CELLEN 1. Het Endoplasmatisch Reticulum (E.R.) vormt een transportsysteem, waardoor verschillende stoffen naar willekeurige plaatsen binnen de cel vervoerd kunnen worden, ook naar buiten de cel. Op het E.R. liggen organellen. Eén van de organellen is aangegeven met nummer 1( zie afbeelding 1) Afbeelding 1 □ a. Geef de naam van het organel aangegeven met nummer 1. b. Wat is de functie van dit organel ? 2. De hoeveelheid jood van zeewater is, op een bepaalde plaats in zee, slechts 0,02 mg per 100 ml. Analyse van zeewieren die op deze plaats voorkomen gaven de volgende resultaten: zeewater : 0,02 mg jood per 100 ml blaaswier : 7 mg jood per 100 mg versgewicht zeeëik : 22 mg jood per 100 mg versgewicht vingerwier : 61 mg jood per 100 mg versgewicht ■ Dit hoge gehalte aan jood in de cellen van de zeewieren kan verklaard worden door A. osmose B. actief transport C. diffusie 3. In de grafieken van afbeelding 2 staat de hoeveelheid aminozuren uitgezet die ontstaat na inwerking van enzymen op eiwitten van de mens. Deze eiwitvertering heeft plaatsgevonden bij verschillende temperaturen. Afbeelding 2 □ a. Geef van de grafieken P en Q aan welke gemeten is bij een temperatuur van 10o C en welke bij een temperatuur van 35 o C ? b. Leg je antwoord uit. 1 STOFWISSELING 4. Een paddestoel groeit op een omgevallen boom. Deze paddestoel gebruikt voor de opbouw van zijn celbestanddelen stoffen uit de omgevallen boom. Deze stoffen worden daartoe extracellulair verteerd. De volgende processen vinden onder andere plaats: 1. de cellen van de paddestoel geven enzymen af. 2. de paddestoel resorbeert glucose en aminozuren. 3. de paddestoel zet aminozuren om in eiwitten. 4. onoplosbare bestanddelen van de boom worden omgezet in oplosbare. ■ In welke volgorde volgen deze processen elkaar op? A. 1 – 2 – 4 – 3 B. 1 – 4- 2 – 3 C. 2- 3 – 4 – 1 D. 4 – 3 – 1 - 2 5. Gisten zijn heterotrofe organismen. Gisten gebruiken als energiebron glucose. Zij kunnen deze met zuurstof afbreken tot koolstofdioxide en water; zonder zuurstof zetten ze dit om tot koolstofdioxide en alcohol.. ■ Levert de volledige dissimilatie van glucose per molecuul meer energie op dan de onvolledige dissimilatie van glucose? A. Ja, de volledige dissimilatie van glucose levert per molecuul meer energie op dan de onvolledige dissimilatie van glucose. B. Neen, de volledige dissimilatie van glucose levert per molecuul minder energie op dan de onvolledige dissimilatie van glucose. C. Neen, de volledige dissimilatie van glucose levert per molecuul evenveel energie op als de onvolledige dissimilatie van glucose. 6. Bij een reptiel in rust werd de concentratie van melkzuur in het bloed gemeten. Nadat het dier 2 minuten hard had gelopen, was de concentratie van melkzuur in het bloed 10 keer zo hoog als de concentratie melkzuur in rust. ■ Tengevolge van welk proces steeg de melkzuurconcentratie in het bloed zo sterk? A. Ten gevolge van de assimilatie van glucose met zuurstof B. Ten gevolge van assimilatie van glucose zonder zuurstof C. Ten gevolge van dissimilatie van glucose met zuurstof D. Ten gevolge van dissimilatie van glucose zonder zuurstof 2 7. De grafiek weergegeven in afbeelding 3 geeft de relatie aan van de lichtintensiteit en de zuurstofproductie per ml per minuut. Afbeelding 3 □ a. Veroorzaakt een steeds hogere lichtintensiteit ook een steeds hogere opbrengst van fotosyntheseproducten? b. Is er een verschil tussen de fotosynthese bij een lichtintensiteit van 5 kilolux en bij 10 kilolux? c. Is