Bindweefsel (Junqueira hoofdstuk 4): Losmazig, cellen raken elkaar nog maar net aan (communicatie d.m.v. gap junctions), ruimte opgevuld met extracellulaire matrix Functies: Steun en trekkracht weerstaan (achillespees) Transport van cellen (afweer) en voedings-/afvalstoffen Herstel na beschadiging Opslag (o.a. vetten) Origine fibroblasten/cyten Opbouw: 1. Cellen 2. Extracellulaire matrix: grondsubstantie, vezels en wezelsvloeistof Cellen: Vaste en tijdelijke bewoners Fibroblasten/fibrocyten Vetcellen Mestcellen Pericyten Weefselmacrofagen Plasmacellen Lymfocyten Granulocyten Extracellulaire matrix: 1. Grondsubstantie: * Visceus, vult ruimte op tussen de cellen en vezels * Opgebouwd uit proteoglycanen (eiwitketen met glycosaminoglycaanketens) en structurele glycoproteïnen * Voorbeeld glycosaminoglycaanketens: dermatan, hyaluron, chondoitine * Voorbeeld glycoproteïnen: fibronectine, laminine (binding aan GAGs en basaalmembraan) 2. Vezels: Collagene vezels: * collageen is meest voorkomende eiwit in menselijk lichaam * verschillende typen: 1. Fibrilvormende collagenen (type 1; pezen, bot) 2. Netwerkvormende collagenen (type IV, basaalmembraan) 3. Verankerende collagenen (type VII, hechting collagene vezels aan basaalmembraan) Elastische vezels: * fibrilline, microfibrillen en elastine 3. Weefselvloeistof/interstitiële vloeistof: bevat voornamelijk ionen (natrium) Verschillende typen bindweefsel: 1. Losmazig * Meest voorkomende type (tussen spieren en bloedvaten, ondersteunt epitheel) * Bevat veel grondsubstantie (proteoglycanen, glycoproteïnen) 2. Straf/dicht * Bevat veel collagene vezels * Geordend straf bindweefsel: vezels in 1 a 2 richtingen georiënteerd * Ongeordend straf binweefsel: vezels kriskras door elkaar 3. Elastisch * Komt niet vaak voor (gele ligamenten van de wervelkolom) 4. Reticulair * Bijzondere variant van losmazig bindweefsel in myeloïde (beenmerg) en lymfoïde organen (milt) 5. Mucoïd * Bestaat voornamelijk uit grondsubstantie (navelstreng) Vetweefsel (Junqueira hoofdstuk 5): Functie: Energiereservoir Steunfunctie Isolatie Hormoonproductie (leptine; remmend effect op eetlust) Twee soorten ontstaan uit mesenchymale stamcel lipoblast 1. Univacuolair (wit) vetweefsel Adipocyten met een perifeer gelegen kern (zegelringcellen) 2. Plurivacuolair (bruin) vetweefsel (minder voorkomend) Adipocyten met een meer centraal gelegen kern; kleine vetdruppeltjes/lipidedruppels. Veel mitochondria Kraakbeen (Junqueira hoofdstuk 6): Gespecialiseerde vorm van bindweefsel Functies: Steun aan weke delen Verbindt botten Vormt glijvlak voor gewrichten Groei van de pijpbeenderen Kenmerkend: Avasculair: voeding vanuit omringend weefsel Geen lymfevaten en zenuwen, trage stofwisseling Origine chondroblasten en condrocyten Perichondrium: kapsel van dicht bindweefsel wat het kraakbeen omsluit, bevat bloedvaten Chondroblasten en chondrocyten Extracellulaire matrix Perichondrium Kraakbeenmatrix: Collageen Hyaluronzuur Proteoglycanen Glycoproteïne, soms elastine Chondroblasten: vaak aan buitenkant, afgeplat, helder cytoplasma Chondrocyten: vaak gecondenseerde kern, Chondrocyten liggen vaak in isogene groepjes: chondronen (2,4 of 8 cellen) Interstitiële groei: mitotische deling van reeds bestaande chondroblasten en chondrocyten (vooral in embryo) Appositionele groei: cellen vanuit het perichondrium differentiëren tot chondroblasten Chondronen: vermeerdering in de lengte 3 vormen van kraakbeen: 1. Hyalien kraakbeen: meest voorkomend, collageen type 2 groeischijf, wand trachae, gewrichtskraakbeen 2. Vezelig kraakbeen: dicht netwerk van collageen type 1 tussenvorm hyalienkraakbeen en bindweefsel, geen perichondrium in tussenwervelschijven (anulus fibrosus), aanhechting van sommige ligamenten, meniscus 3. Elastisch kraakbeen: naast collageen type 2 ook elastische vezels oorschelp Aandoeningen: Achondroplasie (dwerggroei): vorming van