Laagrisico neonatologie De neonatologie afdeling N*

advertisement
Laagrisico neonatologie
De neonatologie afdeling
N*-eenheid: uitsluitend bestemd voor het toezicht, de behandeling en de verzorging van
pasgeborenen met specifieke aanpassingsproblemen die gespecialiseerde, niet-intensieve neonatale
zorg vereisen.
NIC-dienst: uitsluitend bestemd voor de opname en verzorging van pasgeborenen die in
levensbedreigende of bijzondere ziektecondities verkeren. Zij verblijven in de NIC-dienst tot op het
ogenblik dat zij dermate herteld zijn dat zij zonder onnodige risico’s kunnen terug getransfereerd
worden naar het doorwijzend ZH voor verdere ziekenhuisverzorging.
N*-functie: lokale neonatale zorg. Deze functie zal aanwezig zijn in alle ziekenhuizen die een afdeling
materniteit hebben.
Enkele vb’en van patiënten op een N*-eenheid: matige prematuriteit (tss 32-37w), kinderen met laag
geboortegewicht (<2,5kg) (=LBWI),matige dysmaturiteit (IUGR), derotien geboren kinderen (LGA),
pasgeborenen met congenitale afw (hart, spina bifida), pasgeborenen met convulsies, pasgeborenen
met infecties, pasgeborenen met rhesus sensibilisatie, pasgeborenen met hyperbilirubinemie,
observatie na kunstverlossing/gecompliceerde bevalling, asfyctisch geboren kinderen, tweelingen, na
1u symptomen van RDS (asynchrone AH, tachypneu, neusvleugelen, kreunen, tiraga, O2 saturatie
<90%), pasgeborenen van moeder met; diabetet of gestoorde GTT, epilepsie, een geïnfecteerde
baring, meconiumhoudend vruchtwater (MAS), een drugs- en/of alcoholprobleem
Enkele vb’en van patiënten op een NIC-dienst: zeer laag geboortegewicht (<1,5kg) (=VLBWI), extreem
laag geboortegewicht (<1kg) (=ELBWI), zwangerschapsduur tss 28-32w (extreem prematuur),
zwangerschapsduur <28w (immatuur), ernstige RDS, acidose pH <7.35, vroegtijdige apneus en
shockverschijnselen, ernstige MAS( meconium aspiratie syndroom), ernstige congenitale afwijkingen,
meerlingenzwangerschappen
Multidisciplinair team: kindeartsen-neonatologen, kinderartsen-specialisten, verpleegkundigen en
vroedvrouwen, lactatiedeskundigen, kinesitherapeut (vb. vibreren v/d longen), logopediste (drinken
van de prematuren mondmototiek), maatschappelijk werker (ouders), psychologe, oogarts,
secretaresse
Opname van een neonaat op neonatologie
Nodige materiaal (afh. info neonaat): klaarmaken incubator (temp, 02 voorziening), materiaal
aspiratie, extra lichtbron voorzien, monitor gebruiksklaar maken, materiaal voor opname; steriele
schaar, steriele navelklem, materiaal voor navelverzorging, steriele wissers voor huidwieken,
materiaal voor plaatsen maagsonde, thermometer, lintmeter, luier, stethoscoop, identificatiebandje,
naamkaartje op incubator, materiaal perifeer infuus/ navelinfuus, verpleegfiche en medisch dossier
klaarleggen
Acties: installeer kind in incubator, sluit monitor aan, controleer vitale parameters (afh resultaat;
actie), een totaalobservatie, neem huidkweken, breng navelklem aan, voer navelzorg uit, breng luier
aan, plaats identificatiebandje, op voorschrift bloedafname of help bij plaatsen infuus of
navelkatheter, vul dossier in (opnamegegevens en observaties), in orde brengen administratie,
opvang v/d ouders en anamnesegesprek
Aandachtspunten anamnesegesprek:
Doel en inhoud: jezelf voorstellen, uitleg doelstelling en werking afdeling, naar kind en
uitleggen wat er tot hiertoe gebeurt is (vragen buiten je bevoegdheid? Regel afspraak met
arts), het anamnese gesprek zelf: rustige plaats, ruimte aan ouders om gevoelens te uiten,
actief betrokken worden in de zorg v/h kind, benadruk dat zij een onmisbare en actieve rol
spelen in de totaalzorg van het kind op de afdeling, vragen?