er een verschil tussen de fotosynthesesnelheid bij een lichtintensiteit van 10 kilolux en bij 20 kilolux? VOEDING EN VERTERING Onderstaande informatie heeft betrekking op de vragen 8 en 9. Een hoeveelheid lucht of gas kan (on)gewild vanuit de maag door de keel ontsnappen , hetgeen gepaard gaat met een hoorbaar geluid . We noemen dat een ‘boer’. In medische terminologie wordt een boer aangeduid als ‘ructus’. In de darm wordt tijdens het verteringsproces gas gevormd. Voorbeelden van darmgassen zijn koolstofdioxide(CO2) en methaan (CH4). Deze gassen zijn reukloos, worden voor een klein deel in de dikke darm geresorbeerd en komen via de bloedbaan in de longen, vanwaar zij worden uitgeademd. De samenstelling en de hoeveelheid van de in de darm geproduceerde gassen hangen voor een groot deel af van de samenstelling van de voeding, met name van het gebruik van plantaardig voedsel. Per dag wordt in de darm ongeveer 600 ml gas gevormd, waarvan een groot deel het lichaam via de anus verlaat met de ontlasting of door ‘ winden ’. Een klein deel ontsnapt naar de maag en kan vandaar als ‘boer‘naar buiten komen. 8. Tijdens de spijsvertering kunnen ook stikstofhoudende gassen gevormd worden. ■ Van welke voedingsstof of van welke voedingsstoffen is deze stikstof voornamelijk afkomstig? A. Alleen van eiwitten B. Alleen van koolhydraten C. Alleen van vetten D. Van zowel eiwitten als koolhydraten E. Van zowel koolhydraten als vetten F. Van zowel eiwitten, als koolhydraten als vetten 3 9. Een klein deel van het tijdens de spijsvertering geproduceerd gas ontsnapt naar de maag en komt vervolgens als ‘boer’ naar buiten. □ Leg uit waardoor in de informatietekst het overgaan van gas vanuit de darm naar de maag omschreven wordt met ‘ontsnappen’ ? 10. In onderstaand tabel zijn de opzet en resultaten weergegeven van een practicum met verteringssappen. buis 1 2 3 4 inhoud 5 ml. zetmeeloplossing 5 ml. zetmeeloplossing 5 ml. zetmeeloplossing 5 ml. zetmeeloplossing verteringssap 5ml. speeksel indicator 1 druppel joodoplossing kleur na 15 minuten lichtbruin 5 ml. maagsap 1 druppel joodoplossing donkerblauw 5 ml. verdund alvleessap geen verteringssap, wel 5ml. water 1 druppel joodoplossing lichtbruin 1 druppel joodoplossing donkerblauw ■ In welke van deze buizen is zetmeel verteerd? A. In de buizen 1 en 3 B. In de buizen 1 en 4 C. In de buizen 2 en 3 D. In de buizen 2 en 4 GASWISSELING 11. Afbeelding 4 geeft de stand van de borstkas weer bij de ademhaling. Afbeelding 4 □ Neem de tabel hieronder over op het werkblad en geef daarin aan welke figuur de stand weergeeft bij een inademing en welke figuur bij een uitademing. Geef in beide gevallen ook de stand aan van het middenrif en de ribben en geef aan welke tussenrib spieren in beide gevallen een rol gespeeld hebben. Figuur 1 Figuur 2 Uit – of inademing Middenrifspieren (samengetrokken of ontspannen) Buitenste tussenribspieren (samengetrokken of ontspannen) 4 12. In afbeelding 5 zijn een longblaasje en een longhaarvat schematisch getekend. De pijlen geven de stroomrichting weer van lucht of bloed. Afbeelding 5 Twee beweringen naar aanleiding van deze afbeelding zijn: 1. De luchtstroom met de meeste zuurstof wordt aangegeven met pijl R. 2. Bij S bevat het bloed meer zuurstof dan bij P. ■ Welke van deze beweringen is of zijn juist? A. Alleen bewering 1 is juist. B. Alleen bewering 2 is juist. C. De beweringen 1 en 2 zijn beide juist. D. De beweringen 1 en 2 zijn beide onjuist. TRANSPORT 13. Een diëtiste