Palliatieve sedatie Bij mensen in de laatste levensfase is pijn, angst, benauwdheid en ongemak niet altijd meer te behandelen. Soms bestaat alleen nog maar de wens om te slapen. Palliatieve sedatie wordt dan toegepast als de levensverwachting korter is dan 5-7 dagen en de klachten niet verminderd kunnen worden. Wat is palliatieve sedatie? Bij palliatieve sedatie wordt door medicatie het bewustzijn van de patiënt in de laatste levensfase opzettelijk verlaagd. Dit wordt gedaan met behulp van een slaapmiddel. Doel is het verlichten van het lijden. Palliatieve sedatie is niet bedoeld om het leven van de patiënt te beëindigen. Voorwaarden De patiënt, diens naasten, huisarts en verpleegkundige doen er goed aan eerst de oorzaken van de klachten te onderzoeken. Zijn alle mogelijkheden om de klachten te bestrijden besproken en benut? Zijn de klachten anders te bestrijden? Dan volgt de vraag hoe rust en waardigheid gecreëerd kan worden rond het ziekbed van de patiënt. Een mogelijkheid is het bewustzijn zodanig te verlagen dat de patiënt pijn, angst, benauwdheid en ongemak niet bewust ervaart. De conclusie dat de klachten niet anders te behandelen zijn, is een medische beslissing, dus van de arts. Uiteraard zo mogelijk in samenspraak met de patiënt, diens naasten en andere hulpverleners. Voorbereiding Na overleg met de patiënt, de betrokken familie, huisarts en wijkverpleegkundige wordt een moment afgesproken waarop de sedatie start. De patiënt zal dit moment veelal zelf aangeven. Als met de sedatie wordt gestart, kan de patiënt in slaap vallen. Zorg er daarom voor dat u alles heeft gezegd wat u wilde zeggen en afscheid heeft genomen. Wanneer de patiënt gelovig is en de ziekenzalving wil ontvangen, bediend wil worden of een gesprek wil aangaan met een geestelijke, moet u ook dat vóór het sederen regelen. Hoe wordt palliatieve sedatie uitgevoerd? Het verlagen van het bewustzijn gebeurt door middel van een slaapmiddel (dormicum), veelal in combinatie met een pijnstillend middel (morfine). Dit laatste omdat pijn vrijwel altijd een rol speelt of gaat spelen. Pijn kan veroorzaakt worden door de ziekte, maar ook als gevolg van het stil liggen. De verpleegkundige plaatst een infuusnaaldje, meestal onder de huid, een enkele maal in een bloevat. Op het naaldje wordt een pomp aangesloten met daaraan een zakje of cassette met medicijnen. Het pompje geeft een gelijkmatige afgifte van de medicijnen. Eventueel kan besloten worden de pomp zo in te stellen dat het mogelijk is een extra ‘dosis’ te geven. Dit kan door de familie of door de wijkverpleging worden gedaan. De wijkverpleegkundige zal u laten zien hoe dit werkt. Wanneer het naaldje met pomp en medicijnen zijn geplaatst, zal de patiënt na verloop van tijd slaperig worden en uiteindelijk gaan slapen. Het is de bedoeling dat klachten zoals benauwdheid, pijn en onrust afnemen. Soms is de patiënt niet direct volledig in slaap. Dit is normaal, want niet iedereen reageert hetzelfde op slaapmedicatie. Mogelijk wordt de patiënt na een tijd weer wakker. Als dit gebeurt, moeten de medicijnen aangepast worden. Thuiszorg Rotterdam, april 2006 Veranderingen tijdens de sedatie Wanneer een patiënt gesedeerd wordt, kan een aantal veranderingen optreden in de situatie. De veranderingen worden veroorzaakt door de medicijnen en de algehele situatie van de patiënt. Veranderingen kunnen zijn: De patiënt gaat transpireren. Dit kan veroorzaakt worden door de medicijnen. U kunt iemand helpen door hem/haar regelmatig op te frissen met bijvoorbeeld een nat washandje. Slapen met de mond open. Dit vraagt een goede mondverzorging, dus de mond vochtig houden en de lippen vet. U kunt de mond vochtig houden door met een nat gaas de tong en wangen te bevochtigen en soms door kleine ijsschilfers in de wangzak te leggen. Ook met behulp van een verstuiver of plantenspuitje kunt u de mond nat houden. De lippen houdt u vet door een lippenstift met vaseline. De ademhaling verandert. Vaak gaat de patiënt dieper ademen, maar de ademhaling kan ook onregelmatig worden. Soms treden lange pauzes tussen de inademingen op. Oorzaak zijn de medicijnen en de rust die is opgetreden door deze medicijnen. Het is ook een onderdeel van het stervensproces. Naast de onregelmatige ademhaling kan de ademhaling ook reutelend worden. Dat is een naar gehoor, maar het heeft veelal niets met stikken of benauwdheid te maken. Soms helpt het om de patiënt in een andere houding te helpen, bijvoorbeeld op de zij. Veranderingen in de urineproductie. De patiënt drinkt niet meer, dus is er minder urineproductie. Eventueel kunt u incontinentiemateriaal aanbrengen in de vorm van een onderlegger. De patiënt is in slaap, en kan dus nauwelijks aangeven dat hij moet plassen. Soms wordt iemand onrustig doordat hij wil plassen maar dat niet kan. Dan kan worden besloten een blaaskatheter in te brengen. De patiënt wordt onrustig. Het kan zijn dat de patiënt onvoldoende in slaap is of went aan de medicijnen.. Tekenen hiervan zijn: onrust in het gezicht, het openen van de ogen en wakker worden, of onrust van ledematen zoals het ongecontroleerd bewegen van armen en benen. Mogelijk moeten de medicijnen aangepast worden. Ook kan het zijn dat iemand een volle blaas of een volle darm heeft. Dit moet uitgesloten worden door de wijkverpleegkundige of huisarts. Overlegt u dit met hen. Tijdens verzorgende handelingen zoals het wassen, kan de patiënt reageren door de ogen te openen of te kreunen. Vaak heeft de patiënt echter geen last van de verzorging. Heeft u de indruk dat dit wel zo is, bespreek dit dan met de wijkverpleegkundige. Eventueel kan de medicatietoediening worden aangepast. Ervaring leert dat het voor een patiënt prettig is alleen het hoognodige te doen qua verzorging. Belangrijk is om zo veel mogelijk rust te creëren. Uiteindelijk zal de patiënt in de slaap overlijden. Hebt u daar vragen over, bespreek deze dan met de verpleegkundige. Zij kan u ook vertellen wat u in deze situatie moet doen. Heeft u nog vragen? Vinden er veranderingen plaats in de situatie van de patiënt? Bent u daar misschien onzeker of angstig over? Dan kunt u altijd contact opnemen met een verpleegkundige van het specialistisch team. Ook met andere vragen kunt u bij hen terecht. Bel: (010) 282 62 90 of (010) 282 62 82, en vraag naar een verpleegkundige van het specialistisch team. Thuiszorg Rotterdam, april 2006