Voorbeeld van leidraad voor anamnesegesprek volgens Gordon: lezen p20-22
Observatie van een pasgeborenen: ZIEN, HOREN, RUIKEN, VOELEN
-vitale functies
Ademhaling: 40-50/min, let op: te snel (>60/min)/te traag (<30/min), neusvleugelen, tirage,
apneu, apneu-aanvallen (apneu dat resulteert in bradycardie), geluid (stridor, kreunen,
grommend, reutelend), manier van AH (happen, stotend, snikkend, abnormale
AHbewegingen), percutane O2saturatie, OPM: prematuren onregelmatige AH met
adempauzes (niet te lang <15-20sec); door onrijpheid.
Hartritme: 120-170sl/min, let op: tachycardie (verontrustend als kind verder rustig is, nrml
bij huilen, manipulatie of pijn), bradycardie (wijzen op vermoeidheid, achteruitgang
algemene toestand,infectie,…), onregelmatigheid in het ritme, hartgeruis bij auscultatie (kan
wijzen op ductus botalli, op VSD (ventrikel septum defect))
Temperatuur: 36,5-37,5, boven of ondertemperatuur kan te wijten zijn aan
omgevingstemperatuur, maar beide kunnen ook wijzen op een infectie
Bloeddruk: afh leeftijd van het kind, afwijkingen: hypotensie (bloeding, shock), hypertensie
(stress, pijn)
-gezondheidsbeleving en instandhouding: rustig? Vitale functies binnen normaalwaarden
-voedings- en stofwisselingspatroon
Normaal: roze en soepele lippen, tong zonder beslag, soepel abdomen, zure pH en
maagvocht, maagresidu <25% na toegediende voeding, gewichtsevolutie volgens
gewichtscurve
Extra waakzaamheid bij: droge geschilferde lipjes, tong met wit beslag of wondjes in
mondslijmvlies, opgezet en hard abdomen eventueel met zichtbare darmslissen en een
blauwe verkleuring (symptomen NEC), navelbreuk, liesbreuk, maagresidu >25% na
toegediende voeding, overmatig lucht in de maag, braken, stagnatie van gewicht/ afvallen of
juist relatief veel bijkomen, oedemen, dehydratatie
-uitscheidingspatroon:
Normaal: meconium binnen 24u na geboorte, urineren binnen 24u na geboorte, hoeveelheid
urine 3-4ml/kgLG/uur (20-30ml/d en stijgt tot 100-200ml/d tegen einde 1ste levensweek),
# luiers is gelijk aan #levensdagen tot 5e dag, altijd licht van kleur en mild ruiken
Extra waakzaam bij: diarree, obstipatie (geen mec binnen 24u; kan wijzen op mucoviscidose,
anusatresie, obstructie van darm,…), micro- of macroscopisch zichtbaar bloed in stoelgang,
oligurie of anurie, aanwezigheid glucose ;eiwitten; nitrieten; pus;…, geconcentreerde urine
-activiteitspatroon
-slaap- rust patroon: niet onnodig wakker maken, pas je zorgen hieraan aan. Hoe kleiner kind, hoe
meer het slaapt
-cognitie en waarnemingspatroon: pijnreacties? Responsiviteit op prikkels?
