biex orgineel

advertisement
CELLEN
1. Het Endoplasmatisch Reticulum (E.R.) vormt een transportsysteem, waardoor
verschillende stoffen naar willekeurige plaatsen binnen de cel vervoerd kunnen
worden, ook naar buiten de cel. Op het E.R. liggen organellen. Eén van de organellen is
aangegeven met nummer 1( zie afbeelding 1)
Afbeelding 1
□ a. Geef de naam van het organel aangegeven met nummer 1.
b. Wat is de functie van dit organel ?
2. De hoeveelheid jood van zeewater is, op een bepaalde plaats in zee, slechts 0,02
mg per 100 ml. Analyse van zeewieren die op deze plaats voorkomen gaven de
volgende resultaten:
zeewater : 0,02 mg jood per 100 ml
blaaswier : 7
mg jood per 100 mg versgewicht
zeeëik
: 22 mg jood per 100 mg versgewicht
vingerwier : 61 mg jood per 100 mg versgewicht
■ Dit hoge gehalte aan jood in de cellen van de zeewieren kan verklaard worden door
A. osmose
B. actief transport
C. diffusie
3. In de grafieken van afbeelding 2 staat de hoeveelheid aminozuren uitgezet die
ontstaat na inwerking van enzymen op eiwitten van de mens. Deze
eiwitvertering heeft plaatsgevonden bij verschillende temperaturen.
Afbeelding 2
□ a. Geef van de grafieken P en Q aan welke gemeten is bij een temperatuur
van 10o C en welke bij een temperatuur van 35 o C ?
b. Leg je antwoord uit.
1
STOFWISSELING
4. Een paddestoel groeit op een omgevallen boom. Deze paddestoel gebruikt voor de
opbouw van zijn celbestanddelen stoffen uit de omgevallen boom. Deze stoffen worden
daartoe extracellulair verteerd.
De volgende processen vinden onder andere plaats:
1. de cellen van de paddestoel geven enzymen af.
2. de paddestoel resorbeert glucose en aminozuren.
3. de paddestoel zet aminozuren om in eiwitten.
4. onoplosbare bestanddelen van de boom worden omgezet in oplosbare.
■ In welke volgorde volgen deze processen elkaar op?
A. 1 – 2 – 4 – 3
B. 1 – 4- 2 – 3
C. 2- 3 – 4 – 1
D. 4 – 3 – 1 - 2
5. Gisten zijn heterotrofe organismen. Gisten gebruiken als energiebron glucose. Zij kunnen
deze met zuurstof afbreken tot koolstofdioxide en water; zonder zuurstof zetten ze dit
om tot koolstofdioxide en alcohol..
■ Levert de volledige dissimilatie van glucose per molecuul meer energie op dan de
onvolledige dissimilatie van glucose?
A. Ja, de volledige dissimilatie van glucose levert per molecuul meer energie op dan de
onvolledige dissimilatie van glucose.
B. Neen, de volledige dissimilatie van glucose levert per molecuul minder energie op dan
de onvolledige dissimilatie van glucose.
C. Neen, de volledige dissimilatie van glucose levert per molecuul evenveel energie op als
de onvolledige dissimilatie van glucose.
6. Bij een reptiel in rust werd de concentratie van melkzuur in het bloed gemeten. Nadat het
dier 2 minuten hard had gelopen, was de concentratie van melkzuur in het bloed 10 keer
zo hoog als de concentratie melkzuur in rust.
■ Tengevolge van welk proces steeg de melkzuurconcentratie in het bloed zo sterk?
A. Ten gevolge van de assimilatie van glucose met zuurstof
B. Ten gevolge van assimilatie van glucose zonder zuurstof
C. Ten gevolge van dissimilatie van glucose met zuurstof
D. Ten gevolge van dissimilatie van glucose zonder zuurstof
2
7. De grafiek weergegeven in afbeelding 3 geeft de relatie aan van de lichtintensiteit en de
zuurstofproductie per ml per minuut.
Afbeelding 3
□ a. Veroorzaakt een steeds hogere lichtintensiteit ook een steeds hogere
opbrengst van fotosyntheseproducten?
b. Is er een verschil tussen de fotosynthese bij een lichtintensiteit van 5 kilolux en bij
10 kilolux?
c. Is er een verschil tussen de fotosynthesesnelheid bij een lichtintensiteit van
10 kilolux en bij 20 kilolux?
