Wet inkomstenbelasting 2001

advertisement
INHOUD ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING SPD BEDRIJFSADMINISTRATIE
1.
Doelstellingen
1
2.
Eindtermen SPD Bedrijfsadministratie
2
3.
Studiebelasting en studiepuntenoverzicht
12
4.
Studie-opzet
14
5.
Leerstofomschrijving
16
6.
Het examen
84
7.
Vakantie- en examenvrije perioden
85
8.
Evaluatie en herziening leerplan
86
9.
Examencommissie
87
10.
Kwaliteitszorg
88
11.
Examenreglement
89
12.
Toelatings- en vrijstellingsregeling
97
13.
Overgangsregeling
101
14.
Huishoudelijk reglement
102
1.
Doelstellingen
De opleiding SPD Bedrijfsadministratie dient de volgende doelstellingen te realiseren:
 Het doen verwerven van kennis en het ontwikkelen van inzicht in de grondslagen en in de
methoden van de economische, juridische en andere maatschappijwetenschappen,
afzonderlijk en in hun onderlinge samenhang.
 Het ontwikkelen van analytische, organisatorische en sociale vaardigheden, waardoor de
student leert de verworven kennis toe te passen en inzicht te ontwikkelen in concrete
voortdurend wisselende situaties als voorbereiding op hogere kaderfuncties in het
bedrijfsleven en bij de overheid.
 Het bevorderen van een zodanige kritische bewustwording dat de student oog krijgt voor
de maatschappelijke relevante gevolgen van zijn handelen.
De opleiding SPD Bedrijfsadministratie leidt op voor leidinggevende functies op het terrein
van o.a. administratie, financieel-economisch beheer, budgettering, planning, interne
organisatie, automatisering, kredietverschaffing, belegging e.a.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
1
2.
Eindtermen SPD Bedrijfsadministratie
Propedeuse
1.
Inleiding Bedrijfsadministratie
Het onderdeel Inleiding Bedrijfsadministratie is gericht op het overbrengen van basiskennis
van het vak Bedrijfsadministratie, zodat de stof in de hoofdfase verder kan worden uitgebreid
en diepgaander kan worden behandeld.
Voor het vak Inleiding Bedrijfsadministratie dient de SPD-er te beschikken over kennis van
bedrijfsadministratieve vraagstukken en de bijbehorende basisvaardigheden nodig voor het
oplossen van vraagstukken.
Gedacht kan worden aan:
 kennis van de doelstellingen van de administratieve organisatie;
 kennis en inzicht op het gebied van budgettering;
 kunnen verstrekken van informatie door samenstelling van overzichten, calculaties en
analyses ten behoeve van het beleid;
 kennis over informatieverstrekking;
 kennis van en inzicht in de rekeningstelsels.
2.
Inleiding Bedrijfseconomie
Het onderdeel Inleiding Bedrijfseconomie is gericht op het overbrengen van basiskennis van
het vak Bedrijfseconomie, zodat de stof in de hoofdfase verder kan worden uitgebreid en
diepgaander kan worden behandeld.
Voor het vak Inleiding Bedrijfseconomie dient de SPD-er over kennis te beschikken van
bedrijfseconomische vraagstukken en te bezitten van basisvaardigheden in het maken van
berekeningen op dit gebied. Hierbij moet gedacht worden aan:
 kennis van bedrijfseconomische begrippen;
 vaardigheden tot het maken van eenvoudige berekeningen met betrekking tot kosten;
 kennis en inzicht op het gebied van kostenbudgettering;
 berekenen van economische levensduur en investeringscalculaties;
 kennis en inzicht op het gebied van vermogensbehoefte, vermogensmarkt en
financieringsstructuur;
 inzicht in resultaat en vermogensbepaling en het kunnen maken van eenvoudige analyses
aan de hand van jaarrekeningen.
3.
Inleiding Statistiek
Het onderdeel Inleiding Statistiek richt zich op het leren toepassen van statistische methoden
en technieken om gegevens te kunnen omvormen tot bruikbare informatie voor de
onderneming. Hierbij moet gedacht worden aan:
het verwerven van kennis en toepassingsvaardigheid in het hanteren van methoden en
technieken die de mogelijkheid bieden na het verzamelen, ordenen van gegevens deze
gegevens te presenteren, te interpreteren en te analyseren.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
2
4.
Inleiding Belastingrecht
Met het onderdeel Inleiding Belastingrecht wordt aan de studenten een introductie geboden op
het vakgebied Belastingrecht. Daarnaast heeft dit onderdeel tot doel om de deficiënties en
verschillen in de bestaande vooropleidingen van studenten weg te werken of gelijk te trekken.
Het onderdeel Inleiding Belastingrecht richt zich op het overbrengen van de hoofdlijnen van
het Belastingrecht.
Het verkrijgen van kennis op de volgende gebieden staat hierbij centraal:
 Algemene en formele regelingen inzake rijksbelastingen;
 Inkomstenbelasting;
 Loonbelasting;
 Dividendbelasting;
 Vennootschapsbelasting;
 Omzetbelasting.
5.
Inleiding Bestuurlijke informatievoorziening
Het vak Inleiding Bestuurlijke informatievoorziening is erop gericht om de studerenden basiskennis en inzicht te verschaffen in de opzet en het functioneren van een administratieve
organisatie, die gericht is op de informatievoorziening in een organisatie.
Kennis van de grondslagen en toepassingsmogelijkheden is belangrijk om de
informatievoorziening binnen de organisatie zo efficiënt mogelijk te kunnen regelen.
Met het onderdeel Inleiding Bestuurlijke informatievoorziening verwerft de kandidaat kennis
en inzicht in verschillende facetten binnen een organisatie die een relatie hebben met de
informatievoorziening:
- Inkoopproces;
- Opslagproces;
- Verkoopproces;
- Productieproces;
- Personeelsvoorzieningproces;
- Financieel proces.
Tevens verwerft de kandidaat inzicht in het informatievoorzieningsproces en de grondbeginselen van administratieve organisatie.
6.
Practicum Bedrijfsadministratieve software
Het practicum richt zich op het ontwikkelen van vaardigheid in het hanteren van computersoftware ten behoeve van de administratie.
Hierbij moet men denken aan:
 de vaardigheid aanleren om een administratie te voeren op de computer;
 het leren opzetten van een administratie met behulp van de computer;
 het verwerven van vaardigheid in het muteren van gegevens in een bestaande
administratie op de computer.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
3
7.
Practicum Toegepaste Informatietechnologie
Het practicum Toegepaste Informatietechnologie geeft de kandidaat inzicht in de toepassingsmogelijkheden van informatietechnologie in de werksituatie. Tevens doet de kandidaat
vaardigheid op met een aantal van deze toepassingsmogelijkheden.
Met het onderdeel Practicum Toegepaste Informatietechnologie, verkrijgt de cursist inzicht en
vaardigheid in een aantal aspecten van de Informatietechnologie, in het bijzonder:
 tekstverwerken en internet, met verschillende toepassingsmogelijkheden;
 spreadsheets;
 netwerkinformatiediensten.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
4
Hoofdfase
1.
Marketing en Organisatie
De onderdelen Marketing en Organisatie zijn gericht op de kennis en vaardigheden die de
afgestudeerde SPD-er nodig heeft om zijn financiële functie te kunnen uitoefenen.
Met betrekking tot het vakgebied marketing & organisatie dient de afgestudeerde over de
volgende vaardigheden te beschikken:
 Een kritische houding. Deze kritische houding is nodig om uit een breed scala aan
mogelijkheden de - in een concrete situatie - adequate oplossingsrichting te selecteren.
Met name de opvatting dat oplossingen geen algemeen geldig karakter hebben maar
slechts situationeel afhankelijk zijn, staat hierin centraal;
 Een analytische benadering. Teneinde zich snel en grondig vertrouwd te maken met
complexe, onderling sterk afwijkende, vraagstukken dient men te leren “rode draden” te
ontdekken en situaties los te zien van de specifieke context waarin ze zijn geplaatst.
Alleen met behulp van deze sterk conceptuele benadering kan een financieel adviseur
effectief en productief te werk gaan;
 Een reflectieve attitude. De traditionele calculatorische invalshoek wordt daarbij ingeruild
voor een meer beschouwende benadering, die beter past in de werkelijke wereld waar
onder meer sprake is van “open systemen”, onzekerheid en meervoudige oplossingsrichtingen.
Dit alles toegespitst op de in de leerstofomschrijving genoemde onderwerpen.
2.
Bedrijfsstatistiek
Het verwerven van kennis en toepassingsvaardigheid in het hanteren van methoden en
technieken die de mogelijkheid bieden tot het verzamelen, weergeven en interpreteren van
economische gegevens, het toetsen van veronderstellingen, het bepalen van steekproefomvang, het doen van voorspellingen en het beslissen onder onzekerheid. Dit omvat:
 het verwerven van kennis en inzicht in het hanteren van methoden en technieken die de
mogelijkheden bieden tot het verzamelen, weergeven en interpreteren van economische
gegevens;
 het verwerven van kennis van en inzicht in de bevolkingsstatistiek;
 het verwerven van kennis en inzicht in statistische technieken die de SPD-er in zijn
beroepspraktijk toepast.
3.
Bedrijfscalculatie
De SPD-er heeft kennis van en inzicht in financiële en bedrijfseconomische vraagstukken en
bezit vaardigheid in het maken van berekeningen ter zake. Bovendien heeft de SPD-er kennis
in hoofdlijnen van de usances en heeft vaardigheid in het maken van calculaties op het gebied
van goederenhandel, effectenhandel, verzekeringen, betalingsverkeer en financieringsovereenkomsten aan de hand van een gegeven situatie of casus.
De gevolgen van actuele ontwikkelingen in deze gebieden moeten door de SPD-er adequaat in
berekeningen kunnen worden verwerkt.
Voor het vak bedrijfscalculatie dient de SPD-er over kennis en vaardigheden te beschikken
om alle mogelijke kosten- en opbrengstencalculaties, beslissingscalculaties en financieringscalculaties te kunnen uitvoeren en de uitkomsten daarvan te kunnen beoordelen en evalueren.
Bovendien kan de SPD-er een beredeneerd advies ter zake opstellen.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
5
In het geval dat er sprake is van rentekosten of rentevergoedingen wordt de SPD-er geacht
alle calculaties te kunnen uitvoeren met enkelvoudige disconto alsmede met enkelvoudige
interest en samengestelde interest.
Deze berekeningen moeten voor zover relevant ook over delen van de periode waarvoor de
interestkosten of de interestvergoedingen zijn gedefinieerd kunnen worden uitgevoerd.
4.
Algemene Economie
Het onderdeel Algemene Economie is gericht op het overbrengen van economische kennis en
inzicht die de afgestudeerde SPD-er veelal nodig zal hebben bij de uitoefening van zijn/haar
functie of die de afgestudeerde SPD-er helpt bij het inkaderen/in perspectief plaatsen van
zijn/haar werkzaamheden.
Bij veel onderwerpen kan kennis volstaan. Bij een aantal onderwerpen zal het inzicht de
afgestudeerde SPD-er in de praktijk met name van pas komen. In enkele gevallen zal het
noodzakelijk blijken de stof ook toe te kunnen passen, zonder dat daarbij gevraagd zal worden
om ook een grafische uitleg te kunnen geven.
Het vak Algemene Economie heeft tot doel om kennis van de hoofdzaken en inzicht in de
grote lijnen van het vakgebied Economie over te brengen.
Hierbij moet gedacht worden aan:
 het overbrengen van kennis van algemeen economische begrippen;
 het bieden van inzicht in de prijsvorming en het leren hoe de organisatie van de goederenhandel en het dienstenverkeer in elkaar steekt;
 het bieden van inzicht in de verschillende ondernemingsvormen en de samenwerking
tussen ondernemingen;
 het overbrengen van inzicht met betrekking tot het geld- en bankwezen en de effectenhandel.
5.
Bedrijfseconomie
Het onderdeel Bedrijfseconomie is gericht op het verwerven van kennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van bedrijfseconomische vraagstukken. Tevens is de SPD-er in staat tot
het maken van analyses en het interpreteren van (complexe) situaties.
Voor het vak Bedrijfseconomie dient de SPD-er te beschikken over kennis en inzicht van
bedrijfseconomische vraagstukken. De kandidaat bezit vaardigheden op het gebied van
vraagstukken met betrekking tot kostensoorten, -verbijzondering, -budgettering en -calculaties
en is in staat tot het geven van analyses en interpretaties op het gebied van vermogens- en
financieringsvraagstukken. Bovendien kan de kandidaat complexere situaties op het gebied
van resultaat en vermogensbepaling oplossen en is in staat tot het uitvoeren van een analyse
van de jaarrekening. Verder kan de kandidaat vormen van samenwerking tussen ondernemingen, fusie en overname interpreteren en uitleggen.
6.
Bestuurlijke informatievoorziening
Het vak Bestuurlijke informatievoorziening is er op gericht studerenden inzicht te geven in
opzet en functioneren van een administratieve organisatie, die gericht is op de informatievoorziening in een organisatie. Hiermee is direct de omslag weergegeven dat het vak vroeger
vooral voor accountants was terwijl dit tegenwoordig ook bestemd is voor het management.
Het gaat namelijk om de informatievoorziening ten behoeve van het besturen van
organisaties.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
6
Voor de administrateur/controller is de kennis van de grondslagen en toepassingsmogelijkheden van dit vak belangrijk om de informatievoorziening binnen hun organisatie zo
efficiënt mogelijk toe te kunnen passen.
Attitude:
- van de kandidaat wordt verwacht dat hij met name ten behoeve van het management van
de organisatie een goede gesprekspartner en adviseur is op het gebied van bestuurlijke
informatievoorziening.
Probleemhantering:
- van de kandidaat wordt verwacht dat hij over een dusdanige kennis van het vakgebied
beschikt dat hij zelfstandig in staat is om een zo’n efficiënt mogelijk informatiesysteem in
de gegeven situatie voor te stellen.
Kennis:
- van de kandidaat wordt een veel theoretische kennis verwacht welke hij gegeven de
situatie concreet kan toepassen. Probleembehandeling vormt derhalve een essentieel
onderdeel van het examen.
Inhoudelijk wordt van de kandidaat verwacht dat hij de kennis en het inzicht verwerft op de
volgende onderwerpen;
- Inzicht verkrijgen in de betekenis van de administratie als hulpmiddel voor het beleid
(bepaling van de informatiebehoefte).
- Inzicht verkrijgen in de betekenis van de kwantitatieve registratie van het bedrijfsgebeuren, mede ter ondersteuning van de financiële registratie.
- Inzicht verkrijgen in de noodzaak van de in de administratieve organisatie ingebouwde
maatregelen van interne controle. Onder andere beoordeling van het gevoerde beheer,
verantwoording van de beheerder, controletechnische functiescheiding, waardenkringloopproces, geld- en goederenbeweging, budgetteren en begroten.
- Inzicht verkrijgen in het waarborgen van de betrouwbaarheid door controles op het gebied
van juistheid, volledigheid en tijdigheid van de vastleggingen en verantwoordingen.
- Kennis en vaardigheden verkrijgen van de functie en kennis van de toepassingen van de
belangrijkste technieken en de daarbij te gebruiken (administratief technische) hulpmiddelen in de administratie alsmede kennis van de daarmee verband houdende controleaspecten.
- Kennis van technieken ten behoeve van de administratieve organisatie (onderzoeks- en
vastleggingstechnieken).
- Kennis van en inzicht in de organisatie van rond de geautomatiseerde gegevensverwerking
verkrijgen.
- Kennis van en inzicht verkrijgen in de organisatie van de administratieve automatisering
inclusief toepassingen.
7.
Bedrijfsadministratie
Het onderdeel Bedrijfsadministratie is gericht op het verwerven van kennis, inzicht en
vaardigheden op het gebied van bedrijfsadministratieve vraagstukken. De SPD-er is in staat
tot het maken van analyses en beoordelingen aan de hand van (complexe) situaties.
Met het vak Bedrijfsadministratie verkrijgt de kandidaat kennis, inzicht en vaardigheden op
het administratieve vakgebied. De kandidaat verwerft:
 inzicht in het dubbel boekhouden;
 inzicht in de betekenis van en de vaardigheid in de toepassing van de administratie als
hulpmiddel voor het beleid zowel in verband met bedrijfseconomische als wettelijke
eisen.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
7
8.
Belastingrecht
Grondig inzicht in het Nederlandse belastingstelsel is voor vele afgestudeerde SPD-ers in de
uitoefening van hun functie een noodzaak. Dit inzicht biedt een kader voor andere werkterreinen dan het specifiek fiscale, waardoor een beter totaalbeeld gevormd kan worden.
Daarnaast biedt het onderdeel belastingrecht een houvast voor de afgestudeerde SPD-er in de
contacten met specialisten op het fiscale terrein.
Het onderdeel Belastingrecht richt zich op het overbrengen van inzicht in het Belastingrecht.
Daarnaast heeft het onderdeel Belastingrecht het doel om kandidaten te leren de wettelijke
regelingen toe te passen. Met behulp van een wetboek dienen zij oplossingen te kunnen
formuleren voor aan de praktijk ontleende problemen.
De volgende aandachtsgebieden kunnen bij het onderdeel Belastingrecht onderscheiden
worden:
 Algemene en formele regelingen inzake rijksbelastingen;
 Inkomstenbelasting;
 Loonbelasting;
 Dividendbelasting;
 Vennootschapsbelasting;
 Omzetbelasting.
9.
Bedrijfsrecht
Het doel is studenten op een zodanige wijze op te leiden dat zij na het behalen van het SPDexamen over een aantal vaardigheden beschikken die een belangrijke bijdrage leveren tot een
verder ontplooiing beroepsmatig in een organisatie.
Met betrekking tot het vakgebied “Bedrijfsrecht” beschikt de SPD-er over de volgende kennis
c.q. vaardigheden:
De SPD-er draagt kennis van de heersende leer. Daarbij is de SPD-er in staat om een
probleemsituatie in de praktijk van het beroep te herkennen, aan te pakken en bij te dragen in
de oplossing door gebruik van de verworven theoretische kennis. De SPD-er kan uiteenlopende situaties analyseren, een probleem doorgronden, de diverse juridische aspecten van
het vraagstuk onderscheiden en de richting van oplossingen dan wel oplossingsvarianten
aandragen. De SPD-er moet een duidelijk verband weten te leggen tussen de verworven
theoretische kennis en de ‘praktijk van alle dag’. Gesteund door juridische kennis zal de SPDer het probleem en de oplossingsstrategie duidelijk voor het voetlicht brengen.
Zelfstandigheid, kritische benadering en creativiteit in oplossingen aandragen zijn belangrijk;
evenwel zal de SPD-er ook in staat zijn in te schatten, wanneer een probleem aan een
juridisch specialist moet worden voorgelegd.
Toegespitst op het gebied van het arbeidsrecht respectievelijk sociaal recht kan de SPD-er
zijn/haar werkgever op een passende wijze adviseren over de volgende onderwerpen:
Arbeidsrecht
 de eventuele problemen die zich voordoen ten aanzien van de rechten en verplichtingen
voor partijen in verband met het aangaan dan wel beëindigen van een arbeidsovereenkomst;
Sociaal recht
 in welke gevallen en onder welke voorwaarden werknemer(s) rechten kunnen ontlenen
aan onder meer de WW, ZW, WAO en ZFW. In verband met premiebetaling zal eveneens
kennis paraat moeten zijn aangaande de volksverzekeringen;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
8


10.
de wet Ketenaansprakelijkheid vormt een belangrijk toepassingsgebied;
tenslotte zal de SPD-er inzicht hebben in de ingang van de diverse, vaak complexe,
beroepsprocedures.
Externe Verslaggeving
De SPD-er krijgt kennis en inzicht in de (wettelijke, met name titel 9 boek 2 BW) eisen,
waaraan de informatie in de jaarrekening van op winst gerichte organisaties moet voldoen.
Aandacht zal worden besteed aan de effecten op de samenstelling en de grootte van het
vermogen en resultaat, als gevolg van de diverse methoden van vermogens- en winstbepaling
en informatieverschaffing.
De SPD-er dient met betrekking tot het vak Externe Verslaggeving te beschikken over kennis
en inzicht om te kunnen beoordelen in hoeverre de verslaggeving van al dan niet met elkaar
verbonden ondernemingen voldoet aan de in de wet genoemde normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden geacht.
Bij het uitwerken van deze doelstelling kan tot de volgende opsomming worden gekomen:
1)
De SPD-er dient kennis te hebben van en inzicht te hebben in:
- de doelstellingen van externe verslaggeving;
- de inhoud en betekenis van titel 9 boek 2 BW voor financiële overzichten;
- de wijze waarop de financiële informatie van (al dan niet met elkaar verbonden)
ondernemingen dient te worden gepresenteerd.
2)
De SPD-er dient in hoofdlijnen kennis te hebben van:
- de inhoud van het stramien voor financiële overzichten;
- de belangrijkste (definitieve) richtlijnen voor de jaarverslaggeving (RvJ);
- de regeling van de rechtspleging inzake jaarrekeningen.
Niveau van de doelstellingen
Attitude
Van de SPD-er wordt verwacht dat hij ten behoeve van het management van een op winst
gerichte organisatie een goed aanspreekpunt is wanneer het gaat om de externe verslaggeving.
Probleemhantering
Van de SPD-er wordt verwacht dat hij over voldoende kennis van het vakgebied beschikt om
een wezenlijke bijdrage te leveren ten behoeve van het beoordelen van de (externe) financiële
verslaggeving van een onderneming. Hij dient de verslaggeving te kunnen begrijpen en in
hoofdlijnen kennis hebben van het ‘waarom en wat’ van externe verslaggeving.
Kennisniveau
Van de SPD-er wordt verwacht dat hij beschikt over kennis omtrent het theoretisch kader en
kennis heeft van en inzicht in de relevante vakbegrippen van de externe verslaggeving.
11.
Practicum Communicatieve en sociale vaardigheden
Goed kunnen communiceren is een noodzakelijke voorwaarde voor optimaal functioneren
binnen een huishouding. Voor de SPD-er is het hebben van kennis van en het beschikken over
de vaardigheden van communicatie en communicatieprocessen binnen de organisatie van
groot belang. In het deel communicatie leert de student naast de theoretische kennis omtrent
communicatie en communicatieprocessen de mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid, die
hij nodig heeft voor de uitvoering van zijn dagelijkse functie.
In het eindtermen liggen de accenten op presentatietechniek, gesprekstechnieken voor het
voeren van tweegesprekken met aandacht voor basisvaardigheden, interviewtechniek,
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
9
gespreksplanning en gespreksanalyse; onderdelen als vergaderen, onderhandelen en conflicthantering; verder schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid in de vorm van het opstellen van
(voortgangs)verslagen en rapportering.
12.
Practicum Bestuurlijke informatievoorziening
Het vak Bestuurlijke informatievoorziening is er op gericht studerenden inzicht te geven in
opzet en functioneren van een administratieve organisatie, die gericht is op de informatievoorziening in een organisatie.
Hiermee is direct de omslag weergegeven dat het vak vroeger vooral voor accountants was
terwijl dit tegenwoordig ook bestemd is voor het management. Het gaat namelijk om de
informatievoorziening ten behoeve van het besturen van organisaties.
Voor de administrateur/controller is de kennis van de grondslagen en toepassingsmogelijkheden van dit vak belangrijk om de informatievoorziening binnen hun organisatie zo efficiënt
mogelijk toe te kunnen passen.
De cursist doet met het practicum Bestuurlijke informatievoorziening vaardigheid op in het
praktisch toepassen van de bestuurlijke informatievoorziening binnen de verschillende fasen
van het waardenkringloopproces binnen de organisatie alsmede van de bijzondere
problematiek van de verschillende typen huishoudingen.
13.
Stage
De belangrijkste doelstellingen voor de stage zijn voor de student:
 kennismaken met de praktische beroepsuitoefening en het (toekomstige) beroep;
 verbreden en verdiepen van de tijdens de studie opgedane kennis;
 zien van samenhangen tussen de verschillende op de hogeschool onderwezen disciplines
en daarmee in de praktijk om kunnen gaan;
 kennismaken met en belangstelling krijgen voor de sociale en economische aspecten;
 verder ontwikkelen van sociale en communicatieve vaardigheden onder meer door
samenwerking in teamverband;
 kennismaken met de werkorganisatie en de bedrijfscultuur;
 leren rapporteren;
 (verder) ontwikkelen van een correcte beroepshouding.
Het vergroten van de handelingsbekwaamheid van de student door middel van een
confrontatie met de praktijksituatie op zijn vakgebied.
De student zal daardoor:
 een noodzakelijke basis leggen voor de praktijkgerichte afstudeeropdracht in het kader
van het eindexamen;
 beschikken over vakinhoudelijke deskundigheid die zowel theoretisch is getoetst als in de
praktijk getest;
 een beter inzicht krijgen in de aard van de functies en beroepen die binnen het bereik van
de SPD-er liggen;
 een basis leggen voor een toekomstige functie in de geschetste beroepsprofielen.
Het ontwikkelen van sociale, communicatieve en (eventueel) managementvaardigheden die,
naast de vereiste vakinhoudelijke kennis van de student, noodzakelijk zijn voor het adequaat
functioneren in de beroepspraktijk. Dit dient te geschieden door:
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
10