-zelfbelevingspatroon: stimuleren positieve gewaarwording v/h kind (aanrakingsprikkels,
inbusselen,…)
-rollen en relatiepatroon: ouderparticipatie inbouwen in zorg, stimuleren ouder-kind binding,
observeer relatie tss ouders en interactie met kind, observeer gezinsfunctioneren, rekening houden
opleidingsniveau ouders
-seksualiteit en voorplantingspatroon: observatie congenitale genetische afwijkingen
-stressverwerkingspatroon: copingsvermogen van kind, verschijnselen van stress bij ouders, evt
beleidingsacties inschakelen (sociale dienst/psychologe)
-waarden en levenwaardenpatroon: anamnesegesprek
Dagelijkse verzorging bij couveuseverpleging
Stabiele prematuur gwn babybadje met volgende aandachtspunten: controle
lichaamstemperatuur in de incubator,gebruik verwarmingslamp, kindje wegen voor bad, binnenkant
incubator wassen en matrasje terug opdekken, tijdens badje incubator gesloten houden, snel en
goed werken, water voldoende warm, navelverzorging en detailzorg kunnen indien nodig in
incubator
Thermoregulatie
Neutrale omgevingstemperatuur : de omgevingtemperatuur waarin de pasgeborene met de
geringste zuurstofopname en energieverbruik kan volstaan om een normale lichaamstemperatuur in
rust te behouden  Thermo-neutrale zone; de O2 opname en de stofwisseling is minimaalthermal
comfort; het kind voelt zich hierin het prettigst (afh. van gewicht en leeftijd)
De kritische temperatuur: de onderste grens van de neutrale omgevingstemperatuur; daalt deze
hieronder; stofwisseling opgevoerd en meer zuurstof verbruikt
Kleine pasgeborenen/prematuren extra benadeeld omdat:
-Warmteproductie bemoeilijkt kan worden:
Minder bruin vet omdat dit juist in het 3de trimester v/d ZS aanwezig is
Zuurstof nodig voor stofwisseling bruin vet  een probleem bij kinderen die hypoxie
vertonen,
De beperkte calorieopname tijdens de 1ste dagen (thermogenese heeft juist calorieën nodig)
-Warmteverlies bij prematuren groter is:
Relatief groot lichaamoppervlak i.v.m. hun volume; meer kans om vocht te verdampen en
warmte aan omgeving af te geven
De vetlaag die beschermend werkt is dunner
De typische houding v/e prematuur (gestrekte extremiteiten) zorgt voor warmteverlies. Bij
aterm geboren kinderen behoedt hun houding dit
Warmteverlies door radiatie: warmteoverdracht naar een kouder voorwerp in de buurt zonder dat er
rechtstreeks contact is met het kind en zonder invloed van de omgevingstemperatuur. Afstand en
verschil in temp beïnvloeden mate van radiatie. (vb. koude wanden incubator, ramen,…)Beperken
door: aanpassing omgevingstemperatuur, geen koude voorwerpen in couveuse plaatsen,
dubbelwandige couveuse, silver swaddler of hitteschild
Warmteverlies door conductie: rechtstreeks contact met een kouder voorwerp (vb weegschaal,
stetoscoop,…). Beperken door: droge en warme onderlaag, handen wassen warm water voor
handeling, crèmes/gels gebruikt voor verzorging verwarmen, voeding verwarmen, infusievloeistof tot
kamertemp, kleren verwarmen tot kamertemp, stethoscoop warmen
Warmteverlies door convectie: wanneer de warme omgevingslucht in de nabijheid v/d huid
vervangen wordt door koelere lucht. Beperken door: beperkt bewegen bij gebruik open tafel (geen
toch veroorzaken), niet wapperen met materiaal, inademinglucht verwarmen en bevochtigen,
incubator met lage luchtstroomsnelheid of hitteschild
Warmteverlies door evaporatie: kan optreden wanne het kind nat is of wanneer de vochtigheid in de
omgeving laag is. Beperken door: onmiddellijk afdrogen na geboorte en bad, badden beperken of
uitstellen, droge onderlaag gebruiken, relatieve vochtigheidsgraad in couveuse, infuusbeleid
nauwkeurig volgen,vochtbalans nauwkeurig volgen, adequate bevochtiging voorzien bij beademde
neonaten
Centrale temperatuur: temperatuur in de kern van het lichaam. Rectaal gemeten (voldoende diep),
axillair ligt iets verder af van het centrale lichaamstemperatuur. Goede meting door een
huidelektrode thv het abdomen, of thv de schouderbladen (indien op een niet verwarmde matras).
Bij gebruik van huidelektrode is het mogelijk om thermo-monitoring toe te passen. Hier bij wordt er
een boven en ondergrens v centrale lichaamstemperatuur ingesteld. Meting buiten grenzen valt, zal
couveuse omgevingstemperatuur aanpassen
Perifere temperatuur: geeft een idee over de temperatuur in de schil v/h lichaam en kan gemeten
worden door eenzelfde huidelektrode thv de voet.