beweert dat het eten van teveel eiwitten niet gezond is. Eén van de argumenten hiervoor is dat een overschot aan eiwit niet in het lichaam kan worden opgeslagen. Een overschot aan eiwitten kan worden afgebroken tot ureum of worden omgezet in aminozuren. Van de stoffen ureum en aminozuren , wordt de concentratie bepaald in de aders S en T zie afbeelding 6. Afbeelding 6 De eerste meting vindt plaats na een eiwitarme maaltijd, de tweede meting na een eiwitrijke maaltijd. ■ In welke van deze bloedvaten zijn de ureum - én de aminozuurconcentratie het hoogst na een eiwitarme maaltijd? In welke van deze bloedvaten zijn de ureum - én de aminozuurconcentratie het hoogst na een eiwitrijke maaltijd? A B C D Na een eiwitarme maaltijd T T S S Na een eiwitrijke maaltijd S T S T . 5 14. Als een kransslagader sterk is vernauwd, kan een hartchirurg een bypassoperatie uitvoeren: een stukje bloedvat ( meestal afkomstig uit een been ) wordt als een omweg aangelegd om het vernauwde deel. Het type bloedvat dat wordt gebruikt bij een bypass kan verschillen. Van oudsher werd een beenader gebruikt voor de bypass. Sinds een aantal jaren wordt ook de borstwandslagader gebruikt. Het gebruik van de beenader heeft als voordeel de grote lengte van dit bloedvat. Bovendien is de ader gemakkelijk te verwijderen uit het been. Een nadeel is dat er veel atherosclerose (aderverkalking) kan optreden in een bypass van deze ader, ook al zijn de aderkleppen verwijderd. Daarom gebruikt men de laatste decennia ook slagaders, zoals een buikwandslagader ( meestal de linker) als bypass. □ Noem nog een ander voordeel van het gebruik van een slagader als bypass. HOMEOSTASE EN BESCHERMING 15. De lever speelt een belangrijke rol bij het regelen van het bloedsuikergehalte in het bloed. Hierbij spelen hormonen een rol, die direct worden gestimuleerd door prikkels uit het interne milieu. In afbeelding 7 zijn twee processen aangegeven die invloed hebben op het regelen van het bloedsuikergehalte . Afbeelding 7 □ a. Welk hormoon is aangeduid met letter x? b. Welk hormoon is aangegeven met letter y? 6 16. In afbeelding 8 is de regulatie van de lichaamstemperatuur weergegeven . Bij de regulatie van de lichaamstemperatuur verandert de stofwisselingsactiviteit. De stofwisseling staat onder invloed van een bepaald hormoon. . Afbeelding 8 □ a. Welk hormoon heeft invloed op de stofwisselingsactiviteit volgens afbeelding 8? b. Waar wordt dit hormoon geproduceerd? 17. In 2003 is in het Academisch Ziekenhuis in Groningen voor het eerst succesvol een transplantatie uitgevoerd van eilandjes van Langerhans die van de patiënt zelf afkomstig waren. De patiënt had een zeer ernstige ontsteking van de alvleesklier. Dit orgaan werd verwijderd, waarna de nog intact zijnde eilandjes van Langerhans uit de alvleesklier werden geïsoleerd. Na zuivering zijn ze via een bloedvat in de lever van de patiënt gebracht. En daar produceerden ze na korte tijd voldoende insuline, zie afbeelding 9. Afbeelding 9 □ Leg uit waarom bij deze methode minder kans bestaat op afstotingsreacties dan bij het transplanteren van de alvleesklier. 