VOEDING EN VERTERING
Onderstaande informatie heeft betrekking op de vragen 8 en 9.
Een hoeveelheid lucht of gas kan (on)gewild vanuit de maag door de keel
ontsnappen , hetgeen gepaard gaat met een hoorbaar geluid . We noemen dat
een ‘boer’. In medische terminologie wordt een boer aangeduid als ‘ructus’. In de darm
wordt tijdens het verteringsproces gas gevormd. Voorbeelden van darmgassen zijn
koolstofdioxide(CO2) en methaan (CH4). Deze gassen zijn reukloos, worden voor een
klein deel in de dikke darm geresorbeerd en komen via de bloedbaan in de longen,
vanwaar zij worden uitgeademd. De samenstelling en de hoeveelheid van de in de darm
geproduceerde gassen hangen voor een groot deel af van de samenstelling van de
voeding, met name van het gebruik van plantaardig voedsel. Per dag wordt in de darm
ongeveer 600 ml gas gevormd, waarvan een groot deel het lichaam via de anus verlaat
met de ontlasting of door ‘ winden ’. Een klein deel ontsnapt naar de maag en kan
vandaar als ‘boer‘naar buiten komen.
8. Tijdens de spijsvertering kunnen ook stikstofhoudende gassen gevormd worden.
■ Van welke voedingsstof of van welke voedingsstoffen is deze stikstof voornamelijk
afkomstig?
A. Alleen van eiwitten
B. Alleen van koolhydraten
C. Alleen van vetten
D. Van zowel eiwitten als koolhydraten
E. Van zowel koolhydraten als vetten
F. Van zowel eiwitten, als koolhydraten als vetten
3
9. Een klein deel van het tijdens de spijsvertering geproduceerd gas ontsnapt naar de maag
en komt vervolgens als ‘boer’ naar buiten.
□ Leg uit waardoor in de informatietekst het overgaan van gas vanuit de darm naar de
maag omschreven wordt met ‘ontsnappen’ ?
10. In onderstaand tabel zijn de opzet en resultaten weergegeven van een practicum met
verteringssappen.
buis
1
2
3
4
inhoud
5 ml.
zetmeeloplossing
5 ml.
zetmeeloplossing
5 ml.
zetmeeloplossing
5 ml.
zetmeeloplossing
verteringssap
5ml. speeksel
indicator
1 druppel joodoplossing
kleur na 15 minuten
lichtbruin
5 ml. maagsap
1 druppel joodoplossing
donkerblauw
5 ml. verdund
alvleessap
geen verteringssap,
wel 5ml. water
1 druppel joodoplossing
lichtbruin
1 druppel joodoplossing
donkerblauw
■ In welke van deze buizen is zetmeel verteerd?
A. In de buizen 1 en 3
B. In de buizen 1 en 4
C. In de buizen 2 en 3
D. In de buizen 2 en 4
GASWISSELING
11. Afbeelding 4 geeft de stand van de borstkas weer bij de ademhaling.
Afbeelding 4
□ Neem de tabel hieronder over op het werkblad en geef daarin aan welke figuur de stand
weergeeft bij een inademing en welke figuur bij een uitademing. Geef in beide gevallen
ook de stand aan van het middenrif en de ribben en geef aan welke tussenrib spieren in
beide gevallen een rol gespeeld hebben.
Figuur 1
Figuur 2
Uit – of inademing
Middenrifspieren (samengetrokken of ontspannen)
Buitenste tussenribspieren (samengetrokken of ontspannen)
4
12. In afbeelding 5 zijn een longblaasje en een longhaarvat schematisch getekend. De
pijlen geven de stroomrichting weer van lucht of bloed.
Afbeelding 5
Twee beweringen naar aanleiding van deze
afbeelding zijn:
1. De luchtstroom met de meeste zuurstof wordt
aangegeven met pijl R.
2. Bij S bevat het bloed meer zuurstof dan bij P.
■ Welke van deze beweringen is of zijn juist?