kennismaking met de sfeer en de mentaliteit binnen het bedrijfsleven en/of not for profit
organisatie op vele niveaus;
contacten met mensen die reeds praktijkervaring hebben op het niveau waarop de SPD-er
terecht kan komen waardoor de student kennis kan maken met de cultuur van het
management in organisaties;
het werken in groepsverband en het deelnemen aan c.q. het bijwonen van vergaderingen,
presentaties en dergelijke;
het opdoen van ervaring in communicatieprocessen op allerlei niveaus (bijvoorbeeld
schriftelijke en mondelinge rapportage);
het omgaan met kritiek op gedrag en werkwijze;
het werken onder tijdsdruk.
Het in praktijk brengen van theoretische kennis.
Het creatief toepassen van verschillende theoretische modellen, teneinde in staat te zijn
problemen te onderkennen en te definiëren, oplossingen hiervoor kunnen formuleren en
beargumenteren richting relaties, hetzij binnen hetzij buiten de organisatie.
14.
Afstudeeropdracht
Het doel van het uitvoeren van een afstudeeropdracht is dat de kandidaat aantoont in staat te
zijn:
 zelfstandig een diepgaande studie te maken van een bepaald vraagstuk of onderwerp
binnen de vakgebieden van de gevolgde studie;
 de opzet inhoud en resultaten van deze studie of ontwerpopdracht weer te geven.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
11
3.
Studiebelasting en studiepuntenoverzicht
Studiebelasting
De aansluiting van de werksituatie en de studie is kenmerkend voor de deeltijdopleiding SPD
Bedrijfsadministratie. De studenten dienen vanaf de start van de opleiding werkzaam te zijn in
de administratieve sector. In de regel zal de student werkzaam zijn op administraties van
accountantskantoren, handelsinstellingen, industriële bedrijven, banken, overheidsinstellingen, e.d. Hij bekleedt vanaf de start met de opleiding een functie in het lager kader en
groeit vervolgens door naar het midden en hoger kader.
Tijdens de opleiding krijgt de student een theoretisch kader geboden in de bedrijfseconomische, bedrijfsadministratieve en juridische vakken. Er is sprake van een samenhangend leerproces, het zogenaamde concurrency-beginsel. Theorie en praktijk vormen
tijdens de opleiding een onlosmakelijk geheel.
De theorie ondersteunt de praktische ervaring van de student, terwijl de praktijk onontbeerlijk
is voor het verwerven van de leerstof.
In de studiebelasting is uitgegaan van een extensieve vorm van onderwijs. De deeltijd student
zal in de opleiding tijdens de colleges begeleid worden bij zijn studie. Een extensieve vorm
van opleiden leidt tot een hogere factor voor de studiebelasting van de student. Een dergelijke
factor wordt ook aangetroffen bij andere deeltijdopleidingen in de economische sector.
De extensieve opleidingsvorm stelt hoge eisen aan docent en student. Immers van de docent
wordt een andere rol verwacht dan in de dagopleiding en aan de student wordt de eis van
zelfstandig studeren vanaf de eerste dag gesteld. Om het onderwijsleerproces optimaal te doen
verlopen is het noodzakelijk, dat de docent in de praktijk werkzaam is. De transformatie van
de theorie naar de praktijk staat centraal tijdens zijn colleges.
Studiebelasting SPD Bedrijfsadministratie gespecificeerd
Onder het aantal studiebelastingsuren wordt verstaan de tijd die een student nodig heeft voor
zijn studie. De studiebelasting van de diverse examenonderdelen worden uitgedrukt in studiepunten. Eén studiepunt is gelijk aan 40 studiebelastingsuren. In de berekening van de studiebelasting zijn inbegrepen de contacturen, de practica, de voorbereiding op de contacturen, de
verwerking van de opdrachten, tentamens inclusief directe voorbereiding, de zelfstudie, de
stage en het maken van het afstudeerwerkstuk. Het verschil tussen de contacturen en studiebelastingsuren, uitgedrukt door de vermenigvuldigingsfactor, bij de opleiding SPD Bedrijfsadministratie deeltijd laat zich als volgt verklaren:
a) De tijd besteed aan de werkkring kan ten dele de vermenigvuldigingsfactor verhogen,
omdat een student die studeren en werken combineert, minder contacturen nodig heeft dan
de voltijdstudent.
b) Het gegeven, dat de student vanaf het begin van de opleiding werkzaam is in de relevante
sector - het concurrencybeginsel -verhoogt de vermenigvuldigingsfactor. Immers de
student wordt in de praktijk geconfronteerd met de problemen uit de theorie. Het geleerde
in de praktijk brengen is onderdeel van het continue leerproces.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
12
Vak
Studiepunten
Centrale examinering?
Vrijstelling mogelijk?
Propedeuse
Inleiding Bedrijfsadministratie
8
Ja
Ja
Inleiding Bedrijfseconomie
8
Ja
Ja
Inleiding Statistiek
7
Ja
Ja
Inleiding Belastingrecht
7
Ja
Ja
Inleiding Bestuurlijke informatievoorziening
7
Ja
Ja
Practicum Bedrijfsadministratieve Software
3
Nee
Ja
Practicum Toegepaste Informatietechnologie
2
Nee
Ja
Praktijk Propedeuse
Totaal propedeuse
Vak
E
Hoofdfase
42
Studiepunten
Centrale examinering?
Vrijstelling mogelijk?
Marketing en Organisatie
7
Ja
Nee
Bedrijfsstatistiek
7
Ja
Nee
Bedrijfscalculatie
6
Ja
Nee
Algemene Economie
6
Ja
Nee
Bedrijfseconomie
10
Ja
Nee
Bestuurlijke informatievoorziening
7
Ja
Nee
Bedrijfsadministratie
15
Ja
Nee
Belastingrecht
8
Ja
Nee
Bedrijfsrecht
10
Ja
Nee
Externe Verslaggeving
7
Ja
Nee
Practicum Communicatieve en sociale vaardigheden
5
Nee
Ja
Practicum Bestuurlijke informatievoorziening
3
Nee
Ja
Stage
21
Nee
Ja
Afstudeeropdracht
14
Ja
Totaal hoofdfase
126
Totaal opleiding
168
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
Nee
13
4.
Studie-opzet
Studie-opzet
Er worden bij de opleiding SPD Bedrijfsadministratie studiemogelijkheden geboden aan
studerenden met een beperkte studietijd. De deeltijd-opleiding dient zodanig opgezet te
worden, dat de studiebelasting maximaal 20 à 21 uren per week bedraagt. Het gelijktijdig
volgen van meer vakken is mogelijk. De student die dit wenst, moet echter rekening houden
met een evenredige stijging van de studiebelasting. In de regel zal het aantal gelijktijdig te
bestuderen vakken of wel modules beperkt blijven tot twee.
De opleiding kan onderverdeeld worden in een propedeuse en een hoofdfase. Met de
gemeenschappelijke propedeusefase wordt beoogd:
a) Het wegwerken van de verschillen in de vooropleiding;
b) Het geven van een inleiding in de basiswetenschappen;
c) Het oriënteren van de studenten op de te kiezen studierichting;
d) Het beoordelen en selecteren van studenten op hun geschiktheid voor het met vrucht
kunnen volgen van de opleiding SPD Bedrijfsadministratie.
De propedeusefase bestaat uit de onderdelen:
 Inleiding bedrijfseconomie;
 Inleiding bedrijfsadministratie;
 Inleiding belastingrecht;
 Inleiding statistiek;
 Inleiding Bestuurlijke informatievoorziening;
 Practicum Bedrijfsadministratieve software;
 Practicum Toegepaste Informatietechnologie.
Studenten die voldoen aan een van de volgende eisen krijgen vrijstelling van een deel of het
geheel van de propedeusefase. Zij hebben immers in de vooropleiding inzicht, kennis en
vaardigheden verworven die bepalend zijn voor het met succes volgen van de hoofdfase. Voor
deze eisen wordt verwezen naar de toelatings- en vrijstellingsregeling.
De student kan een zodanige combinatie kiezen, volgtijdig als gelijkmatig, welke overeenkomt met zijn aanleg, interesses en mogelijkheden. De theorie kan derhalve binnen korte
tijd toegepast worden in de praktijk, zodat van een fulltime leerproces gesproken kan worden.
Hierdoor wordt een effectieve combinatie van studeren en werkend leren gerealiseerd.
De hoofdfase bestaat uit de onderdelen:
 Marketing en Organisatie;
 Bedrijfsstatistiek;
 Bedrijfscalculatie;
 Algemene Economie;
 Bedrijfseconomie;
 Bestuurlijke informatievoorziening;
 Bedrijfsadministratie;
 Belastingrecht;
 Bedrijfsrecht;
 Externe Verslaggeving;
 Practicum Communicatieve en sociale vaardigheden;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
14



Practicum Bestuurlijke informatievoorziening;
Stage;
Afstudeeropdracht.
Er is geen verplichte volgorde van de te volgen modulen. De invulling van de opzet in de
hoofdfase verschilt per opleider en opleiding.
Indien een student een tentamen met voldoende resultaat heeft afgesloten, ontvangt hij een
certificaat voor het desbetreffende vak. Na het behalen van een of meer certificaten kan de
student de studie vervolgen voor de overige modules. Aan de student die in het bezit is van de
vereiste veertien certificaten, wordt het getuigschrift SPD Bedrijfsadministratie uitgereikt.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
15
5.
Leerstofomschrijving
Propedeuse
1.
Inleiding Bedrijfsadministratie
De kandidaat kan de invloed van de bedrijfseconomie op de administratie aangeven en kan in
dat verband de volgende begrippen omschrijven:
 Informatie;
 Informatiedrager;
 Informatiesystemen:
- Planning,
- Financiële administratie;
 administreren;
 administratie;
 administratieve organisatie.
De kandidaat kan de doelstellingen van de administratieve organisatie aangeven:
 de administratie als waarnemingsmiddel;
 de administratie als communicatiemiddel;
 de administratie als middel ter beveiliging en controle.
De kandidaat kan de functies van budgetten benoemen en kent de kenmerken:
 vaste budgetten;
 proportioneel;
 variabele;
 gemengde.
De kandidaat kan de volgende budgetten berekenen en toepassen:
 inkoopkosten;
 voorraadkosten;
 productiekosten;
 verkoopkosten;
 personeelskosten;
 kapitaalsinvesteringsbudgetten;
 masterbudgetten.
De kandidaat kan de doelstelling van rekeningsstelsels uitleggen en de toepassing daarvan:
 de systematische indeling van rekeningstelsels in rubrieken en groepen;
 het gebruik van rekeningen in het bijzonder en in onderling verband.
De kandidaat heeft inzicht in de wijze waarop informatie wordt verzameld en vastgelegd ten
behoeve van de informatieverstrekking:
 administratie van inkopen, crediteuren en betalingen;
 administratie van verkopen (producten en/of diensten), debiteuren en ontvangsten;
 magazijnadministratie;
 salaris- en loonadministratie (personeelsbeheer, loonadministratie, loonbetalingen,
inhoudingen hierop);
 administratie van het productieproces;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
16








administratie van de duurzame productiemiddelen;
administratie van de liquide middelen;
administratie van kostensoorten;
administratie van relevante belastingen (geen belastinglatenties);
administratie van statiegelden;
administratie van emballage;
administratie van quasi goederen;
administratie van afbetalingsvorderingen en -verplichtingen:
- huurkoop,
- leasing.
De kandidaat kan informatie verstrekken door het samenstellen van overzichten, calculaties
en analyses ten behoeve van het beleid:
 analyseren van:
- budgetresultaten,
- efficiencyresultaten,
- bezettingsresultaten,
- prijs- en kortingsresultaten;
 opstellen van:
- standaardkostprijsberekeningen,
- verrekenprijzen,
- prijscalculaties;
 samenstellen van overzichten betreffende:
- vermogen,
- (kapitaal)resultaten,
- inkopen,
- verkopen,
- productie,
- kosten,
- liquiditeit (geen h.b.m.);
 het toepassen van kostencalculaties:
- integratie calculaties,
- differentiële calculaties.
2.
Inleiding Bedrijfseconomie
De kandidaat kan de plaats en het doel van de bedrijfseconomie omschrijven en kan de
volgende begrippen definiëren:
 Bedrijfstak;
 Bedrijfskolom;
 Integratie;
 Differentiatie;
 Specialisatie;
 Parallellisatie;
 Ondernemingsdoeleinden;
 Ondernemingsvormen.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
17
De kandidaat kan met de genoemde kostensoorten eenvoudige berekeningen maken
(gegevens zijn direct afleesbaar en hebben steeds betrekking op losstaande situaties per
onderwerp):
 kosten van grond- en hulpstoffen (inclusief kosten van afval, technische en economische
voorraad);
 optimalisering van de voorraadgrootte (geen formule van Camp);
 kosten van arbeid;
 kosten van grond;
 kosten van diensten van derden en belastingen;
 kosten van duurzame productiemiddelen (inclusief capaciteitsbepaling, economische
slijtage, afschrijvingsmethoden);
 kosten van vermogensaanwending;
 kosten van uitval;
 Activity Based Costing.
De kandidaat kan de kostenverbijzondering in eenvoudige situaties berekenen met betrekking
tot:
 normale en verwachte/werkelijke bedrijfsdrukte;
 deelcalculatie;
 equivalentiecijfermethode;
 opslagmethode;
 productiecentra-methode;
 gemeenschappelijke en samengevoegde kosten.
De kandidaat kan de betekenis van de volgende begrippen van kostenbudgettering aangeven:
 activity based budgetting;
 kostenbewaking van projecten.
De kandidaat heeft inzicht in de volgende methoden van kostenbudgettering:
 vast;
 variabel;
 flexibel;
 gemengd;
 bedrijfseconomische analyse van verschillen tussen voor- en nacalculatie;
 kostenbudgettering van projecten.
De kandidaat kan eenvoudige berekeningen uitvoeren betreffende de volgende integrale en
variabele kostencalculaties:
 direct costing;
 voorraadwaardering AC/DC;
 verschil in periode-resultaat AC/DC;
 eenvoudige break-even-analyse van productie- en handelsondernemingen;
 differentiële calculatie.
De kandidaat kan op basis van enkelvoudige interest de economische levensduur van duurzame productiemiddelen berekenen.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
18
De kandidaat heeft inzicht in de volgende aspecten van vermogensbehoefte:
 prognoses van de vermogensbehoefte;
 kasstromen.
De kandidaat kan het begrip IRR beschrijven.
De kandidaat kan de volgende investeringscalculaties berekenen:
 terugverdienperiode;
 GBR;
 Netto Contante Waarde;
 Liquiditeitsbegroting.
De kandidaat kan de volgende begrippen in relatie tot de vermogensmarkt beschrijven:
 vraag en aanbod van vermogen;
 directe en indirecte overdracht van vermogen.
De kandidaat heeft inzicht in de volgende aspecten met betrekking tot de financieringsstructuur:
 vormen van eigen vermogen;
 claims;
 vormen van vreemd vermogen;
 interne financiering;
 intensieve financiering;
 factoring.
De kandidaat heeft bij de beoordeling van de financiële structuur inzicht in:
 kengetallen van rentabiliteit;
 liquiditeit;
 solvabiliteit.
Met betrekking tot de financiële reorganisatie en herkapitalisatie heeft de kandidaat inzicht in:
 kapitaalverwatering;
 onderkapitalisatie;
 overkapitalisatie.
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven:
 collectief lifo;
 individueel lifo.
De kandidaat heeft met betrekking tot resultaat en vermogensbepaling inzicht in de volgende
aspecten:
 nominalisme en substantialisme (aanschaffingsprijzen: fifo);
 minimum waarderingsregel;
 ijzeren voorraadstelsel;
 vervangingswaardestelsel zonder normale voorraad en zonder inhaalafschrijvingen.
De kandidaat kan eenvoudige analyses van de jaarrekening uitvoeren betreffende:
 rentabiliteit en hefboomeffect;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
19











solvabiliteit;
current ratio;
quick ratio;
werkkapitaal;
weerstandsvermogen;
koers/winst- en koers/cashflow-verhouding;
omloopsnelheid van het vermogen;
bruto winstmarge;
omzetsnelheid en opslagduur van voorraden;
verstrekt en ontvangen leverancierskrediet;
kasstroomoverzicht: verdeling in operationele, investerings- en financieringsactiviteiten.
De kandidaat kan de wettelijke regeling met betrekking tot de jaarverslaggeving beschrijven
op de volgende punten:
 indeling rechtspersonen;
 indeling activa en passiva;
 opstelling winst- en verliesrekening;
 waarderingsgrondslagen;
 jaarverslag;
 publicatieplicht;
 verbale kennis van de begrippen:
dochter,
groep,
deelneming (meerderheid en minderheid) in het kader van de geconsolideerde
jaarrekening.
De kandidaat kan de volgende vormen van samenwerking tussen ondernemingen, fusie en
overname beschrijven:
 kartelvorming;
 jointventure;
 aandelenfusie;
 bedrijfsfusie;
 juridische fusie;
 waardebepaling bij fusie (intrinsieke en rentabiliteitswaarde, goodwill);
 beschermingsconstructies.
3.
Inleiding Statistiek
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven:
 beschrijvende statistiek;
 inductieve statistiek.
De kandidaat kan de verschillende fasen van het statistisch onderzoek herkennen en
benoemen.
De kandidaat kan gegevens in tabellen en grafieken verwerken en interpreteren op basis van:
 inrichten van frequentietabellen;
 continue-, discrete klasse-indeling;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
20



absolute, relatieve, cumulatieve frequenties;
grafieken, lijndiagram, staafdiagram, histogram, polygoon;
cumulatieve (relatieve) frequentieverdelingen.
De kandidaat kan de volgende karakteristieke grootheden berekenen:
 mediaan, modus;
 kwartielen, decielen en percentielen;
 rekenkundig gemiddelde;
 variatiebreedte;
 gemiddelde absolute afwijking t.o.v. het rekenkundig gemiddelde.
De kandidaat kan indexcijfers op de volgende wijzen interpreteren en berekenen:
 enkelvoudige (partiële) indexcijfers;
 samengestelde gewogen indexcijfers methode Laspeyres;
 basis verleggen van rijen indexcijfers;
 prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie;
 reëel, nominaal;
 productie-indexcijfers en indexcijfer van de arbeidsproductiviteit.
De kandidaat kan een tijddiagram (enkelvoudig, meervoudig) samenstellen en interpreteren.
De kandidaat heeft inzicht in de analyse van tijdreeksen.
De kandidaat kan t.a.v. tijdreeksen een trendbepaling uitvoeren m.b.v. het voortschrijdend
gemiddelde.
De kandidaat kan een additief en multiplicatief seizoenspatroon berekenen.
De kandidaat kan een prognose stellen aan de hand van tijdreeksen.
Met betrekking tot het onderwerp lineaire regressie kan de kandidaat een spreidingsdiagram
interpreteren en verklaren.
De kandidaat kan een regressielijn verklaren aan de hand van een vergelijking van 2 punten
uit een spreidingsdiagram.
De kandidaat kan de volgende bedrijfseconomische kengetallen grafisch uitleggen:
 kengetallen van omzetsnelheid;
 opslagduur;
 bezettingsgraad.
Ten aanzien van het onderwerp personeelsstatistiek kan de kandidaat de volgende begrippen
interpreteren en berekenen:
 verlooppercentage;
 verzuimpercentage m.b.v. standaardcijfers.
De kandidaat kan de volgende begrippen grafisch uitleggen en interpreteren uit grafieken:
 break-even analyse;
 20/80 regel;
 concentratiecurven;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
21

Z-grafiek.
De kandidaat kan het begrip productiestatistieken omschrijven.
De kandidaat kan de volgende begrippen interpreteren en berekenen:
 Marktonderzoek;
 initiële vraag;
 vervangingsvraag;
 gemiddelde leeftijd;
 gemiddelde levensduur;
 sterftekans.
4.
Inleiding Belastingrecht
Aangezien de kennisoverdracht het belangrijkste element vormt binnen het vak Inleiding
Belastingrecht, zullen studenten tijdens de examinering niet over een wetboek mogen
beschikken.
Algemene begrippen
De kandidaat kan de volgende begrippen definiëren:
 Kostprijsverhogende belasting;
 Omzetbelasting;
 Accijnzen;
 Belastingen van rechtsverkeer (alleen overdrachtsbelasting);
 Motorrijtuigenbelasting
 Belastingen op inkomen winst en vermogen (Inkomstenbelasting, loonbelasting,
dividendbelasting, vennootschapsbelasting en successierechten).
Algemene wet inzake rijksbelastingen
De kandidaat heeft kennis van de hoofdlijnen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Met betrekking tot de AWR kan de kandidaat de volgende begrippen omschrijven:
 de algemene bepalingen;
 aanslagbelastingen;
 aangiftebelastingen:
- navordering,
- naheffing.
De kandidaat kan aangeven wat het begrip vertegenwoordiging inhoudt onder de AWR.
De kandidaat kan de informatieverplichtingen uit de AWR benoemen.
Invorderingswet 1990
De kandidaat kan een omschrijving geven van de volgende begrippen:
 algemene bepalingen;
 invordering in eerste aanleg;
 dwanginvordering;
 bijzondere bepalingen;
 rente.
Algemene wet bestuursrecht
De kandidaat kan ten aanzien van de AWB de rechtsmiddelen beroep en bezwaar benoemen.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
22
De kandidaat kan de termijnen aangeven die in de AWB gehanteerd worden inzake beroep en
bezwaar.
Wet inkomstenbelasting 2001 (wet IB 01)
De kandidaat kan de volgende begrippen definiëren:
 inkomen;
 subjectieve belastingplicht;
 heffingsgrondslagen
- belastbaar inkomen uit werk en woning,
- belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang,
- belastbaar inkomen uit sparen en beleggen;
 verzamelinkomen.
De kandidaat kan de tarieven aangeven van het belastbaar inkomen uit werk en woning,
aanmerkelijk belang en sparen en beleggen.
De kandidaat kan de toerekening aangeven :
- tussen en binnen de belastbare inkomens;
- van de inkomensbestanddelen van een minderjarig kind;
- van de inkomensbestanddelen van de belastingplichtige en zijn partner.
De kandidaat kent de begrippen die gebruikt worden in het ‘boxensysteem’ van de wet IB
2001:
Box 1 werk en woning
Box 2 Aanmerkelijk belang
Box 3 Sparen en beleggen
De kandidaat kan aangeven wat de persoonsgebonden aftrek inhoudt.
De kandidaat kan de hoofdlijnen omschrijven van de belastingheffing van buitenlandse
belastingplichtigen.
De kandidaat kan de heffingskorting omschrijven en kan de wijze van heffing aangeven.
Wet op de loonbelasting 1964
De kandidaat kan de volgende begrippen definiëren:
 subjectieve belastingplicht;
 dienstbetrekking;
 inhoudingsplichtige.
De kandidaat kan het voorwerp van de belasting benoemen (het loonbegrip).
De kandidaat kan een omschrijving geven van:
- werknemersspaarregelingen;
- winstdelingsregelingen.
De kandidaat kan de vrijstellingen en aanspraken benoemen (hoofdregel, omkeerregel).
De kandidaat kan de aftrekbedragen benoemen:
- de algemene aftrek;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
23
-
de bijzondere aftrek;
de zeedagenaftrek.
De kandidaat kan de volgende begrippen beschrijven:
 belastbare som;
 tarief en tariefgroepen;
 afdracht via eindheffingen;
 loonbelastingverklaring;
 tabellen;
 vrije vergoedingen;
 vaste vergoedingen;
 vrije verstrekkingen.
De kandidaat kan de verplichtingen van de inhoudingsplichtige benoemen en kan de
identificatieplicht definiëren.
De kandidaat kan de verplichtingen van de werknemer aangeven.
De kandidaat kan de standaardloonheffingskorting beschrijven en de elementen noemen waar
deze uit is opgebouwd, te weten:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de alleenstaande ouderenkorting;
- de aanvullende ouderenkorting.
De kandidaat kan aangeven wat de ‘voorlopige teruggaaf van IB’ inhoudt.
Wet op de vennootschapsbelasting 1969
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven:
 subjectieve belastingplicht;
 objectieve belastingplicht;
 objectieve vrijstellingen.
De kandidaat kan aangeven wat onder bedrijfskosten verstaan wordt.
De kandidaat kan de winstberekening door middel van vermogensvergelijking omschrijven.
De kandidaat kan de onttrekkingen benoemen.
De kandidaat kan het begrip bedrijfsfusie omschrijven.
De kandidaat kan het begrip fiscale eenheid definiëren.
Wet op de dividendbelasting 1965
De kandidaat kan de samenhang aangeven van de dividendbelasting met de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting.
De kandidaat kan beschrijven wat de volgende begrippen binnen de wet op de dividendbelasting 1965 inhouden:
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
24



subjectieve belastingplicht;
voorwerp van belasting;
tarief.
De kandidaat kan de manier van heffen omschrijven.
Wet op de omzetbelasting 1968
De kandidaat kan de grondslag van de omzetbelasting beschrijven.
De kandidaat kan de belastbare feiten voor de omzetbelasting benoemen.
De kandidaat kan de plaats van leveringen en diensten definiëren.
De kandidaat kan de gevolgen voor de ondernemer inzake de omzetbelasting aangeven.
De kandidaat kan de maatstaf van heffing benoemen.
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven en/of benoemen:
 tarieven;
 vrijstellingen;
 verschuldigdheid, afdracht en manier van heffing;
 invoer als belastbaar feit;
 uitvoer van goederen;
 intracommunautaire transacties (leveringen en verwervingen);
 bijzondere regelingen: kleine ondernemers, winkeliers, landbouwers, handelaren,
gebruikte goederen, verleggingsregeling.
5.
Inleiding Bestuurlijke informatievoorziening
Informatievoorzieningproces
De kandidaat kan de doelstelling van een organisatie beschrijven. Hij kan aangeven wat
informatie is en duidelijk maken welke plaats informatie inneemt bij organisaties.
De kandidaat kan aangeven wat onder informatievoorziening en administratieve organisatie
verstaan wordt. Hij kan hierbij tevens de informatiebehoeften aangeven op de verschillende
beslissingsniveaus:
- Operationeel;
- Tactisch;
- Strategisch.
De kandidaat kan de functie van de controller beschrijven en tevens aangeven waar zijn werkzaamheden uit bestaan.
De kandidaat moet de volgende begrippen zowel actief als passief kunnen toepassen in
concrete situaties:
 Informatiesysteem;
 Informatiebehoeften;
 informatie en gegevens;
 kwaliteitsaspecten van een informatiesysteem:
- betrouwbaarheid,
- juistheid,
- volledigheid,
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
25
- tijdigheid,
- feed-forward waarde,
- feed-back waarde,
- relevantie,
- kosten-batendrempel,
- effectiviteit,
- efficiency;
 informatievoorziening;
 managementniveaus:
- operationeel,
- tactisch,
- strategisch.
(van de kandidaten worden niet meer dan twee kenmerken en twee verschillen verwacht)
Grondbeginselen administratieve organisatie
De kandidaat kan de administratie typeren als product en als proces. Hij kan het verschil
aangeven tussen de taken van de financiële administratie en de bedrijfsadministratie.
De kandidaat kan de functies en doelstellingen van de (afdeling) administratie aangeven
alsmede onderkennen in een specifieke situatie.
De kandidaat kan de geld- en goederenbeweging in hoofdlijnen aangeven in een organisatie.
De kandidaat heeft kennis van de volgende typologieën:
 handelsbedrijven;
 industriële bedrijven;
 dienstverlenende bedrijven.
De kandidaat kan de belangrijkste kenmerken noemen van iedere typologie en de essentiële
verschillen tussen de verschillende typologieën aangeven. Hij kan aangeven welke gevolgen
de typering van een organisatie heeft voor de bestuurlijke informatievoorziening.
(van de kandidaten worden niet meer dan twee kenmerken en twee verschillen verwacht)
Interne controle
 de kandidaat kan aangeven welke vormen van controle worden onderscheiden. Hij kan het
verschil aangeven tussen preventieve en repressieve controlemaatregelen.
 de kandidaat kan de verschillende controletechnische functies onderscheiden en van
iedere functie een voorbeeld noemen.
 de kandidaat kan de volgende controlebegrippen beschrijven en van ieder een voorbeeld
noemen:
- aanwezigheidscontrole;
- directe en indirecte controle;
- formele en materiële controle;
- positieve en negatieve controle;
- detail- en totaalcontrole;
- integrale en partiële controle;
- afloopcontrole en ontstaanscontrole.
 de kandidaat kan de directe gevolgen aangeven van de automatisering op het stelsel van
de interne controle met betrekking tot:
- de invoer;
- het programma;
- de gegevensverzameling;
- de gegevensverwerking;
- de uitvoer;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
26