kraakbeen in de lange pijpbeenderen is gestoord waardoor zich geen normale groeischijf ontwikkelt. Botweefsel (Junqueira hoofdstuk 7): Gespecialiseerde vorm van bindweefsel cellen (osteoblasten, osteocyten, osteoclasten), matrix (30% collegene vezels/ 60% kalkzouten in volwassenen) Dynamisch materiaal, continue remodellering Functies: Steun aan weke delen & bescherming organen Overbrengen van spierkracht beweging In beenmerg: aanmaak bloedcellen Reservoir van mineralen Origine osteoblasten, osteocyten en osteoclasten Osteoblasten: Actieve cellen (lichte nucleus, veel RER), maken collageen en produceren osteoïd (=nog niet verkalkt botweefsel) Calciumzouten (hydroxyapatiet) worden afgezet in het osteoïd Osteoblasten raken ingesloten en worden osteocyten Osteocyten: Osteon/ systeem van Havers Osteocyten met elkaar verbonden via canaliculi communicatie en transport Osteon is een verzameling van osteocyten met daarin een bloedvaatje Osteoclasten: Meerkernige cel (syncytium) door fusie; afbraak van bot Twee soorten macroscopisch te onderscheiden bot: Compact bot Spongieus bot (lamellaire opbouw) In holtes van spongieus bot en mergholtes: rood en geel beenmerg Microscopisch onderscheiden bot: Primair en secundair. Periost en ondost: collagene vezels, bloedvaatjes, osteoprogenitorcellen (voorlopers osteoblasten) Bloedvaten komen botweefsel binnen via de kanalen van Volkmann die gaan over in kanalen van Havers Belangrijkste functie: aanvoer voedingsstoffen en osteoblasten Histogenese: primair (gevlochten) en secundair (lamellair) bot 1. Endesmale botvorming: bot wordt gevormd vanuit bindweefsel osteoblasten bv. De schedelbeenderen botvorming begint in een bindweefselgebied wat lijkt op een membraan groepjes mesenchymale cellen differentiëren tot osteoblasten die osteoïd vormen osteoblasten die ingesloten raken differentiëren tot osteocyten 2. Enchondrale botvorming: bot wordt indirect gevormd doordat kraakbeen vervangen wordt door botweefsel Chondrale botvorming: perichondraal en endochondraal pijpbeenderen Eerste botweefsel wordt gevormd vanuit het perichondrium (dus endesmaal). Binnenste cellen van perichondrium differentiëren tot osteoblasten die bot afzetten tegen kraakbenig diafyse Enchondrale botvorming vanuit primair botcentrum In het botcentrum: Enchondraal: kraakbeen wordt vervangen door botweefsel Kraakbeenmatrix verkalkt Destructie van kraakbeencellen Osteoprogenitorcellen uit het periost dringen binnen osteoblasten Deze osteoblasten gaan botweefsel maken wat zich afzet tegen de resten van de verkalkte kraakbeenmatrix Enchondrale botvorming vanuit secundair botcentrum in de epifyse. Enchondrale botvorming in epifysaire schijven Twee gebieden met kraakbeen: gewrichtskraakbeen en de epifysaire schijven (groeischijven) Twee verschillende typen verbening: Intramembrneuze botvorming: Endesmaal -> bijvoorbeeld schedelbeenderen o Botvorming beint in een bindweefselgebied wat lijkt op een membraan o Groepjes mesenchymale cellen differentiëren tot osteoblasten die osteoïd vormen o Osteoblasten die ingesloten raken differentiëren tot osteocyten Enchondrale botvorming: bot wordt indirect gevormd doordat kraakbeen vervangen wordt door botweefsel: bijvoorbeeld pijpbeenderen Chondrale botvoring o Eerste botweefsel wordt gevormd vanuit het perichondrium (endesmaal) o Binnenste cellen van perichondrium differentiëren tot osteoblasten die bot afzetten tegen kraakbenig diafyse o Enchondrale botvorming vanuit primair botcentrum in het botcentrum enchondraal: kraakbeen wordt vervangen door botweefsel kraakbeenmatrix verkalkt destructie van kraakbeen cellen osteoprogenitorcellen uit het periost dringen binnen -> osteoblasten deze osteoblasten gaan botweefsel maken wat zich afzet tegen de resten van de verkalkte kraakbeenmatrix o Echondrale botvorming vanuit secundair botcentrum in de epifyse o Twee gebieden met kraakbeen: gewrichtskraakbeen en epifyse (groeischijf) Rustzone: hyalien kraakbeen Proliferatiezone/delingszone: snel delende chondrocyten Zwelling/hypertrofe zone: gezwollen hypertrofisch kraakbeen, kraakbeenschotten Verkalkingszone: degeneratie van kraakbeencellen en verkalking van kraakbeenschotten Botvormingszone: capillairen en osteoprogenitorcellen dringen binnen. Osteoblasten zetten enchondraal bot af tegen de verkalkte kraakbeenschotten Hormonale regulatie calciumbalans 1. Parathyreoïd hormoon: gemaakt in de bijschildklier, verhoogt activiteit van osteoclasten 2. Calcitonine: gemaakt in schildklier, remt activiteit van osteoclasten Andere hormonale factoren die van invloed zijn op het botweefsel: 1. Groeihormoon (voornamelijk effect op epifysiare schijf) 2. Geslachtshormonen Na botbreuk: 1. Revascularisatie 2. Invasie en proliferatie van osteoblasten (uit periost en endost) 3. Vorming (primair) plexiform bot 4. Vorming (secundair) lamellair bot 5. Re-modelering Spierweefsel (Junqueira hoofdstuk 10): Onderdelen van spiercellen worden aangeduid met het voorvoegsel sacroFunctie: Verzorgd bewegingen in en van het lichaam Kenmerken: Langgerekt cellen met contractiele filamenten in het cytoplasma Drie soorten spierweefsel: 1. Skeletspierweefsel 2. Hartspierweefsel 3. Glad spierweefsel Skeletspierweefsel Kenmerken: Bundels van lange tot zeer lange (1mm-30cm) cilindervormige meerkernige reuscellen (syncytia) Dwarse streping Snelle contractie, krachtig, onder invloed van de wil Satellietcel: mesenchymale cellen die nieuwe spierfibrillen kunnen vormen. 1. Endomysium: lamina basalis 2. Perimysium omgeeft bundel spiercellen 3. Epimysium bekleedt buitenzijde v/d spier (overgang naar pezen) Samenspel tussen actine microfilamenten (vast aan Z-disk) en dikke kabels van myosine. Het over elkaar heen rollen van de filamenten zorgt ervoor dat een spier kan contracteren of relaxeren. Myosine heeft allemaal kleine uitsteeksels (kopjes). Op het actine zit een eiwitcomplex, troponine complex, deze bestaat uit 3 eiwitten en kan calcium binden. Troponine complex is gebonden aan tropomyosine en die binding van troponine aan tropomyosine zorgt ervoor dat myosine niet kan aanhechten op dat actineskelet. Dus zorgt ervoor dat er geen binding is tussen die myosine hoofdjes en de actine micro fibrillen. 1. Acetylcholine bindt aan Ach receptoren (motorische eindplaat) 2. Membraandepolarisatie via Tbuizensysteem naar het sarcoplasmatisch reticulum (SR) 3. Calcium wordt vrijgemaakt uit het SR en bindt aan troponinecomplex 4. Verschuiving waardoor het myosine wel instaat is te binden aan de bindingsplaats Energiemetabolisme: Creatinefosfaat: batterij via creatinekinase kan ADP in ATP omgezet worden Spierglycogeen: kortdurende presentatie anaerobe glycolyse verzuring Doorbloeding (training, snellere afvoer afvalstoffen) Drie typen spiervezels: 1. Rode spiervezels (type 1) (duif) * langdurige contractie, matige kracht * oxidatieve fosforylering, veel mitochondriën 2. Witte spiervezels (type 2) (kip) * weinig capillairen en myoglobine laag * korte, snelle, krachtige contractie * glycolyse 3. Intermediaire spiervezels * meest voorkomend in de mens * beide eigenschappen van type 1 & 2 vezels Hartspierweefsel Myoblasten vertakken en hechten met de uiteinden aan elkaar Een of twee centraal gelegen kernen Intercalaire schijven zorgen voor dwarse streping Gap junctions: signaaloverdracht van cel naar cel Glad spierweefsel (dunne darm wand) Lange spoelvormige cellen zonder dwarsstreping, 1 centraal gelegen kern Langzame kurkentrekker contractie, niet onderworpen aan de wil Groei en regeneratie: Groei van spieren: vergroting, niet vermeerdering van cellen hypertrofie van skeletspieren, hartspierweefsel (sporthart) en gladde spiercellen (uterus). Skeletspiervezels: satellietcellen (soort stamcel) Hartspierweefsel: geen regeneratie Gladde spiercellen: kunnen delen