File

advertisement
BLOK 1.1.
ANATOMIE HOORCOLLEGE + WERKGROEP
WEEK 36, 2011
Hoorcollege anatomie (inleiding)
Datum: 07- 09- 2011
Let op - Dit onderwerp komt niet op de toets - behalve wanneer dit aangegeven wordt!
Anatomie: gaat over de (op)bouw van het menselijk lichaam
Fysiologie: gaat over de functies (werking) van de ‘onderdelen’ in het menselijk lichaam.
Een fysiologische baring geeft aan dat de bevalling verloopt ‘via de functies’, dit
kan niet worden verward met een ‘normale bevalling’.
De ‘normale’ (en face) anatomische houding wordt gekenmerkt door de handpalmen,
deze zijn naar voren gekeerd zodat spaakbeen en ellepijp parallel aan elkaar lopen.
Plaatsbepaling van de anatomische bouw wordt in drie vlakken uitgevoerd.
Er wordt onderscheid gemaakt in:
- anatomie
- fysiologie
- pathologie
Het lichaam en functies worden bestudeert op terreinen als:
- cytologie: bestudering van de cellen
- histologie: bestudering van de weefsels
- osteologie: bestudering van de botten
- syndesmologie: bestuderen van de verbindingen tussen botten en gewrichten.
Dit is een onderwerp voor casustoets:
Wervels van de halswervel kun je tellen (T…T…). De wervelkolom bestaat uit 34 wervels die
door tussenwervelschijven met elkaar worden verbonden. Van boven naar beneden tellen
we 7 halswervels, 12 borstwervels, 5 lendenwervels, 5 heiligbeenwervels en 5
staartbeenwervels.
Figuur: De wervelkolom van opzij bekeken
1. halswervels
2. borstwervels
3. lendenwervels
4. heiligbeen- en staartwervels
Bijvoorbeeld rugklachten kunnen veroorzaakt worden door bekkeninstabiliteit. Er zijn
namelijk veel soorten gewrichten; scharniergewrichten, maar ook voeggewrichten
(anatomische gewrichten). Als de voegplaten van het S.I. gewricht van elkaar schuiven, kan
bekkeninstabiliteit optreden.
Rugklachten of bekkeninstabiliteit heeft geen verband met het wijken van de symfyse
(schaambeenderen). Er is wel verband aangetoond tussen het vooraf (onbewust) NIET
aanspannen van bepaalde spieren in de rug en arm en deze klachten.
Termen voor het aanwijzen anatomie: latijn - nederlands
Macroscopie: groot
Proximaal: in de richting van
Lateraal: zijdelings, opzij
Perifieer: aan de omtrek, aan de uiteinden
Anterior: ventraal
Sagittaal: richting afgeschoten pijl - van voor
naar achter
Transversaal: in dwarse richting; een
lichaamsvlak staat loodrecht op de lichaamsas.
Maximus: grootste
Major: groter
Majus: groter
Externus: aan de buitenkant gelegen
Milieu interieur: binnenomgeving
Exorotatie: rotatie naar buiten
Abductie: wegtrekken, verwijderen
Superior:
Profundus:
Cavitas: holte
Caput: hoofd
Ductus: afvoerbuis, kanaal.
Tuberculum: knobbeltje, uitsteeksel
Tuberositas: knobbelachtige verhevenheid,
kleine dikte
Trochanter major:
Fascia (thoracocolumbialis):
Tractus (iliotibialis):
Fundus: bovenste deel van de maag
Myometrium: spierlaag in de wand van de
baarmoeder
Uterus: baarmoeder
Urethra: urinebuis
Mesenterium:
Peritoneum:
Ovarium: eierstok
Cranium: schedel
Larynx: strottenhoofd
Microscopie: klein
Distaal: verwijderd van (het middelpunt)
Mediaal: naar het midden toe
Centraal: in het midden
Posterior: dorsaal
Frontaal: in een vlakevenwijdig aan het
voorhoofd, evenwijdig aan de lichaamsas en
loodrecht op het sagittale vlak.