- de organisatorische en fysieke beveiliging.
de kandidaat kan aangeven welke problemen uit het oogpunt van interne controle kleine
organisaties met zich meebrengen.
de kandidaat kan de volgende begrippen actief en passief hanteren in concrete situaties:
- functiescheiding:
- beschikken,
- bewaren,
- registreren,
- controleren;
- taakverdeling:
- verantwoordelijkheden,
- bevoegdheden;
- waardenkringloopproces:
- geld-,
- goederenbeweging;
- controlelijsten;
- controlemiddel;
- controle-object;
- controlerende functie;
- controleverbanden;
- geprogrammeerde controles;
- invoercontrole;
- Ist- en Sollpositie;
- risico-analyse;
- cijferbeoordeling;
- opgave van derden;
- saldocontrole;
- samenspanning;
- slepen;
- tegengesteld belang;
- voortellingen;
- voortgangscontrole.
Inkoopproces
Centraal staat de problematiek welke informatie noodzakelijk is voor een goede uitvoering
van de inkoop.
Een inkoopproces bestaat uit verschillende fasen, te weten het signaleren van de noodzaak tot
het inkopen van goederen, het aanvragen van een offerte, het beoordelen van een offerte, het
plaatsen van de bestelling, het ontvangen van de goederen, het registreren van de factuur, het
controleren van de factuur, het betaalbaarstellen van de factuur. Bij verschillende fasen
kunnen meer afdelingen betrokken zijn. De kandidaat moet vragen naar aanleiding van
concrete situaties beantwoorden, rekening houdend met de behoefte aan informatie op
operationeel niveau.
De kandidaat kan het (geautomatiseerd) inkoopproces in hoofdlijnen beschrijven (met behulp
van een stroomschema) en in een concrete situatie herkennen:
- bestelling;
- goederenontvangst;
- ontvangst;
- factuur;
- betaalbaarstelling;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
27
- retourzending.
De kandidaat kan aan de hand van een concrete situatie de hoofdlijnen van de administratieve
organisatie van een inkoopproces beschrijven.
De kandidaat kan de informatiebehoefte ten behoeve van het inkoopproces aangeven.
De kandidaat kan aangeven op welk moment en door wie het besluit tot inkoop van goederen
en diensten wordt genomen.
De kandidaat kan het verband leggen tussen de financiële feiten en de journaalposten die op
de inkoop betrekking hebben:
- bestelling;
- goederenontvangst;
- ontvangst factuur;
- betaalbaarstelling;
- retourzending.
De kandidaat kan de functie van de controlerende tussenrekeningen bij (voor)inkoop
aangeven.
De kandidaat kan minimaal vijf gegevens noemen welke zijn opgenomen in:
- een leveranciersbestand;
- een artikelbestand;
- een bestand lopende bestellingen;
- een crediteurenbestand;
- een contractenbestand.
De kandidaat kan de functie van de crediteurenadministratie en het belang van de interne
controle aangeven.
De kandidaat kan het belang van Electronic Data Interchange (EDI) bij het inkoopproces
aangeven.
De kandidaat kan de voordelen van Just-in-time (JIT) in een concrete situatie herkennen en de
relatie leggen met EDI.
De kandidaat kan naast eerder genoemde begrippen ook de volgende begrippen actief en
passief hanteren in een concrete situatie:
- afroepcontract;
- afstemregister;
- batchverwerking;
- bestelgrootte;
- bestelniveau (minimum);
- directe toegang;
- inkoopbegroting;
- inkoopcontract;
- inkoopfunctie;
- inkoopprocedure;
- real-time-verwerking;
- voorraadbeheer;
- voorraadniveau.
Opslagproces
Centraal staat de problematiek, welke informatie noodzakelijk is voor de organisatie van de
beheersing van de voorraden.
Het opslagproces vangt aan met de ontvangst van de goederen. Daarna worden de goederen
gecontroleerd en op een bepaalde plaats opgeslagen en vervolgens na enige tijd afgegeven
voor productie of voor aflevering aan derden.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
28
Bij verschillende fasen kunnen meer afdelingen betrokken zijn. Hierbij spelen met name een
rol de afdeling inkoop, de afdeling productie en de afdeling verkoop. De kandidaat moet
vragen naar aanleiding van concrete situaties beantwoorden, rekening houdend met de
behoefte aan informatie op operationeel niveau.
De kandidaat kan aan de hand van een concrete situatie de hoofdlijnen van het opslagproces
beschrijven en in een concrete situatie herkennen, eventueel met behulp van een stroomschema.
De kandidaat kan aan de hand van een concrete situatie de hoofdlijnen van de administratieve
organisatie van het opslagproces beschrijven.
De kandidaat kan de functie van de magazijnadministratie en het belang van de interne
controle aangeven.
De kandidaat kan de informatiebehoefte van het opslagproces aangeven.
De kandidaat kan het verband leggen tussen financiële feiten en de journaalposten die op de
opslag betrekking hebben:
- bestelling;
- goederenontvangst;
- ontvangst factuur;
- betaalbaarstelling;
- retourzending.
De kandidaat kan minimaal vijf gegevens noemen welke zijn opgenomen in een bestand
lopende verkopen (back-orders).
De kandidaat kan de functie en de taak van de magazijnmeester aangeven.
De kandidaat kan de functie van de kantoorvoorraadadministratie aangeven.
De kandidaat kan verschillende vormen van voorraadregistratie aangeven:
- registratie per soort van artikel;
- exemplaar;
- partij;
- per groep van artikelen.
Hij kan hierbij de volgende begrippen gebruiken:
- open en gesloten magazijn;
- permanence;
- protocol van vernietiging;
- retrogrademethode.
De kandidaat kan twee verschillen noemen tussen de voorraadregistratie van handelsgoederen
en de voorraadregistratie van materiële vaste activa.
De kandidaat kan actief en passief de volgende begrippen in een concrete situatie hanteren:
- keuren van goederen;
- artikelgroep;
- artikelsoort;
- barcode;
- bufferfunctie;
- doelmatige inrichting magazijn;
- economische voorraad;
- technische voorraad;
- integrale inventarisatie en partieel roulerende inventarisatie;
- inventarisatielijst;
- locatie;
- magazijnvoorraadadministratie;
- offerte;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
29
-
open magazijn;
simultane opname;
stellingkaart;
voorraadbeheer.
Verkoopproces
Centraal staat de problematiek, welke informatie noodzakelijk is voor de organisatie van het
verkoopproces.
Een verkoopproces bestaat uit verschillende fasen te weten het opstellen van de offerte, de
ontvangst van de order, het accepteren van de order, het factureren, het afgeven dan wel
verzenden van de goederen, het registreren van de vorderingen, het bewaken van de
vorderingen op debiteuren.
Bij de verschillende fasen kunnen ook andere afdelingen van de organisatie betrokken zijn.
De kandidaat moet vragen naar aanleiding van concrete situaties beantwoorden, rekening
houdend met de behoefte aan informatie op operationeel niveau.
De kandidaat kan het verkoopproces in hoofdlijnen beschrijven en in een concrete situatie
herkennen, eventueel met behulp van een stroomschema.
De kandidaat kan aan de hand van een concrete situatie de hoofdlijnen van de administratieve
organisatie van een verkoopproces beschrijven.
De kandidaat kan de informatiebehoefte ten behoeve van het verkoopproces aangeven.
De kandidaat kan het verband leggen tussen de financiële feiten die betrekking hebben op de
voorraad en de journaalposten:
- verkooporder;
- goederenverzending;
- verzending factuur;
- ontvangst betaling;
- retourontvangst.
De kandidaat kan minimaal vijf gegevens noemen welke zijn opgenomen in een bestand
debiteuren.
De kandidaat kan de functie van de debiteurenadministratie en het belang van de interne
controle aangeven.
De kandidaat kan aangeven welke vormen van debiteurenadministratie er mogelijk zijn. Hij
kan ook aangeven welke informatie wordt opgeleverd ten behoeve van het debiteurenbeheer
en de verkoopfunctie.
De kandidaat kan aangeven welke vormen van facturering er zijn.
De kandidaat kan actief en passief de volgende begrippen in een concrete situatie hanteren:
- automatische incasso;
- back-order;
- betalingsverschil;
- cyclische facturering;
- incassopolitiek;
- klachtenregistratie;
- kredietcontrole;
- kredietwaardig;
- aanmanen;
- maximumbedrag krediet;
- nafacturering;
- oninbaarheid;
- periodieke facturering;
- rekeningloze debiteurenadministratie;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
30
-
verkoopcontracten;
standaardorderformulier;
standenregister;
tussenfacturering;
verkoopinformatiesysteem;
voorfacturering;
volledigheid opbrengstenverantwoording.
Productieproces
Centraal staat de problematiek, welke informatie noodzakelijk is voor een goede uitvoering
van het productieproces.
Het productieproces behoort tot de primaire processen in een onderneming. Bij een productieproces worden de volgende fasen onderscheiden: productieplanning, werkvoorbereiding, de
uitvoering, de voortgangscontrole en de kwaliteits- en efficiencybewaking.
De kandidaat moet in staat zijn het verband te leggen tussen de onderscheiden fasen van het
productieproces.
De concrete situaties welke aan de kandidaat worden voorgelegd, hebben betrekking op de
hoofdvormen van het productieproces, te weten (serie-) massaproductie versus (serie-)
stukproductie en enkelvoudige en samengestelde productie.
In de concrete situaties dient de kandidaat aan te kunnen geven welke informatie hij nodig
heeft voor de beheersing van het productieproces.
De kandidaat kan het productieproces in hoofdlijnen beschrijven (eventueel met behulp van
een stroomschema) en in een concrete situatie herkennen:
- planning;
- werkvoorbereiding;
- uitvoering;
- voortgangscontrole;
- kwaliteits- en efficiencybewaking.
De kandidaat kan aan de hand van een concrete situatie de hoofdlijnen van de administratieve
organisatie van een productieproces beschrijven.
De kandidaat kan aangeven welke informatie nodig is voor:
- de productieplanning;
- de voorcalculatie;
- de voortgangscontrole;
- de nacalculatie.
De kandidaat kan het doel van een productiebegroting aangeven.
De kandidaat kan de taken van het bedrijfsbureau aangeven.
De kandidaat kan het verband leggen tussen registratie van de financiële feiten en de voor- en
nacalculatie.
De kandidaat kan vijf elementen noemen die opgenomen moeten worden in een database ten
behoeve van het productieproces ten aanzien van de planning, de voorcalculatie en de nacalculatie.
De kandidaat kan vijf elementen noemen die opgenomen moeten worden in een database van
duurzame productiemiddelen.
De kandidaat kan de verschillen aangeven tussen stukproductie en massaproductie en hij kan
deze in een concrete situatie herkennen.
De kandidaat kan de verschillen aangeven tussen enkelvoudige en samengestelde producten
en hij kan deze in een concrete situatie herkennen.
De kandidaat kan de volgende begrippen actief en passief toepassen in concrete situaties:
- kwaliteitscontrole;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
31
-
op bestelling produceren;
op voorraad produceren;
order;
ordergewijze calculatie;
orderrecord;
productierecord;
productrecord;
retrogrademethode;
stuklijst;
voortgangsbewaking.
Personeelsvoorzieningsproces
Het personeelsvoorzieningproces bestaat uit het beheren, onderhouden en ontwikkelen van het
aanwezige personeelsbestand.
Van belang voor de kandidaat is, dat hij de noodzakelijke informatie kan aangeven welke
nodig is voor het uitvoeren van het geformuleerde personeelsbeleid. De volgende facetten zijn
dan ook van belang: arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen, werkomstandigheden,
personeelsplan en loopbaanplan, scholing en training, werving en selectie, ontslag.
De kandidaat kan het personeelsvoorzieningproces in hoofdlijnen beschrijven en in een
concrete situatie herkennen.
De kandidaat kan de functie van de personeelsadministratie aangeven.
De kandidaat kan de functie van de personeelsafdeling aangeven.
De kandidaat kan aangeven welke personeelsgegevens in een personeelsbestand opgeslagen
moeten worden.
De kandidaat kan de verhouding tussen de personeelsafdeling en de loonadministratie
aangeven.
De kandidaat kan aangeven welke informatie nodig is voor de berekening van de loonkosten.
De kandidaat moet de volgende begrippen actief en passief beheersen in concrete situaties:
- aanwezigheidscontrole;
- Arbeidsomstandighedenwet;
- individuele en collectieve arbeidsovereenkomst;
- flexibilisering;
- loonberekening;
- loopbaanbeleid;
- personeel met vast dienstverband en op uitzendbasis;
- personeelsadministratie;
- personeelsafdeling;
- personeelskaart;
- presentielijst;
- privacybescherming, sociaal jaarverslag;
- sollicitatieformulier;
- standenregister;
- tijdregistratie;
- variabele werktijden;
- werkklimaat;
- Wet Terugdringing Ziekteverzuim.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
32
Financieel proces
Het financiële proces omvat alle activiteiten en beslissingen met betrekking tot het
management van de liquide middelen. De werkzaamheden omvatten in de regel uitvoerende
werkzaamheden, zodat de registratie van de financiële zaken centraal staat.
De administratieve organisatie richt zich binnen het kader van het examenprogramma op de
procedures en op het beheer van de liquide middelen.
De kandidaat kan het financieel proces in hoofdlijnen beschrijven en in een concrete situatie
herkennen.
De kandidaat kan de informatiebehoefte aangeven met betrekking tot het financiële proces.
De kandidaat kan het verschil tussen de beschikkende functie en de bewarende functie bij het
financiële proces aangeven.
De kandidaat kan de taak van de afdeling Financiën aangeven.
De kandidaat kan de functie van de treasurer aangeven en tevens aangeven waar zijn werkzaamheden uit bestaan.
De kandidaat kan de functie van de resultatenbegroting en de liquiditeitsbegroting aangeven.
De kandidaat kan aangeven welke risico’s het geldmiddelenbeheer met zich meebrengt.
De kandidaat kan aangeven welke organisatorische maatregelen genomen moeten worden ter
beperking van de risico’s van het geldmiddelenbeheer.
De kandidaat kan de functie van de kassier aangeven.
De kandidaat kan de functie van het kasregister aangeven.
De kandidaat kan aangeven op welke wijze een vreemde valuta-administratie wordt bijgehouden.
De kandidaat kan aangeven welke controletechnische functiescheiding nodig is bij het voeren
van een bankadministratie.
De kandidaat kan de recente ontwikkelingen met betrekking tot het giraal betalingsverkeer
aangeven:
- elektronisch bankieren;
- creditcards;
- chipcard;
- Interpay.
De kandidaat kan aangeven op welke wijze elektronisch bankieren gevolgen heeft voor de
interne controle.
6.
Practicum Bedrijfsadministratieve software
De kandidaat heeft algemene vaardigheid in de omgang met de combinatie van PC (inclusief
randapparatuur) en boekhoudprogramma.
De kandidaat kan de tot de computerboekhouding behorende stambestanden onderhouden
door toevoeging, wijziging of laten vervallen van grootboekrekeningen, debiteuren en
crediteuren.
Bijkomende werkzaamheden hierbij zijn:
 vaststellen van de benodigde detailgegevens;
 toewijzen van de van toepassing zijnde, voor rapportagedoeleinden bestemde,
verdichtingsgroepen (indien van toepassing).
De kandidaat kan volledige of op een selectie gebaseerde overzichten uit de stambestanden
afdrukken.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
33
De kandidaat kan facturen en creditnota’s vastleggen en verwerken via het inkoopboek,
betreffende de inkoop van goederen en/of diensten (inclusief kostennota’s) in grootboek- en
crediteurenadministratie.
Bijkomende werkzaamheden zijn:
 bepalen van de bijbehorende (sub)grootboekrekeningen;
 verwerken van kortingen, emballage en verzendkosten;
 verwerken van de BTW-component;
 afdrukken van de bijbehorende controle- en verwerkingsverslagen.
De kandidaat kan facturen en creditnota’s vastleggen en verwerken via het verkoopboek,
betreffende de verkoop van goederen en/of diensten in grootboek- en debiteurenadministratie.
Bijkomende werkzaamheden zijn:
 bepalen van de bijbehorende (sub)grootboekrekeningen;
 verwerken van kortingen, emballage en verzendkosten;
 verwerken van de BTW-component;
 afdrukken van de bijbehorende controle- en verwerkingsverslagen.
De kandidaat kan bankafschriften in grootboek-, debiteuren- en crediteurenadministratie
vastleggen en verwerken.
De volgende posten kunnen hierbij aan de orde komen:
 (deel)betalingen van debiteuren en aan crediteuren met eventuele betalingsverschillen;
 diverse betalingen:
- fiscale afdrachten,
- privé-opnamen,
- energienota’s,
- incasso’s,
- renten,
- verzekeringspremies,
- lonen/salarissen,
- kasgeldopname,
- kosten bankrekening;
 diverse ontvangsten:
- restituties,
- schade-uitkeringen,
- privéstortingen,
- renten,
- kasgeldstortingen.
 afdrukken van de bijbehorende controle- en verwerkingsverslagen;
De kandidaat kan kasmutaties vastleggen en verwerken en kan bijbehorende controle- en
verwerkingsverslagen afdrukken.
De te verwerken transacties betreffen:
 betalingen van kleine kosten (inclusief eventuele BTW-componenten);
 privé-opnames en stortingen;
 ontvangsten/betalingen betreffende debiteuren- en crediteurenfacturen;
 contante aankopen en verkopen;
 kasverschillen;
 loon-/salarisbetalingen.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
34
De kandidaat kan memoriaalboekingen vastleggen en verwerken en kan bijbehorende
controle- en verwerkingsverslagen afdrukken.
De te verwerken transacties betreffen:
 loon-/salarisafrekeningen;
 afschrijvingen en reserveringen;
 correctieboekingen;
 verrekening van vooruit ontvangen/betaalde bedragen;
 financiële gevolgen van voorraadverschillen.
De kandidaat kan zorgdragen voor de informatievoorziening uit de financiële administratie.
Het afdrukken van een selectie uit de volgende overzichten:
 grootboekrekeningkaarten;
 mutatie-overzichten;
 saldilijsten debiteuren en crediteuren;
 openstaande posten debiteuren en crediteuren;
 ouderdomsanalyse debiteuren en crediteuren.
De kandidaat kan overzichten afdrukken bij de periode-afsluiting en eindejaarsverwerking:
 proef-/saldibalans;
 eindbalans;
 winst- en verliesrekening.
7.
Practicum toegepaste informatietechnologie
Netwerkinformatiediensten
De kandidaat begrijpt de principes van datacommunicatie en de rol die deze speelt in moderne
informatiesystemen.
De kandidaat kan:
 uitleggen waarom e-mail nuttig is;
 benoemen wat nodig is om e-mail vanaf een pc/mac te gebruiken;
 benoemen wat nodig is om een machine aan te sluiten op een communicatienetwerk.
De kandidaat begrijpt:
 wat het internet is en in welk opzicht het bruikbaar is;
 wat de functie is van het telefoonsysteem in de automatisering en weet hoe hierop een
aansluiting te realiseren;
 het principe van het werken in werkgroepen ondersteund door computers;
 het idee van een Local Area Network (LAN) en een Wide Area Network (WAN).
Tekstverwerken
De kandidaat kan:
 een tekstverwerkingspaket initialiseren en de software laden;
 een bestaand document openen en tekst invoeren, invoegen, verwijderen;
 een nieuw document creëren en tekst invoeren, invoegen;
 een document op diskette of op harde schijf bewaren;
 de beschikbare functies in een standaard tekstverwerking systeem gebruiken; tekst binnen
een document verplaatsen, kopiëren binnen een document, woorden vervangen;
 het uiterlijk van de tekst veranderen; cursief, vet, centreren, onderstrepen, lettertypes,
regelafstand, tekstuitlijning;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
35