Hoevaak een neonaat moet gecontroleerd worden voor de lichaamtemp is afh van toestand kind,
wijze waarop gemeten wordt en het thermisch evenwicht.
Symptomen hypothermie: milde hypothermie (36-36,4°C), matige hypothermie (32-35,9°C), ernstige
hypothermie (<32°C), apnoe’s en onregelmatige AH, voedingsproblemen, apathie, langzame
oppervlakkige AH, bradycardieën , verandering huidskleur (rood, cyanotisch of bleek), zwak huilen,
oedeem, oligurie, afgenomen of afwezige reflexen, hypoglycemie , matabole acidose, hyperkaliëmie,
hypotensie
Gebruik warmtelamp: let op: hyperthermie en brandwonden
Hyperthermie: kan ontstaan door te hoge omgevingtemperatuur, infectie, afwijking thv het centrale
zenuwstelsel en deshydratatie
Symptomen: geïrriteerd zijn, slecht drinken, hypotonie, slaperigheid, zwakke schrei, zeer
rode huid, tachycardie, tachypnoe, verhoogd zuurstofgebruik
Incubatoren
Stationaire incubatoren
Gesloten en open systemen:
Gesloten systeem: luchtgecontroleerde couveuses, verwarming via convectie
Eenvoudige systemen en gesloten stationaire couveuses : hoogrisicozorgen
Transportincubatoren
Vervoer neonaten; van afdeling nr afdeling; van ZH nr ZH
Oplaadbare batterij en op netstroom
Eenvoudige versie en versie voor intensieve zorgen met aller erop en eraan
Lezen p 42-48
Zorgen aan het bloedvatenstelsel
Aandachtspunten bloedname voor neonaten: rekening houden met circulerend bloedvolume
(85ml/kg bij aterm, 85-105ml/kg bij preterm), dus aandacht voor bloedsparende technieken (beperk
bloednames en concentreer bloedonderzoeken, informeer bij labo min hoeveelheden, gebruik
microtubes), plaatsen perfusiekatheter combineren met bloedafname, voorkom afkoeling, glucose
per os (kind af te leiden en zo pijn verminderen)
Aandachtspunten plaatsen intraveneuze perfusie: afkoelingsgevaar (verwarmingstafel), bij kinderen
die zuurstof krijgen in incubator het zuurstofaanbod continueren, aandacht pijn en comfort, plaatsing
met 2 zorgverleners, nauwkeurige controle concentratie en inloopsnelheid, goede en regelmatige
controle op extravasatie, observatiepunten (vorming witte huidvlek thv katheterpunt of naaldpunt
subcutaan, necrosegevaar, luchembolie, afsnoeren fixatiemateriaal, oedeem rond insteekplaats,
roodheid, infectietekenen aan insteekplaats of verloop v/d vene, correct debiet v/d pomp
nakijken/bijsturen)
Aandachtspunten bij toezicht op kind met perfusie:
Onmiddellijk na het prikken: apneu en bradycardie (als kindje heftig geweend en verweerd
heeft. Vnl baby met AHproblemen. Symptomen: oppervlakkige of periodisch geen AH,
paradoxaal AH, stil en apathisch gedrag, gesloten oogjes, gespannen bleke neusvleugels,
subglottis tirage, sternale tirage, bleke tot grijs-doffe huidskleur, blauwgrijze tot cyanotische
lipjes/vingertoppen/teentoppen, toenemende cyanose over gans lichaam), vorming witte
huidvlek thv katheterpunt of naaldpunt subcutaan necrosegevaar, opletten voor
luchtbellen in leiding (luchtembolie), uitkijken reflux bloed in leiding
Observatie tijdens toediening v/d vloeistof:
Bij epircraniële perfusie: malse tot deegachtige huid (vnl tegenovergestelde zijde v/h
hoofd), gezwollen oogleden, soms aanhoudend wenen baby (pijn?)