Longitudinaal
Minimus: kleinste
Minor: kleiner
Minus: kleiner
Internus: aan de binnenkant gelegen
Milieu exterieur: de buitenomgeving
Endorotatie: rotatie naar binnen
Adductie: naar het lichaam toe bewegen
Inferior: onderaan
Superficialis:
Cavum: Holte
Ostium: uitmonding, opening
Tuberculis:
Trochanter minor:
Tractus digestivus:
Clavicula: sleutelbeen
Schrapula: schouderblad + schouderbeen
Humerus: bot bovenarm
Radius: ellepijp
Ulna: spaakbeen
Ossa carpi: middenhandbeen
Fernur: dijbeen
Tibia: scheenbeen
Fibula: kuitbeen
Vertebrae column: ruggemerg + stuitbeen +
heiligbeen
Termen voor het aanwijzen anatomie: nederlands - latijn
Banden: ligamenten
Pezen: tendi
Spier: musculi
Zenuw: nervus
Bloedvat:
Spijsvertering:
Zenuwstelsel:
Borstkas:
Hart:
Werkgroep anatomie (geslachtsorganen)
Datum: 08- 09- 2011
De leer van de mens
* orgaanstelsel: Tractus genitalis
* feminis: vrouwelijk (genitalia externa en interna)
* masculinis: mannelijk
 Anatomie = leer van de bouw van het (menselijk) lichaam (de bouw)
 Fysiologie = leer van de normale levensverrichtingen en -verschijnselen bij de mens
(de functie)
 Pathologie = het ontstaan en verloop van ziektes.
 Etiologie = de oorzaken van een pathologisch proces
 Nosologie = de indeling van de ziekten.
Feminis
a. mons pubis
b. commissura anterior
c. praeputium clitoridis
d. glans clitoridis
e. frenulum clitoridis
f. ostium urethralis
g. labia minora
h. labia majora
schaamheuvel
verbinding van de schaamlippen
huidplooi gevormd door vereniging libia minora (hoedje)
verdikte einde van de clitoris
toompje: kl. st. weefsel bij libia minora
monding van urether in de blaas
binnenste (kleine) schaamlippen
buitenste (grote) schaamlippen
i. ostium glandulae para-urethrales/klieren van Skene
j. introitus vaginae
k. vestibulum vaginae
l. carunculae hymenales
m. commissura posterior
n. perineum
o. anus
Feminis
a. Ovarium
b. Salpinx
c. Fimbriae
d. Uterus
e. Os pubis
f. Vesica urinaria
g. Cervix uteri
h. Vagina
i. Clitoris
j. Urethra
klieren die uitmonden naast urether
ingang van de vagina
voorhof vagina (begr. libia minora)
hymenresten op vaginawand
huidstrook die achter - onder de vulva de libia majora met elkaar verbindt.
deel tussen vagina en anus
extern uiteinde van rectum.
eierstok
eileider
franjeachtig aanhangsel
baarmoeder
schaambeen
urineblaas
baarmoederhals
van de blaas naar de blaasopening.
urether
k. Labium minor
l. Labium major
m. Introitus vaginae
n. Rectum
o. Anus
p. Fornix
q. colom sigmoideum
r. renae
van de blaas naar de nier
kleine schaamlip
grote schaamlip
stukje darm net na anus
opening van het rectum
stukje naast baarmoedermond (naast portio)
afbuiging naar links van het rectum
nier
Weefsels uterus:
 Uterus 2 onderdelen:
-Corpus uteri: het grootste deel van de baarmoeder (innesteling van het embryo)
-Cervix uteri/Cervix (baarmoederhals)
 Portio: in de vagina zichtbare en voelbare baarmoedermond. Dit is de verbinding met
de vagina.
-De portio is bekleed met plaveiselepitheel
-Het endocervicale kanaal met slijmproducerend cilinderepitheel.