A. Alleen bewering 1 is juist.
B. Alleen bewering 2 is juist.
C. De beweringen 1 en 2 zijn beide juist.
D. De beweringen 1 en 2 zijn beide onjuist.
TRANSPORT
13. Een diëtiste beweert dat het eten van teveel eiwitten niet gezond is. Eén van de
argumenten hiervoor is dat een overschot aan eiwit niet in het lichaam kan worden
opgeslagen. Een overschot aan eiwitten kan worden afgebroken tot ureum of worden
omgezet in aminozuren. Van de stoffen ureum en aminozuren , wordt de concentratie
bepaald in de aders S en T zie afbeelding 6.
Afbeelding 6
De eerste meting vindt plaats na een eiwitarme maaltijd, de tweede meting na een
eiwitrijke maaltijd.
■ In welke van deze bloedvaten zijn de ureum - én de aminozuurconcentratie het
hoogst na een eiwitarme maaltijd?
In welke van deze bloedvaten zijn de ureum - én de aminozuurconcentratie
het hoogst na een eiwitrijke maaltijd?
A
B
C
D
Na een eiwitarme maaltijd
T
T
S
S
Na een eiwitrijke maaltijd
S
T
S
T
.
5
14. Als een kransslagader sterk is vernauwd, kan een hartchirurg een bypassoperatie
uitvoeren: een stukje bloedvat ( meestal afkomstig uit een been ) wordt als
een omweg aangelegd om het vernauwde deel. Het type bloedvat dat wordt gebruikt
bij een bypass kan verschillen. Van oudsher werd een beenader gebruikt voor de
bypass. Sinds een aantal jaren wordt ook de borstwandslagader gebruikt. Het
gebruik van de beenader heeft als voordeel de grote lengte van dit bloedvat.
Bovendien is de ader gemakkelijk te verwijderen uit het been. Een nadeel is dat er
veel atherosclerose (aderverkalking) kan optreden in een bypass van deze ader,
ook al zijn de aderkleppen verwijderd. Daarom gebruikt men de laatste decennia
ook slagaders, zoals een buikwandslagader ( meestal de linker) als bypass.
□ Noem nog een ander voordeel van het gebruik van een slagader als bypass.
HOMEOSTASE EN BESCHERMING
15. De lever speelt een belangrijke rol bij het regelen van het bloedsuikergehalte in het
bloed. Hierbij spelen hormonen een rol, die direct worden gestimuleerd door prikkels
uit het interne milieu. In afbeelding 7 zijn twee processen aangegeven die invloed
hebben op het regelen van het bloedsuikergehalte .
Afbeelding 7
□
a. Welk hormoon is aangeduid met letter x?
b. Welk hormoon is aangegeven met letter y?
6
16. In afbeelding 8 is de regulatie van de lichaamstemperatuur weergegeven . Bij de
regulatie van de lichaamstemperatuur verandert de stofwisselingsactiviteit. De
stofwisseling staat onder invloed van een bepaald hormoon. .
Afbeelding 8
□ a. Welk hormoon heeft invloed op de stofwisselingsactiviteit volgens afbeelding 8?
b. Waar wordt dit hormoon geproduceerd?
17. In 2003 is in het Academisch Ziekenhuis in Groningen voor het eerst succesvol een
transplantatie uitgevoerd
van eilandjes van
Langerhans die van de
patiënt zelf afkomstig
waren.
De patiënt had een zeer
ernstige ontsteking van de
alvleesklier.
Dit orgaan werd
verwijderd, waarna de nog
intact zijnde eilandjes van
Langerhans uit de
alvleesklier werden
geïsoleerd.
Na zuivering zijn ze via
een bloedvat in de lever
van de patiënt gebracht.
En daar produceerden ze
na korte tijd voldoende
insuline, zie afbeelding 9.
Afbeelding 9
□ Leg uit waarom bij deze methode minder kans bestaat op afstotingsreacties dan bij het
transplanteren van de alvleesklier.
7
18. In de monding van een rivier verandert door eb en vloed het zoutgehalte van het water
voortdurend . Veel organismen die leven in dit brak water, hebben een mechanisme om
door middel van zoutexcretie het zoutgehalte in de lichaamsvloeistof te regelen. In een
proef worden twee soorten organismen P en Q gebruikt. Soort P komt in brakwater voor
en bezit het eerder genoemde mechanisme. Soort Q leeft in zoetwater en heeft dit
mechanisme niet. Beide soorten worden in een aquarium overgebracht. Er wordt
onderzocht hoe het zoutgehalte van de lichaamsvloeistof van de twee soorten verandert
als het zoutgehalte van het water in het aquarium geleidelijk wordt verhoogd. De
resultaten worden in een diagram weergegeven .