7 18. In de monding van een rivier verandert door eb en vloed het zoutgehalte van het water voortdurend . Veel organismen die leven in dit brak water, hebben een mechanisme om door middel van zoutexcretie het zoutgehalte in de lichaamsvloeistof te regelen. In een proef worden twee soorten organismen P en Q gebruikt. Soort P komt in brakwater voor en bezit het eerder genoemde mechanisme. Soort Q leeft in zoetwater en heeft dit mechanisme niet. Beide soorten worden in een aquarium overgebracht. Er wordt onderzocht hoe het zoutgehalte van de lichaamsvloeistof van de twee soorten verandert als het zoutgehalte van het water in het aquarium geleidelijk wordt verhoogd. De resultaten worden in een diagram weergegeven . ■ Welk diagram hieronder geeft de juiste resultaten weer? PLANTEN 19. De groeistof indolazijnzuur (IAA) heeft invloed op de celstrekking. De invloed van verschillende IAA concentraties op de celstrekking in de wortels van een bepaalde plant kan afgeleid worden uit het diagram van afbeelding 10. Afbeelding 10 Nadat een groene plant op de aangegeven wijze (zie afbeelding 10) is neergelegd groeit de wortel naar beneden. ■ De IAA concentratie in PPM in de wortelcellen van de plant op de plaatsen P (bovenkant) en Q(onderkant) kan dan geweest zijn: A. B. C. D. P 10 -5 10 -4 10 -1 10 -1 Q 10 -4 10 -1 10 -4 10 -8 8 20. Iemand doet een proef met een blad van een woestijnplant en een blad van een moerasplant . Afbeelding 11 Beide bladeren zijn pas van de planten afgesneden en gelijk van gewicht. De snijvlakken van de afgesneden bladeren worden ingevet om waterverlies vanuit de bladstelen tegen te gaan. De bladeren worden in de zon gelegd en regelmatig gewogen. In het diagram van afbeelding 11 is het gewicht uitgezet tegen de tijd. ■ Welk blad zal waarschijnlijk de dikste waslaag hebben? Welke van beide bladeren is waarschijnlijk afkomstig van de woestijnplant? A. B. C. D. Dikste waslaag blad 1 blad 1 blad 2 blad 2 Afkomstig van woestijnplant blad 1 blad 2 blad 1 blad 2 21. In afbeelding 12 is een doorgesneden paprika getekend . Afbeelding 12 ■ Is er bij de vorming van deze paprika slechts één vruchtbeginsel betrokken geweest of zijn er meerder vruchtbeginsels betrokken geweest? En is er bij de vorming van deze paprika slechts één zaadbeginsel betrokken geweest of zijn er meerdere zaadbeginsels betrokken geweest? A. B. C. D. Aantal vruchtbeginsels eén eén meerdere meerdere Aantal zaadbeginsels één meerdere één meerdere GROEI EN ONTWIKKELING 22. Uit welk kiemblad ontstaat tijdens de embryonale ontwikkeling bij zoogdieren kraakbeen? A. Alleen uit het entoderm B. Alleen uit het mesoderm C. Alleen uit het ectoderm 9 23. De figuren in afbeelding 13 stellen stadia van kerndelingen van cellen uit hetzelfde organisme voor. Afbeelding 13 ■ Welke van de figuren stellen een fase van de meiose voor en wat is het aantal chromosomen in diploïde cellen van het organisme? A. B. C. D. Fase van de meiose alleen figuur 1 alleen figuur 2 alleen figuur 2 figuur 1 en figuur 2 Aantal chromosomen in diploïde cellen 2 4 8 4 24. Afbeelding 14 is een schematische weergave van de hormonale regeling van een vrouw. Afbeelding 14 De hypofyse produceert hormonen die inwerken op de voortplantingsorganen en deze stimuleren om te functioneren. Factoren zoals temperatuur schijnen invloed te hebben op de hypothalamus om de hypofyse aan te zetten tot productie van geslachtsklierstimulerende hormonen. In afbeelding 14 zijn de geslachtsklierstimulerende hormonen en de hormonen die geproduceerd worden door de geslachtsklier met de cijfers 1 tot en met 4 aangegeven. □ a. Welke hormonen worden in afbeelding 14 aangegeven met de cijfers 1 tot en met 4? 