een programma voor spellingscontrole gebruiken en daar waar nodig veranderingen in de
tekst aanbrengen;
een document afdrukken;
een kop- en voetregel creëren;
de paginering van een document veranderen;
pagineren gebruiken;
help-functies gebruiken;
tekst laten inspringen;
mailinglijsten samenvoegen met een document;
tabellen en grafieken importeren;
een tabel binnen een document maken;
tabs gebruiken en instellen;
documenten opmaken in een passende zakelijke stijl;
woorden afbreken aan het eind van de regel;
sjablonen (templates) gebruiken;
software gebruiken die tekstverwerken integreert met software voor een spread-sheet, een
database of een grafische toepassing.
Spreadsheets
De kandidaat kan:
 een spreadsheetbestand openen, mutaties aanbrengen, rijen toevoegen en nieuwe waarden
berekenen;
 een spreadsheet creëren en gegevens invoeren; getallen, tekst, formules;
 cellen opmaken, bijvoorbeeld grootte, decimalen, valuta enz.;
 de kolombreedte aanpassen en kolommen en rijen opmaken;
 een spreadsheet sorteren;
 de basisfuncties van een spreadsheet gebruiken; optellen, gemiddelden berekenen;
 een spreadsheet bewaren en printen;
 een voet- en kopregel creëren;
 helpfuncties gebruiken.
De kandidaat:
 begrijpt absolute en relatieve celverwijzingen in formules en kan deze toepassen;
 kan verschillende soorten grafische voorstellingen en grafieken maken bij de spreadsheetcijfers om de gegevens te analyseren;
 kan grafieken van diskette of harde schijf halen;
 kan grafieken met titels en labels printen;
 kan informatie uitwisselen tussen spreadsheets;
 software gebruiken die een spreadsheet integreert met software voor een tekstverwerker,
een database of een grafische voorstelling.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
36
Hoofdfase
1.
Marketing en Organisatie
Organisatie
Organisaties als maatschappelijk verschijnsel en als object van wetenschappelijke studie
De kandidaat kan de verschillende verschijningsvormen van organisaties benoemen
(typologie van organisaties).
De kandidaat heeft inzicht in de verschijningsvormen en de betekenis van management en
organisatie in verschillende soorten organisaties.
De kandidaat kan verbanden leggen tussen een bepaalde verschijningsvorm van een
organisatie en de daarbij passende organisatiecultuur:
 Cultuurtypologie:
- Rolcultuur,
- Persoonscultuur,
- Taakcultuur,
- Machtscultuur;
 soorten organisaties:
- groot,
- klein,
- profit,
- non-profit.
De kandidaat kan de kenmerken en betekenis van (rationele en niet-rationele) besluitvorming
in verschillende organisaties en besluitvormingssituaties interpreteren.
De kandidaat kan de uitgangspunten van de belangrijkste denkscholen in de organisatiewetenschap benoemen:
 Klassieke benadering (Taylor, Fayol en Weber);
 Human Relations benadering;
 Systeembenadering;
 Contingentiebenadering.
Strategie en beleid
De kandidaat kan de verschillende fasen van een strategisch besluit beschrijven.
De kandidaat kan de doelstellingmix van een organisatie analyseren:
 financiële doelen;
 sociale doelen;
 maatschappelijke doelen;
 bestuurlijke doelen;
 interne en externe belanghebbenden.
De kandidaat kan de omgeving van organisaties (aan de hand van een casus) analyseren en
beschrijven.
De kandidaat kan de verschillende wijzen van strategieformulering relateren aan de
kenmerken van de organisatie.
De kandidaat kan op basis van een casus de relatie leggen tussen de strategie en de subdoelstellingen van verschillende organisatiefuncties c.q. afdelingen.
De kandidaat kan een relatie leggen tussen strategie- en beleidsformulering en de daarbij
noodzakelijke informatievoorziening en verstrekking.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
37
De kandidaat kan analyseren aan de hand van een casus welke overwegingen al dan niet
kunnen leiden tot uitbesteding van activiteiten.
Vormgeving van de organisatiestructuur
De kandidaat kan de factoren beschrijven die een rol spelen bij taak- en functieontwerp.
De kandidaat kan de verschillende soorten van horizontale taakverdeling beschrijven:
 horizontale samenwerking naar:
- gelijksoortigheid (F-indeling),
- samenhang (P-, G-, M-indeling).
De kandidaat kan aan de hand van een casus analyseren welke voor- en nadelen zijn
verbonden aan een bepaalde keuze met betrekking tot de horizontale taakverdeling.
De kandidaat kan de kenmerken en de voor- en nadelen van verschillende organisatiestelsels
beschrijven:
 lijnorganisatie;
 lijn- en staforganisatie;
 lijn- en staforganistie met functionele relaties;
 project- en matrixorganisatie;
 extentestructuur.
De kandidaat kan aan de hand van informatie in een casus een organisatieschema tekenen
volgens algemeen aanvaarde richtlijnen, dan wel een organisatieschema interpreteren.
De kandidaat kan de onderdelen, voor- en nadelen van het delegatieproces benoemen.
De kandidaat kan (al dan niet aan de hand van een casus) eisen formuleren ten behoeve van
een juiste manier van delegeren in een organisatie.
De kandidaat kan aangeven welke relatie bestaat tussen een bepaald organisatieontwerp en het
daarvoor noodzakelijke informatiesysteem.
Leidinggeven aan en motivatie van medewerkers
De kandidaat kan de onderdelen van de bestuurscyclus beschrijven en plaatsen in onderlinge
samenhang.
De kandidaat kan de verschillende stijlen van leidinggeven beschrijven:
 autoritair;
 consultatief;
 participatief;
 democratisch;
 management by:
- direction,
- objectives,
- exception,
- delegation,
- walking around.
De kandidaat kan aan de hand van een casus relaties leggen tussen de stijl van leidinggeven
en de soort organisatie, afdeling dan wel situatie.
De kandidaat kan enkele motivatietheorieën beschrijven:
 McGregor;
 Maslow;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
38
 Blake en Mouton;
 Herzberg;
 Reddin.
De kandidaat kan de relatie tussen motivatie en beloningssystemen analyseren:
 Loonstelsels:
- tijd- en stukloon,
- premieloonstelsel,
- merit rating.
De kandidaat kan de relatie leggen tussen motivatietheorieën enerzijds en stijlen van
leidinggeven en organisatiestructuur anderzijds.
Planning en procesbeheersing
De kandidaat kan de betekenis van planning benoemen in het kader van de bestuurscyclus van
een organisatie.
De kandidaat kan de kenmerken benoemen van planning op verschillende niveaus in een
organisatie:
 strategische planning;
 organisatorische (tactische) planning;
 operationele planning.
De kandidaat kan aan de hand van een casus analyseren hoe een passend planningssysteem
kan worden opgezet.
De kandidaat kan aan de hand van informatie uit een casus de planningsactiviteiten
visualiseren:
 planbord;
 netwerkplan.
De kandidaat kan een verband leggen tussen planning en budgettering enerzijds en de opbouw
van de organisatiestructuur van een organisatie anderzijds.
De kandidaat kan aan de hand van een casus aangeven welke maatregelen het management
kan nemen bij (dreigende) afwijkingen van de planning.
De kandidaat kan de betekenis aangeven van informatie in het kader van de procesbeheersing.
Kwaliteitsmanagement
De kandidaat kan de kenmerken, voor- en nadelen benoemen van modern kwaliteitsmanagement:
 MANS;
 IKZ;
 ISO;
 Certificering.
De kandidaat kan verbanden leggen tussen kenmerken van kwaliteitsmanagement en de
kenmerken van organisaties dan wel afdelingen.
De kandidaat kan de betekenis van enkele technieken op het terrein van kwaliteitsmanagement analyseren:
 pareto-analyse;
 visgraatdiagram.
Organisatie in verandering
De kandidaat kan de kenmerken van enkele veranderings- en groeitheorieën benoemen:
 Lewin;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
39
 Greiner;
 Lievegoed.
De kandidaat kan aan de hand van een casus beargumenteren in welke groeifase een bepaalde
organisatie of afdeling zich bevindt.
De kandidaat kan aan de hand van een casus een plan ontwikkelen tot verandering van de
organisatiestructuur.
De kandidaat kan de kenmerken en voor- en nadelen benoemen van verschillende rollen van
externe organisatieadviseurs:
 arts-patiënt model;
 procesmodel;
 leermodel.
De kandidaat kan aan de hand van een casus het verband leggen tussen de kenmerken van een
organisatie en de gewenste adviesrol van de externe adviseur.
Marketing
Het examenprogramma Marketing is gestructureerd naar thema's. Deze thema's zijn ontleend
aan de managementbenadering die veelvuldig in de marketingliteratuur wordt gebruikt en gezien het voorgaande - bij uitstek relevant is voor de SPD-er.
Marketingmanagement heeft betrekking op de analyse, planning, uitvoering en controle van
programma's/plannen gericht op ruilprocessen en -relaties met klanten en/of doelmarkten ter
realisering van de ondernemingsdoelen.
Het examenprogramma Marketing bestaat uit de volgende thema's:
1. Marketing
Begrip- en plaatsbepaling: de SPD-er moet het begrip marketing vanuit verschillende
gezichtspunten kunnen omschrijven, herkennen en invullen. Tevens moet hij of zij kennis en
inzicht hebben van en in de strategische context van marketing in een organisatie.
2. Marketinganalyse
Een analyse van organisatie en omgeving (afnemers, concurrenten, distribuanten) uitmondend
in een bepaling van sterkten, zwakten, kansen, bedreigingen en issues (SWOTI) vormt de
basis voor verdere beleidsvorming en -voering. De SPD-er moet de belangrijkste actoren en
factoren van een marketinganalyse kennen en begrijpen. Ondersteunend aan of lid van het
managementteam betekent, dat de SPD-er meedenkt en beoordeelt in de probleemanalyse
rond commerciële vraagstukken. Wat betreft informatievoorziening is het niet ondenkbaar dat
de SPD-er fungeert als een spin in het informatieweb.
3. Marketingplanning (strategieën en uitwerking)
Na een gedegen analyse en gegeven de strategische kaders moeten "neue Kombinationen"
worden gevormd. De SPD-er moet in staat zijn (strategische) marketingplannen te kunnen
lezen en begrijpen. In de uitwerking van strategieën naar allerlei marketingmixinstrumenten
zijn de financieel-economische competenties van een SPD-er van grote waarde om te
evalueren of de verhouding middelen en resultaten realistisch en haalbaar is.
4. Marketinguitvoering en -controle
Plannen moeten worden uitgevoerd, geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd. Dit vraagt kennis
van en inzicht in budgetten, organisatorische gevolgen van plannen, prestatiemeting van
marketing-inspanningen en dergelijke. In deze fase ligt de start van een nieuwe
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
40
planningcyclus. Hoe effectief en efficiënt was het gevoerde beleid? De gegevens voor de
beantwoording van deze vraag liggen mede op het gebied van de SPD-er.
Deze vier thema's zijn vervolgens uit te werken naar een pakket van exameneisen:
Begrip- en plaatsbepaling
De kandidaat heeft kennis van en inzicht in marketing als functiegebied, als managementfilosofie en als verzameling activiteiten.
De kandidaat kan marketingmanagement omschrijven.
De kandidaat kan het marketingplanningsproces beschrijven dat uitmondt in een marketingplan.
De kandidaat kan de rol van marketing beschrijven in de relatie tot strategische beleidsvorming in een organisatie.
De kandidaat heeft kennis en inzicht in strategische markt- en marketingbeslissingen.
De kandidaat kan de volgende begrippen beschrijven, herkennen en interpreteren: missie,
product-markt-technologie-combinatie, portfolio-analyse, groeistrategieën van Ansoff en
generieke strategieën van Porter.
Marketinganalyse
Informatie en onderzoek
De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de rol van informatie en informatiesystemen bij
besluitvorming rond marketingvraagstukken.
De kandidaat kan het belang van marketingonderzoek beschrijven.
De kandidaat kan het marketingonderzoeksproces beschrijven en herkennen.
De kandidaat moet de volgende begrippen kunnen beschrijven en herkennen: kwalitatief
versus kwantitatief onderzoek, steekproef, ondervragingsmethoden, experiment, observatie,
omnibus- en panelonderzoek.
Markt- en vraagbegrippen
De kandidaat kan de begrippen markt en vraag beschrijven, herkennen en berekenen.
De kandidaat kan invulling geven aan de begrippen initiële vraag, vervangingsvraag,
additionele vraag, uitbreidingsvraag, primaire en secundaire vraag, oorspronkelijke en
afgeleide vraag, eerste en herhalingsaankopen, bezitsgraad en penetratiegraad.
De kandidaat kan de begrippen marktaandeel, marktpotentieel, verwachte en effectieve vraag
beschrijven en berekenen.
De kandidaat kan de kenmerken van consumentenmarkten, industriële markten en
intermediaire markten beschrijven en herkennen.
Afnemersgedrag
De kandidaat kan het belang van afnemersgedrag en het inzicht erin voor besluitvorming op
marketinggebied aangeven.
De kandidaat kan het consumentengedrag beschrijven, herkennen en interpreteren naar
besluitvorming.
De kandidaat kan invulling geven aan de volgende begrippen: koopbeslissingsproces, koopsituatie, referentiegroep, behoefte, perceptie, leren, attitude, adoptie en diffusie.
De kandidaat kan invulling geven aan de verschillende rollen in het consumentengedrag.
De kandidaat kan het gedrag van industriële kopers beschrijven, herkennen en interpreteren
naar besluitvorming.
De kandidaat kan invulling geven aan de volgende begrippen: inkoopmanagement, DMU,
industriële koopproces, koopsituatie, relatiemanagement.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
41
Distributie-omgeving
De kandidaat kan de invloed van de distributie op het marketingbeleid van een bedrijf
beschrijven, herkennen en interpreteren.
De kandidaat kan de rol en functies van distributie beschrijven en herkennen.
De kandidaat kan invulling geven aan de volgende begrippen: winkelformule, category
management, direct product profitability en just-in-time-filosofie.
Concurrentie-omgeving
De kandidaat kan het belang van concurrentie en het inzicht erin voor besluitvorming op
marketinggebied aangeven.
De kandidaat kan de vier concurrentievormen (behoefte, generiek, producttype en merkconcurrentie) beschrijven, herkennen en interpreteren.
De kandidaat kan invulling geven aan bedrijfstakanalyse.
De kandidaat is in staat een eenvoudige concurrentie-analyse uit te voeren.
SWOT-bepaling
De kandidaat kan het begrip SWOT-bepaling beschrijven.
De kandidaat kan op basis van een organisatie- en omgevingsanalyse een SWOT bepalen.
De kandidaat kan op basis van de SWOT de belangrijkste aandachtgebieden voor beleid
bepalen.
Marketingplanning
De kandidaat kan het onderscheid aangeven tussen strategische en operationele marketingbeslissingen.
Marketingstrategie
De kandidaat kan het proces van marktsegmentatie, doelmarktbepaling en positionering
beschrijven, herkennen en vertalen naar een marktsituatie.
De kandidaat kan de voorwaarden voor effectieve segmentatie benoemen.
De kandidaat kan een eenvoudige segmentatie van een consumenten of industriële markt
uitvoeren.
De kandidaat kan de drie marktbewerkingstrategieën (gedifferentieerde, ongedifferentieerde
en geconcentreerde marketing) benoemen en herkennen.
De kandidaat kan invulling geven aan het begrip positionering: inhoud van begrip, positionering-grafiek, positioneringbasis en relatie tot merkbeleid.
De kandidaat kan inhoud en belang van relatiemanagement beschrijven en aangeven mede in
het perspectief van ICT-ontwikkelingen (databasemanagement, electronic commerce).
De kandidaat kan inhoud en belang van ontwikkeling van nieuwe producten beschrijven en
aangeven.
De kandidaat kan de fasen van de productlevenscyclus beschrijven en de strategische
gevolgen voor de marketing benoemen.
Productbeleid
De kandidaat kan het onderscheid tussen goederen en diensten beschrijven en herkennen.
De kandidaat kan het product naar vijf niveaus (core benefits, generiek product, vereist
(expected) product, verrijkt (augmented) product, potentieel product) beschrijven en
benoemen.
De kandidaat kan de indeling naar convenience, shopping en specialty product beschrijven,
benoemen en herkennen.
De kandidaat kan een assortiment typeren naar de dimensies breedte, diepte en consistentie.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
42
De kandidaat kan de verschijnselen kannibalisatie, trading up en trading down beschrijven.
De kandidaat kan invulling geven aan het merkbeleid: A-, B-, C-, en D-merken, line
extension, brand extension, paraplumerk, individueel merk, wel/niet voeren van merknaam en
wel/niet produceren van D-merken.
De kandidaat kan invulling geven aan servicebeleid.
Prijsbeleid
De kandidaat kan de factoren beschrijven die van belang zijn voor de bepaling van de prijs.
De kandidaat kan de drie benaderingen ten aanzien van prijszetting (kosten, concurrentie en
vraag) benoemen, herkennen en toepassen in bepaalde situaties.
De kandidaat kan de keuze voor prijsconcurrentie en non-price-competition en de gevolgen
hiervan beschrijven en herkennen.
De kandidaat kan de strategieën afromen en penetreren beschrijven, herkennen en vertalen
naar een marktsituatie.
De kandidaat kan de rol van marges en kortingen in het prijsbeleid beschrijven.
De kandidaat kan de volgende begrippen beschrijven en herkennen: prijsdiscriminatie, prijsdifferentiatie, psychologische prijsstelling, put-out pricing en stay-out pricing, full line pricing
en loss leader pricing.
Distributiebeleid
De kandidaat kan de begrippen indirecte en directe distributie, kort en lang kanaal
beschrijven, herkennen en toepassen.
De kandidaat kan invulling geven aan de begrippen verticaal distributiesysteem, integratie,
differentiatie, parallellisatie en specialisatie.
De kandidaat kan het begrip dubbele doelgroepbenadering beschrijven en herkennen.
De kandidaat kan de distributiepositie analyseren en beoordelen aan de hand van de
maatstaven marktaandeel, numerieke distributie, gewogen distributie, omzetaandeel en
selectie-indicator.
De kandidaat kan de begrippen intensieve, selectieve en exclusieve distributie beschrijven,
herkennen en toepassen.
De kandidaat kan invulling geven aan de begrippen duale distributie, push-/pull-strategie en
accountmanagement.
De kandidaat kan fysieke distributie beschrijven en herkennen.
De kandidaat moet de gevolgen van electronic commerce met betrekking tot distributievraagstukken beschrijven.
Promotiebeleid
De kandidaat kan de promotiemix (persoonlijke verkoop, reclame, marketing PR en sales
promotion) beschrijven, herkennen en toepassen.
De kandidaat kan het communicatieproces en de werking van communicatie in hoofdlijnen
beschrijven.
De kandidaat kan budgetvaststellingsmethoden voor marketingcommunicatie beschrijven en
herkennen.
De kandidaat kan invulling geven aan het reclamebeleid: reclamedoelgroep, reclamedoel,
reclameboodschap, mediaselectie en resultaatmeting.
De kandidaat kan de volgende begrippen beschrijven: collectieve reclame, coöperatieve
reclame, actiereclame, themareclame, briefing, decay-/carry-over-effecten, reclamebureau,
sponsoring, institutionele reclame, direct mail en direct marketing.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
43
De kandidaat kan invulling geven aan het beleid inzake persoonlijke verkoop: rol van
persoonlijke verkoop, vocatio-formule, soorten vertegenwoordiger, beloningssystemen,
organisatie van verkoopapparaat.
De kandidaat kan het beleid in zake marketing public relations beschrijven en herkennen.
De kandidaat kan het beleid inzake sales promotion beschrijven.
De kandidaat kan sales promotions benoemen naar doelgroep (consument, handel en
vertegenwoordiger) en naar beoogd effect (breedte- en dieptewerking).
De kandidaat is in staat de factoren die de samenstelling van de promotiemix bepalen te
noemen en te herkennen: aard van product/markt, pull versus push strategie, fase in
acceptatieproces en fase in productlevenscyclus.
Marketinguitvoering en –controle
De kandidaat kan het belang van een adequaat uitvoeringsproces beschrijven.
De kandidaat kan de factoren in een marketingimplementatieproces beschrijven en herkennen.
De kandidaat kan het belang van interne marketing beschrijven.
De kandidaat kan de verschillende vormen waarop de marketing functie kan worden
georganiseerd beschrijven en herkennen.
De kandidaat kan het marketingcontroleproces beschrijven.
De kandidaat kan inhoud geven aan operationele controles op marketinggebied: omzet, marktaandeel, kosten en winstanalyses per geografisch gebied, per product, per distributiekanaal en
per klant(engroep).
De kandidaat kan invulling geven aan strategische controles op marketinggebied: marketing
audit.
2.
Bedrijfsstatistiek
De stof die het examenprogramma Inleiding statistiek omvat wordt bij het hoofdvak Bedrijfsstatistiek als bekend verondersteld. In het hoofdvak komt een aantal onderwerpen uit het
inleidende vak uitdrukkelijk terug. Dit is nodig om de aanpak van complexere problemen met
betrekking tot deze onderwerpen binnen het hoofdvak mogelijk te maken.
De kandidaat kan werken met afgeronde onnauwkeurige getallen.
De kandidaat kan de volgende variabelen presenteren in grafieken, interpreteren uit grafieken
en berekenen:
 kwalitatieve- en kwantitatieve variabelen;
 continue- en discrete variabelen.
De kandidaat kan op de volgende manieren frequentietabellen inrichten en analyseren:
 continue- en discrete klassenindeling;
 absolute, relatieve- en cumulatieve frequentie.
De kandidaat kan de volgende grafieken tekenen en analyseren:
 lijndiagram (enkelvoudig en samengesteld);
 staafdiagram;
 stapeldiagram;
 punten- en spreidingsdiagram;
 cirkeldiagram;
 stamdiagram;
 histogram, polygoon, ogief;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
44

cumulatieve (relatieve) frequentieverdeling.
De kandidaat kan de volgende vormen van frequentieverdeling herkennen en interpreteren:
 symmetrisch, asymmetrisch;
 eentoppig, meertoppig.
De kandidaat kan de volgende karakteristieke grootheden berekenen en interpreteren:
 rekenkundig gemiddelde;
 mediaan, modus;
 kwartiel, deciel, percentiel;
 spreidingsbreedte (variatiebreedte);
 kwartieldeviatie (halve kwartielafstand);
 gemiddelde absolute afwijking;
 variantie, standaarddeviatie;
 variatiecoëfficiënt;
 invloed van lineaire transformaties op de karakteristieke grootheden;
 samenvoegen van twee massa’s (effect op gemiddelde en variantie);
 box-plot (kwartogram);
 harmonisch gemiddelde.
Met betrekking tot de klassieke kansdefinitie in de waarschijnlijkheidsrekening kan de
kandidaat de volgende begrippen uitleggen:
 kansexperiment, gebeurtenis;
 kansdefinitie (van Laplace);
 complementaire gebeurtenis;
 somregel (voor elkaar uitsluitende gebeurtenissen);
 onafhankelijke gebeurtenissen;
 voorwaardelijke kansen;
 productregel.
De kandidaat kan het begrip toevalsvariabele binnen het onderwerp kansverdelingen
omschrijven.
De kandidaat kan de volgende kansverdelingen berekenen en analyseren:
 binomiale verdeling;
 binomiaalcoëfficiënt;
 gemiddelde en standaarddeviatie binomiale verdeling;
 normale verdeling;
 tabel normale verdeling;
 gemiddelde en standaarddeviatie normale verdeling;
 normale benadering van de binomiale (ook continuïteitscorrectie).
De kandidaat kan de volgende steekproeven omschrijven en de toepassingsmogelijkheden
aangeven:
 representatieve steekproef;
 aselecte steekproef;
 gestratificeerde steekproef;
 getrapte steekproef;
 verdeling steekproefgemiddelde (uit een normale verdeling);
 verdeling steekproefproportie, alleen voor n groot, met benadering normale verdeling.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
45
De kandidaat kan de volgende punt- en intervalschattingen en toetsen uitvoeren en toepassen:
 puntschatting voor populatie gemiddelde en populatieproportie;
 intervalschatting voor het populatiegemiddelde van een normale verdeling (tweezijdig);
 intervalschatting voor de populatieproportie bij grote steekproeven (met benaderende
variantie, tweezijdig);
 bepaling steekproefgrootte bij gewenste betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van
populatiegemiddelde en populatieproportie;
 toetsen van populatiegemiddelde en populatieproportie (een- en tweezijdig);
 fouten van de 1e en 2e soort;
 Chi-kwadraat toets.
De kandidaat kan de volgende indexcijfers interpreteren en kan, op basis van uitkomsten,
conclusies trekken en voorspellingen doen/prognoses maken:
 enkelvoudige (partiële) indexcijfers;
 samengestelde indexcijfers:
- indexcijfer van Laspeyres,
- directe en indirecte berekeningswijze;
 basisverleggen en koppelen van reeksen;
 eigenschappen van indexcijfers:
- tijdomkeertest (time reversal test),
- producttest (factor reversal test);
 speciale indexcijfers:
- consumentenprijsindex;
- productie-indexcijfer;
- indexcijfer voor de arbeidsproductiviteit;
- reëel, nominaal.
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven en uitleggen:
 enkelvoudige versus meervoudige regressie;
 lineair en kromlijnig verband;
 spreidingsdiagram.
De kandidaat kan het verschil tussen regressie en correlatie verklaren.
De kandidaat kan de vergelijking van de lineaire regressielijn berekenen en kan de eigenschappen van de lineaire regressielijn uitleggen.
De kandidaat kan de vergelijking van de regressielijn berekenen met behulp van de methode
van de kleinste kwadraten.
De kandidaat kan de volgende formules toepassen:
 regressiecoëfficiënt;
 regressieconstante (bij regressie van y op x en van x op y).
De kandidaat kan de berekening uitvoeren van de correlatiecoëfficiënt.
De kandidaat kan de berekening en interpolatie uitvoeren van de regressiecoëfficiënt en
regressieconstante.
De kandidaat kan met betrekking tot het onderwerp regressie en correlatie de vertraging (time
lag) vaststellen met een tijddiagram.
De kandidaat kan het begrip historische grafieken omschrijven en kan een tijddiagram
opstellen.
De kandidaat kan bij de analyse van tijdreeksen de volgende aspecten betrekken:
 trendbepaling, voortschrijdend gemiddelde als trend, lineaire trend (regressiemethode);
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
46
 seizoenschommelingen, additief en multiplicatief model;
 incidentele en restcomponent;
 trendbreuk;
 voor seizoeninvloed gecorrigeerde tijdreeks.
De kandidaat kan de interpolatie en extrapolatie van tijdreeksen uitvoeren.
De kandidaat kan in relatie tot de bevolkingsstatistiek de volgende begrippen interpreteren en
uitleggen:
 als statisch aspect:
- bevolkingspiramide,
- sterftetafels;
 als dynamisch aspect:
- gestandaardiseerd sterftecijfer,
- geboorteoverschot,
- migratieoverschot.
3.
Bedrijfscalculatie
Bedrijfseconomische rekenkunde
De kandidaat kan berekeningen uitvoeren met betrekking tot kosten en opbrengsten (In dit
verband worden de volgende begrippen uitgezonderd; loonstelsels, absorption costing, direct
costing, indifferentie- of omslagpunt).
De kandidaat kan berekeningen uitvoeren in verband met investeringen en kasstromen. De
kandidaat is in staat een selectie van investeringsprojecten te maken.
Financiële rekenkunde
De kandidaat kan berekeningen uitvoeren van gelijkwaardige percentages bij verschillende
vormen van rentekosten of rentevergoedingen:
 enkelvoudige rente en disconto.
De kandidaat kan berekeningen uitvoeren betreffende kapitalen en renten (met gelijkblijvende
en met veranderlijke termijnen):
 contante waarden;
 eindwaarden;
 rentabiliteitswaarden;
 samengestelde interest met eindwaarde;
 contante waarde met meerdere bedragen.
De kandidaat kan berekeningen uitvoeren betreffende leningen en financieringsovereenkomsten:
 contante waarden;
 eindwaarden;
 aflossingsplannen;
 rentabiliteitswaarden;
 effectieve rentevoet:
- agio,
- disagio,
- aflossingspremies,
- boetebedingen;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
47