Bij perifeer infuus thv extremiteiten: oedeem thv van lidmaat, soms gespannen huid,
ontsteking venewand (lokale roodheid, pijn bij aanraking en flushing, baby weent
gemakkelijk en onrustig), infectiegevaar, necrosevorming bij hypertone stoffen (drm
bij glucose 10%en 15% voortdurende controle veneverloop!), correct debiet pomp
nakijken/bijregelen
Bij vaststelling dat het infuus niet meer loopt: houding lidmaat nakijken, stand
vleugelnaad/katheter nakijken, leiding en connecties nakijken, insteekplaats bekijken,
kleefpleister te strak?, door immobilisatie leiding of vene afgesnoerd?, programmatie
spuitpomp controleren, doorspuiten katheter (epicranieel/perifeer) is toegestaan met 2 ml
fys oplossing( zachtjes, bij weerstand stoppen en infuus verwijderen), nooit een diepe of
centrale katheter doorspuiten
Indien spuitpomp leeg is: nieuwe spuit klaarmaken vooraleer spuitpomp leeg is (alarm
instellen op spuitpomp), nieuwe leiding afh ZH (om 48u-96u?)
Verwijderen van perfusie: spuitpomp stop, zwachtelverband en kleefpleisters rond spalkje
losmaken en verwijderen, kleefpleisters losmaken, katheter uittrekken terwijl insteekgaatje
steriel afgedrukt
Soorten bloedtransfusie:
Vol bloed
Packed cells: geconcentreerde RBC met plasma, aangewezen bij anemie, tot 3weken in ijskast
bewaard, werd bestraald (leucocytenarm), bij neonaten toedienen via een spuitpomp met
endotoxinefilter 5 micron
Trombocytenconcentraat
Plasma: voorkomt te hoge bloedconcentratie; prematuur met laag circulerend volume en
laag totaal eiwit
SOPP: stabiele oplossing plasma proteïnen, toegediend bij hypovolemie en te laag eiwit,
kamertemperatuur bewaard, tegen licht beschermd worden, bij neonaten via spuitpomp met
een 5 micron filter
Albumine 20%: eiwitconcentraat ideaal voor prematuren (veel eiwitten in een klein volume),
tijdens reanimatie, bij oedeem en decompensatietekens, toediening via spuitpomp zonder
filter aan max 5ml/kg over 1 uur (cave overvulling), vaak na toediening een diureticum om
het overtollig vocht dat tss de cellen in de bloedbaan is terecht gekomen te elimineren via de
nieren, bij hyperbilirubinemie
Aandachtspunten bloedtransfusie: bloed-of derivaten moet CMV negatief zijn en bestraald (kiemvrij
gemaakt), bloed= zeldzaam (alleen bestellen wat nodig is), toediening (10ml/kg lichaamsgewicht),
recente bloedname voor kruisproef (+/- 1ml), toedieningstijd (over min3u, soms gefractioneerd
noodzakelijk), vochtbeleid(volgens voorschrift kinderarts), op kamertemp toedienen of verwarmd op
37°C (nooit <40°C = hemolyse), gebruik bloedverwarmer aangewezen bij zeer kleine of zieke
prematuren, bloedfilter!
Hyperbilirubinemie
Preventieve maatregelen: de maatregelen blootstelling aan zonlicht en vroege eerste borstvoeding
zij niet aangetoond. Het frequent geven van BV tijdens de 1ste dagen, verlaagt kans (8-12x aanleggen
/d)(verhoogt melkproductie en vocht en voedinginame kind= hoge bilirubine uitscheiding ,
routinematig supplementen toedienen heeft geen effect
Klinische symptomen: geel zien (zowel bij fysiologische als pathologische hyperbilirubine).
