DE VISIE VAN DE NEDERLANDSE REIZIGERS IN DE V.S. (1865-1917) OP HET AMERIKAANSE ONDERWIJS J.J.F. SCHEPER Ter gelegenheid van 200 jaar Nederlands-Amerikaanse betrekkingen heeft J.w. Schulte Nordholt een artikel gewijd aan het Amerika-beeld van Nederlandse reizigers.! De reislustige landgenoten én het land dat zij beschrijven worden in brede trekken aan de lezer voorgesteld. Het artikel biedt in kort bestek een verkenning van een breed terrein. De meeste reizigers in de tijd tussen 1865 en 1914 ka men in hun geschriften over de Veren igde Staten naar voren als mensen die hoofd· maar ook bijzaken vermelden en die beide categorieën helaas ook nogal eens door elkaar laten lopen. Ze worden niet moe de vele voor- en nadelen van het land op te sommen;'soms duizelt het de lezer. Ik tracht de 'Amerikabeelden' van zeker dertig Nederlandse reizigers in de genoemde periode te analyseren, te beschrijven en var. commentaar te voorzien, een werk dat in een dissertatie moet resulteren. In deze bijdrage zal gepoogd worden één facet nader te belichten: het Amerikaanse onderwijssysteem, gezien door de bril van een aantal Nederlandse reizigers. De visies zijn zeker niet altijd objectief te noemen, integendeel, om bij de beeldspraak te blijven, die brillen zijn gekleurd. De meeste reizigers zien niet meer dan zintuigelijk mogelijk is, terwijl in enkele reisverslagen realiteit en fictie nogal eens door elkaar lopen. Eén ding hebben de reizigers gemeen: ze schromen niet een waarde·oordeel te geven over dat machtige land aan de an" dere kant van de oceaan. Op schoolmeesterachtige toon soms -binnen de kaders van dit on· derwerp wordt dit wellicht niet als hinderlijk ervaren- zet men de kennelijke voor- en nadelen van het Amerikaanse onderwijssysteem uiteen. De negentiende eeuwse reiziger is geen koele, rationele waarnemer, geen oppervlakkige toerist, maar een geëngageerde beschouwer. Hij registreert en beschrijft niet alleen, hij moraliseert ook graag. De meeste reisbeschrijvingen hebben een pedagogisch doel. De reiziger beschouwt, weegt voor en tegen, vergelijkt 'daar' en 'hier', maakt keuzen en verzuimt niet de lezer van die keuzen op de hoogte te stellen. Het feit.dat het onderwijs in de Verenigde Staten kosteloos was, werd door de meeste rei· zigers met instemming begroet. Charles Boissevain, de liberale hoofdredacteur van het Al· gemeen Handelsblad, die meermalen de journalistieke degens kruiste met een andere Amerika reiziger, Abraham Kuyper, had veel waardering voor het systeem van kosteloos openbaar onderwijs, al bewonderde hij ook de 'clericalen' die zelf hun onderwijs bekostigden.2 Wijnaendts Francken, die in 1891 een reisverslag publiceerde , liet zich er eveneens in lovende zin over uit. Terloops signaleerde hij dat erin de VS meer geld aan onderwijs dan aan de oorlog(voering) werd besteed, terwijl naar zijn mening in Europa meestal het omgekeerde het geval was? 63 Gratis onderwijs voor allen wordt door de reizigers gekoppeld aan spreiding van kennis. In dit verband lijkt het gewettigd op te merken dat de huidige discussie in Nederland over de vraag in hoeverre ons onderwijs de spreiding van kennis werkelijk bevordert, niet zo aktueel is als sommige onderwijsspecialisten en politici ons willen doen geloven. Zo is volgens Hugo de Vries het hoofddoel van het universitaire onderwijs in de Verenigde Staten niet het vor· men van een geleerde stand, een boven de massa verheven kaste van intellektuelen, maar spreiding van kennis onder het volk. 4 Daarom wordt ook aan praktisch onderwijs een ho· gere prioriteit toegekend. Het kosteloos onderwijs bevordert de assimilatie en het nationaal bewustzijn, het stimu· leert de werking van de smeltkroes. Sterker, de school is een smeltkroes, die de demokra· tisering van de maatschappij bevordert. 