10 MOLECULAIRE GENETICA 25. Het volgend stukje DNA bevat van links naar rechts gelezen de informatie voor het eerste deel van een bepaald eiwit: T A C C G A T T A A C A T C T T A T A T G G C T A A T T G T A G A A T A A streng 2 T streng1 Tabel genetische code Door een bepaalde mutatie verdwijnen de vierde tot en met de achtste base uit streng 1, de streng van waaruit de transcriptie plaatsvindt. □ Maak voor het beantwoorden van de volgende vragen gebruik van de tabel van de genetische code. a. Geef de volgorde van de aminozuren aan, die na deze mutatie ontstaan. b. Hoe heet deze type mutatie? 26. Rood – groen kleurenblindheid is een X - chromosomale afwijking. ■ Welke van de volgende beweringen is zeker juist? A. De moeder van een rood – groen kleurenblinde zoon heeft altijd minimaal één chromosoom met het allel voor de afwijking. B. De moeder van een rood – groen kleurenblinde zoon is ook kleurenblind. C. De moeder van een rood – groen kleurenblinde zoon is nooit kleurenblind. D. De vader van een rood – groen kleurenblinde zoon is altijd kleurenblind. E. De vader van een rood – groen kleurenblinde zoon is drager van de erfelijke afwijking. F. De vader van een rood – groen kleurenblinde zoon is nooit kleurenblind. 11 27. Afbeelding 15 geeft een stamboom weer van een familie bij wie een erfelijke afwijking leidt tot de dood op jonge leeftijd. Afbeelding 15 ■ Is deze eigenschap dominant of recessief? Hoe groot is de kans dat individu 5 van de derde generatie een meisje is geweest, dat op jonge leeftijd stierf? A B C D Deze eigenschap is dominant dominant recessief recessief De kans is ¼ 1/8 ¼ 1/8 28. Sommige vormen van doofheid bij zoogdieren zijn erfelijk . Voor de vorming van een normaal gehoororgaan komt bij de hond een dominant allel E voor. Honden met het genotype ee zijn doof. Voor de vorming van een normale gehoorzenuw komt een dominant allel F voor. De honden met het genotype ff zijn eveneens doof. De genen zijn niet gekoppeld en niet X – chromosomaal. Er wordt een doof jong geboren, terwijl het ouderpaar niet doof is. ■ A. B. C. D. Uit welke van de volgende kruisingen kan een doof jong worden geboren? Uit EEFF Uit EEFF Uit EEFf Uit EEFf x x x x EeFf EEFf EeFF EeFf 29. Een vrouwtjesvlieg die homozygoot is voor drie eigenschappen (ze bezit de dominante eigenschappen A, Q en R) paart met een mannetjesvlieg , die homozygoot is voor de drie eigenschappen( hij bezit de recessieve allelen a,q en r). Twee van de genoemde allelen zijn gekoppeld namelijk A en Q. Er vindt crossing – over plaats. □ a. Welke verschillende gameten kan een nakomeling uit de F1 maken? 12 30. Een bepaalde plant heeft drie allelen voor de bloemkleur: E R voor rood, EB voor blauw en het recessief allel e voor wit. Een plant met het genotype ER EB heeft paarse bloemen. Er zijn bij deze plantensoort twee allelen voor de bloemgrootte: het dominante allel G voor grote bloemen en het recessieve allel g voor kleine bloemen. Een kruising van twee planten van deze soort levert een talrijke nakomelingen op met acht verschillende fenotypen: 75% van de nakomelingen is grootbloemig. ■ Wat zijn de fenotypen van de ouderplanten uit deze kruising? A. B. C. D. paars, grootbloemig paars, grootbloemig rood, grootbloemig rood, grootbloemig x x x x paars, grootbloemig wit, kleinbloemig blauw, grootbloemig wit, kleinbloemig 31. Twee planten, die in 3 eigenschappen van elkaar verschillen, worden gekruist. De eerste plant is heterozygoot voor de 3 eigenschappen, terwijl de tweede plant recessief is voor de 3 eigenschappen. De eerste plant heeft behaarde(B), ronde (R) en getande (G) bladeren. De tweede plant heeft onbehaarde (b), ovale (r) en gave (g) bladeren. De F1 