Bodemonderzoek volgens NEN 5740

advertisement
Milieukundig Bodemonderzoek volgens NEN 5740
Redenen voor milieukundig bodemonderzoek:
 aanvraag bouwvergunning ("schone grondverklaring")
 aan- en verkoop van terreinen
 nulsituatiebepaling in het kader van de wet Milieubeheer
 bodemsanering bedrijfsterreinen bepalen bestemming af te voeren grond
 "second opinion" bij geschillen
Bij bouwaanvragen is bodemonderzoek verplicht gesteld door de overheid. Een hypotheekverstrekker wil bij de
aankoop van een huis, vaak een onderzoek omdat verontreinigde grond de waarde sterk doet dalen. Daarnaast
zijn er de 'nulsituatieonderzoeken'. Bij de start van een bedrijf wordt vastgesteld welke verontreiniging zich reeds
in de bodem bevindt. Deze gegevens kunnen indien nodig aantonen dat een eventuele vervuiling reeds aanwezig
was. Ook worden onderzoeken uitgevoerd ter voorbereiding van een bodemsanering, of om te bepalen wat er
met de af te voeren grond moet gebeuren. Over het algemeen is milieukundig onderzoek een verplicht onderdeel
van een project. Opdrachtgevers kunnen het totale milieukundig werk door Agro Milieu laten uitvoeren in de
wetenschap dat dit vakkundig en volgens opdracht zal worden volbracht.
Bemonstering en rapportage worden uitgevoerd volgens de richtlijnen van de overheid en de NEN-normen,dat er
bij de afhandeling van de vergunningen geen onnodige vertragingen ontstaan. Dit wordt eveneens door
verantwoordelijke overheden op prijs gesteld.
Vooronderzoek
De basis voor elk bodemonderzoek wordt gevormd door het vooronderzoek, waarin alle relevante historische-,
bodem-, grondwater en overige locatie-gegevens worden geinventariseerd. Recentelijk is een afzonderlijke
norm NVN 5725 opgesteld. Deze norm wordt toegepast voorafgaand aan verkennend, oriënterend en nader
bodemonderzoek.
De richtlijn is ook geschikt voor toepassing in andere kaders, waaronder de beoordeling van de bodemkwaliteit
in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Wet Openluchtrecreatie en particuliere grondtransacties.
Hieronder vallen:
 de Wet Bodembescherming (Wbb)
 de bouwvergunning in kader van de Woningwet
 de BSB-operatie (bodemsanering in gebruik zijnde bedrijfsterreinen)
 nulsituatie-onderzoek in kader van de Wet Milieubeheer en de vergunningverlening
 bij tanksanering of nulsituatie-onderzoek in het kader van BOOT (Besluit Opslaan in Ondergrondse
Tanks).
Om de kwaliteit en uniforme uitvoering van verkennend bodemonderzoek te bevorderen en de wildgroei in het
aantal protocollen en onderzoeksrichtlijnen te beperken, heeft in 1997 een herziening van de NVN 5740
plaatsgevonden. Hiermee is het bodemonderzoek in kader van de Wet Bodembescherming geïntegreerd met
andere kaders, waaronder de bouw- en milieuvergunning, de BSB (Bodemsanering bedrijfsterreinen), BOOT
(Besluit Opslag Ondergrondse Tanks) en de geschiktheidsverklaringen bij grondtransacties. Hiermee vervallen
een aantal oude protocollen, waaronder het zogenaamde "combiprotocol". In de NEN 5740 wordt onderscheid
gemaakt tussen een vijftal hoofdhypotheses, waarvan
1. onverdacht gebied,
2. verdachte locatie, waarbij de plaats van de bodembelasting bekend is,
3. verdacht, maar plaats onbekend
4. onbekend of bodembelasting heeft plaatsgevonden (geen vooronderzoekgegevens)
5. toekomstige bodembelasting ( vaststelling nulsituatie )
Onverdacht gebied:
Onderscheid wordt gemaakt tussen kleinschalig en grootschalig onverdacht gebied, waarbij voor de laatste een
minder dicht meetnet wordt gehanteerd. De onderzoeksstrategie voor niet verdacht gebied is een systematisch
meetnet, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de bovengrond (0-0,5 m-mv), de ondergrond (0,5-2 m-mv)
en het ondiepe grondwater (tot een diepte van max. 5 m). De grond- en grondwatermonsters worden
geanalyseerd op een breed analysepakket. De aantallen boringen, peilbuizen en mengmonsters zijn afhankelijk
van de oppervlakte van het onderzoeksgebied.