5 Hugenholtz citeert in dit verband niet zonder gretigheid uit een Amerikaans rapport waarin gesteld wordt; 'ware zulk een vermenging van klassen op voet van volkomen gelijkheid nog overvloediger, dan zou er minder socialisme en ontevredenheid onder de werklieden zijn!' 6 Die demokratisering moet echter niet te ni· vellerend werken want 'de demokratie, in wier geest ook ons volk zich bij toeneming ont· wikkelt, heeft hare onmiskenbare schaduwzijden. Wanneer voor geheel het volk één peil van ontwikkeling bereikbaar is, dreigt het gevaar dat het peil tamelijk laag gesteld wordt.' 7 Cohen Stuart waardeert de democratisering veel positiever. Gelijk en gemeenschappelijk onderwijs bevordert de volkseenheid, stimuleert republikeinse sentimenten en kan zelfs leiden tot een 'sociaal·democratische unificatie'8. Hij kan geen land ter wereld noemen 'waar meer algemeen verspreide, degelijke kennis bestaat, waar de intellectueele ontwikkeling van het geheele volk tot zoo hoog peil is gestegen.'9 Co hen Stuart laat zich in ze~r positieve bewoordingen over het Amerikaanse onderwijssysteem uit, maar zijn optimistische visie wordt zeker niet door alle reizigers gedeeld. Wel door mejuffrouw Kuyper, die zeer 'voldaan' is over het onderwijs in Amerika.l O Het onderwijsniveau kan de toets der kritiek maar zelden doorstaan. Het Nederlandse on derwijs wordt, in vergelijking met het Amerikaanse, diepgaander genoemd. Al zijn er dan zeer we!nig analfabeten onder de geboren Amerikanen te vinden, sommige reizigers menen het onderwijspeil als te laag te moeten kwalificeren. De kinderen leren 'weinig', de onder· wijzeressen pompen de leerlingen de stof werktuigelijk in. 11 Er is eerder sprake van kwantiteit dan van kwaliteit, de leermiddelen zijn modern maar de kennis rammelt; het onderwijs in het latijn staat op behoorlijk niveau maar met de moderne talen is het droevig gesteld. 12 Deze beoordeling geldt in de eerste plaats het lager en middelbaar onderwijs maar ook het gehalte van het universitair onderwijs wordt meer dan eens beneden peil geacht. Al omschrijven veel reizigers het onderwijs als oppervlakkig, men heeft waardering voor de praktische aard ervan, want juist op dat terrein heeft het Nederlandse onderwijs zich nog minder goed ontwikkeld. Zelfstandig werken wordt al op jonge leeftijd aangemoedigd. En ofschoon in de lokalen wel orde heerst, zijn de kinderen bijzonder vrij in hun optreden. 13 Het gaat in het Amerikaanse onderwijs minder om kennis maar meer om het leren denken en begrijpen. In het taal· onderwijs bekommert men zich weinig om regels en het geschiedenisonderwijs koncentreert zich op verbanden en minder op feiten. 14 Het Amerikaanse onderwijs biedt dus een brede oriëntatie op vele terreinen maar de onder wijsgevenden graven minder diep dan hun Nederlandse collega's, zo is de algemene indruk. Datzelfde geldt ook voor de Amerikaanse universiteiten. Men heeft wel de wil om het peil te verbeteren maar in Nederland kan men op wetenschappelijk terrein meer 'rijpheid' kon· stateren dan in de V.S.l5 Hugenholtz spreekt duidelijke taal, wanneer hij vermeldt dat naar zijn mening de gedoceerde stof aan de Harvard-universiteit en aan de universiteit van Ann Arbor in Michigan 'gemakkelijk' is. 16 Ook hier doet zich de reeds eerder gesignaleerde dis· crepantie tussen kwaliteit en kwantiteit gevoelen. De Nederlandse student kan zich, weten· 64 schappelijk gezien, zeker meten met zijn vakgenoot in de V.S .. Frederik van Eeden, die op 2 april 1909 een lezing over de significa houdt voor ongeveer duizend studenten aan de universiteit van Kansas, schrijft dat zijn gehoor hem met 'great attention and appreciation"heeft aangehoord, maar hij gelooft dat slechts twee of drie hem hebben begrepen. 