2004 Nicoline van der Sijs: Taal als mensenwerk: het ontstaan van het ABN Den Haag, Sdu Uitgevers In een interview met Marc van Oostendorp (2004), vlak voor het verschijnen van Taal als mensenwerk, constateerde Nicoline van der Sijs dat het ‘soms fijn is om geen neerlandicus te zijn’. Ze bedoelde daarmee dat ze als slaviste minder vertrouwd was met de ‘gevestigde’ visie op de geschiedenis van de Nederlandse taal. Ze kon, vanuit haar kennis van andere taalgebieden, ‘onbevangener’ kijken naar wat er doorgaans beweerd wordt over de historische ontwikkeling van het Nederlands. Sterker nog, haar ‘onbevangenheid’ stelde haar in staat om bepaalde stellingen in twijfel te trekken, vervolgens zelf de relevante bronnen te bekijken en uiteindelijk een genuanceerder en meer gefundeerd beeld te schetsen van een bepaalde ontwikkeling binnen het Nederlandse taalgebied. Wij neerlandici daarentegen zijn door onze studie Nederlands en door de relevante overzichtswerken als het ware ‘gesocialiseerd’ in een aantal algemene aannames over het ontstaan van de Nederlandse standaardtaal, het ABN. Een daarvan is dat de standaardtaal gevormd werd op basis van het Hollands, ‘aangevuld met zuidelijke elementen afkomstig uit de prestigieuze Brabantse schrijftraditie of van de vooraanstaande immigranten’ (vergelijk Janssens & Marynissen 2005, p. 120). Van der Sijs doet deze wijd verbreide aanname van de zuidelijke invloed wankelen met krachtige argumenten. Bijvoorbeeld toont ze aan dat woorden in het Standaardnederlands die toegeschreven worden aan de invloed van zuiderlingen (zoals wenen of werpen) al in de dertiende eeuw zowel in zuidelijke als ook in Hollandse bronnen voorkwamen (p. 402). Bovendien laat ze zien dat er in de zestiende en zeventiende eeuw naast migratie van zuiderlingen nog veel meer sprake was van migratie uit het oosten van het Nederlandse taalgebied en daarbuiten – uit het huidige Duitse taalgebied. Zij maakt aannemelijk dat de migranten uit Noord-Nederlandse dialectgebieden en uit het oostelijke en het Duitse taalgebied veel beter integreerden in de Hollandse steden en daardoor meer invloed hadden op de Nederlandse standaardtaal in wording. Uit eigentijdse bronnen kan namelijk opgemaakt worden dat noorderlingen en oosterlingen vooral in bestaande beroepen gingen werken, zoals bakker, schoenmaker of kleermaker (p. 49), waarin ze nauw samenwerkten met de lokale bevolking van de Hollandse steden. Onder de zuiderlingen daarentegen waren er een groot aantal ‘vooraanstaande’, hoogopgeleide migranten: deze namen vaak hun gespecialiseerde beroepen mee uit hun land van herkomst – zoals bijvoorbeeld handelaar in luxe textiel –, ze vestigden zich in dezelfde stadsbuurt, trouwden vaak onder elkaar en waren erop voorbereid om terug naar hun geboortestreek te gaan zodra de politieke omstandigheden dit zouden toestaan. Daardoor kwamen ze minder gauw in contact met 130 de lokale bevolking. Het hoge prestige van de taalvariëteit van de zuiderlingen ontkent Van der Sijs niet; ze stelt echter dat het Duits over een veel langere periode eveneens een heel hoog prestige in de Lage Landen had, wat invloed vanuit het oosten op het Standaardnederlands nog aannemelijker maakt (pp. 49, 105). Volgens Van der Sijs is de grote invloed van het Zuid-Nederlands op het Standaardnederlands daarom een mythe gebleken – een mythe die zijn wortels in de (taal)geschiedschrijving van de negentiende eeuw heeft: toen er na 1830 gestreefd werd naar een talige eenheid tussen Noord en