4.
aflossing ineens;
aflossing in termijnen;
aflossing met annuïteiten:
- gelijkblijvende,
- veranderlijke;
annuïteiten, zowel voor leningen als machines.
Algemene Economie
Algemeen
De kandidaat kan de volgende begrippen beschrijven:
 Economische kringloop;
 Toegevoegde waarde;
 Middelen en bestedingen Rijksoverheid.
De kandidaat kan van het nationaal product en het nationaal inkomen de volgende begrippen
omschrijven:
 Bruto binnenlands product;
 Bruto nationaal inkomen (Bruto primair inkomen);
 Bruto toegevoegde waarde;
 Intermediair verbruik.
De kandidaat kan de berekening van het bruto binnenlands product beschrijven (dus niet zelf
berekenen).
De kandidaat kan de produktiefactoren noemen, te weten:
- Arbeid;
- Kapitaal;
- Grondstoffen.
Prijsvorming
De kandidaat kan de vraagcurve beschrijven en interpreteren uit een gegeven grafiek (de
kandidaat hoeft zelf de grafiek niet te kunnen tekenen).
De kandidaat kan de aanbodcurve beschrijven en interpreteren uit een gegeven grafiek (de
kandidaat hoeft zelf de grafiek niet te kunnen tekenen).
De kandidaat kan de evenwichtsprijs beschrijven en interpreteren uit een gegeven grafiek (de
kandidaat hoeft zelf de grafiek niet te kunnen tekenen).
De kandidaat kan minimumprijzen en maximumprijzen beschrijven en herkennen uit een
gegeven grafiek (de kandidaat hoeft zelf de grafiek niet te kunnen tekenen).
De kandidaat kan de prijselasticiteit van de vraag beschrijven en berekenen (de kandidaat
hoeft een grafiek niet te kunnen interpreteren).
De kandidaat kan de prijselasticiteit van het aanbod beschrijven.
De kandidaat kan de volgende begrippen beschrijven:
 Complementaire goederen;
 Substitutiegoederen;
 Inkomenselasticiteit;
 Inferieure goederen;
 Noodzakelijke goederen;
 Luxe goederen;
 Dumping;
 Valorisatie;
 Restrictie.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
48
De kandidaat kan de onderstaande marktvormen beschrijven en interpreteren uit een grafiek
(de kandidaat hoeft zelf de grafiek niet te kunnen tekenen) en de gevolgen aangeven voor het
gedrag van de aanbieders:
 Volledige mededinging;
 Monopolie;
 Oligopolie;
 Monopolistische concurrentie.
Organisatie van de goederenhandel en het dienstenverkeer
De kandidaat kan de volgende concrete markten omschrijven:
 Natura-markt;
 Beurs;
 Veiling;
 Inschrijving;
 Aanbesteding (waaronder Europese aanbesteding).
De kandidaat kan de volgende begrippen beschrijven en interpreteren uit een casus:
 Goederentermijnmarkt;
 Hedging;
 Goederenarbitrage;
 Speculatie;
 Leasing;
 Factoring.
De kandidaat kan de risico’s van de internationale handel noemen, te weten:
 Prijsrisico;
 Niet betaalrisico;
 Transportrisico;
 Politiek risico;
 Molestrisico.
De kandidaat kan de taken van de Nederlandsche Credietverzekering Maatschappij NV
noemen, te weten:
 Verzekeren van politieke risico’s;
 Verzekeren van commerciële risico’s.
Geld-, krediet- en bankwezen
De kandidaat kan de volgende begrippen beschrijven en interpreteren:
 Giraal en chartaal geld;
 Waardeverandering van geld:
- Inflatie,
- Deflatie;
 Formele geldschepping en geldvernietiging;
 Materiële geldschepping en geldvernietiging;
 Binnenlands betalingsverkeer;
 Geldmarkt;
 Kapitaalmarkt;
 Internationaal betalingsverkeer;
 Valutamarkt;
 Valutatermijnmarkt;
 Valuta-opties, futures en swaps;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
49
 Geldmarktrente (de kandidaat hoeft deze niet te kunnen berekenen);
 Kapitaalmarktrente (de kandidaat hoeft deze niet te kunnen berekenen);
 Mismatch van de rente.
De kandidaat kan de taken en de doelstelling van banken noemen.
De kandidaat kan het doel van de Wet M.O.T. (Wet Melding Ongebruikelijke Transacties)
aangeven en noemen wat de wet in hoofdlijnen regelt.
De kandidaat kan de concentratieverschijnselen in het bankwezen beschrijven, te weten:
 Fusies;
 Overnames;
 Uitbreiding met niet bancaire activiteiten.
De kandidaat kan de volgende begrippen beschrijven:
 Economische en Monetaire Unie;
 Europese Centrale Bank (ECB);
 Internationaal Monetair Fonds (IMF);
 Primaire en secundaire liquiditeiten;
 Binnen- en buitenwaarde van de euro;
 Wisselkoers:
- Appreciatie,
- Depreciatie,
- Revaluatie,
- Devaluatie;
 Betalingsbalans.
De kandidaat kan het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) beschrijven.
De kandidaat kan de organisatie en taken van de ECB beschrijven.
De kandidaat kan de posten op de weekstaat (weekbalans) van de ESCB verklaren.
De kandidaat kan de taken van De Nederlandsche Bank (volgens de Bankwet 1998) noemen,
te weten:
 Uitvoerende taak: beleid ECB;
 Toezichthoudende taak:
- Wet toezicht kredietwezen;
- Wet toezicht beleggingsinstellingen;
- Wet inzake de wisselkantoren.
De kandidaat kan de doelstelling van de monetaire politiek van de ECB aangeven, te weten:
 Prijsstabilisatie.
Effecten, effectenhandel, opties
De kandidaat kan de volgende begrippen beschrijven:
 Aandelen:
- Prioriteitsaandelen,
- Preferente aandelen,
- Certificaat van aandeel,
- Royeerbare, niet-royeerbare certificaten;
 Obligaties:
- Converteerbare obligaties,
- Achtergestelde obligaties,
- Pandbrieven,
- Bankbrieven.
De kandidaat kan een calloptie, een putoptie, warrants en claims beschrijven.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
50
De kandidaat kan (eenvoudige) berekeningen uitvoeren met betrekking tot opties en warrants
(De kandidaat hoeft geen optiestrategieën te kennen).
De kandidaat kan een clickfonds beschrijven.
De kandidaat kan het doel van de Wet Toezicht Effectenverkeer aangeven en de taken en
bevoegdheden noemen van de Stichting Toezicht Effectenverkeer, te weten:
 Voorkennis;
 Fraude;
 Beschermingsconstructies;
 Wet melding zeggenschap.
De kandidaat kan Amsterdam Exchanges beschrijven en de volgende begrippen uitleggen:
 Effectenbeurs (onderdelen);
 Optiebeurs;
 NMAX;
 Financiële termijnmarkt.
De kandidaat kan de AEX-index omschrijven en vergelijken met de:
- Midkap-index;
- Dow Jones-index.
Combinaties van ondernemingen
De kandidaat kan de volgende samenwerkingsvormen beschrijven en interpreteren:
 Concern;
 Joint Venture;
 PPS (Publiek Private Samenwerking)/PPP (Public Private Partnership);
 Conglomeraten;
 Turnkey projecten.
De kandidaat kan de doelstelling van de Nederlandse en Europese Mededingingswetgeving
beschrijven en de hoofdlijnen van de wetgeving noemen.
5.
Bedrijfseconomie
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven en interpreteren:
 plaats en doel van de bedrijfseconomie;
 bedrijfstak;
 bedrijfskolom;
 integratie;
 differentiatie;
 specialisatie;
 parallellisatie;
 ondernemingsdoeleinden en de bedrijfseconomische betekenis van de verschillende
ondernemingsvormen.
De kandidaat kan het begrip inhaalafschrijvingen definiëren.
De kandidaat kan berekeningen uitvoeren van geïntegreerde vraagstukken met betrekking tot
kostensoorten en kan deze tevens analyseren:
 kosten van grond- en hulpstoffen (inclusief kosten van afval, technische en economische
voorraad);
 optimalisering van de voorraadgrootte (inclusief de formule van Camp);
 kosten van arbeid (met uitzondering van de loonstelsels Halsey, Bedeaux en Rowan);
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
51
















kosten van grond;
kosten van diensten van derden en belastingen;
kosten van duurzame productiemiddelen;
gelijktijdige en volgtijdelijke capaciteit;
technische en economische slijtage;
endogene en exogene factoren;
complementaire kosten;
absolute en relatief technische levensduur;
economische levensduur met uitgangspunt minimale kosten (berekening kan gebaseerd
zijn op enkelvoudige interest en samengestelde interest);
economische levensduur met uitgangspunt maximale winst (berekening kan gebaseerd
zijn op enkelvoudige interest en samengestelde interest);
afschrijvingssystemen;
ideaalcomplex;
optimale gebruiksduur bij continue vervanging en bij unieke productieprocessen;
kosten van vermogensaanwending;
kostprijsverhogende belastingen;
kosten van uitval.
De kandidaat kan de volgende aspecten van kostenverbijzondering berekenen en interpreteren
uit geïntegreerde situaties:

normale en verwachte/werkelijke bedrijfsdrukte;

deelcalculatie;

equivalentiecijfermethode;

opslagmethode;

productiecentramethode;

activity based costing;

gemeenschappelijke en samengevoegde kosten;

kostenplaatsenmethode met circulaire levering.
De kandidaat kan de volgende aspecten van kostenbudgettering toepassen in complexere
situaties:
 vast;
 variabel;
 flexibel;
 bedrijfseconomische analyse van verschillen tussen voor- en nacalculatie;
 activity based budgetting;
 marketing responsibility accounting (verkoopprijsverschil, verkoopmixverschil,
verkoopomvangverschil) en -bewaking van projecten.
De kandidaat kan de volgende integrale en variabele kostencalculaties uitvoeren:
 direct costing;
 voorraadwaardering AC/DC;
 verschil in periode resultaat AC/DC;
 break-even-analyse;
 cash break even point;
 veiligheidsmarge;
 bezettingscoëfficient;
 profit-volume chart;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
52

differentiële calculatie.
De kandidaat kan het kostenbegrip van de vervangswaardetheorie interpreteren en berekenen
aan de hand van de volgende begrippen:

actuele waarde;

beheersbare en niet-beheersbare kosten;

beslissingsafhankelijke- en beslissings-onafhankelijke kosten;

incrementele kosten;

discretionary costs;

sunk costs;

opportunity costs.
De kandidaat dient op het gebied van beleidsbeslissingen en management control de volgende
onderwerpen te kunnen analyseren, berekenen en in geïntegreerde situaties toepassen:

optimale productmix;

knelpuntscalculatie met 1 of meerdere bottle necks;

lineaire programmering (grafisch en rekenkundig) met primaire oplossing
respectievelijk het duale model;

schaduwprijs;

Responsibility accounting;

ROI;

Residual income;

interne verrekenprijzen/transfer pricing systemen.
De kandidaat kan in het kader van de vermogensbehoefte omschrijven wat bedoeld wordt met
beslissingen onder onzekerheid.
De kandidaat kan de volgende aspecten van vermogensbehoefte interpreteren en analyseren
op basis van complexere situaties:

prognoses van de vermogensbehoefte;

kasstromen;

investeringscalculatie;

terugverdienperiode;

GBR;

NCW;

IRR;

liquiditeitsbegroting.
De kandidaat kan de volgende aspecten van de vermogensmarkt interpreteren en in relatie tot
elkaar brengen:

vraag en aanbod van vermogen;

directe en indirecte overdracht van vermogen.
De kandidaat kan ten aanzien van de financieringsstructuur de volgende aspecten in
geïntegreerde situaties toepassen, analyseren en interpreteren:

vormen van eigen vermogen;

claims;

vormen van vreemd vermogen;

interne financiering;

intensieve financiering;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
53






factoring;
leasing;
het financierings- en investeringsprobleem;
ondernemend- en niet ondernemend vermogen;
financiële planning op korte en middellange termijn (investerings- en financieringsplan,
dividendpolitiek, liquiditeitsbegroting, kasstroomoverzicht);
de invloed van het verwachte inkomensproces op de financieringsstructuur
(leningscapaciteit, financiële ratio’s en hun betekenis).
De kandidaat kan de volgende onderwerpen met betrekking tot de financiële reorganisatie en
herkapitalisatie toepassen in complexere situaties:

kapitaalverwatering;

onder- en overkapitalisatie.
De kandidaat heeft inzicht in de volgende bijzondere financieringsvraagstukken:

de financiering van expansie;

beleggingsratio’s en hun betekenis;

directe rendementsverhouding;

diversificatie van beleggingen (geen Capital Asset Pricing Model/CML).
De kandidaat kan de volgende onderwerpen met betrekking tot resultaat en
vermogensbepaling in complexere situaties toepassen:

functies van de balans (monisme, dualisme);

accounting en economic concept of profit;

nominalisme en substantialisme (aanschaffingsprijzen: fifo);

minimum waarderingsregel;

ijzeren voorraadstelsel;

collectief en individueel lifo;

vervangingswaardestelsels;

klassieke stelsel inclusief varianten;

invloed van vermogensstructuur op de winstbepaling en vermogenspresentatie;

asymmetrisch winstbegrip;

vervangingskoopstelsel;

aangepaste historische kostenstelsel;

belastingen in de jaarrekening (met name de latente belastingen uit hoofde van
tijdelijke en permanente verschillen tussen de bedrijfseconomische en fiscale
waardering (overdruk en onderdruk)).
De kandidaat kan een analyse van de jaarrekening uitvoeren en daarbij de volgende
onderwerpen betrekken:

rentabiliteit en hefboomeffect;

solvabiliteit;

current ratio;

quick ratio;

werkkapitaal;

weerstandsvermogen;

koers/winst-- en koers/cashflow-verhouding;

omloopsnelheid van het vermogen;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
54




bruto winstmarge;
omzetsnelheid en opslagduur van voorraden;
verstrekt en ontvangen leverancierskrediet;
kasstroomoverzicht: verdeling in operationele, investerings- en
financieringsactiviteiten.
De kandidaat kan de volgende vormen van samenwerking tussen ondernemingen, fusie en
overname interpreteren en uitleggen:

kartelvorming;

jointventure;

aandelenfusie;

bedrijfsfusie;

juridische fusie;

waardebepaling bij fusie (intrinsieke en rentabiliteitswaarde, goodwill en badwill,
marktprijs van de aandelen, rendementswaarde, opbrengstwaarde, actuele waarde,
discounted cash-flow);

beschermingsconstructies.
6.
Bestuurlijke informatievoorziening
De kandidaat kan de functie en de toepassingen herkennen en beschrijven van de genoemde
technieken en de daarbij te gebruiken hulpmiddelen in de administratie. Tevens weet de
kandidaat de controle-aspecten te benoemen die met de bedoelde technieken en hulpmiddelen
verband houden.
 Administratief technische hulpmiddelen
- ontwikkeling van informatieverdeling;
- informatiedragers;
- tekstproductie;
- kasregisters;
- registratie-apparatuur;
- automatische leestechnieken;
- opbouw en werkwijze van een computer inclusief rand- en hulpapparatuur;
- (belangrijkste) typen computers gerelateerd aan toepassingsmogelijkheden;
- datacommunicatie;
- programmatuur en standaardtoepassingspakketten;
- bestandsorganisatie en databases (globale kennis).
 Technieken ten behoeve van de administratieve organisatie
- onderzoeks- en vastleggingstechnieken;
- formulierenbehandelingsschema’s;
- beslissingstabellen;
- systeemstroomschema’s;
- schema’s in het kader van gegevensanalyse en netwerkplanning;
- coderen en classificeren;
- formulier- en beeldschermontwerp.
 Controle-aspecten
- controle-aspecten benoemen, te weten: juistheid, volledigheid, tijdigheid,
controleerbaarheid.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
55
De kandidaat kan de volgende aspecten van de organisatie rond de geautomatiseerde
informatieverwerking beschrijven en interpreteren:
 verwerking in eigen beheer versus uitbesteding (outsourcing);
 centralisatie versus decentralisatie;
 de organisatie van een rekencentrum en van een informatiecentrum;
 functies in de administratieve automatisering;
 de plaats van de boekhouding in de geautomatiseerde administratie.
De kandidaat kan de volgende aspecten van de organisatie van de administratieve
automatisering beschrijven en interpreteren:
 de noodzaak van veranderingsanalyse (waaruit moet blijken dat het automatiseren van
informatiesystemen effectief en efficiënt is);
 de rol van de administrateur/controller bij de veranderingsanalyse
 de strategische planning van de administratieve automatisering;
 aanpak van automatiseringsprojecten:
- ontwerpbenaderingen,
- veranderingsstrategie,
- ontwerp-methoden,
- projectorganisatie,
- projectfasering en -besturing,
- keuze van apparatuur en programmatuur.
De kandidaat kan toepassingen interpreteren:
 bepalen van de informatiebehoeften en de daaruit voortvloeiende informatieverstrekking;
 keuze van passende technieken en hulpmiddelen bij een gegeven organisatievorm,
alsmede de daarmee verband houdende interne controle-aspecten aangeven;
 kantoorautomatisering;
 productie-automatisering (voor zover van belang voor het financiële informatiesysteem);
 economische en juridische aspecten van aanschaf en gebruik van apparatuur en
programmatuur, systeemgebruik en beheer.
De kandidaat is in staat om de volgende toepassingen bij de administraties van uiteenlopende
huishoudingen te analyseren, interpreteren en uit te leggen (indien op het examen bij de
gevraagde toepassing gebruik moet worden gemaakt van technieken die verband houden met
de bijzondere aard van de bedrijfshuishouding en/of het bedrijfsgebeuren, zullen deze in de
vraagstukken worden gegeven):
 een geordende vastlegging en daarop aansluitende systematische verwerking van het
bedrijfsgebeuren, in het bijzonder gericht op het verkrijgen van een gesloten systeem van
verantwoording over de kapitaalcomponenten en het vermogen en op de periodieke
bepaling en analyse van de resultaten en de vermogensmutaties door waardeveranderingen;
 de administratieve verwerking en ontleding van offers en kosten bij de verschillende
methoden van kostencalculatie;
 het samenstellen van periodieke overzichten, zowel kwantitatief als financieel;
 confrontatie van de werkelijke gang van zaken met normcijfers, begrotingen en/of
budgetten en analyse van afwijkingen.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
56
7.
Bedrijfsadministratie
Algemene begrippen
De kandidaat kan de relaties tussen de volgende begrippen verklaren:
 Administratie;
 Boekhouding;
 administratieve organisatie;
 bestuurlijke informatievoorziening;
 bestuurlijke informatiekunde;
 interne controle.
De kandidaat kan uitleggen dat de administratie als instrument dient voor de interne en
externe verslaggeving en verantwoording.
Het dubbel boekhouden
De kandidaat kent de wijze waarop in de boekhouding de te verwerken gegevens dienen te
worden verzameld en vastgelegd vanaf de eerste aantekening.
De kandidaat kan de volgende onderdelen uit de boekhouding gebruiken en toepassen:
 dagboeken;
 journaal (enkelvoudige en collectieve journaalposten);
 grootboek (al dan niet gesplitst);
 subgrootboeken;
 bijboeken.
De kandidaat heeft kennis van de financiële verslaglegging bij gebruikmaking van een
geautomatiseerd systeem:
 indirecte journaalposten;
 automatische journaalposten;
 negatieve journaalposten;
 grootboek geïntegreerd met subgrootboeken;
 totaalrekeningen in het grootboek;
 verdichten van grootboekrekeningen.
De kandidaat kent de betekenis van het rekeningstelsel en kan het organisch verband tussen
de rekeningen uitleggen:
 betekenis van het rekeningstelsel;
 aanpassing van het rekeningstelsel aan de aard van de bedrijfshuishouding;
 inrichting en beheer van de stamgegevens van de grootboekrekeningen sec en hun
onderlinge verbanden;
 onderscheid van de rekeningen (gemengde en zuivere rekeningen);
 de toepassing van de permanence de l’inventaire in het rekeningsysteem;
 bedrijfscontrole en bedrijfsvergelijking via het rekeningstelsel;
 het in het rekeningstelsel tot uitdrukking brengen van de kostendekking;
 hoeveelheids- en waarde-afwijkingen:
- prijsverschillen,
- efficiencyverschillen,
- bezettingsverschillen.
Administratie als hulpmiddel voor het beleid
De kandidaat kent de betekenis van en bezit de vaardigheid in de toepassing van de
administratie als hulpmiddel voor het beleid zowel in verband met bedrijfseconomische als
wettelijke eisen.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
57
Bedrijfseconomische doelstellingen
De kandidaat kan de administratieve verwerking realiseren van de gevolgen van de
bedrijfshandelingen ten behoeve van de vermogensverantwoording en kan tevens de
resultaten bepalen en de analyse van de resultaten uitvoeren.
De kandidaat kan de administratie van de geldbeweging voeren:
 creatie;
 ontvangst;
 bewaring en afgifte van waardepapier (kasbeheer);
 kas;
 bank en postbank (ook vreemde valuta);
 debiteuren;
 contracten;
 afbetaling;
 huurkoop;
 leasing en factoring;
 incasso;
 crediteuren;
 betalingen;
 obligo’s;
 standregisters.
De kandidaat kan de administratie van de goederenbeweging voeren:
 bestellingen en contracten;
 inkoop en ontvangst van goederen;
 kwantitatieve en financiële vastlegging en het verband tussen beide;
 bewerken van goederen (van goederen tot gereed product);
 technische en economische voorraad;
 voorraadadministratie.
De kandidaat heeft inzicht in de quasi-goederenbeweging.
De kandidaat kan het verband tussen de waardenkringlopen uitleggen en interpreteren:
 geld- en goederenbeweging;
 geld- en quasi-goederenbeweging.
De kandidaat kan zorgdragen voor de administratieve vastlegging van:
 duurzame activa;
 revisies;
 immateriële activa;
 beleggingen (ook opties; swaps; futures);
 transitoria;
 aandelenkapitaal;
 leningen;
 interne prestaties;
 periodieke kosten.
De kandidaat kan de administratie van kostencategorieën voeren:
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
58