ziet er als volgt uit: BRG brg Brg brg 30% brg brg 30% brG brg 1% bRG brg 1% bRg brg 15% 4% BRg 15% brg BrG brg 4% ■ Wat is het genotype van de heterozygote plant? Wat is de afstand tussen de genen B en R? A. B. C. D. Genotype heterozygote plant RBG Rbg RBG Rbg RGB Rgb RGB Rgb Afstand tussen B en R 10 Morgan eenheden 30 Morgan eenheden 10 Morgan eenheden 30 Morgan eenheden 13 REGELING 32. Onderzoek naar zenuwcellen van krekels laat zien dat het patroon dat wordt gezongen op een andere plaats in het Afbeelding 16 zenuwstelsel wordt opgewekt (P) dan waar het soorteigen zangpatroon wordt herkend (Q) (zie afbeelding 16). In het eerste geval gaat het om groepen zenuwcellen die spieren aansturen, en in het tweede geval om groepen zenuwcellen waar informatie van de zintuigcellen wordt verwerkt. ■ a. Welke type zenuwcellen kun je, op basis van de gegeven informatie, bij P zeker verwachten? b. Welke type zeker bij Q? A. B. C. D. Zenuwcellen bij P motorische zenuwcellen motorische zenuwcellen sensorische zenuwcellen sensorische zenuwcellen Zenuwcellen bij Q motorische zenuwcellen sensorische zenuwcellen sensorische zenuwcellen motorische zenuwcellen 33. In afbeelding 17 is schematisch het onderzoek van de kniepeesreflex weergegeven. Afbeelding 17 Bij de kniepeesreflex verlopen impulsen via een aantal van de volgende delen: 1. grijze stof van het ruggenmerg, 2. motorisch axon, 3. motorisch eindplaatje, 4. sensorische zenuwcel, 5. spierspoeltje, 6. motorische zenuwcel. □ Plaats de delen waarin de impulsen bij deze reflex verlopen, in de juiste volgorde. Gebruik voor je antwoord de cijfers die bij de delen staan. 14 34. In afbeelding 17 (zie vraag 33) zijn drie neuronen aangegeven met p, q en r. Prikkeling van neuron p bij de pijl op tijdstip t leidt tot verandering van de rustpotentiaal van neuron r, zoals is aangegeven in afbeelding 18. Afbeelding 18 In de synaps tussen neuron p en neuron q wordt een neurotransmitter afgegeven. □ a. Heeft deze neurotransmitter een inhiberend of een exiterend effect op neuron q of is dat niet te bepalen? Op een bepaald tijdstip wordt op dezelfde plaats die in afbeelding 17 met de pijl is aangegeven, een veel sterkere prikkel toegediend. b. Leg, met gebruikmaking van de gegevens in afbeelding 18, uit welk effect deze sterkere prikkel heeft op het mogelijk ontstaan van een actiepotentiaal in neuron r. 35. Het parasympatisch zenuwstelsel is een deel van het autonoom zenuwstelsel. ■ Welke invloed zal de activering van het parasympatisch zenuwstelsel hebben op de hartslagfrequentie en op de doorbloeding van de darmvlokken? A. B. C. D. Invloed op de hartslagfrequentie Invloed op de doorbloeding van de darmvlokken vertraging vertraging versnelling versnelling toename afname toename afname 36. Reuzengroei is het gevolg van een hyperfunctie van de A. B. C. D. schildklier. bijnier. achterkwab van de hypofyse. voorkwab van de hypofyse. 15 37. In afbeelding 19 is de hormonale regulatie van de spermaproductie in een vereenvoudigd schema weergegeven. Afbeelding 19 Progesteron heeft bij de man en de vrouw dezelfde invloed op de productie van FSH en LH door de hypofyse. □ Leg uit, aan de hand van de gegevens in afbeelding 19, hoe de toediening van progesteron bij mannen tot onvruchtbaarheid leidt. 