■
Welk diagram hieronder geeft de juiste resultaten weer?
PLANTEN
19. De groeistof indolazijnzuur (IAA) heeft invloed op de celstrekking. De invloed van
verschillende IAA concentraties op de celstrekking in de wortels van een bepaalde plant
kan afgeleid worden uit het diagram van afbeelding 10.
Afbeelding 10
Nadat een groene plant op de aangegeven
wijze (zie afbeelding 10) is neergelegd groeit
de wortel naar beneden.
■ De IAA concentratie in PPM in de wortelcellen
van de plant op de plaatsen P (bovenkant) en
Q(onderkant) kan dan geweest zijn:
A.
B.
C.
D.
P
10 -5
10 -4
10 -1
10 -1
Q
10 -4
10 -1
10 -4
10 -8
8
20. Iemand doet een proef met een blad van een woestijnplant en een blad van een
moerasplant .
Afbeelding 11
Beide bladeren zijn pas van de planten afgesneden
en gelijk van gewicht.
De snijvlakken van de afgesneden bladeren worden
ingevet om waterverlies vanuit de bladstelen tegen
te gaan. De bladeren worden in de zon gelegd en
regelmatig gewogen. In het diagram van
afbeelding 11 is het gewicht uitgezet tegen de tijd.
■ Welk blad zal waarschijnlijk de dikste waslaag hebben?
Welke van beide bladeren is waarschijnlijk afkomstig van de woestijnplant?
A.
B.
C.
D.
Dikste waslaag
blad 1
blad 1
blad 2
blad 2
Afkomstig van woestijnplant
blad 1
blad 2
blad 1
blad 2
21. In afbeelding 12 is een doorgesneden paprika getekend .
Afbeelding 12
■ Is er bij de vorming van deze paprika slechts
één vruchtbeginsel betrokken geweest of zijn er meerder
vruchtbeginsels betrokken geweest? En is er bij de
vorming van deze paprika slechts één zaadbeginsel
betrokken geweest of zijn er meerdere zaadbeginsels
betrokken geweest?
A.
B.
C.
D.
Aantal vruchtbeginsels
eén
eén
meerdere
meerdere
Aantal zaadbeginsels
één
meerdere
één
meerdere
GROEI EN ONTWIKKELING
22. Uit welk kiemblad ontstaat tijdens de embryonale ontwikkeling bij zoogdieren
kraakbeen?
A. Alleen uit het entoderm
B. Alleen uit het mesoderm
C. Alleen uit het ectoderm
9
23. De figuren in afbeelding 13 stellen stadia van kerndelingen van cellen uit hetzelfde
organisme voor.
Afbeelding 13
■ Welke van de figuren stellen een fase van de meiose voor en wat is het aantal
chromosomen in diploïde cellen van het organisme?
A.
B.
C.
D.
Fase van de meiose
alleen figuur 1
alleen figuur 2
alleen figuur 2
figuur 1 en figuur 2
Aantal chromosomen in diploïde cellen
2
4
8
4
24. Afbeelding 14 is een schematische weergave van de hormonale regeling van een vrouw.
Afbeelding 14
De hypofyse produceert
hormonen die inwerken op de
voortplantingsorganen en deze
stimuleren om te functioneren.
Factoren zoals temperatuur
schijnen invloed te hebben op de
hypothalamus om de hypofyse
aan te zetten tot productie van
geslachtsklierstimulerende
hormonen. In afbeelding 14 zijn
de geslachtsklierstimulerende
hormonen en de hormonen die
geproduceerd worden door de
geslachtsklier met de cijfers 1 tot
en met 4 aangegeven.
□ a. Welke hormonen worden in
afbeelding 14 aangegeven met
de cijfers 1 tot en met 4?
10
MOLECULAIRE GENETICA
25. Het volgend stukje DNA bevat van links naar rechts gelezen de informatie voor het
eerste deel van een bepaald eiwit:
T
A
C
C
G
A
T
T
A
A
C
A
T
C
T
T
A
T
A
T
G
G
C
T
A
A
T
T
G
T
A
G
A
A
T
A A streng 2
T
streng1
Tabel genetische code
Door een bepaalde mutatie verdwijnen de vierde tot en met de achtste base uit
streng 1, de streng van waaruit de transcriptie plaatsvindt.