salarissen;
lonen en sociale lasten;
verbruik van grond- en hulpstoffen;
kosten van duurzame productiemiddelen;
diensten van derden;
belastingen;
interest.
De kandidaat kan de administratie van de opbrengsten voeren, te splitsen in:
 opbrengsten uit bedrijf;
 opbrengsten buiten bedrijf;
 incidentele opbrengsten.
De kandidaat kan de administratieve verwerking van correcties toepassen, te weten:
 correcties betrekking hebbend op de reeds afgesloten boekjaren;
 herstel van fundamentele fouten in verband met stelselwijzigingen.
De kandidaat kan de administratieve verwerking realiseren van:
 oprichting van een onderneming;
 reorganisatie;
 fusie van ondernemingen (inclusief waardebepaling);
 gehele of gedeeltelijke liquidatie van een onderneming
 inbreng van een gekochte onderneming;
 de gevolgen van faillissement.
De kandidaat kan de administratieve verwerking van de kostenverbijzondering uitvoeren:
 kostenplaatsen;
 kostendragers;
 deelcalculatie (met of zonder equivalentiecijfers);
 toeslagcalculatie;
 kostenplaatscalculatie;
 kostenverdeelstaat;
 activity based costing (ABC);
 kosten per eenheid product/halffabrikaat/goederen in bewerking.
De kandidaat kan hierbij de volgende waarden hanteren:
 integrale kostencalculatie;
 direct costing;
 diverse productiebesturingssystemen
- make-to-stock,
- assemblage-to-order,
- make-to-order,
- engineer-to-order;
 afval;
 uitval.
De kandidaat kan de betekenis van de administratie ten behoeve van de resultatenanalyse
verklaren:
 voor- en nacalculaties;
 kostenanalyses (ook knelpuntscalculatie).
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
59
De kandidaat kan bedrijfsbegrotingen samenstellen en administreren, waarbij de volgende
eisen aan de begroting gesteld worden:
 de bedrijfsbegroting als grondslag voor:
- taakstelling,
- machtiging,
- controle-element;
 onderdelen van een begroting:
- omzetbegroting,
- productiebegroting,
- inkoopbegroting,
- kostenbegroting,
- investeringsbegroting,
- liquiditeitsbegroting,
- balansbegroting,
- begroting van de resultaten per activiteit,
- voorgecalculeerde winst- en verliesrekening,
- activity based budgeting (ABB).
De kandidaat kent de betekenis van de budgetten voor het bedrijfsbeleid en de bedrijfscontrole.
De kandidaat kan de samenhang aangeven tussen:
 planning;
 begroting;
 budgettering.
De kandidaat heeft inzicht in de betekenis en functie van de budgettering:
 de administratieve verwerking van de noodzakelijke gegevens voor de budgetadministratie;
 intra- en extracomptabele verwerking;
 analyse van de verschillen:
- prijsverschillen,
- efficiencyverschillen,
- bezettingsverschillen,
- calculatieverschillen,
- budgetverschillen;
 seizoencorrecties (ook de intracomptabele verwerking).
Verslaggeving
Verslaggeving algemeen
De kandidaat kan zorgdragen voor de samenstelling van financiële overzichten.
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven en uitleggen:
 verslaggeving in het algemeen;
 jaarrekening;
 jaarverslag.
De kandidaat kan verschillende soorten jaarrekeningen onderscheiden en kent hun
kenmerken:
 vennootschappelijk;
 geconsolideerde;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
60
 samengevoegde;
 fiscale.
De kandidaat kan de betekenis van een goede verslaggeving (tussentijds en jaarlijks)
uitleggen:
 een rekening en verantwoording over het gevoerde beleid in al zijn onderdelen en voor elk
niveau in de organisatie (intern);
 een rekening en verantwoording over het beheer van het vermogen naar grootte en
samenstelling af te leggen tegenover eigenaars en derden (extern);
 beschikbaar komen van basisgegevens die mede kunnen dienen voor het in de toekomst te
voeren beleid.
De kandidaat kan de vorm van de jaarrekening aangeven en de waarderingsgrondslagen
benoemen.
De kandidaat kan aangeven wat de te verstrekken informatie is bij de posten van de
jaarrekening.
De kandidaat kent de vergelijkingscijfers en kan deze interpreteren.
De kandidaat kan de gevolgen aangeven die de eisen van rentabiliteit, liquiditeit en
solvabiliteit hebben voor het opstellen van de jaarrekening.
De kandidaat kan een kasstroomoverzicht maken:
 operationele kasstromen (directe en indirecte methode);
 investeringskasstromen;
 financieringskasstromen.
De kandidaat heeft inzicht in de volgende bijzondere posten:
 reserves (waaronder wettelijke reserves);
 voorzieningen;
 deelnemingen;
 goodwill/badwill;
 herwaardering;
 belastingen (latenties).
Groepsverhoudingen en consolidaties
De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de zelfstandige filiaaladministratie.
De kandidaat kan een geconsolideerde jaarrekening samenstellen:
 integraal;
 proportioneel.
De kandidaat kan consolideren:
 balansen;
 winst- en verliesrekeningen;
 kasstroomoverzichten.
De kandidaat kan de waarderingsgrondslagen voor deelnemingen benoemen en beoordelen.
De kandidaat kan goodwill/badwill verwerken.
De kandidaat kan intercompany-resultaten uitschakelen en invoegen op basis van de
eenheidstheorie.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
61
De kandidaat kan de consolidatie toepasssen bij:
 moeder-dochter-kleindochter-verhoudingen (ketting- en kernconsolidatie);
 buitenlandse deelnemingen.
Fiscale balans en fiscale resultaatbepaling
De kandidaat kan een fiscale jaarrekening samenstellen.
De kandidaat kan de fiscale vermogensopstelling samenstellen en de fiscale winstberekening
uitvoeren.
De kandidaat kan het belastbaar bedrag berekenen.
De kandidaat kan de fiscale winst afleiden uit de vennootschappelijke winst.
De kandidaat heeft inzicht in de fiscale eenheid (samenvoeging; splitsing).
Wettelijke eisen jaarverslaglegging
De kandidaat kan bij de jaarverslaglegging rekening houden met de aan de administratie te
stellen eisen op grond van bepalingen omtrent de jaarrekening in:
1. het Burgerlijk Wetboek;
2. fiscale wetgeving;
3. het Wetboek van Koophandel;
4. kosten en verplichtingen uit hoofde van sociale verzekeringswetgeving.
8.
Belastingrecht
Het onderdeel Belastingrecht richt zich op het overbrengen van inzicht en vaardigheden. De
kennis die in het onderdeel Inleiding Belastingrecht aan de orde is gekomen, wordt hier
bekend verondersteld en is als zodanig niet opgenomen in de exameneisen van dit onderdeel.
De kandidaat dient tijdens het examen te kunnen beschikken over een wetboek (zonder
aantekeningen).
De Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), de Invorderingswet 1990 en de Algemene
wet bestuursrecht (AWB)
Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)
De kandidaat heeft inzicht in de opbouw van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.
De kandidaat kan verbanden leggen tussen regelingen uit de AWR en andere belastingwetten.
De kandidaat kan de relatie aangeven tussen de bepalingen uit de AWR inzake bezwaar en
beroep en de bepalingen hieromtrent uit de AWB.
De kandidaat kan het verschil aangegeven tussen een verzuimboete en andere boetes uit de
AWR.
De kandidaat kent het verschil tussen aangifte- en aanslagbelastingen mede in combinatie met
de verzuim- en andere boetes. Hij kent het begrip tijdvakbelasting met betrekking tot de
verscheidene aangiften.
Invorderingswet 1990
De kandidaat heeft inzicht in de opbouw van de Invorderingswet 1990.
De kandidaat kan de regeling inzake aansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid
uitleggen.
De kandidaat kan de informatieverplichtingen onderscheiden en verklaren.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
62
Algemene wet bestuursrecht (AWB)
De kandidaat kan de beroeps- en bezwaarregeling van de AWB interpreteren.
De kandidaat kan de relatie leggen tussen de beroeps- en bezwaarregeling van de AWB en de
AWR.
Wet inkomstenbelasting 2001
De kandidaat heeft inzicht in de grondslagen van de Wet inkomstenbelasting 2001.
De kandidaat kan de heffingsgrondslagen uitleggen, vanuit gegeven situaties:
- belastbaar inkomen uit werk en woning;
- belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang;
- belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.
De kandidaat kan berekeningen uitvoeren met betrekking tot de tarieven van het belastbaar
inkomen uit werk en woning, aanmerkelijk belang en sparen en beleggen.
De kandidaat kan de toerekening verklaren:
- tussen en binnen de belastbare inkomens;
- van de inkomensbestanddelen van een minderjarig kind;
- van de inkomensbestanddelen van de belastingplichtige en zijn partner.
De kandidaat heeft inzicht in het boxenstelsel van de Wet inkomstenbelasting 2001:
Box 1 werk en woning
- loon, pensioen, sociale uitkeringen;
- eigen woning;
- resultaat overige werkzaamheden;
- winst uit onderneming (waaronder ondernemersaftrek en oudedagsreserve);
- periodieke uitkeringen en verstrekkingen;
- (negatieve) uitgaven voor inkomensvoorziening;
- kinderopvang;
- persoonsgebonden aftrek;
- te verrekenen verliezen uit werk en woning;
- privégebruik auto;
- investerings- en scholingsaftrek.
Box 2 Aanmerkelijk belang:
- aanmerkelijk belang (eenvoudige berekening verkrijgingsprijs);
- te verrekenen verliezen uit aanmerkelijk belang.
Box 3 Sparen en beleggen:
- vermogensrendementsheffing;
- vrijgestelde bezittingen.
De kandidaat kan de persoonsgebonden aftrek toepassen.
De kandidaat heeft inzicht in de hoofdlijnen van de belastingheffing van buitenlandse
belastingplichtigen.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
63
De kandidaat kan de heffingskorting toepassen en kan de wijze van heffing aangeven:
 de jaarrekening;
 de fiscale balans en de winst- en verliesrekening (van commercieel naar fiscaal; fiscale
reserves, afschrijvingen);
 afschrijving op bedrijfsmiddelen;
 fiscale reserves;
 fictief rendement;
 staken van de onderneming:
- doorschuiffaciliteiten (geruisloze overgang e.d.).
De kandidaat kan de genoemde zaken herkennen en toepassen in een minder complexe
aangifte inkomstenbelasting.
Wet op de loonbelasting 1964
De kandidaat is bekend met de begrippen werknemer, (pseudo) dienstbetrekking,
inhoudingsplicht en kent de samenhang tussen deze onderwerpen.
De kandidaat heeft inzicht in de opbouw van de Wet op de loonbelasting.
De kandidaat kan werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen interpreteren.
De kandidaat kan de vrijstellingen en aanspraken analyseren (hoofdregel, omkeerregel).
De kandidaat kan het begrip bruteren uitleggen en kan netto-bruto berekeningen uitvoeren.
De kandidaat kan de verplichtingen van de inhoudingsplichtige uitleggen en interpreteren.
De kandidaat kan de verplichtingen van de werknemer uitleggen en interpreteren.
De kandidaat kan de standaardloonheffingskorting interpreteren en toepassen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de ouderen alleenstaande korting;
- de aanvullende alleenstaande ouderenkorting.
De kandidaat kan de genoemde zaken herkennen en toepassen in de aangifte loonbelasting.
Wet op de vennootschapsbelasting 1969
De kandidaat heeft inzicht in de opbouw van de Wet op de vennootschapsbelasting.
De kandidaat kan bedrijfskosten interpreteren.
De kandidaat kan een winstberekening uitvoeren.
De kandidaat heeft inzicht in de onttrekkingen.
De kandidaat kent de volgende begrippen en kan deze interpreteren:
 commissarisbeloning;
 subjectieve en objectieve vrijstellingen;
 deelnemingsvrijstelling.
De kandidaat heeft inzicht in de bedrijfsfusie.
De kandidaat kan een fiscale eenheid en een fiscale eenheid bij topcoöperaties interpreteren.
De kandidaat kan de aftrekbare giften benoemen.
De kandidaat heeft inzicht in het voorwerp van belasting bij buitenlandse belastingplichtigen.
De kandidaat heeft inzicht in de verrekening van verliezen.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
64
De kandidaat heeft kennis van het besluit beleggingsinstellingen.
De kandidaat heeft inzicht in de vrijgestelde winstbestanddelen ter zake van:
 Tantièmes (aandelen in de winst van bestuurders/personeel);
 Oprichtingskosten;
 Open C.V.;
 Verlengstukwinst bij coöperaties.
De kandidaat kan de genoemde zaken herkennen en toepassen in een minder complexe
aangifte vennootschapsbelasting.
Wet op de dividendbelasting 1965
De kandidaat kan de samenhang uitleggen tussen de dividendbelasting, de inkomstenbelasting
en de vennootschapsbelasting.
De kandidaat heeft inzicht in de manier van heffen.
De kandidaat kan de buitenlandse deelnemingsdividenden uitleggen.
Wet op de omzetbelasting 1968
De kandidaat heeft inzicht in de opbouw van de Wet op de omzetbelasting.
De kandidaat kan de belastbare feiten interpreteren.
De kandidaat heeft inzicht in de volgende elementen in relatie tot de wet op de
omzetbelasting:
- plaats van leveringen en diensten;
- de ondernemer;
- maatstaf van heffing;
- tarieven;
- vrijstellingen;
- voorbelasting;
- verschuldigdheid, afdracht en manier van heffing;
- bijzondere regelingen;
- formele aspecten en bijzondere aansprakelijkheid;
- ondernemer in de omzetbelasting;
- invoer als belastbaar feit;
- uitvoer van goederen;
- Wet bestuurdersaansprakelijkheid (WBA);
- administratieve verplichtingen;
- intracommunautaire transacties (leveringen en verwervingen).
De kandidaat kan de genoemde zaken herkennen en toepassen in een aangifte omzetbelasting
en de aangifte IC listing.
9.
Bedrijfsrecht
Sociaal recht
Van de kandidaat wordt verwacht dat hij in staat is loonstroken op te stellen en loonstaten en
jaaropgave-kaarten in te vullen.
De kandidaat heeft kennis van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
De kandidaat kan de volgende begrippen in relatie tot genoemde wet omschrijven:
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
65
 doel van de wet;
 loonadministratie.
De kandidaat kan de volgende begrippen in relatie tot genoemde wet interpreteren en
uitleggen:
 loon;
 vaststelling en invordering van premies;
 loonberekeningen:
- bruto/netto en netto/bruto,
- overhevelingstoeslag,
- het bijzondere tarief.
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven in relatie tot de Organisatiewet Sociale
Verzekering 1997:
 doel van de wet;
 uitvoeringsorganen:
- Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv),
- Sociale Verzekeringsbank (SVB),
- College van Toezicht Sociale Verzekeringen (CTSV);
 Verzekerdenadministratie (VZA);
 Uitvoeringsinstellingen (Uvi’s):
- Cadans,
- GAK.
De kandidaat kan het doel van de volgende Arbeidsongeschiktheidsregelingen aangeven:
 Ziektewet (ZW);
 Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO);
 Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba);
 Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ);
 Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jong-gehandicapten (Wajong);
 Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen (Inga);
 Wet reïntegratie arbeidsongeschikten (Wet Rea);
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven in relatie tot voornoemde wetten:
- Werknemer;
- Werkgever;
- kring van verzekerden;
- controle Landelijk instituut sociale verzekering .
De kandidaat kan de volgende begrippen uitleggen en interpreteren in relatie tot voornoemde
wetten:
- ingezetene;
- arbeidsongeschiktheid;
- rechthebbenden op uitkering;
- herziening recht op uitkering;
- uitkeringen:
- soorten,
- hoogte en duur.
De kandidaat kan het doel aangeven van de volgende Werkloosheidsregelingen:
 Werkloosheidswet (WW);
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
66

Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze
Werknemers (IOAW);
 Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Zelfstandigen
(IOAZ).
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven in relatie tot voornoemde wetten:
- Werknemer;
- Werkgever;
- kring van verzekerden;
- Rariteiten KB van 24 december 1986, Stbl. 655;
- buitenlandse werknemers;
- rechthebbenden op uitkering.
De kandidaat kan de volgende begrippen uitleggen en interpreteren in relatie tot voornoemde
wetten:
- werkloosheid;
- het loon;
- uitsluitingsgronden;
- uitkeringen:
- soorten,
- hoogte en duur;
- betalingsonmacht van de werkgever.
De kandidaat kan het doel aangeven van de volgende Ziektekostenregelingen:
 Ziekenfondswet (ZFW);
 Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven in relatie tot voornoemde wetten:
- ziekenfondsen en ziektekostenverzekeraars;
- rechthebbenden;
- aan- en afmelding;
- de Ziekenfondsraad.
De kandidaat kan het volgende begrip uitleggen en interpreteren in relatie tot voornoemde
wetten:
- verstrekkingen.
De kandidaat kan het doel aangeven van de volgende Volksverzekeringen:
 Algemene Ouderdomswet (AOW);
 Algemene Nabestaandenwet (ANW);
 Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven in relatie tot voornoemde wetten:
- kring van verzekerden;
- het begrip ‘kind’;
- de overhevelingstoeslag.
De kandidaat kan het volgende begrip uitleggen en interpreteren in relatie tot voornoemde
wetten:
- het premieplichtig loon.
De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven in relatie tot het Arbeidsovereenkomstenrecht:
 het begrip arbeidsovereenkomst:
- essentiële kenmerken;
 verplichtingen van de werkgever;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
67
 verplichtingen van de werknemer;
 opdracht/lastgeving.
De kandidaat kan de volgende begrippen uitleggen en interpreteren in relatie tot het Arbeidsovereenkomstenrecht:
 sluiten van een arbeidsovereenkomst;
 beëindigen van een arbeidsovereenkomst:
- opzegging/ontbinding,
- opzegverboden (BW en BBA);
 gelijke behandeling mannen en vrouwen;
 overgang onderneming:
- rechten werknemer;
De kandidaat kent de volgende begrippen uit de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst
(WCAO):
 Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO):
- de contracterende partijen,
- normatieve en obligatoire werking;
De kandidaat kent de volgende begrippen uit de Wet Melding Collectief Ontslag:
 afvloeiingsregelingen.
De kandidaat kan het doel aangeven van de volgende wettelijke regelingen en kan de
belangrijkste bepalingen omschrijven en interpreteren:
 Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van CAO’s;
 Wet Minimumloon en Minimum Vakantiebijslag;
 Flexwet;
 Wet Arbeid Gehandicapte Werknemers (WAGW).
De kandidaat kan het doel omschrijven en kent de belangrijkste bepalingen van de volgende
regelingen:
 EEG-verordening VO 1408/7;
 Ketenaansprakelijkheid:
- Standaardjurisprudentie,
- de kandidaat kan het begrip aannemer interpreteren;
 Pensioen- en Spaarfondswet:
- de kandidaat kan het doel en de belangrijkste bepalingen interpreteren en
uitleggen;
 Wet betreffende verplichte deelneming in bedrijfspensioenfondsen:
- de kandidaat kan het doel en de belangrijkste bepalingen interpreteren en
uitleggen.
Privaatrecht
BW boeken 2, 3, 5, 6 en 7
De kandidaat kan de volgende algemene begrippen uit het privaatrecht benoemen en
omschrijven:
 recht en rechtsbronnen;
 rangorde in wetten;
 wet in formele en materiële zin;
 wet, wetboeken en indeling van wetboeken (BW);
 formeel en materieel recht;
 objectief en subjectief recht;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
68


aanvullend en dwingend recht;
rechtspersonen en natuurlijke personen.
De kandidaat kan de volgende begrippen uit het privaatrecht interpreteren en uitleggen:
 rechtsfeiten, eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen;
 handelingsbekwaamheid en handelingsonbevoegdheid;
 nietigheid, vernietigbaarheid en conversie;
 volmacht.
De kandidaat kan de volgende begrippen uit het Vermogensrecht benoemen en omschrijven:
 vermogensbestanddelen;
 verjaring;
 bevoorrechte vorderingen:
- hypotheek,
- privilege;
 hypotheekrecht:
- vestiging van hypotheekrecht.
De kandidaat kan de volgende begrippen uit het Vermogensrecht interpreteren en uitleggen:
 goederen:
- zaken,
- vermogensrechten,
- roerend/onroerend/registerzaken,
 absolute/relatieve rechten:
- zakelijke rechten,
- zekerheidsrechten;
 eigendom/bezit/houderschap:
- bezit te goeder trouw,
- middellijk en onmiddellijk bezit;
 bezitsverkrijging:
- interversie;
 eigendomsverkrijging:
- wijze eigendomsverkrijging,
- bijzondere titel,
- algemene titel;
 goederenrechtelijke overeenkomst;
 vereisten overdracht:
- levering,
- geldige titel,
- beschikkingsbevoegdheid;
 leveringshandeling:
- roerende zaken,
- vorderingen op naam,
- registergoederen/onroerende goederen,
- restgroep;
 rechtstitel van overdracht;
 beschikkingsbevoegdheid:
- bescherming tegen beschikkingsbevoegdheid;
- revindicatie;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
69




verhaalsrecht op goederen:
- vermogen als waarborg,
- gelijkheid van schuldeisers,
- schuldeisers met preferentie,
- achtergestelde schuldeisers;
bevoorrechte vorderingen:
- pand;
pandrecht:
- algemene kenmerken en vormen van pand,
- vestiging van het pandrecht,
- ‘stil’ pandrecht op zaken,
- pandrecht op vorderingen,
- pandrecht op aandelen,
- tenietgaan pandrecht;
retentierecht.
De kandidaat kan de volgende begrippen uit het Verbintenissenrecht benoemen en
omschrijven:
Algemeen
 soorten verbintenissen:
- toekomstig,
- voorwaardelijk,
- onder tijdsbepaling,
- hoofdelijk;
Gevolgen niet nakomen verbintenis (wanprestatie)
 toerekenbaar/niet toerekenbaar tekortkomen (overmacht);
Overeenkomsten
 overeenkomst:
- meerzijdige rechtshandeling,
- aangaan verbintenissen tussen partijen;
 typen overeenkomsten:
- eenzijdig/wederkerig,
- vormvrij,
- reëel,
- formeel,
- om niet/onder bezwarende titel;
 de overeenkomst als rechtshandeling;
 algemene voorwaarden;
Productaansprakelijkheid:
 uitgangspunt bescherming consument,
 verjaring en verval;
Koop:
 koopovereenkomst,
 koopoptie;
Huur:
 huurovereenkomst.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
70
De kandidaat kan de volgende begrippen uit het Verbintenissenrecht interpreteren en
uitleggen:
Algemeen
 verbintenis:
- ontstaan,
- inhoud/begrip,
- afdwingbaar/niet afdwingbaar (natuurlijk);
 hoofdelijke aansprakelijkheid/pluraliteit;
 nakoming:
- betaling (bevrijdende),
- onverschuldigde betaling;
 opschortingsrecht;
 ongerechtvaardigde verrijking;
 zaakwaarneming.
Gevolgen niet nakomen verbintenis (wanprestatie)
 tekortschieten in nakoming:
- geen nakoming,
- niet tijdige nakoming,
- gebrekkige nakoming;
 verzuim debiteur/schuldenaar:
- in gebrekestelling,
- verzuim van rechtswege;
 verzuim crediteur/schuldeiser;
 gevolgen niet nakomen:
- stellen termijn nakoming,
- schadevergoeding,
- opschortingsrecht;
 onvoorziene omstandigheden;
 aansprakelijkheid voor ingeschakelde personen/gebezigd materieel.
Overeenkomsten
 totstandkoming overeenkomst:
- precontractuele fase,
- aanbod/aanvaarding,
- wilsovereenstemming;
 rechtsgevolgen van overeenkomsten:
- kwalitatieve verplichtingen,
- kettingbeding,
- derdenbeding;
 ontbinding wederkerige overeenkomst:
- door verklaring,
- in recht;
Onrechtmatige daad
 aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad:
- vereisten,
- bewijslast;
 risicoaansprakelijkheid van ouders;
 risicoaansprakelijkheid voor ondergeschikten;
 risicoaansprakelijkheid voor zaken;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
71
Productaansprakelijkheid
 vereisten aansprakelijkheid producent;
 gebrek aan product;
 begrip product;
 producent/herkomst product;
 hoofdelijke aansprakelijkheid;
 schade:
- lichamelijk letsel,
- privésfeer,
- franchise.
Koop
 verplichtingen verkoper;
 verplichtingen koper;
 koopvormen:
- species/genus,
- met eigendomsvoorbehoud,
- huurkoop/financial lease,
- handelskoop/consumentenkoop;
 recht van reclame;
 eigendomsvoorbehoud.
Huur
 verplichtingen verhuurder;
 verplichtingen huurder.
De kandidaat kan de volgende begrippen uit het Ondernemingsrecht benoemen en
omschrijven:
 bedrijf, vrij beroep en onderneming:
- plicht tot het voeren van een administratie,
- plicht tot inschrijving in handelsregister;
 jaarrekening van ondernemingen;
 groepsmaatschappijen;
 publicatie en controle;
 rechtspleging inzake jaarrekeningen;
 recht van enquête.
De kandidaat kent het doel en de hoofdlijnen van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR).
De kandidaat kan de volgende begrippen uit het Ondernemingsrecht interpreteren en
uitleggen:
 vennootschap onder firma:
- samenwerkingsverbanden,
- oprichting,
- interne en externe verhoudingen,
- vermogens firmanten,
- commanditaire vennootschap;
 maatschap;
 rechtspersonen:
- oprichting,
- aansprakelijkheid oprichters,
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
72


- statuten,
- organen,
- registratie,
- einde;
NV en BV:
- vennootschappelijke kapitalen,
- onderscheid NV en BV,
- aandeelhouders,
- overdracht aandelen,
- emissie aandelen,
- vermindering geplaatst kapitaal,
- bevoegdheden aandeelhoudersvergadering,
- bevoegdheden bestuur,
- bevoegdheden raad van commissarissen,
- structuurvennootschap,
- beschermingsconstructies;
Maatschap.
De kandidaat kan de volgende begrippen uit het Faillissementsrecht benoemen en
omschrijven:
 doel en begrip faillissement;
 fasen faillissement;
 fasen en verloop faillissement:
- taak curator,
- akkoord,
- boedelschulden;
 actio Pauliana,;
 einde van het faillissement;
 doel en begrip surseance van betaling:
- verschil met faillissement;
 voorlopige en definitieve surseance;
 einde van de surseance.
De kandidaat kan de volgende begrippen uit het Faillissementsrecht interpreteren en
uitleggen:
 gevolgen faillietverklaring;
 positie van de gefailleerde;
 positie (preferente) schuldeisers.
De kandidaat kan de volgende begrippen uit het Proces- en Bewijsrecht benoemen en
omschrijven:
 absolute en relatieve bevoegdheid;
 verschillen verzoekschriftprocedure en civiele procedure;
 verplichte vertegenwoordiging;
 rechtsmiddelen tegen uitsprake;n
 executoriaal en conservatoir beslag.
De kandidaat kan het doel van de Beroepswet aangeven en kan de volgende begrippen
omschrijven:
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
73



bezwaar en beroep;
bezwaarprocedures in beroep en hoger beroep;
Centrale Raad van Beroep.
De kandidaat kan de volgende begrippen uit het Proces- en Bewijsrecht interpreteren en
uitleggen:
 Bewijsmiddelen:
- akten en het belang van akten voor het bewijs,
- verplicht volledig bewijs.
De kandidaat kan de volgende begrippen met betrekking tot Overige regelgeving benoemen
en omschrijven:
 mededinging;
 europese aanbesteding.
10.
Externe Verslaggeving
De kandidaat kent de regelgeving en de richtlijnen met betrekking tot de jaarrekening en kan
deze interpreteren:
 de volgens de wet vereiste minimale inhoud van het jaarverslag;
 overige gegevens en de achtergronden.
De kandidaat kan de accounting theorie, het stramien omschrijven en interpreteren in relatie
tot:
 het begrip accounting;
 enkele grondbeginselen en de kwaliteitskarakteristieken van de gegevensverstrekking:
- relevantie,
- betrouwbaarheid,
- vergelijkbaarheid,
- begrijpelijkheid,
- tijdigheid.
De kandidaat bezit grondige kennis van de internationale accounting en regelgeving in
Nederland:
 vergelijkbaarheid van financiële informatie;
 internationale harmonisatie van regelgeving;
 regelgevende instanties die van belang zijn voor Nederland;
De kandidaat bezit op hoofdlijnen kennis van accounting in de VS en Europa.
De kandidaat kan omschrijven wat bedoeld wordt met latente belastingen en verliescompensatie en kan de volgende begrippen hiermee in verband brengen:
 de ontstaansgrond;
 actieve en passieve latenties;
 compensatie van latenties;
 waardering van latenties;
 voorwaartse verliescompensatie.
De kandidaat kan de immateriële vaste activa interpreteren en uitleggen:
 criteria voor activeren;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
74

