam: Boom, 2002.
Mackay, Ewald. Geschiedenis bij de bron. Sliedrecht: Merweboek Sliedrecht, 1997.
R. G Arlington, Dr. Charles Nussbaum. „Collingwood and the hermeneutic tradition.” (University
of Texas) spring 1993 (1993).
Vries, P.H.H. „De relatie tussen geschiedenis en de sociale wetenschappen, Een beknopt
historisch overzicht.” Leidschrift, Historisch Tijdschrift, 1989: 13-28.
Widdershoven, Guy A.M. „Tekst en Context in de hermeneutiek.” Groniek, historisch tijdschrift
(Rijksuniversiteit Groningen), 1992.
Daarnaast heb ik gebruik gemaakt van informatie uit het Nederlands en Engelstalige
Wikipedia en onderstaande artikelen.
Dóro, Giuseppina. „Re-enactment and radical interpretation.” History and Theory Volume 43, nr.
History an theory, studies in the Philosophy of History, mei 2004: 198-208.
David Bates, Rediscovering Collingwood's Spiritual History, History and Theory, Vol. 35, No. 1,
Blackwell Publishing for Wesleyan University Stable, Feb., 1996: 29-55.
Dussen, Jan van der. Geschiedenis en filosofie, (Rijksuniversiteit Groningen) Groniek,
Historisch 1984.
Download