Verdachte locaties:
In de NEN 5740 wordt voor de verdachte locaties onderscheid gemaakt tussen de verdachte locaties met bekende
of onbekende plaats van de bodembelasting
Nulsituatie onderzoek
Het nulsituatie-onderzoek wordt voorgeschreven in het kader van de Wet milieubeheer of het Besluit Opslaan
Ondergrondse Tanks (BOOT).
Middels een toekomstig herhalingsonderzoek wordt vastgesteld of de activiteit aanleiding heeft gegeven tot
(additionele) bodemverontreiniging.
Het nulsituatie-onderzoek is met name bedoeld voor het vastleggen van het referentieniveau: de bodem kan bij
afgifte van de vergunning reeds (licht) verontreinigd zijn.
Een nulsituatie-onderzoek is ook in belang van de vergunninghouder. Als er sprake is van reeds aanwezige
bodemverontreiniging en bij het herhalingsonderzoek wordt dezelfde verontreiniging vastgesteld, is de
vergunninghouder in staat aan te tonen dat geen overtreding van vergunningvoorschriften heeft plaats gevonden.
In het BOOT is voorgeschreven dat bij alle in gebruik zijnde of te plaatsen tanks voor de opslag van brandstoffen
of chemicaliën een nulsituatieonderzoek wordt verricht om de toestand van de bodem ter plaatse van de tank vast
te leggen. Bij tanks die niet meer in gebruik zijn en worden verwijderd of onklaar gemaakt worden door hiervoor
erkende bedrijven dient in principe bodemonderzoek conform de NEN 5740 (onderzoeksstrategie: verdacht
ondergrondse tanks) te worden verricht.
Opzet nulsituatieonderzoek
De basis voor het nulsituatie onderzoek is het vooronderzoek conform de NVN 5725, waarin een inventarisatie
van potentiële bodemverontreinigende activiteiten is uitgevoerd. Bij het opstellen van de onderzoeksopzet wordt
vervolgens gewerkt met het protocol NEN 5740 voor de 'verdachte' locaties met bekende plaats van kernen of
tanks. Alleen op die terreingedeelten met (toekomstige) risicovolle activiteiten, wordt bodemonderzoek verricht.
Indien dergelijke terreindelen elkaar overlappen of dicht bij elkaar liggen wordt hier in de onderzoeksopzet
rekening mee gehouden.
Om de nulsituatie bij een tankinstallatie te bepalen worden boringen verricht bij de tank, het vulpunt en het
ontluchtingspunt. Afhankelijk van de grootte van de tank worden twee tot vier boringen bij de tank verricht en
wordt één peilbuis geplaatst. De boringen worden doorgezet tot 0,5 meter onder de bodem van de tank. Indien
vloeistofdichte vloeren aanwezig wordt hier niet doorheen geboord. Het analysepakket is gericht op de
vloeistoffen die zijn of worden opgeslagen. Voor de meeste brandstoffen betreft dit minerale olie (GC) in de
grond en minerale olie en vluchtige aromatische koolwaterstoffen in het grondwater
Constatering verontreiniging
De activiteiten stoppen niet bij bemonsteren, analyseren en rapporteren. Het is juist de verdere begeleiding
waarin Agro Milieu haar meerwaarde bewijst. Via contacten met overheden kunnen procedures snel worden
vastgesteld en uitgevoerd. Snelle en efficiënte afwikkeling staat daarbij voorop, uiteraard op een milieukundig
verantwoorde wijze. Belangtrijk hierbij is de opgebouwde kennis in lokale verontreinigingsituaties waarbij met
name het gebied Zeeland, Noord-Brabant en Noord-Limburg uitvoerig in kaart zijn gebracht.