□
Maak voor het beantwoorden van de volgende vragen gebruik van de tabel van
de genetische code.
a. Geef de volgorde van de aminozuren aan, die na deze mutatie ontstaan.
b. Hoe heet deze type mutatie?
26. Rood – groen kleurenblindheid is een X - chromosomale afwijking.
■
Welke van de volgende beweringen is zeker juist?
A. De moeder van een rood – groen kleurenblinde zoon heeft altijd minimaal één
chromosoom met het allel voor de afwijking.
B. De moeder van een rood – groen kleurenblinde zoon is ook kleurenblind.
C. De moeder van een rood – groen kleurenblinde zoon is nooit kleurenblind.
D. De vader van een rood – groen kleurenblinde zoon is altijd kleurenblind.
E. De vader van een rood – groen kleurenblinde zoon is drager van de erfelijke
afwijking.
F. De vader van een rood – groen kleurenblinde zoon is nooit kleurenblind.
11
27. Afbeelding 15 geeft een stamboom weer van een familie bij wie een erfelijke
afwijking leidt tot de dood op jonge leeftijd.
Afbeelding 15
■
Is deze eigenschap dominant of recessief?
Hoe groot is de kans dat individu 5 van de derde generatie een meisje is geweest, dat
op jonge leeftijd stierf?
A
B
C
D
Deze eigenschap is
dominant
dominant
recessief
recessief
De kans is
¼
1/8
¼
1/8
28. Sommige vormen van doofheid bij zoogdieren zijn erfelijk . Voor de vorming van
een normaal gehoororgaan komt bij de hond een dominant allel E voor. Honden
met het genotype ee zijn doof. Voor de vorming van een normale gehoorzenuw
komt een dominant allel F voor. De honden met het genotype ff zijn eveneens
doof. De genen zijn niet gekoppeld en niet X – chromosomaal. Er wordt een doof
jong geboren, terwijl het ouderpaar niet doof is.
■
A.
B.
C.
D.
Uit welke van de volgende kruisingen kan een doof jong worden geboren?
Uit EEFF
Uit EEFF
Uit EEFf
Uit EEFf
x
x
x
x
EeFf
EEFf
EeFF
EeFf
29. Een vrouwtjesvlieg die homozygoot is voor drie eigenschappen (ze bezit de dominante
eigenschappen A, Q en R) paart met een mannetjesvlieg , die homozygoot is voor de drie
eigenschappen( hij bezit de recessieve allelen a,q en r). Twee van de genoemde allelen
zijn gekoppeld namelijk A en Q. Er vindt crossing – over plaats.
□ a. Welke verschillende gameten kan een nakomeling uit de F1 maken?
12
30. Een bepaalde plant heeft drie allelen voor de bloemkleur: E R voor rood, EB voor blauw en
het recessief allel e voor wit. Een plant met het genotype ER EB heeft paarse bloemen. Er
zijn bij deze plantensoort twee allelen voor de bloemgrootte: het dominante allel G voor
grote bloemen en het recessieve allel g voor kleine bloemen. Een kruising van twee
planten van deze soort levert een talrijke nakomelingen op met acht verschillende
fenotypen: 75% van de nakomelingen is grootbloemig.
■ Wat zijn de fenotypen van de ouderplanten uit deze kruising?
A.
B.
C.
D.
paars, grootbloemig
paars, grootbloemig
rood, grootbloemig
rood, grootbloemig
x
x
x
x
paars, grootbloemig
wit, kleinbloemig
blauw, grootbloemig
wit, kleinbloemig
31. Twee planten, die in 3 eigenschappen van elkaar verschillen, worden gekruist.
De eerste plant is heterozygoot voor de 3 eigenschappen, terwijl de tweede plant
recessief is voor de 3 eigenschappen. De eerste plant heeft behaarde(B), ronde (R) en
getande (G) bladeren. De tweede plant heeft onbehaarde (b), ovale (r) en gave (g)
bladeren.
De F1 ziet er als volgt uit:
BRG
brg
Brg
brg
30%
brg
brg
30%
brG
brg
1%
bRG
brg
1%
bRg
brg
15%
4%
BRg 15%
brg
BrG
brg
4%
■ Wat is het genotype van de heterozygote plant?
Wat is de afstand tussen de genen B en R?