Symptomen pathologie: lethargie, hypo- en hypertonie, slecht drinken door zwak zuigen,
ontroostbaar, kruisend huilen, koorts, convulsies, apnoe, coma en/of neonatale sterfte
Bilirubinemeting: TSB (totaal serum bilirubine): hoeveelheid bilirubine in het bloed
Tegenwoordig: transcutane bilirubinemeter (thuissituatie); twijfel tss visuele inschatting en
resultaat transcutane metingTSB. Of resultaat boven de 12 mg/dl minder bruikbaar  TSB,
onvoldoende betrouwbaar 1ste 24u na geboorte en tijdens fototherapie
Behandeling:
Preventief bij kleine zwakke prematuren: fototherapie, medicatie, door bepaalde uitlokkende
factoren te vermijden
Behandelen van een teveel aan ongeconjugeerde bilirubine: fototherapie (gouden
standaard), wisseltransfusie
Fototherapie: zet ongeconjugeerde bilirubine in een aantal stappen om tot water oplosbare stoffen
die zonder conjugatie door de lever uitgescheiden kunnen worden . Factoren die effectiviteit
fototherapie beïnvloeden:
Lamp gerelateerd: het lichtspectrum (wit licht voldoet, blauw licht is effectiever. Onderzoek
naar groen licht; minder schade veroorzaken aan DNA?), de lichtintensiteit (afh gebruikte
stralingsbron en afstand tss kind en lamp, hoog= bili snel verlagen), de lamp ( fluorescerende
buislamp, halogeenspotlights, fiberoptische systemen, LEDs,  blauwe fluorescerende
buislamp meest effectief)
Omgevingsfactoren: afstand kind tot lamp, duur van de blootstelling (continu fototherapie
enkel indien intensieve fototherapie)
Patiënt gerelateerd: aan het licht blootgestelde oppervlak (naakt, luier?), hydratatie toestand
v/h kind (afbraakproducten bilirubine verlaten het lichaam via urine en faeces, extra
vochttoediening verkort fototherapie, maar niet nodig als er behalve FT zelf geen
warmtestress bestaat), positie v/h kind (blijkt niet zinvol om kind te draaien tijdens FT)
Aandachtspunten FT: ken het gebruikte materiaal (handleiding), geen doeken over lamp ( warmte
kunnen ventileren), uitleg ouders, dek oogjes toe (blauwe licht schadelijk netvlies) (juiste keuze
brilletje!), verwijder regelmatig oogbescherming en controleer op infectietekenen, kleed kind
volledig uit (luier uit bij intensieve FT, urinezakje en open luier onder stuit), wisselhouding niet
aangewezen (maar zeer kleine kinderen ikv huidzorg), controleer regelmatig lichaamstemp en pas
omgevingstemp aan indien nodig, observeer voor uitdroging (evt vochtbalans opstellen bij
extravochttoediening), indien aangewezen 2x/dag gewicht, bij controleren kleur kindlamp uit,
controleren op huidirritatie door lamp, (dagelijks) bloedafname op voorschrift, denk aan andere
kinderen in de buurt om lamp af te schermen, lampen regelmatig vervangen
Rekening houden bepaalde problemen: hyperthermie (incubator), tachycardie-tachypnea,
hypothermie, dehydratatie, huidveranderingen, apneu aanvallen, convulsies, niet effectief
zijn van FT, rebound (=opnieuw optreden hyperbili na stopzetten FT)
Soorten FT:
Standaard: 1 of 2 lampjes boven kind ,luier aanblijven, oogjes afgedekt door brilletje
Intensieve: continue FT met hoge straling intensiteit, 2 lampen boven kind en biliblanket
onder kind, luier uit, brilletje
Soorten FTlampen:
Gewone vlakke lamp: boven bedje
Gebogen lamp: over een koepel geplaatst (FT niet efficiënt; lichtstralen worden afgebuigd)
Een spotlamp: diameter v/h lichtopp kan worden aangepast
Een FT-matje (bv billiblanket): kan aangebracht worden onder kledij in bedje of schoot, geeft
geen extra warmte, extra vocht is niet nodig, oogjes dienen niet afgeschermd te worden
(minder efficiëntie)
FT-lichtbak (vb. bilibed): in combinatie met lampen bovenaan; kind over gehele huidopp te
belichten. Baby in hangmatje boven lichtbak gelegd
Indien FT niet voldoende bili daling geeft wisseltransfusie (als bili gevaarlijk hoog is)