Verantwoorde investering
Waar het om onroerend goed gaat is kennis van de staat van de bodem van niet te onderschatten belang voor de
waarde. Daarnaast voorkomt een uitgebreide rapportage veel juridische verwikkelingen. Met de aanscherping op
het gebied van milieuwetgeving, de financiële consequenties van geconstateerde verontreiniging en het
toegenomen bewustwordingsproces op het gebied van milieu, maken bodemonderzoek een uiterst verantwoorde
investering.
Risicobeoordeling
Om te beoordelen of bij bodemverontreinigings-gevallen actuele of potentiële humane risico's optreden worden
in het kader van de Wet Bodembescherming risico-evaluaties uitgevoerd. Deze worden zowel gebruikt bij de
urgentie-bepaling van een saneringsgeval als voor de beoordeling of in de periode die voorafgaat aan de
bodemsanering tijdelijke beveiligings-maatregelen noodzakelijk zijn. Een dergelijke risicobeoordeling kan de
volgende doelstellingen hebben:
 beoordeling locatiegeschiktheid voor diverse bestemmingen;
 bepaling van de noodzaak van korte termijn beheers- en/of saneringsmaatregelen;
 vaststelling van de saneringsurgentie van het geval.
Bij de beoordeling van de humane risico's wordt veelal gebruik gemaakt van het door het RIVM ontwikkelde Csoil model en het hierop gebaseerde software-pakket SUS. Met dit model is vastgesteld, wanneer in het
algemeen het MTR (maatschappelijk toelaatbaar risico voor de mens) wordt overschreden uitgaande van alle
mogelijke vormen van blootstelling.
Second Opinion
Het onderzoek naar bodemverontreiniging en de wetgeving is de afgelopen jaren sterk in ontwikkeling geweest,
zodat onderzoeksresultaten, de advisering hierover en saneringsplannen snel gedateerd zijn. Zeker als met
onderzoek en sanering grote bedragen gemoeid zijn, is het raadzaam een second opinion te vragen of contraexpertise te laten uitvoeren. Een second opinion is niet anders dan een onafhankelijke deskundige zijn mening
laten geven over het geval en de wijze waarop dit het beste kan worden aangepakt.
Aanleidingen voor second opinions zijn onder meer:
 kostenbesparingen
door
nieuwe
wettelijk
toegestane
saneringsvarianten
(functiegerichte/gebruiksrendement varianten) of nieuw beschikbare saneringsmogelijkheden;
 taxaties van onroerend goed en waardevermindering door bodemverontreiniging;
 juridische geschillen inzake de oorzaak en de aansprakelijkheid van bodemverontreiniging;
 twijfel aan de correctheid van de onderzoeksopzet, de conclusies of de aanbevelingen;
 onduidelijke kwaliteit van uitgevoerde onderzoeken of saneringen. Opzet bij een second opinion of
contra-expertise wordt eerst in overleg met de opdrachtgever bepaald, welke aspecten of
onduidelijkheden uitgezocht dienen te worden. De werkzaamheden kunnen het volgende inhouden:
 kritische beschouwing van onderzoeksrapporten en toetsing van de kwaliteit aan actuele normen en
standaarden;
 beoordeling ouderdom of oorzaak van een verontreiniging op basis van historische gegevens,
chemische samenstelling, mate van verspreiding en aanwezige afbraakproducten;
 inschatting van de omvang van verontreinigingen op basis van aangeleverde onderzoeksgegevens en
aanwezige historische kennis en hiermee samenhangend een snelle indicatieve raming van
saneringskosten;
 beoordeling van saneringsplannen, kostenbegrotingen en de mogelijkheden van alternatieve
kostenbesparende varianten;
 contra-expertise door middel van onder meer herbemonstering, duplo's, ringonderzoek of
complementerende chemische analysetechnieken.
Download