A.
B.
C.
D.
Genotype heterozygote plant
RBG
Rbg
RBG
Rbg
RGB
Rgb
RGB
Rgb
Afstand tussen B en R
10 Morgan eenheden
30 Morgan eenheden
10 Morgan eenheden
30 Morgan eenheden
13
REGELING
32. Onderzoek naar zenuwcellen van krekels laat zien dat het patroon dat wordt
gezongen op een andere plaats in het
Afbeelding 16
zenuwstelsel wordt opgewekt (P) dan waar het
soorteigen zangpatroon wordt herkend (Q) (zie
afbeelding 16). In het eerste geval gaat het om
groepen zenuwcellen die spieren aansturen, en in het
tweede geval om groepen zenuwcellen waar
informatie van de zintuigcellen wordt verwerkt.
■ a. Welke type zenuwcellen kun je, op basis
van de gegeven informatie, bij P zeker verwachten?
b. Welke type zeker bij Q?
A.
B.
C.
D.
Zenuwcellen bij P
motorische zenuwcellen
motorische zenuwcellen
sensorische zenuwcellen
sensorische zenuwcellen
Zenuwcellen bij Q
motorische zenuwcellen
sensorische zenuwcellen
sensorische zenuwcellen
motorische zenuwcellen
33. In afbeelding 17 is schematisch het onderzoek van de kniepeesreflex weergegeven.
Afbeelding 17
Bij de kniepeesreflex verlopen impulsen via
een aantal van de volgende delen:
1. grijze stof van het ruggenmerg,
2. motorisch axon,
3. motorisch eindplaatje,
4. sensorische zenuwcel,
5. spierspoeltje,
6. motorische zenuwcel.
□ Plaats de delen waarin de impulsen bij deze reflex verlopen, in de juiste volgorde.
Gebruik voor je antwoord de cijfers die bij de delen staan.
14
34. In afbeelding 17 (zie vraag 33) zijn drie neuronen aangegeven met p, q en r.
Prikkeling van neuron p bij de pijl op tijdstip t leidt tot verandering van de
rustpotentiaal van neuron r, zoals is aangegeven in afbeelding 18.
Afbeelding 18
In de synaps tussen neuron p en
neuron q wordt een
neurotransmitter afgegeven.
□ a. Heeft deze neurotransmitter een inhiberend of een exiterend effect op neuron q
of is dat niet te bepalen?
Op een bepaald tijdstip wordt op dezelfde plaats die in afbeelding 17 met de pijl is
aangegeven, een veel sterkere prikkel toegediend.
b. Leg, met gebruikmaking van de gegevens in afbeelding 18, uit welk effect deze
sterkere prikkel heeft op het mogelijk ontstaan van een actiepotentiaal in
neuron r.
35. Het parasympatisch zenuwstelsel is een deel van het autonoom zenuwstelsel.
■
Welke invloed zal de activering van het parasympatisch zenuwstelsel hebben op
de hartslagfrequentie en op de doorbloeding van de darmvlokken?
A.
B.
C.
D.
Invloed op de hartslagfrequentie
Invloed op de doorbloeding van de darmvlokken
vertraging
vertraging
versnelling
versnelling
toename
afname
toename
afname
36. Reuzengroei is het gevolg van een hyperfunctie van de
A.
B.
C.
D.
schildklier.
bijnier.
achterkwab van de hypofyse.
voorkwab van de hypofyse.
15
37. In afbeelding 19 is de hormonale regulatie van de spermaproductie in een
vereenvoudigd schema weergegeven.
Afbeelding 19
Progesteron heeft bij de man
en de vrouw dezelfde invloed
op de productie van FSH en
LH door de
hypofyse.
□
Leg uit, aan de hand van de
gegevens in afbeelding 19,
hoe de toediening van
progesteron bij mannen tot
onvruchtbaarheid leidt.
38. Er zijn verschillende wegen waarlangs stoffen de activiteit van cellen beïnvloeden.
Afbeelding 20 is een schema van één
Afbeelding 20
van die wegen. Dit schema illustreert de
werking van de hypothalamus, de hypofyse
en de schildklier. In dit schema zijn
hormonen en organen die de hormonen
afscheiden met de cijfers 1 tot en met 7
aangegeven.