38. Er zijn verschillende wegen waarlangs stoffen de activiteit van cellen beïnvloeden. Afbeelding 20 is een schema van één Afbeelding 20 van die wegen. Dit schema illustreert de werking van de hypothalamus, de hypofyse en de schildklier. In dit schema zijn hormonen en organen die de hormonen afscheiden met de cijfers 1 tot en met 7 aangegeven. □ Neem onderstaande reeks over op je werkblad en vermeldt achter elk orgaan of hormoon het corresponderend cijfer uit het schema van afbeelding 20: schildklier TSH TRF hypofyse hypothalamus thyroxine doelwitorgaan 16 ZINTUIGEN 39. Wanneer het waargenomen voorwerp zich bevindt op een afstand van minder dan vijf meter moet de vorm van de lens worden aangepast. We noemen dit accomoderen. ■ Waardoor wordt de accommodatie in het oog geregeld? De accommodatie in het oog wordt geregeld door de A. kringspieren in het straalvormiglichaam. B. kringspieren in de iris. C. de straalsgewijslopende spieren in de iris. D. de lensbandjes. 40. Als mensen vanuit een verlichte ruimte gaan, passen hun ogen zich aan, aan de geringe lichtintensiteit. Mensen die lijden aan nachtblindheid kunnen bij zo’n lage lichtintensiteit niets waarnemen. Hun staafjescellen werken niet. Afbeelding 21 In het volgende experiment werd een proefpersoon in een iets donkere ruimte geconfronteerd met een lichtbron waarvan de lichtintensiteit gevarieerd kon worden. De proefpersoon wist niet van tevoren waar de lichtbron zich bevond. De proefpersoon moest aangeven wanneer hij de lichtbron kon waarnemen. In de grafiek van afbeelding 21 worden de resultaten weergegeven. Op de x- as staat de tijd die de proefpersoon nodig had voor hij de lichtbron waarnam. Op de y- as staat de lichtintensiteit van de lichtbron in microlux. ■ Waardoor loopt de grafiek voor de nachtblinde en de normaalziende persoon tot aan S gelijk? A. Lichtintensiteiten tussen 10.000 en 1000 microlux worden door beiden niet als verschillend waargenomen. B. Lichtintensiteiten tussen 10.000 en 1000 microlux worden door de nachtblinde niet als verschillend waargenomen. C. Tussen 10.000 en 1000 microlux gebruiken beide hun kegeltjes. D. Tussen 10.000 en 1000 microlux kunnen bij beiden de staafjes nog wel functioneren. 17 41.De ooglens bevindt zich in een lenszakje . Bij een cataracoperatie wordt een klein sneetje in het lenszakje gemaakt. De ooglens wordt met behulp van ultrasone golven afgebroken tot een emulsie en weggezogen. De kunstlens wordt in opgerolde toestand in het lenszakje geschoven en ontrold. Aan de kunstlens zitten twee haakjes waarmee de kunstlens in het zakje wordt vastgehaakt. Voorafgaand aan de operatie wordt een aantal medicamenten toegediend, onder andere een plaatselijk verdovingsmiddel en een middel dat de pupil verwijdt. Het pupilverwijdend middel zorgt ervoor dat bepaalde spieren in de iris samentrekken. De werking van het pupilverwijdend middel is te vergelijken met het effect op die spieren door prikkeling van een bepaald deel van het zenuwstelsel. ■ Welke spieren gaan door het pupilverwijdend middel samentrekken? Tot welk deel van het zenuwstelsel behoren de zenuwen die normaal gesproken pupilverwijding bewerkstelligen? A. B. C. D. E. F. Spieren in de iris die samentrekken kringspieren kringspieren kringspieren straalsgewijslopende spieren straalsgewijslopende spieren straalsgewijslopende spieren Deel van het zenuwstelsel parasympatisch zenuwstelsel orthosympatisch zenuwstelsel animale zenuwstelsel parasympatisch zenuwstelsel orthosympatisch zenuwstelsel animale zenuwstelsel ECOLOGIE 42. De microbiële ‘ mat’ aan de rand van een heetwaterbron bestaat uit een samenhangend geheel van tientallen bacteriën die voor hun stofwisseling van elkaar afhankelijk