Vaginale afscheiding
 fluor vaginalis = slijm geproduceerd door de baarmoedermond (cervix), afgestoten
epitheel van de vagina.
 vaginacellen bevatten glycogeen dit wordt omgezet in melkzuur of lactaat door de
Lactobacillus .
- voorkomt dit infectie.
 afscheiding is normaliter reukloos en geeft verder geen klachten en heet daarom ook
wel fluor albus (witte afscheiding of witte vloed). Hoeveelheid is afhankelijk van de
cyclus . Rond de eisprong ( ovulatie ), neemt de afscheiding toe, daarna weer af.
Bloedvoorziening uterus en vagina
 Beschrijf de weg die het arteriele bloed aflegt vanaf de linkerventrikel van het hart
door de aorta naar de uterus en vagina terug naar het rechteratrium van het hart.
1. Aorta
2. Iliaca communis
Iliaca communis
3. Iliaca interna
Iliaca externa
4. A. Ovarica
A. Uterina
(etc.)
A. Vaginalis
 Langs welke arterien en venen gaat het bloed? Hoe worden deze vaten genoemd?
Aantekening:
Uterus
 De baarmoederwand = glad spierweefsel (het myometrium) dat tijdens een bevalling
= partus sterk samentrekt (weeën) om de baby uit te drijven.
 Twee baarmoederlijke slagaderen:
- aa. Uterina (1 links, 1 rechts)
-Art. uterina, ter hoogte van cervix
opstijgende tak
Vagina:
 Ramus vaginalis afkomstig uit arteria
uterina
 Art. vaginalis
 Wat wordt er bedoeld met het ophangapparaat van de inwendige geslachtsorganen
van de vrouw?
 Uit wat voor soort weefsels bestaat dit ophangapparaat?




Bekkenbodem = Steunsysteem van glad- en dwarsgestreept spierweefsel en
bindweefselschotten
Vesica-Uterus-Rectum  3 uitgangen
Bekkenbodem = spier die van voor naar achter loopt + steunweefsel + banden
Bekkenbodem = steun voor organen
Openingen gesloten door kringspieren
Functie bekkenbodem:
 Opvangen van plotse drukveranderingen/schommelingen door onbewuste contractie
bekkenbodem en buikspieren
 Druk wordt hierdoor gelijkmatig verdeeld over de buikorganen (urinaire, gastrointestinale en genitale stelsel
 Bekkenbodem fungeert als soort trampoline
 Doorlaten van urine, faeces en foetus
 Voorkomen dat blaas, rectum en uterus het lichaam verlaten
 Ondersteunen van wervelkolom door aanspanning buik- en rugmusculatuur
Bekkenbodemspieren:
 Stelsel van spieren met hun fascien
 Diafragma pelvis
 Diafragma urogenitale
 Fascia diaphragmalis uogenitalis inferior et superior
 Diaphragma pelvis (dwarsgestreept, sluit onderkant bekkenholte af)
 F: Dragen en steunen bekkeningewanden
 Diaphragma urogenitale (twee gepaarde spieren: m. cocygeus(kleinste), m. levator
ani: F: belangrijke ondersteunde functie voor de blaas en vagina + mictie en
defaecatie)
 Driehoekige spleet: Hiatus lavatorius: voorste hiatus urogenitalis (voor urethra en
vagina en hiatus analis (anorectale kanaal)
Passieve ophangapparaat:
 De baarmoeder wordt op zijn plaats gehouden door een aantal banden = ligamenten:
 Ligamentum latum (brede ligament)
 Ligamentum ovarium proprium
 Ligamentum supensorium ovarii
 Ligamentum rotundum (ronde ligament)
 Ligamentum teres uteri
 Corpus intrapelvicum
lig. Sacro-uterinum
 lig. Cervico-laterale (cardinale)
 lig. Pubo-vesicale
Septa (tussenschotten):
 Septum recto-vaginale = fasciale laag tussen de vagina en het onderste deel van het
rectum
 Septum vesico-vaginale = fasciale laag tussen vagina en de blaas
Door: Annemaartje van Strien
Download