□
Neem onderstaande reeks over op je
werkblad en vermeldt achter elk
orgaan of hormoon het
corresponderend cijfer uit het schema
van afbeelding 20:
schildklier
TSH
TRF
hypofyse
hypothalamus
thyroxine
doelwitorgaan
16
ZINTUIGEN
39. Wanneer het waargenomen voorwerp zich bevindt op een afstand van minder dan vijf
meter moet de vorm van de lens worden aangepast. We noemen dit accomoderen.
■ Waardoor wordt de accommodatie in het oog geregeld?
De accommodatie in het oog wordt geregeld door de
A. kringspieren in het straalvormiglichaam.
B. kringspieren in de iris.
C. de straalsgewijslopende spieren in de iris.
D. de lensbandjes.
40. Als mensen vanuit een verlichte ruimte gaan, passen hun ogen zich aan, aan de geringe
lichtintensiteit. Mensen die lijden aan nachtblindheid kunnen bij zo’n lage lichtintensiteit
niets waarnemen.
Hun staafjescellen werken niet.
Afbeelding 21
In het volgende experiment werd een
proefpersoon in een iets donkere ruimte
geconfronteerd met een lichtbron waarvan
de lichtintensiteit gevarieerd kon worden. De
proefpersoon wist niet van tevoren waar de
lichtbron zich bevond. De proefpersoon
moest aangeven wanneer hij de lichtbron
kon waarnemen. In de grafiek van afbeelding
21 worden de resultaten weergegeven. Op
de x- as staat de tijd die de proefpersoon
nodig had voor hij de lichtbron waarnam. Op
de y- as staat de lichtintensiteit van de
lichtbron in microlux.
■ Waardoor loopt de grafiek voor de nachtblinde en de normaalziende persoon tot aan S
gelijk?
A. Lichtintensiteiten tussen 10.000 en 1000 microlux worden door beiden niet als verschillend
waargenomen.
B. Lichtintensiteiten tussen 10.000 en 1000 microlux worden door de nachtblinde niet als
verschillend waargenomen.
C. Tussen 10.000 en 1000 microlux gebruiken beide hun kegeltjes.
D. Tussen 10.000 en 1000 microlux kunnen bij beiden de staafjes nog wel functioneren.
17
41.De ooglens bevindt zich in een lenszakje . Bij een cataracoperatie wordt een klein sneetje
in het lenszakje gemaakt. De ooglens wordt met behulp van ultrasone golven
afgebroken tot een emulsie en weggezogen. De kunstlens wordt in opgerolde toestand in
het lenszakje geschoven en ontrold. Aan de kunstlens zitten twee haakjes waarmee de
kunstlens in het zakje wordt vastgehaakt. Voorafgaand aan de operatie wordt een aantal
medicamenten toegediend, onder andere een plaatselijk verdovingsmiddel en een
middel dat de pupil verwijdt. Het pupilverwijdend middel zorgt ervoor dat bepaalde
spieren in de iris samentrekken. De werking van het pupilverwijdend middel is te
vergelijken met het effect op die spieren door prikkeling van een bepaald deel van het
zenuwstelsel.
■
Welke spieren gaan door het pupilverwijdend middel samentrekken?
Tot welk deel van het zenuwstelsel behoren de zenuwen die normaal gesproken
pupilverwijding bewerkstelligen?
A.
B.
C.
D.
E.
F.
Spieren in de iris die samentrekken
kringspieren
kringspieren
kringspieren
straalsgewijslopende spieren
straalsgewijslopende spieren
straalsgewijslopende spieren
Deel van het zenuwstelsel
parasympatisch zenuwstelsel
orthosympatisch zenuwstelsel
animale zenuwstelsel
parasympatisch zenuwstelsel
orthosympatisch zenuwstelsel
animale zenuwstelsel
ECOLOGIE
42. De microbiële ‘ mat’ aan de rand van een heetwaterbron bestaat uit een samenhangend
geheel van tientallen bacteriën die voor hun stofwisseling van elkaar afhankelijk zijn.
Afbeelding 22
Een dergelijke stofwisselingseenheid
wordt een ‘community metabolism’ genoemd.
In afbeelding 22 is schematisch een aantal
omzettingen weergegeven, zoals die zich
kunnen afspelen in ‘community metabolism’
.
Enkele omzettingen zijn aangegeven met een
cijfer.