zijn. Afbeelding 22 Een dergelijke stofwisselingseenheid wordt een ‘community metabolism’ genoemd. In afbeelding 22 is schematisch een aantal omzettingen weergegeven, zoals die zich kunnen afspelen in ‘community metabolism’ . Enkele omzettingen zijn aangegeven met een cijfer. ■ Welke van deze omzettingen kunnen onder anaërobe omstandigheden worden uitgevoerd? A. Alleen omzetting 1 B. Alleen de omzettingen 2 en 3 C. De omzettingen 1, 2 en 3 18 43. Naast het gebruik bij productieprocessen en koeling , dient water natuurlijk ook als transportmiddel. Lange vrachtschepen varen op de diverse waterwegen af en aan, waarbij regelmatig ongelukken gebeuren zoals botsingen tussen twee tankers, waarbij tonnen benzine in het water terecht komen, het zinken van schepen , waarbij tonnen afgewerkte smeerolie in het water terecht komt, het afbranden van schepen of het lekken van stookolie. □ Leg uit wat het gevolg van de olielekkage van BP in de Golf van Mexico is voor het milieu in het water en voor de in het waterlevende organismen? Enkele van de volgende begrippen kan je gebruiken bij de uitleg: voedselketens, reducenten, biologisch evenwicht, draagkracht, kringlopen. 44. In een leerboek uit de Oekraine stond het schema van afbeelding 23. Afbeelding 23 De afbeelding stelt een schema voor van een voedselketen met als onderdelen: reducent autotrofe planten carnivoren herbivoren parasieten Bij elk onderdeel hoort een bepaald cijfer uit de afbeelding. □ Neem de onderdelen over op je werkblad en zet de cijfers 1 tot en met 6 uit het schema van afbeelding 23 achter het juiste onderdeel. 45. Met welk(e) cijfer(s) , zie afbeelding 23, wordt (worden) de consument(en) van de tweede orde aangegeven? A. Alleen met cijfer 3 B. Alleen met cijfer 2 C. Alleen met de cijfers 3 en 4 D. Alleen met de cijfers 3 en 5 Score : 90 + 10 gedeeld door 10 19 UNIFORM EINDEXAMEN VWO 2011 CORRECTIEMODEL BIOLOGIE Vraag Datum : woensdag 29 juni 2011 Antwoord Norm 1 a. ribosomen; b.eiwitsynthese 1 2 B 2 3 P bij 35 o C, benadert de lichaamstemperatuur en er is een snellere omzetting binnen een kortere tijd. Q bij 10oC 2 4 B 2 5 A 2 6 D 2 7 a. nee 8 A 2 9 De normale weg waarop spijsverteringsgassen het lichaam verlaten is via de darmen, indien dit via een andere weg gebeurt is dit gas ontsnapt 2 10 A 2 11 Figuur 1:uitademing, middenrifspieren ontspannen en buitenste tussenribspieren ontspannen. Bij figuur 2: inademing, middenrifspieren samengetrokken en buitenste tussenribspieren samengetrokken.( 6 x 1/3) 2 12 B 2 13 B 2 14 De slagader is gespierder/ steviger / elastischer 2 15 a. insuline b. glucagon 1 16 a. thyroxine b. schildklier 2 17 Eigen weefsel , geen lichaamsvreemde stof veroorzaakt geen afstotingreacties 2 18 A 2 19 B 2 20 A 2 b. ja c. nee 1,5 20 21 B 2 22 B 2 23 D 2 24 1 = FSH 25 a. met - leu 26 A 2 27 D 2 28 D 2 29 AQ R, AQ r, aq R, aq r, Aq R, Aq r, aQ R, aQ r 8 verschillende gameten 3 30 C 2 31 B 2 32 B 2 33 5–4–1–6–2-3 2 34 a. inhiberend 2 35 A 2 36 D 2 37 Remt FSH en LH Remming van T remt spermanogenese 2 38 1=hypothalamus, 2= TRF, 3= hypofyse, 4= TSH, 5= schildklier, 6= thyroxine, 7=doelwitorgaan 39 A 2 40 A 2 41 E 2 42 B 2 43 v.b. reducenten krijgen onvoldoende zuurstof enz. (aan de beoordeling van de biologie leerkracht) 2 44 1= autotroof, 2= herbivoor, 3= carnivoor,4= reducent, 5= parasieten 45 D 2= LH 3= oestrogenen 4= progesteron b. genoom mutatie 2 1,5 b. geen invloed 3,5 2,5 2 Totaal : 90 punten Basisp. : 10 punten Cijfer = Score + 10 gedeeld door 10 21 22