Zuid was het opportuun om een sterke zuidelijke inbreng in het Standaardnederlands te postuleren om het ook voor de Vlaamse elite aantrekkelijk te maken als norm (p. 612). Ik durf hier te beweren dat wij docenten Nederlandse taalkunde een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de verspreiding van deze mythe: ikzelf heb door de jaren heen in menige inleiding in de geschiedenis van het Nederlands verteld over het ontstaan van het Standaardnederlands – op basis van het Hollands, met invloed van zuidelijke variëteiten. Alleen, sinds 2005 voeg ik er altijd nog aan toe dat hier ook anders over wordt gedacht, namelijk door Nicoline van der Sijs en dat haar stellingen heel wat stof hebben doen opwaaien in kringen van taalkundigen en taalliefhebbers. De inzichten uit Taal als mensenwerk hebben dus ongetwijfeld sporen achtergelaten in mijn lessen taalkunde. Voor mijn onderzoek ging ik Taal als mensenwerk pas echt waarderen toen ik me in het kader van het EU-project DYLAN (Language Dynamics and Management of Diversity) vanaf 2008 ging bezighouden met de ontwikkeling van standaardtalen vanuit een Europees vergelijkend perspectief (zie Hüning, Vogl & Moliner 2012). Toen besefte ik ten volle hoe vaak de taalgeschiedschrijving geïnstrumentaliseerd werd voor politieke doeleinden (‘taal als symbool van nationale eenheid’) en hoe makkelijk het ontstaan van een standaardtaal als natuurlijke en lineaire ontwikkeling wordt voorgesteld: ‘de triomftocht van het Frans/Duits/ Nederlands’ met een gelijktijdige overwinning op het Latijn enerzijds en de dialecten anderzijds. Zulke nationale taalgeschiedenissen werden en worden in heel Europa verspreid en door het onderwijs gereproduceerd: voor de natievorming van Griekenland in de negentiende eeuw was het bijvoorbeeld opportuun om een continue ontwikkeling van het (prestigieuze) Oudgrieks naar het moderne Grieks aan te nemen die als symbool van de jonge natie moest dienen – een mythe die tot de dag van vandaag bepalend is voor het zelfbeeld van de Grieken en een mythe die door sommige kritische geesten (vergelijk Mackridge 2009) in twijfel wordt getrokken. Al met al moet er met betrekking tot de geschiedenis van standaardtalen in Europa nog veel ‘relativeerwerk’ worden verricht; vooral aannames die gebaseerd zijn op negentiende-eeuwse studies zullen aan de hand van hernieuwd bronnenonderzoek kritisch moeten worden belicht. In het Nederlandse taalgebied wordt momenteel ‘ten strijde getrokken’ tegen mythes die bestaan over taalverhoudingen in Vlaanderen in de tijd van de Franse bezetting en tijdens het bewind van 131 Willem I (vergelijk Vosters & Vandenbussche 2008). Nicoline van der Sijs is dus zeker niet de enige die de kunst van het ontmythologiseren beheerst; maar ze is wel een meester in het vak. Ulrike Vogl, Wenen Hüning, Matthias, Ulrike Vogl & Olivier Moliner (red.), Standard languages and multilingualism in European history. Amsterdam/Philadelphia, 2012. Janssens, Guy & Ann Marynissen, Het Nederlands vroeger en nu. Leuven, 2005. Mackridge, Peter, Language and national identity in Greece, 1766-1976. New York, 2009. Oostendorp, Marc van, ‘Soms is het fijn dat ik geen neerlandicus ben’. Nicoline van der Sijs over de geschiedenis van het ABN. Onze taal 73, (9) 2004, 242-243. Vosters, Rik & Wim Vandenbussche, ‘Wijzer worden over Willem? Taalgebruik in Vlaanderen ten tijde van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1814-1830)’. Internationale Neerlandistiek 46, (3) 2008, 2-22. 132