■ Welke van deze omzettingen kunnen onder
anaërobe omstandigheden worden
uitgevoerd?
A. Alleen omzetting 1
B. Alleen de omzettingen 2 en 3
C. De omzettingen 1, 2 en 3
18
43. Naast het gebruik bij productieprocessen en koeling , dient water natuurlijk ook als
transportmiddel. Lange vrachtschepen varen op de diverse waterwegen af en aan,
waarbij regelmatig ongelukken gebeuren zoals botsingen tussen twee tankers, waarbij
tonnen benzine in het water terecht komen, het zinken van schepen , waarbij tonnen
afgewerkte smeerolie in het water terecht komt, het afbranden van schepen of het lekken
van stookolie.
□ Leg uit wat het gevolg van de olielekkage van BP in de Golf van Mexico is voor het milieu
in het water en voor de in het waterlevende organismen? Enkele van de volgende
begrippen kan je gebruiken bij de uitleg: voedselketens, reducenten, biologisch evenwicht, draagkracht, kringlopen.
44. In een leerboek uit de Oekraine stond het schema van afbeelding 23.
Afbeelding 23
De afbeelding stelt een schema voor van een voedselketen met als onderdelen:
reducent
autotrofe planten
carnivoren
herbivoren
parasieten
Bij elk onderdeel hoort een bepaald cijfer uit de afbeelding.
□ Neem de onderdelen over op je werkblad en zet de cijfers 1 tot en met 6 uit het
schema van afbeelding 23 achter het juiste onderdeel.
45. Met welk(e) cijfer(s) , zie afbeelding 23, wordt (worden) de consument(en) van de tweede
orde aangegeven?
A. Alleen met cijfer 3
B. Alleen met cijfer 2
C. Alleen met de cijfers 3 en 4
D. Alleen met de cijfers 3 en 5
Score : 90 + 10 gedeeld door 10
19
UNIFORM EINDEXAMEN VWO 2011
CORRECTIEMODEL BIOLOGIE
Vraag
Datum : woensdag 29 juni 2011
Antwoord
Norm
1
a. ribosomen; b.eiwitsynthese
1
2
B
2
3
P bij 35 o C, benadert de lichaamstemperatuur en er is een snellere omzetting
binnen een kortere tijd. Q bij 10oC
2
4
B
2
5
A
2
6
D
2
7
a. nee
8
A
2
9
De normale weg waarop spijsverteringsgassen het lichaam verlaten is via de
darmen, indien dit via een andere weg gebeurt is dit gas ontsnapt
2
10
A
2
11
Figuur 1:uitademing, middenrifspieren ontspannen en buitenste tussenribspieren
ontspannen. Bij figuur 2: inademing, middenrifspieren samengetrokken en
buitenste tussenribspieren samengetrokken.( 6 x 1/3)
2
12
B
2
13
B
2
14
De slagader is gespierder/ steviger / elastischer
2
15
a. insuline b. glucagon
1
16
a. thyroxine b. schildklier
2
17
Eigen weefsel , geen lichaamsvreemde stof veroorzaakt geen afstotingreacties
2
18
A
2
19
B
2
20
A
2
b. ja c. nee
1,5
20
21
B
2
22
B
2
23
D
2
24
1 = FSH
25
a. met - leu
26
A
2
27
D
2
28
D
2
29
AQ R, AQ r, aq R, aq r, Aq R, Aq r, aQ R, aQ r 8 verschillende gameten
3
30
C
2
31
B
2
32
B
2
33
5–4–1–6–2-3
2
34
a. inhiberend
2
35
A
2
36
D
2
37
Remt FSH en LH Remming van T remt spermanogenese
2
38
1=hypothalamus, 2= TRF, 3= hypofyse, 4= TSH, 5= schildklier, 6= thyroxine,
7=doelwitorgaan
39
A
2
40
A
2
41
E
2
42
B
2
43
v.b. reducenten krijgen onvoldoende zuurstof enz. (aan de beoordeling van de
biologie leerkracht)
2
44
1= autotroof, 2= herbivoor, 3= carnivoor,4= reducent, 5= parasieten
45
D
2= LH
3= oestrogenen
4= progesteron
b. genoom mutatie
2
1,5
b. geen invloed
3,5
2,5
2
Totaal : 90 punten Basisp. : 10 punten
Cijfer = Score + 10 gedeeld door 10
21
22
Download