Zorgen aan het spijsverteringsstelsel
Voedingsproblemen bij prematuren:
Leeftijd van 34-36w is de coördinatie van zuigen niet sterk genoeg, voor 34w: korte en snelle
zuigbewegingen zonder slikken
Grotere behoefte aan calorieën , maar maaginhoud is beperkt
Ineffectieve hoestreflex: risico op aspiratie
Oesophageale sfincter werkt ng niet optimaal: reflux
Intestinale enzymsecretie beperkt: nutriënten niet optimaal geabsorbeerd
Relatief lage secretie, absorptie en voorraad aan galzuren
Darmmotiliteit is relatief laag
Nood aan :
Energie en eiwit: hoeveelheid ng steeds niet bekend, hoeveelheid wordt beïnvloed door
activiteit v/h kind, lichaamstemperatuur, ernst ziek zijn, infectie en malnutritie
Koolhydraten: door afwezigheid glycogeenvoorraden (risico hypoglycemie); zijn direct
leverbaar en zorgen voor een glycogeenopslag in perioden van vasten
Lipiden: energiebron om groei, metabolisme en spieractiviteit te garanderen
Vitamines en ijzer
Nadelen voeden via sonde: slikmechanisme wordt niet geoefend en men ontneemt iets v/h
voedingsgebeuren, door onoordeelkundige fixatie kunnen er complicaties ontstaan, door voeding te
snel laten inlopen kan braken en aspiratie ontstaan, elke lichaamsvreemde stof dient kritisch
onderzocht te worden (voorzichtigheid bij invoeren nieuwe materialen),
Nadelen naso-duodendale of naso-jejunale sonde: maag-functie word voorbijgegaan kan training van
de voedselvertering beperken, het inbrengen van voedsel van hoge osmotische waarde zonder
verdunning v/h maagsam verhoogt kans op necrotische enterocolitis (NEC), soms moeilijk om sonde
op juiste plaats te krijgen
Sondevoeding: op regelmatige tijdstippen een bepaalde hoeveelheid voeding in bolus toedienen
langs de maagsonde of gastronomiesonde (dmv een spuit, door hevelen)
Dripvoeding: een hoeveelhoed voeding die druppelsgewijs wordt toegediend langs een maagsonde
of gastronomiesonde (gewone= op regelmatige tijdstippen 1u, continue dripvoeding)
Aangewezen bij zwakkere permaturen, bij GOR en bij patiëntjes met hernia diafragmatica
Indicaties:
Niet heelkundig: neonaat die onvoldoende calorieën kunnen innemen oraal (snelle
vermoeienis of onvoldoende ontwikkeling zuig-slikreflex), baby’s beneden 1500gr, bij
verzwakte zuigelingen, bij stuporeuze en comateuze toestand
Heelkundig: congenitale misvormingen v/d mond (zuig-en slikreflex gestoord), hernia
diafragmatica, slokdarmatressie
Aandachtspunten: controle sonde goed ter plaatse, eerste 24u pH controle voor elke
voedingstoediening (bij basiche pH: voeding stopzetten en kinderarts verwittigen), retentie bepalen
voor elke voeding ( hoeveelheid retentie aftrekken van voorgeschreven hoeveelheid voeding:
overbelasting maag voorkomen), hoeveelheid toegelaten retentie= +/- 1ml/kg lichaamsgewicht na 1u
(meer? Stopzetten en arts verwittigen), orale stimulatie (kleine hoeveelheid per os aanbieden,indien
BV: aanleggen. Bij totale slokdarmatresie geen voeding per os; fopspeen voor zuigreflex)
Lezen p 70-72
Mogelijke verwikkelingen:
Plaatsen van sonde: braakneigingen (sonde in mond of keelholte opkrullen), hevig hoesten (
sonde in luchtpijp
Tijdens toedienen voeding: verstopping v/d sonde (preventief: sonde voor en na voeding
doorspoelen), braken (slecht geplaatste sonde, overvolle maag, door te snelle toediening),
reflux (gevaar aspiratiepneumonie tgv sonde niet ver genoeg in maag, als gevolg van braken
door overlopen voeding naar trachea), opgezet abdomen (onvoldoende darmpassage; vnl bij
dripvoeding), epigastrische opzetting met braken
Laattijdige verwikkelingen: niet infectieuze diarree (malabsorptie, sonde reikt tot in
duodenum) infectieuze diarree (door besmet materiaal of voeding), aspiratiepneumonie
Monitoring
De monitor
Aandachtspunten hartritme: bij pasgeboren prematuur is het moeilijk om tot een goede registratie te