de te onderscheiden immateriële vaste activa.
De kandidaat kan de materiële vaste activa (inclusief leasing), voorraden en onderhanden
werk uitleggen en interpreteren:
 criteria voor activering;
 bijzondere waardeveranderingen;
 percentage of completion en completed contract methode bij onderhanden werk.
De kandidaat kan de volgende aspecten van consolidatie en groepsjaarrekening uitleggen en
interpreteren:
 plicht;
 vrijstellingen;
 methoden;
 informatiewaarde geconsolideerde jaarrekening t.o.v. vennootschappelijke jaarrekening;
 de invloed op de financiële kengetallen;
 segmentatie.
De kandidaat heeft inzicht in kapitaalbelangen, waaronder deelnemingen:
 het begrip kapitaalbelang;
 waardering van kapitaalbelangen;
 verwerking van aankoop en verkoop van deelnemingen.
De kandidaat kan de juridische en economische aspecten van de jaarrekening interpreteren en
verklaren en kan deze aspecten verwerken in de jaarrekening.
Met betrekking tot de presentatie van het eigen vermogen, reserves en voorzieningen kan de
kandidaat de volgende begrippen gedetailleerd beschrijven:
 herwaarderingsreserve;
 wettelijke reserves;
 inkoop eigen aandelen;
 afgrenzing van voorzieningen;
 de begrippen dynamische en statische voorziening.
De kandidaat kan het begrip stelselwijziging verklaren en de redenen en eisen van
stelselwijziging benoemen.
De kandidaat kan de omrekening aangeven van vreemde valuta met betrekking tot de
buitenlandse bedrijfsvoering.
11.
Practicum Communicatieve en sociale vaardigheden
Aspecten van communicatie
Het proces van communicatie
De kandidaat is in staat om doelgericht informatie te verzamelen, dóór te vragen en door het
hanteren van verschillende communicatiestijlen het gedrag/houding van de ander te
beïnvloeden.
 Doelstelling en de aanleiding van communicatie:
- voldoen aan informatiebehoefte (kwaliteit; effectiviteit; efficiency),
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
75
-
vragen/verzamelen van info,
beïnvloeden van gedrag/houding (cognitieve- en affectieve actie, overtuigen en
aansporen).
De kandidaat is in staat om vanuit de zendersrol de boodschap vanuit de verschillende
functies over te brengen op de ontvanger.
 Bestanddelen van het communicatieproces:
- Zender,
- Ontvanger,
- Boodschap,
- referentiële functie,
- expressieve functie,
- relationele functie,
- appellerende functie.
De kandidaat is zich bewust van zijn eigen referentiekader, kan rekening houden met het
referentiekader van de ander en is in staat zichzelf daarop te corrigeren en afstand te nemen.
 Filter en ruis:
- referentiekader van de zender en de ontvanger,
- externe ruis,
- interne ruis,
- intentionele ruis,
- non-intentionele ruis,
- redundantie (functioneel; disfunctioneel).
De kandidaat is in staat zijn interpretatie te objectiveren en op een zorgvuldige wijze feedback
te geven en te ontvangen.
 Actie en reactie:
- Coderen,
- decoderen (transformeren),
- interpreteren,
- feedback (terugkoppeling; follow-up).
De kandidaat kent de effecten van verschillende communicatierichtingen.
 Richting van de communicatie:
- Eenzijdig,
- Tweezijdig,
- Meerzijdig,
- massacommunicatie (zuivere- en categoriale massacommunicatie),
- intra- en interpersoonlijke communicatie.
 Hoofdsoorten van communicatie:
- verbaal/non-verbaal,
- mondeling/schriftelijk,
- beeld- en audiovisueel.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
76
Vormen van communicatie
De kandidaat kent verschillende vormen van communicatie en is in staat deze te herkennen in
een organisatie en daarbij de gewenste en niet gewenste effecten in kaart te brengen:
 intentionele en non-intentionele communicatie;
 externe communicatie:
- massacommunicatie,
- mediamix,
- positionering in de markt en de maatschappij,
- intercultureel;
 de infrastructuur van de communicatie:
- formeel/informeel,
- horizontaal/verticaal/diagonaal/parallel;
 interne communicatie:
- top down/bottom up,
- functioneel/hiërarchisch,
- interne media.
Communicatieve en sociale vaardigheden
Algemene gespreksvaardigheden
De kandidaat is in staat een gesprek te voeren zodanig dat alle gesprekspartners tot hun recht
komen:
 regulerende vaardigheden;
 selectieve vaardigheden;
 niet-selectieve vaardigheden;
 assertieve vaardigheden;
 reflecteren;
 parafraseren.
Luistervaardigheden
De kandidaat kent verschillende vormen van luisteren en is in staat deze bewust toe te passen:
 selectief;
 niet-selectief;
 reflecteren;
 parafraseren.
Presentaties
De kandidaat is in staat een gestructureerde en aantrekkelijke mondelinge presentatie te
verzorgen met gebruikmaking van audio-visuele middelen:
 opzet mondelinge presentatie;
 gebruik van audiovisuele middelen;
 een audiovisuele productie maken;
 persoonlijk presenteren.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
77
Vergaderen
De kandidaat is in staat leiding te geven aan een vergadering en het groepsproces zodanig te
beïnvloeden dat het doel van de vergadering behaald wordt:
 rollen;
 taakgericht en mensgericht gedrag;
 taken voor, tijdens en na de vergadering;
 vergaderstructuren.
Onderhandelen
De kandidaat is in staat in een onderhandelingssituatie het beoogde resultaat te boeken en
daarbij de strategie en tactiek van het onderhandelingsspel te benutten:
 Onderhandelaarsgedrag;
 Onderhandelingsruimte;
 Onderhandelingssituaties;
 Onderhandelingsvaardigheden.
Klachtenbehandeling
De kandidaat is in staat het soort klacht te onderkennen en daar zorgvuldig op te reageren na
afweging van de verschillende belangen:
 subjectieve klacht;
 objectieve klacht;
 camouflageklacht;
 negatieve spiraal.
Communicatietechnieken
Gespreksvormen
De kandidaat heeft inzicht in doel en aanpak van de verschillende gespreksvormen en is in
staat, afhankelijk van de gespreksvorm, het gesprek op een adequate wijze te voeren:
 tweegesprek:
- diagnose-receptmethode,
- samenwerkingsmethode,
- open-, gesloten -, half open,
- fasering;
 bezoek;
 slecht-nieuwsgesprek;
 verkoopgesprek;
 groepsgesprek;
 adviesgesprek.
Sollicitatiegesprek
De kandidaat kent de aanpak van een sollicitatiegesprek en is zich bewust van normen en
interpretatiefactoren bij een sollicitatiegesprek.
De kandidaat is in staat zorgvuldig een doelgericht sollicitatiegesprek te voeren:
 voorbereiding op het sollicitatiegesprek;
 vaardigheden bij het voeren van een sollicitatiegesprek;
 kennis van de sollicitatiecode.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
78
Rapporteren
De kandidaat is in staat schriftelijk of mondeling te rapporteren zodanig dat de essentie
duidelijk aan de belanghebbenden wordt overgebracht.
Examen
Aan het practicum wordt een afsluitende toets gekoppeld. Hierbij dient het volgende protocol
doorlopen te worden:
 er wordt een onderwerp gekozen uit de lijst met onderwerpen (de lijst is niet limitatief;
ook andere onderwerpen die een relatie hebben met één van de vakken van het SPDprogramma mogen in aanmerking komen);
 ter voorbereiding op een mondelinge presentatie over het gekozen onderwerp produceert
de kandidaat een presentatie op schrift (het uitgeschreven verhaal en de hand outs die bij
de presentatie gebruikt worden);
 de kandidaat geeft een mondelinge presentatie over het gekozen onderwerp, waarbij
gebruik gemaakt wordt van moderne communicatiemiddelen (power point e.d.);
 tijdens de presentatie mag de kandidaat gebruik maken van een aandachtspuntenlijst. Het
is niet toegestaan om de uitgeschreven presentatie voor te dragen/lezen;
 na afloop van de presentatie wordt een vragen-/discussieronde gehouden.
Lijst met mogelijke presentatie-onderwerpen (niet limitatief)
1. Activity Based Costing
2. Balanced scorecard
3. Belastinglatenties
4. Financiële verslaggeving bij organisties zonder winstdoel
5. Fiscale ondernemersfaciliteiten van start tot eind
6. Fiscale winstbepaling voor IB resp. Vpb
7. Fusie en waarding van ondernemingen
8. Grondslagen voor de jaarrekening
9. Hedging
10. Het verwerken van concessies, vergunningen, intellectuele rechten en soortgelijke rechten
en waarden in de jaarrekening
11. Investering en onzekerheden
12. Ondernemingsvormen en belastingen
13. Operationel and Financial Leverage
14. Operations research
15. Planning en budgettering
16. SWOT-analyse
17. Transfer pricing
18. Veranderingsprocessen in organisaties
12.
Practicum Bestuurlijke informatievoorziening
Op basis van het uitwerken van vraagstukken dient de kandidaat aan te tonen dat hij de
theorie kan toepassen bij administraties van uiteenlopende huishoudingen. Deze toepassingen
omvatten een geordende vastlegging en daarop aansluitende systematische verwerking van de
bedrijfsactiviteiten. E.e.a. is in het bijzonder gericht op het verkrijgen van een gesloten
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
79
systeem van verantwoording over de verschillende kapitaalcomponenten. De kandidaat dient
minimaal 5 vraagstukken in te leveren, waarvan er 3 met een voldoende dienen te worden
gehonoreerd.
13.
Stage
Voor aanvang van de stage dient de student met het stageverlenend bedrijf een stageopdracht
te formuleren en/of een afstudeeronderwerp te bepalen.
De gekozen opdrachten en het gekozen afstudeeronderwerp dienen inhoudelijk aan te sluiten
op (een van) de taakgebieden van de SPD-er, te weten:
De financieel-economische taken:
 het opstellen van standaarden, normen en taakstellingen;
 het coördineren van de inbreng van de verschillende betrokkenen bij het proces van
totstandkoming van plannen en budgetten;
 het vertalen van plannen en budgetten in begrotingen per organisatie-onderdeel en voor de
organisatie als geheel (en het vertalen van begrotingen in plannen en budgetten);
 het beoordelen van investeringsaanvragen;
 het uitvoeren van bedrijfseconomische analyses;
 het aantrekken van vermogen;
 het beheersen van financiële risico’s en valutarisico’s;
 het plannen en beheren van de geldstroomcyclus;
 het opstellen van de jaarrekening conform de interne richtlijnen en wettelijke regelingen;
 het maken van kostencalculaties en kosten-/baten-analyses;
 het onderkennen en opstellen van prestatie-indicatoren;
 het uitbrengen van interne financiële managementrapportages;
 het vaststellen van de variabelen waarop het management de organisatie stuurt.
De bestuurlijk informatieverzorgende taken:
 het mede opzetten en het in werking houden van een betrouwbaar, efficiënt en effectief
informatiesysteem binnen de organisatie;
 het systematisch verzamelen, vastleggen en verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn
voor het verstrekken van sturingsinformatie aan het management en van verantwoordingsinformatie aan het management en externe participanten (met een nadruk op financieeleconomische gegevens);
 het transformeren van interne financiële informatie naar externe financiële informatie;
 coördineren van de inbreng van de verschillende betrokkenen bij het proces van
totstandkoming van het informatiebeleid en informatieplan van de organisatie.
De leidinggevende taken:
 organiseren van het werk van de medewerkers:
 stimuleren en motiveren van de medewerkers;
 begeleiden van de medewerkers in hun ontwikkeling.
De adviserende taken:
 het adviseren van het management als uitvloeisel van de uitvoering van de controlerende
taken;
 het adviseren van externe relaties en klanten op financieel-economische en informatieverzorgende taken.
De controlerende taken:
 het toetsen van de begrotingen en rapportages aan financieel-economische principes en
aan interne en externe begrotingsrichtlijnen;
 het toetsen van de werkelijke financieel-economische gegevens aan de begroting(en);
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
80


14.
het beoordelen van de financieel-economische gegevens op betrouwbaarheid door
vergelijking met andere interne en externe gegevens;
het beoordelen van de betrouwbaarheid, effectiviteit en efficiency van het financieel
informatiesysteem.
Afstudeeropdracht
De studie die in de afstudeeropdracht centraal staat heeft betrekking op een of meer
taakgebieden die de SPD-er in de beroepspraktijk uitoefent, te weten;
De financieel-economische taken:
 het opstellen van standaarden, normen en taakstellingen;
 het coördineren van de inbreng van de verschillende betrokkenen bij het proces van
totstandkoming van plannen en budgetten;
 het vertalen van plannen en budgetten in begrotingen per organisatie-onderdeel en voor de
organisatie als geheel (en het vertalen van begrotingen in plannen en budgetten);
 het beoordelen van investeringsaanvragen;
 het uitvoeren van bedrijfseconomische analyses;
 het aantrekken van vermogen;
 het beheersen van financiële risico’s en valutarisico’s;
 het plannen en beheren van de geldstroomcyclus;
 het opstellen van de jaarrekening conform de interne richtlijnen en wettelijke regelingen;
 het maken van kostencalculaties en kosten-/baten-analyses;
 het onderkennen en opstellen van prestatie-indicatoren;
 het uitbrengen van interne financiële managementrapportages;
 het vaststellen van de variabelen waarop het management de organisatie stuurt.
De bestuurlijk informatieverzorgende taken:
 het mede opzetten en het in werking houden van een betrouwbaar, efficiënt en effectief
informatiesysteem binnen de organisatie;
 het systematisch verzamelen, vastleggen en verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn
voor het verstrekken van sturingsinformatie aan het management en van
verantwoordingsinformatie aan het management en externe participanten (met een nadruk
op financieel-economische gegevens);
 het transformeren van interne financiële informatie naar externe financiële informatie;
 coördineren van de inbreng van de verschillende betrokkenen bij het proces van
totstandkoming van het informatiebeleid en informatieplan van de organisatie.
De leidinggevende taken:
 organiseren van het werk van de medewerkers;
 stimuleren en motiveren van de medewerkers;
 begeleiden van de medewerkers in hun ontwikkeling.
De adviserende taken:
 het adviseren van het management als uitvloeisel van de uitvoering van de controlerende
taken;
 het adviseren van externe relaties en klanten op financieel-economische en informatieverzorgende taken;
De controlerende taken:
 het toetsen van de begrotingen en rapportages aan financieel-economische principes en
aan interne en externe begrotingsrichtlijnen;
 het toetsen van de werkelijke financieel-economische gegevens aan de begroting(en);
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
81


het beoordelen van de financieel-economische gegevens op betrouwbaarheid door
vergelijking met andere interne en externe gegevens;
het beoordelen van de betrouwbaarheid, effectiviteit en efficiency van het financieel
informatiesysteem.
Keuze van het onderwerp
Voor wat betreft de keuze van het onderwerp is de kandidaat in principe vrij, met dien
verstande dat een specifiek praktijkprobleem of een bijzonder onderwerp uit de vakgebieden
op voldoende niveau en van voldoende omvang wordt behandeld.
Het onderwerp dient in ieder geval een relatie te hebben de financieel-economische, de
informatieverzorgende of de adviserende taak van de SPD-er, zoals nader omschreven bij de
inhoudelijke doelstelling.
Voordat de kandidaat met zijn afstudeerwerkstuk start wordt een afstudeervoorstel ingediend.
Het afstudeervoorstel dient goedgekeurd te worden door de opleider.
Het spreekt voor zich dat het afstudeerwerkstuk een origineel werkstuk dient te zijn. Het is
niet de bedoeling om reeds bekende theorie in het verslag of in bijlagen te herhalen.
Het onderwerp van de afstudeeropdracht dient praktijkrelevant te zijn. Hiermee wordt
aangegeven dat het resultaat van de afstudeeropdracht voor de (eigen) beroepspraktijk
bruikbaar is.
Examen
De afstudeeropdracht wordt door de individuele opleider beoordeeld, met inachtneming van
de volgende voorwaarden:
 de inhoud en het niveau van het afstudeerwerkstuk dienen als voldoende te zijn
beoordeeld, alvorens het werkstuk voor een finale beoordeling kan worden ingediend;
 het afstudeerwerkstuk wordt beoordeeld door een deskundige van de betreffende opleider
en een onafhankelijk deskundige, aan te wijzen door de examencommissie SPD.
De beoordeling van het werkstuk vindt plaats op de volgende onderdelen:
1. inhoud en het niveau van het onderzoek;
2. het verslag als communicatiemiddel (leesbaarheid, compactheid, splitsing kern en
bijlagen, Nederlands/Engelse/ taalgebruik, de lay-out en de (functionaliteit van de)
afbeeldingen).
De beoordeling wordt uitgevoerd op basis van de uitgangspunten die in deze exameneisen zijn
verwoord.
De deskundige van de opleider en de onafhankelijke deskundige komen in gezamenlijk
overleg tot een beoordeling en stellen een eindcijfer vast. Wanneer er een fundamenteel
verschil van inzicht blijkt te ontstaan over de beoordeling, beslist de examencommissie SPD.
De opleider kan besluiten om aan de afstudeeropdracht een afstudeerzitting te koppelen,
waarin de kandidaat de mogelijkheid krijgt mondeling in te gaan op het afstudeerwerkstuk.
De mondelinge verdedeging kan in de beoordeling van de afstudeeropdracht betrokken
worden. Ook hier geldt dat het eindcijfer tot stand komt in gezamenlijk overleg tussen de
deskundige van de opleider en een onafhankelijk deskundige.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
82
6.
Het examen
Per examenonderdeel wordt onder verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur centraal
een tentamen afgenomen. Voor een met goed gevolg afgelegd tentamen wordt een certificaat
uitgereikt.
In het examenreglement wordt per examenonderdeel de geldigheidsduur van de tentamens
geregeld.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
83
7.
Vakanties en examenvrije perioden
De vakantieregeling en de examenvrije perioden worden jaarlijks vastgesteld in overeenstemming met de Wet Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
84
8.
Evaluatie en herziening leerplan
Jaarlijks zal de onderwijsregeling worden geëvalueerd zowel per vakgebied als in totaliteit.
De evaluatie van het plan per vakgebied vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de
voorzitter van de examencommisie. Indien een bijstelling van de inhoud leidt tot een
verandering van het Onderwijs - en examenreglement zal dit leiden tot een gezamenlijk
overleg van alle betrokken aangewezen instellingen bij de opleiding SPD Bedrijfsadministratie. Het resultaat van het overleg kan leiden tot een wijzigingsvoorstel aan het
instellingsbestuur.
Evaluatie en herziening van het Onderwijs - en examenreglement in zijn totaliteit valt onder
verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
85
9.
Examencommissie
De examencommissie bestaat uit de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, de secretaris,
de plaatsvervangend secretaris en de leden.
De examencommissie heeft tot taak het vaststellen van de examens, de uitwerkingen, de
normering en de uitslag. In verband met de centraal te examineren vakken gelden
overeenkomstig de statuten van de Stichting Examenbureau NGO SPD Bedrijfsadministratie
de landelijk afgesproken tentamens, uitwerkingen en normeringen.
Het Examenreglement en huishoudelijk reglement SPD Bedrijfsadministratie is van
toepassing.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
86
10. Kwaliteitszorg
De instelling evalueert jaarlijks overeenkomstig de Wet Hoger Onderwijs en
Wetenschappelijk onderzoek. Periodiek zal de instelling samen met de andere instellingen
aangewezen voor de opleiding SPD Bedrijfsadministratie een evaluatierapport opstellen ten
behoeve van een visitatiecommissie benoemd door de Stichting Examenbureau NGO SPD
Bedrijfsadministratie.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
87
11. Examenreglement
Paragraaf 1 Definities
Artikel 1
In dit examenreglement wordt verstaan onder:















'Het bestuur': het bestuur van de Stichting Examenbureau NGO SPD Bedrijfsadministratie
bestaande uit de leden van de instellingsbesturen van de aangesloten instellingen.
'het examen': het examen ter verkrijging van het getuigschrift SPD bedrijfsadministratie.
'het tentamen': het examenonderdeel waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 10 b
wordt uitgereikt.
'het subtentamen': onderdeel van een tentamen afgenomen in een aparte zitting waarvoor
de student een afzonderlijke uitslag wordt uitgereikt
'het getuigschrift': het getuigschrift SPD bedrijfsadministratie.
'de examencommisie': de examencommisie belast met het afnemen van het examen.
'de commissie vaststelling opgaven': subcommissie van de examencommissie belast met
het opstellen van de examenopgaven en de normen.
'de voorzitter': de voorzitter van de examencommissie.
'de secretaris': de secretaris van de examencommissie.
'leden van de examencommissie': leden benoemd door het bestuur van de instelling
overeenkomstig artikel 7.12 WHW.
'de deskundige': de deskundige die mede toezicht houdt op het niveau van opleiding en
examinering.
'de student': degene die zich heeft ingeschreven als student bij de instelling.
'de instelling': …, zijnde lid van het Nederlands Genootschap van Opleiders voor de
economisch- en comptabele examens alsmede deelnemer in de Stichting Examenbureau
NGP SPD Bedrijfsadministratie.
'College van beroep voor de examens': college ingesteld door het instellingsbestuur ter
behandeling van het beroep ex. 21 van dit reglement op grond van artikel WHW.
‘het Examenbureau’: het examenbureau van de desbetreffende opleider.
Paragraaf 2 De student
Artikel 2
Aan de af te nemen tentamens kan slechts worden deelgenomen door de student die zich aan
de opleiding, waarvoor de examencommissie is ingesteld, voor het examen heeft voorbereid,
die is ingeschreven als student van die opleiding en die tijdig het examengeld heeft betaald.
Degene, die niet als student is ingeschreven bij de instelling, is examengerechtigd als hij zich
heeft ingeschreven als extraneus-student en tijdig het examengeld heeft betaald.
Artikel 3
1. Bij inschrijving voor de opleiding voor het getuigschrift SPD Bedrijfsadministratie dient
de student de navolgende bescheiden te overleggen:
a) Een bewijs van opneming in het bevolkingsregister;
b) Het diploma en de cijferlijst waaraan hij/zij het recht tot het afleggen van het examen
ontleent;
c) De stukken waaraan de student aanspraak ontleent op een of meer vrijstellingen;
d) De bewijsstukken van met gunstig gevolg afgelegde tentamens;
e) De stukken waarvan de examencommissie overlegging verlangt;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
88
f) Een recente pasfoto.
2. De student kan met betrekking tot de stukken, bedoeld in lid 1b en lid 1c van dit artikel,
volstaan met toezending van een door hem ondertekende fotocopie of een officieel
gewaarmerkt afschrift en dient desgevraagd op het eerste verzoek van de examencommissie het orgineel te tonen.
3. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de examencommissie toestaan dat
de student de stukken bedoeld in het eerste lid onder b, na de aanmelding overlegt, echter
niet later dan bij de aanvang van het examen.
4. Zo spoedig mogelijk na afloop van het examen wordt de student weer in bezit gesteld van
de ingevolge het bepaalde in de vorige leden van dit artikel overlegde stukken.
Artikel 4
De examencommissie stelt vast op welke wijze en vóór welke datum de aanmelding en
betaling van het examengeld voor een tentamen dient te geschieden.
Artikel 5
1. Jaarlijks, doch vóór 1 augustus van het nieuwe studiejaar, wordt door of namens de
examencommissie aan de student meegedeeld waar en wanneer tentamens worden
afgenomen.
2. De student behoort de eerste maal dat hij voor de examencommissie voor het afleggen van
het tentamen verschijnt, in het bezit te zijn van:
a) de stukken, bedoeld in artikel 3 lid 1b en 1c, indien hij bij de aanmelding heeft volstaan
met het toezenden van copieën of afschriften;
b) in het geval, bedoeld in artikel 3 lid 3, de daar vermelde stukken.
3. Telkenmale dat de student voor de examencommissie verschijnt, behoort hij in het bezit te
zijn van een legitimatiebewijs.
3. De student is verplicht de in dit artikel genoemde stukken op verlangen van ieder lid van
de examencommissie gedurende het tentamen te tonen.
Artikel 6
De examencommissie kan toestaan dat een lichamelijk gehandicapte student een tentamen
geheel of gedeeltelijk aflegt op een wijze die is aangepast aan de mogelijkheden die de
lichamelijke gesteldheid van de student biedt.
Artikel 7
Gedurende de eerste drie maanden volgende op die, waarin de uitslag van het tentamen aan de
student is verstrekt, is de student bevoegd, na schriftelijk verzoek, bij de voorzitter of de
secretaris van de examencommissie inzage te nemen van het door hem vervaardigde
schriftelijke of praktische werk.
Artikel 8
De student heeft het recht beroep aan te tekenen op een wijze als is aangegeven in artikel 21
van deze examenregeling.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
89
Artikel 9
Indien een student zich ten aanzien van een tentamen aan enig bedrog heeft schuldig gemaakt,
wordt hij van deelname aan het tentamen uitgesloten.
Paragraaf 3 Het examen
Artikel 10
Het propedeuse-examen bestaat uit de volgende onderdelen:
 Inleiding bedrijfsadministratie;
 Inleiding bedrijfseconomie;
 Inleiding statistiek;
 Inleiding belastingrecht;
 Inleiding Bestuurlijke informatievoorziening;
 Practicum Bedrijfsadministratieve software
 Practicum Toegepaste Informatietechnologie
Artikel 10a
Het examen SPD Bedrijfsadministratie bestaat uit de volgende examenonderdelen:
 Marketing en Organisatie:
 bedrijfsstatistiek;
 bedrijfscalculatie;
 Algemene economie;
 Bedrijfseconomie;
 bestuurlijke informatievoorziening;
 bedrijfsadministratie;
 belastingrecht;
 bedrijfsrecht:
Dit onderdeel wordt afgenoemen in de vorm van twee subtentamens, te weten
- een subtentamen privaatrecht,
- een subtentamen sociaal recht;
 Externe verslaggeving;
 Practicum Communicatieve en sociale vaardigheden;
 Practicum bestuurlijke informatievoorziening;
 Stage;
 Afstudeeropdracht.
Artikel 10b
1. Het examen wordt afgenomen namens de instelling door de informatiseringsbank, afdeling
Examendiensten, te Groningen.
2.
De verantwoordelijkheid inzake de uitvoering van het examen ligt bij de examencommissie, welke door het instellingsbestuur ex. artikel 7.12 WHW is ingesteld.
Artikel 10c
1. Een examenonderdeel kan in de vorm van subtentamens worden afgelegd. Voor ieder
tentamen ontvangt de student een certificaat, mits het tentamen met voldoende resultaat
wordt afgelegd.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
90
2. Als een tentamen is gesplitst in subtentamens, ontvangt de student schriftelijk van de
examencommissie zowel de uitslag van ieder subtentamen als de totaaluitslag van het
tentamen.
3. De examencommissie kan een student vrijstellen van het afleggen van een tentamen op
grond van het bezit van akten, certificaten of diploma's. De examencommissie legt de
geldigheidsduur van de verleende vrijstelling vast. De student ontvangt bij vrijstelling een
door de voorzitter ondertekend vrijstellingsformulier.
Artikel 11
1. De commissie vaststelling opgaven bepaalt onder verantwoordelijkheid van de
examencommissie de opgaven en de beoordelingsnormen voor de tentamens.
2. De examenopgaven worden met de vereiste zorg voor geheimhouding gedrukt en
verzonden aan diegenen die de voorzitter aanwijst. Op de enveloppen wordt aangegeven
het onderdeel waarop de inhoud betrekking heeft, de datum en het tijdstip waarop de
opgaven aan de kandidaten moeten worden voorgelegd en de tijd die voor het werk
beschikbaar is, alsmede de hulpmiddelen welke voorgeschreven en/of toegelaten zijn.
3. De met de zaalleiding verantwoordelijke lid van de examencommissie draagt er zorg voor
dat deze enveloppen met de vereiste geheimhouding in ongeopende toestand bewaard
worden tot aanvang van het tentamen c.q. subtentamen.
Artikel 12
Het gebruik van andere dan door de examencommissie voorgeschreven of toegelaten
hulpmiddelen is verboden.
Artikel 13
1. De kandidaten maken het schriftelijk werk onder zodanig toezicht, dat steeds in het
examenlokaal waar dit werk wordt gemaakt tenminste één surveillant per 40 kandidaten
aanwezig is.
2. Per locatie wordt een lid van de examencommissie tot examenleider benoemd. De
examenleider is namens de examencommissie en onder diens verantwoordelijkheid belast
met de leiding van het examen op de plaats waar dit wordt afgenomen.
Artikel 14
1. Elke student heeft het recht elk tentamen tweemaal per jaar af te leggen. De
examencommissie stelt de student daartoe in de gelegenheid.
2. Elk tentamen wordt tevens beschouwd als herkansing van het eraan voorafgaande
tentamen in hetzelfde onderdeel.
3. Het cijfer behaald bij een herkansing wordt als eindcijfer beschouwd indien het gelijk is of
hoger is dan het oorspronkelijke cijfer.
4. De examencommissie kan bepalen dat van het gestelde in het vorige lid kan worden
afgeweken.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
91
Artikel 15
1. Als de student alle tentamens volgens de Onderwijs- en Examenregeling met goed gevolg
heeft afgelegd kan hij het examen afleggen.
2. Het examen is het onderzoek door de examencommissie van het dossier van de student,
teneinde te verifiëren of de student voldaan heeft aan de voorwaarden in de Onderwijs- en
Examenregeling gesteld, voor het behalen van het getuigschrift.
3. De examencommissie komt in principe tweemaal per jaar bijeen om het studieresultaat van
de kandidaten te beoordelen.
4.
Is het resultaat voldoende, dan ontvangt de student het getuigschrift SPD Bedrijfsadministratie.
Paragraaf 4 De tentamens
Artikel 16
1. Tentamens worden uitsluitend schriftelijk afgenomen.
2. Het instellingswerkplan geeft aan, welke tentamens door de student afgelegd moeten
worden voor het behalen van het getuigschrift SPD Bedrijfsadministratie.
 Over elk tentamen wordt een herkansing aangeboden.
 De herkansingen vallen in de tentamenperiode volgend op het eerste tentamen.
Artikel 17
1. De student die niet deelneemt aan het eerste tentamen heeft geen recht op een hertentamen
in de eerstvolgende periode. Absentie door overmacht moet ten overstaan van de
examencommissie worden aangetoond.
2. De student heeft recht op een herkansing per examenonderdeel.
3. Wil de student deelnemen aan de herkansing, dan moet hij daarvoor inschrijven.
4. Is de uitslag van het eerste tentamen en van de herkansing onvoldoende, dan kan de student
in elk volgend studiejaar deelnemen aan het eerste tentamen en de daarop volgende
herkansing; hij moet hiervoor inschrijven.
5. De organisatie van de tentamens wordt door de examencommissie geregeld in een
'huishoudelijk reglement tentamens'.
Paragraaf 5 Beoordeling en uitslag van het examen en van de tentamens
Artikel 18
De beoordeling van het schriftelijk werk geschiedt door tenminste twee leden van de examencommissie. Indien zij daarbij niet tot overeenstemming kunnen komen, beslist de examencommissie.
Artikel 19
De uitslag van ieder tentamen of sub-tentamen wordt binnen een termijn van veertig dagen
schriftelijk aan de student meegedeeld.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
92
Artikel 19a
De examencommissie, en in spoedeisende gevallen de voorzitter, kan in uitzonderlijke
gevallen afwijken van het gestelde in artikel 19.
Artikel 20
1. Als resultaat van een tentamen geldt het behaalde cijfer van dat tentamen.
2. Het oordeel van de examencommissie over de kennis of de bekwaamheid van de student
wordt voor ieder tentamen waarin hij is geëxamineerd, uitgedrukt door een der volgende
aanduidingen, die worden weergegeven door het hierachter geplaatste hele cijfer:
 uitmuntend
10
 zeer goed
9
 goed
8
 ruim voldoende
7
 voldoende
6
 bijna voldoende
5
 onvoldoende
4
 gering
3
 slecht
2
 zeer slecht
1
3. Een behaald resultaat voor een tentamen is onbeperkt geldig, tenzij de examencommissie
bepaalt dat voor het desbetreffende resultaat een geldigheidsduur van toepassing is.
4. In de Onderwijs- en Examenregeling worden de eisen vastgelegd op grond waarvan wordt
bepaald of aan een student het getuigschrift SPD Bedrijfsadministratie kan worden
uitgereikt.
5. Na afloop van het examen wordt aan iedere student een door de voorzitter en de secretaris
van de examencommissie van de instelling ondertekende en gedagtekende cijferlijst
verstrekt waarop de uitslag is vermeld.
6. De student ontvangt over elk met voldoende resultaat afgelegd tentamen een certificaat
vermeldend:
 zijn naam;
 zijn geboortedatum;
 de aanduiding van het examenonderdeel;
 de waardering voldoende gevolgd door het gegeven cijfer, gevolgd door tussen haakjes het
cijfer in letters;
 de handtekeningen van de secretaris en de voorzitter van de examencommissie;
 de datum;
 De student wordt het certificaat op het daartoe vastgestelde tijdstip uitgereikt;
 De student dient te verifiëren of de invulling juist is;
 De student dient de certificaten te overleggen bij de aanvraag voor het afleggen van het
examen SPD Bedrijfsadministratie;
 Certificaten waarop wijzigingen zijn aangebracht zijn ongeldig.
7. Indien de student aan de normen bedoeld in lid 2 van dit artikel heeft voldaan, wordt hem
het getuigschrift uitgereikt.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
93
8. De uit te reiken getuigschriften worden door de voorzitter, de secretaris van de examencommissie, de deskundige en de kandidaat ondertekend.
9. De uit te reiken cijferlijst bedoeld in lid 3 van dit artikel en het uit te reiken getuigschrift
bedoeld in lid 5 van dit artikel, worden gedagtekend met de datum waarop de voorzitter en
de secretaris hebben vastgesteld dat de student aan de normen bedoeld in lid 2 van dit
artikel heeft voldaan.
10.In de Onderwijs- en Examenregeling kunnen gedeelten van examenonderdelen worden
vastgelegd, die in subtentamens worden afgenomen. De weging van de subtentamens per
examenonderdeel is het ongewogen gemiddelde van de behaalde cijfers, tenzij anders is
bepaald bij het desbetreffende examenonderdeel.
Artikel 21
Een student die beroep ex.artikel 7.61 WHW wenst aan te tekenen tegen behandeling tijdens
het afleggen van een tentamen, tegen de toepassing van het examenreglement en de daarvan
afgeleide examenregelingen of tegen de beoordeling van het resultaat, dient zich schriftelijk te
wenden tot de voorzitter van het College van beroep voor de examens.
Paragraaf 6 Studievoortgangsbewaking en individuele studiebegeleiding
Artikel 22
De instelling draagt zorg voor een adequate studievoortgangsbewaking en individuele
studiebegeleiding overeenkomstig artikel 7.13 lid q WHW.
Paragraaf 7 Verslag van het examen en het bewaren van de examenstukken.
Artikel 23
Van elk schriftelijk tentamen wordt een procesverbaal opgemaakt. Het procesverbaal wordt
ondertekend door de surveillanten.
Artikel 24
Het schriftelijk examenwerk, alsmede een volledig stel examenopgaven worden gedurende
twaalf maanden na afloop van het examen bewaard in het archief van de instelling. Van elke
examinandus blijven de bij het examen behaalde cijfers en de uitslag bewaard in het archief
van de instelling. In geval van een beroepsprocedure dient het schriftelijk examenwerk
bewaard te blijven tot het einde van de (beroeps)procedures, d.w.z. tot er sprake is van een
definitieve uitspraak.
Artikel 25
Na de termijn genoemd in artikel 24 kan de voorzitter het examenwerk doen vernietigen. De
overige bescheiden betreffende het examen bij de examencommissie worden bewaard aan de
betrokken instelling.
Paragraaf 8 Omrekening studieresultaten staatsexamen SPD
Artikel 26
1. De examencommissie stelt op verzoek van de student de waarde van de behaalde
studieresultaten bij het staatsexamen SPD vast in studiepunten ten behoeve van het
instellingsexamen SPD Bedrijfsadministratie.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
94
2. Een student die bezwaar maakt tegen de aan hem toegekende studiepunten in het kader
van de overgang kan in beroep gaan overeenkomstig het gestelde in artikel 21
Paragraaf 9 Slotbepalingen en inwerkingtreding
Artikel 27
Wijzigingen in deze examenregeling worden door de examencommissie aangebracht. Voor
wijziging van de examenregeling is toestemming nodig van het bestuur van Stichting
Examenbureau NGO Bedrijfsadministratie SPD.
Artikel 28
Deze regeling kan worden aangehaald als Examenregeling SPD Bedrijfsadministratie 2000.
Artikel 29
Voor beroep wordt naar het studentenstatuut verwezen.
Artikel 30
In gevallen, waarin dit reglement niet voorziet en waaromtrent een onmiddellijke beslissing
noodzakelijk is, beslist de voorzitter van de examencommissie. Zijn beslissing deelt hij zo
spoedig mogelijk mede aan de leden van die examencommissie en indien hij dit nodig acht
aan de deskundigen.
Artikel 31
Dit examenreglement treedt in werking op 1 september 2000.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
95
12. Toelatings- en vrijstellingsregeling
Artikel 1
1. Een kandidaat is toelaatbaar tot de opleiding SPD Bedrijfsadministratie indien men in het
bezit is
van een volledig diploma, zoals benoemd in lid 2.
2. Kandidaten die in het bezit zijn van één van de navolgende diplomas zijn toelaatbaar tot
de opleiding SPD Bedrijfsadministratie:
a. Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs (VWO);
b. Hoger Algemeen Vormend Onderwijs (HAVO);
c. Middelbaar Beroeps Onderwijs (MBO).
3. Kandidaten die niet voldoen aan het gestelde in de leden 1 en 2 en die bij aanvang van de
opleiding 21 jaar of ouder zijn, komen in aanmerking voor de 21+ regeling.
4. De 21+ regeling houdt in dat de kandidaat een toelatingsexamen dient af te leggen bij de
opleider. Het toelatingsexamen toetst of de kandidaat het vereiste instroomniveau bezit.
Artikel 2
1. Een kandidaat die toelaatbaar is tot de opleiding SPD Bedrijfsadministratie kan een
verzoek tot vrijstelling indienen.
2. Een verzoek tot vrijstelling dient schriftelijk te worden aangevraagd bij het Examenbureau
van de opleider.
Artikel 3
1. Een volledige vrijstelling voor de propaedeutische fase SPD is alleen mogelijk indien men
in het bezit is van een volledig diploma.
2. Kandidaten die in het bezit zijn van één van de navolgende diplomas zijn vrijgesteld van
de propaedeutische fase SPD:
a. het diploma MBA en PD BIV;
b. het getuigschrift HEAO-BE, mits op de cijferlijst een voldoende is vermeld voor de vakken
bedrijfseconomie, bedrijfsadministratie, statistiek,belastingrecht en bestuurlijke
informatievoorziening.
3. Kandidaten die menen op basis van de door hen behaalde diploma’s, welke niet benoemd
zijn in lid 2, in aanmerking te komen voor vrijstelling voor de propaedeutische fase, dienen
een verzoek tot vrijstelling te motiveren door middel van onderliggende stukken, waaruit
de inhoud en het aantal behaalde studiepunten van de desbetreffende vakken blijkt.
Artikel 4
1. Een gedeeltelijke vrijstelling voor de propaedeutische fase SPD is mogelijk indien men in
het bezit is van een volledig diploma of een certificaat, mits men voldoet aan de in lid 2
t/m 5 genoemde voorwaarden.
2. Een vrijstelling voor het vak bedrijfseconomie van de propaedeutische fase is mogelijk
indien de kandidaat beschikt over:
a. het certificaat MBA-BE;
b. een MEAO-certificaat, mits op de cijferlijst een voldoende is vermeld voor het vak
bedrijfseconomie;
c. een MDS (lang)-certificaat,mits op de cijferlijst een voldoende is vermeld voor het vak
bedrijfseconomie;
d. een MBO-certificaat Lange opleiding Bedrijfsadministratie, mits op de cijferlijst een
voldoende is vermeld voor het vak bedrijfseconomie;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
96
e. een MBO-certificaat Lange opleiding Commerciële dienstverlening, mits op de cijferlijst
een voldoende is vermeld voor het vak bedrijfseconomie;
f. een MBO-certificaat Lange opleiding Detailhandel, mits op de cijferlijst een voldoende is
vermeld voor het vak bedrijfseconomie;
g. een MBO-certificaat Lange opleiding Ondernemer Textielhandel en middenkaderfuncties
textielhandel en -industrie, mits op de cijferlijst een voldoende is vermeld voor het vak
bedrijfseconomie;
h. een MBO-certificaat Lange opleiding Horeca-ondernemer, mits op de cijferlijst een
voldoende is vermeld voor het vak bedrijfseconomie;
i. een MBO-certificaat Boekhoudkundig medewerker, mits op de cijferlijst een voldoende is
vermeld voor het vak bedrijfseconomie;
j. een MBO-certificaat Assistent Administrateur, mits op de cijferlijst een voldoende is
vermeld voor het vak bedrijfseconomie;
k. een MBO-certificaat Assistent Marketing en Communicatie, mits op de cijferlijst een
voldoende is vermeld voor het vak bedrijfseconomie;
l. een MBO-certificaat Commercieel Medewerker Binnendienst, mits op de cijferlijst een
voldoende is vermeld voor het vak bedrijfseconomie;
m. een MBO-certificaat Medewerker Beheer informatievoorziening, mits op de cijferlijst een
voldoende is vermeld voor het vak bedrijfseconomie;
n. een MBO-certificaat Districtsmanager, mits op de cijferlijst een voldoende is vermeld voor
het vak bedrijfseconomie;
o. een MBO-certificaat Ondernemersdiploma Detailhandel, mits op de cijferlijst een
voldoende is vermeld voor het vak bedrijfseconomie;
p. een MBO-certificaat Ondernemersdiploma Groothandel, mits op de cijferlijst een
voldoende is vermeld voor het vak bedrijfseconomie;
q. een MBO-certificaat Ondernemersdiploma Ambulante handel, mits op de cijferlijst een
voldoende is vermeld voor het vak bedrijfseconomie;
r. een MBO-certificaat Ondernemersdiploma Kleinbedrijf Textielindustrie en -handel, mits
op de cijferlijst een voldoende is vermeld voor het vak bedrijfseconomie;
s. een VWO-diploma, mits op de cijferlijst een voldoende is vermeld voor het vak Economie
II;
t. een certificaat bedrijfseconomie behaald bij een HBO, studierichting Bedrijfseconomie,
mits aan het vak in totaal 8 studiepunten zijn toegekend.
u. Een propedeuseverklaring van de universitaire studie Bedrijfseconomie.
3. Een vrijstelling voor het vak bedrijfsadministratie van de propaedeutische fase is mogelijk
indien de kandidaat beschikt over:
a. het certificaat MBA-BA;
b. een MEAO-certificaat, mits op de cijferlijst een voldoende is vermeld voor het vak
bedrijfsadministratie;
c. een MBO-certificaat Lange opleiding Bedrijfsadministratie, mits op de cijferlijst een
voldoende is vermeld voor het vak bedrijfsadministratie;
d. een MBO-certificaat Assistent Administrateur, mits op de cijferlijst een voldoende is
vermeld voor het vak bedrijfsadministratie;
e. een certificaat bedrijfsadministratie behaald bij een HBO, studierichting Bedrijfseconomie,
mits aan het vak in totaal 8 studiepunten zijn toegekend;
f. een propedeuseverklaring van de universitaire studie Bedrijfseconomie.
4. Een vrijstelling voor het vak bedrijfsrecht van de propaedeutische fase is mogelijk indien
de kandidaat beschikt over:
a. het certificaat MBA-BW;
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
97
b. een MEAO-certificaat, mits op de cijferlijst een voldoende is vermeld voor het vak
belastingrecht;
c. een MBO-certificaat Lange opleiding Economisch-Juridisch (richting fiscaal), mits op de
cijferlijst een voldoende is vermeld voor het vak belastingrecht;
d. een certificaat (bedrijfs)recht behaald bij een HBO, studierichting Bedrijfseconomie, mits
aan het vak in totaal 6 studiepunten zijn toegekend en het vak de vakken belastingrecht en
sociaal recht heeft omvat;
e. een propedeuse verklaring van de juridische faculteit van de Universiteit.
5. Een vrijstelling voor het vak statistiek van de propaedeutische fase is mogelijk indien de
kandidaat beschikt over:
a. het certificaat MBA-ST;
b. een MEAO-certificaat, mits op de cijferlijst een voldoende is vermeld voor het vak
statistiek;
c. een certificaat statistiek behaald bij een HBO, studierichting Bedrijfseconomie, mits aan
het vak in totaal 6 studiepunten zijn toegekend;
d. een propedeuseverklaring van de universitaire studie Bedrijfseconomie.
6. Een vrijstelling voor het vak bestuurlijke informatievoorziening van de propedeustische
fase is mogelijk indien de kandidaat beschikt over:
a. het diploma PD BIV
6. Kandidaten die menen op basis van de door hen behaalde diploma’s, welke niet benoemd
zijn in lid 2 t/m 5, in aanmerking te komen voor vrijstelling voor een vak uit de
propaedeutische fase, dienen een verzoek tot vrijstelling te motiveren door middel van
onderliggende stukken, waaruit de inhoud en het aantal behaalde studiepunten van het
desbetreffende vak blijkt.
Artikel 5
1. Voor de hoofdvakken, zoals in lid 2 benoemd, worden geen vrijstellingen verleend.
2. De hoofdvakken, genoemd in lid 1, zijn:
- Marketing en Organisatie
- Bedrijfsstatistiek
- Bedrijfscalculatie
- Algemene Economie
- Bedrijfseconomie;
- Bestuurlijke informatievoorziening
- Belastingrecht
- Bedrijfsrecht
- Externe Verslaggeving
- Afstudeeropdracht.
Artikel 6
1. Een vrijstelling voor het vak Practicum Communicatieve- en Sociale Vaardigheden is
mogelijk indien men voldoet aan de in lid 2 genoemde voorwaarden.
2. Een vrijstelling voor het vak Communicatieve- en Sociale Vaardigheden is mogelijk indien
de kandidaat door middel van onderliggende stukken kan aantonen dat hij beschikt over
kennis van het vak op HBO- c.q. universitair niveau.
3. Een vrijstelling voor de stage is mogelijk indien de kandidaat door middel van een
werkgeversverklaring kan aantonen dat hij voldoet aan de eindtermen. De eindtermen zijn
verwoord in de Onderwijs- en examenregeling en nader uitgewerkt in de stagegids van de
opleider.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
98
Artikel 7
Tegen een beslissing van het Examenbureau kan de kandidaat een bezwaar- en beroepsschrift
indienen.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
99
13. Overgangsregeling
Artikel 1
Kandidaten die uiterlijk in december 2000 voor de eerste maal deelnemen aan een examen uit
de hoofdfase, komen in aanmerking voor de overgangsregeling. De overgangsregeling geldt
tot 1 januari 2008.
Artikel 2
1. De in artikel 1 genoemde kandidaten kunnen op basis van de in lid 2 genoemde behaalde
certificaten afstuderen.
2. De in artikel 1 genoemde certificaten zijn:
- Inleiding Bedrijfsadministratie
- Inleiding Bedrijfseconomie
- Inleiding Statistiek
- Inleiding Belastingrecht
- Practicum bedrijfsadministratieve software
- Marketing en Organisatie
- Bedrijfsstatistiek
- Bedrijfscalculatie
- Algemene Economie
- Bedrijfseconomie
- Bestuurlijke informatievoorziening
- Bedrijfsadministratie
- Belastingrecht
- Bedrijfsrecht
- Practicum Communicatieve en sociale vaardigheden
- Stage
Artikel 3
1. In aanvulling op artikel 2 geldt voor de kandidaten in de overgangsregeling een aantal
aanvullende regels voor de examenonderdelen Bedrijfsadministatie en Bedrijfsrecht, zoals
verwoord in lid 2 en 3.
2. De kandidaat is geslaagd voor de examenonderdelen Belastingrecht en Bedrijfsrecht indien
het ongewogen gemiddelde van deze onderdelen 5,5 of meer bedraagt. De kandidaat dient
beide onderdelen in dezelfde examenperiode te hebben afgelegd. Indien het ongewogen
gemiddelde van genoemde onderdelen 5,5 of meer bedraagt, ontvangt de kandidaat voor
elk onderdeel een certificaat met het werkelijke cijfer. Op het getuigschrift zal het
ongewogen gemiddelde vermeld staan.
3. De kandidaat is geslaagd voor de onderdelen Bedrijfsadministratie en Bestuurlijke
informatievoorziening indien het gewogen gemiddelde van deze onderdelen 5,5 of meer
bedraagt. Het gemiddelde wordt berekend door het cijfer voor Bedrijfsadministratie twee
maal en het cijfer van Bestuurlijke informatievoorziening een maal mee te tellen. De
kandidaat dient beide onderdelen in dezelfde examenperiode te hebben afgelegd.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
100
14. Huishoudelijk reglement
Aanmelding
Artikel 1
De aanmelding voor een tentamen geschiedt overeenkomstig de richtlijnen die door de
examencommissie zijn vastgesteld. De examencommissie kan in bijzondere gevallen
afwijkingen toestaan van het bepaalde met betrekking tot de plaats en het tijdstip waarop de
aanmelding uiterlijk moet zijn geschied.
Artikel 2
De tentamens worden afgenomen volgens een rooster dat uiterlijk een jaar tevoren op 1
augustus van het lopend studiejaar is vastgesteld.
Artikel 3
De student dient op tijd in de examenzaal aanwezig te zijn. In geen geval wordt het een
student toegestaan het tentamen aan te vangen later dan een half uur na de aanvang van het
tentamen. Gedurende het eerste half uur van het tentamen mag door geen student de
examenzaal worden verlaten. In geen geval wordt toegestaan het werk later dan op de
voorgeschreven sluitingstijd van het tentamen in te leveren, tenzij een lid van de
examencommissie anders beslist. In bijzondere situaties is de voorzitter/examenleider
gerechtigd een afwijkende regeling te treffen.
Artikel 4
De student dient zelf schrijfbenodigdheden bij zich te hebben. Daarnaast mag de student
alleen de door de examencommissie toegestane hulpmiddelen bij zich hebben.
Tentamenpapier wordt door de examenorganisatie verstrekt.
Artikel 5
De student neemt plaats aan de tafel die door de surveillanten wordt aangewezen.
Artikel 6
Op de tafel waaraan de student werkt mogen zich uitsluitend bevinden:
 de verstrekte opgave;
 het verstrekte papier;
 schrijfbenodigdheden;
 de door de examencommissie toegestane hulpmiddelen.
Artikel 7
In de examenzaal wordt niet gerookt.
Artikel 8
Het is de student niet toegestaan de examenzaal tussentijds te verlaten, tenzij met
toestemming van de surveillant.
Artikel 9
Aanwijzingen die door de surveillanten voor de aanvang, tijdens en/of na afloop van het
tentamen worden gegeven, dienen door de student te worden opgevolgd.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
101
Artikel 10
De student is verplicht bij het betreden van de examenzaal te tonen: een geldig legitimatiebewijs en de tentamenoproep.
Artikel 11
De student die niet voldoet aan het bepaalde in de artikelen 6,9 en 10 kan door de
examencommissie of namens deze door de surveillanten worden uitgesloten van verdere
deelname aan het tentamen.
Artikel 12
In geval van fraude kan de examencommissie of namens deze twee van de met toezicht
belaste surveillanten de student uitsluiten van verdere deelname aan het desbetreffende
tentamen of subtentamen. De uitsluiting, formeel te bevestigen door de examencommissie,
geldt voor ten hoogste een jaar.
Artikel 13
De examencommissie zorgt dat ten behoeve van de tentaminering surveillanten worden
aangewezen, die erop toezien dat het tentamen in goede orde verloopt.
Artikel 14
Na beëindiging van het tentamen levert de student de werkstukken in bij de surveillant, tekent
de presentielijst en verlaat de zaal. Het ingeleverde werk dient te zijn voorzien van naam,
inschrijfnummer van de student, het tentamen dan wel subtentamen, de datum en het
examennummer.
Bekendmaking en registratie van de uitslag
Artikel 15
De uitslag van het tentamen wordt de student schriftelijk meegedeeld.
Artikel 16
Een certificaat moet worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de
examencommissie. De student moet de juiste invulling van het certificaat controleren.
Artikel 17
De secretaris van de examencommissie draagt zorg voor de registratie van de uitslagen van de
tentamens en de subtentamens. De secretaris registreert tevens welke certificaten aan een
geëxamineerde zijn uitgereikt.
Over geregistreerde gegevens, met uitzondering van niet persoonsgebonden gegevens over
uitgereikte certificaten, wordt aan anderen dan de student, de leden van de examencommissie
geen mededeling gedaan, tenzij daartoe anderszins wettelijk verplicht.
Onderwijs- en examenregeling SPD Bedrijfsadministratie
Versie september 2000
102
Download