komen (vochtige,soms met vernix bedekte huid). Ontvettende producten zoals ether niet mogelijk
(afkoelingsgevaar of risico beschadiging huid)  zoektocht om tot optimale registratie te komen
Elektroden best zodanig geplaatst thorax en abdomen vrij voor observatie, radiologische
opnames en ausculteren
Elektroden vervangen wann verweekt of geen goede geleiding meer geven (max ong 2d),
Aandachtspunten Ademhaling: plaatsen 3 elektrodes op cruciale plaatsen op buik. Let op: meting
zonder onderscheid tss effectieve ademhalingsbewegingen en mogelijke tekenen van onrust. De
alarmgrenzen afh van grootte en leeftijd
Aandachtspunten bloeddruk: manchet mag niet continu aanliggen en de BD mag niet continu
gemeten worden omwille van afsnoeringsgevaar en risico op drukletstels
Zuurstof-saturatiemeting
Aandachtspunten: plaats sensor zodanig dat het snoer richting kind loop om afknikking te
voorkomen, een risico op brandwonden en decubitus (regelmatig van plaats veranderen sensor;
meeste afdelingen per shift verandert)
Arteriële lijn
Aandachtspunten: observatie systeem noodzakelijk (complicaties: bloeding, sepsis, thrombose en
embolie, vasospasmen, necrotische entercolitis, oligurie, anemie), driewegkranen dienen bloedloos
te blijven en steriel gemanipuleerd te worden, om de 8 u dient drukmonitor geijkt te worden
Temperatuur elektrode
Aandachtspunten: goed bevestig (juiste waarden gemeten), naast deze meting temperatuurcontrole
met thermometer, mogelijk huidirritatie op kleefpleister nagaan, juiste plaatsing ( op
verwarmingstafel: rugligging op rug niet op ruggegraat, in buikligging op buik)
Percutane pO2 en pCO2 meting
pO2: opgeloste O2 in bloed weer (norm: 50-90 mmHg)
pCO2: opgeloste CO2 in bloed weer: >46mmHg respiratoire acidose, <34 mmHg bij respiratoire
alkalose
Aandachtspunten: elektrode en toestel om 24 u geijkt, best op bestdoorbloede lichaamsplaatsen
gekleefd, elektrode max 2u op dezelfde plaats (vanwege hoge temp ontwikkeling), indien moglijk
met ateriële bloedgassen vergelijken om betrouwbaarheid te controleren
Zuurstoftherapie
Verschijnselen zuurstoftekort: moeilijke AH, asynchrone AH, intrekking borstbeen en ribben (=tirage),
neusvleugelen, sneller of trager ademen, apneu, rusteloosheid, angst, bleke of grauwe huidskleur
cyanose, bradycardie
Zuurstoftoediening 1ste opvang neonaat: zuurstofslang onder neusje houden, ambu-ballon voor
neusje (O2 niet uit masker (wann je niet balloneert), mr achteraan uit ballon of aangesloten
geribbelde slang) , Jackson-Reese ballon( O2 uit masker)
Zuurstofvoorziening in de incubator:
Concentratie afh van: grootte incubator, O2 flow, openingen in de incubator, type incubator
Aandachtspunten: controleren op concentratie, systeem ijken voor gebruik, verwarmde
lucht, bevochtigde lucht (verwarmen en bevochtigen: om uitdroging/prikkeling neusslijmvlies
te voorkomen)
Aandachtspunten zuurstofklok/gairdnerbox/oxyhood: minimale flow is nodig (gevaar hypercarbie bij
lagere flow), temp ademgas= neutrale omgevingstemp, noteren FIO2 in dossier
Wordt gebruikt wanneer men en zuurstofconcentratie wil bekomen van meer dan FIO2 40%
(bij oudere incubators, O2 therapie in een babybedje of open incubator)
Neusbrilletje en nasopharyngeale sonde: kleine debietregelaar, zuurstof met minimale flow, fixatie
thv de wangen, verwarming ,bevochtiging
Ouderbegeleiding(p84-88)
Hinderpalen ouder-kindbinding: negatieve sfeer geboorte prematuur kind, moeders soms zelf in
gevaar, veel aandacht naar directe preventieve zorg kind, zorgverleners nemen oudertaken over,
ouders voelen zich inbekwaam/ongewenst/overbodig op de afdeling, weinig gelegenheid tot
huidcontact, angst om kind te verliezen (drm geen emotionele band opbouwen),
Ouders betrekken bij de zorg om hun kind
Hoofdstuk 12 en 13 grondig lezen
Download