17 Het blijft natuurlijk de vraag waar de oorzaak in de eerste plaats gezocht moet worden, bij de spreker of bij zijn toehoorders. Aan financiële middelen ontbreekt het de universiteiten niet. De liberale Boissevain, die heilig in de zegeningen van de wetenschap gelooft, konstateert het met genoegen.l 8 Hij houdt zijn lezers voor dat wetenschappelijk werk meer lof verdient dan het voeren van een of an· dere Transvaal-oorlog. Deze energieke man toont zich een waardig representant van het vooruitgangsgeloof wanneer hij zegt dat het onderwijs uiteindelijk alles te maken heeft met '... den ondernemenden man, die den handel en de nijverheid van zlïn stad en staat ontwikkelt; die werkt en zwoegt en spaart en veel geld verdient en rijk wordt, en zijn vrijen tijd besteedt om voor de regeering, de kunst, de armen, de zieken en verdrukten van zijn land te denken en te werken '. 19 Die ij ver en toewijding zullen Amerika groot maken. Wanneer zoveel heilig vuur zou uitlopen op een leerstoel in de vaderlandsliefde, zoals iemand aan Harvard heeft voorgesteld, dan' heeft ook dat de volle instemming van.Boissevain, 'want ik heb liever dat mijn jongens vaderlandsliefde leerden dan hebreeuws of sanscriet.' 20 Financiële bijdragen van particulieren vormen een onmisbare bron van inkomsten voor vele universiteiten. De particuliere colleges en universiteiten die in de tweede helft van de negentiende eeuw in snel tempo gesticht worden -naast een respectabel aantal staatsuniversiteiten- wedijveren met elkaar in uiterlijk vertoon en status. Die kompetitie leidt wel gemakkelijk tot wildgroei, want een groot aantal instellingen wordt in het leven geroepen door lieden die in de eerste plaats hun naam vereeuwigd willen zien. In deze strijd om het bestaan zullen vele instituten ten onder gaan, aldus Boissevain, want 'het overgrobte aantal piepkleine universiteiten met een paar slecht betaalde professors en weinig studen-· ten, maakt het hooger onderwijs in menigen staat belachelijk.' 2i Een goed voorbeeld van een universiteit die het van particuliere schenkingen en leningen moet hebben,.is de Leland Stanford Junior universiteit in Palo Alto, Californië, genoemd naar de op jonge leeftijd overleden zoon van de spoorwegmagnaat Leland Stanford. De universiteit begon in 1891 met een stichtingskapitaal van 30 miljoen dollar. 22 Hugo de Vries spreekt in lovende woorden over deze vorm van particulier initiatief, want de Stanfords en andere goede gevers zijn mensen 'die met scherpen blik en edele bedoelingen, en bezield door een warme vaderlandsliefde, hun millioenen ten dienste stellen aan de hoogste belangen hunner medemenschen, en door opvoeding en onderwijs den grondslag voor een gelukkig en voorspoedig volksbestaan leggen. '23 Ook de universiteit van Chigago, die de Vries in 1904 uitnodigt om een korte kursus te geven, wordt voor een belangrijk deel gefinancierd door een particuliere geldschieter, de oliebaron John D. RockefelIer. In de eerste twaalf jaar -de universiteit dateert uit 1890heeft hij meer dan 10 miUoen dollar geschonken. 24 Sommige reizigers konstateren dat spreiding van kennis door de universiteiten in de V.S. bevorderd wordt. Boissevain noemt Harvard in 1881 de duurste hogeschool van de V.S., waar de helft van de studenten een eigen bediende heeft maar dat betekent niet dat de toegang aan zonen en dochters van minder vermogende ouders ontzegd wordt. Harvard kent zelfs 'arme' studenten, die door giften van edelmoedige landgenoten hun studie kun· nen voltooien. Daarnaast kan men ook als werkstudent ingeschreven staan, terwijl studiebeurzen in ruime mate worden verstrekt. 25 Een handige student zal zelfs kans zien tijdens de studie 'een vrij aardig kapitaaltje' opzij te leggen)6 Ook komt het voor dat jongelieden van gegoede afkomst de universiteit of hogeschool liever aan minder kapitaalkrachtige leef· tijdgenoten laten, om zich, wanneer de kans zich voordoet, zo spoedig mogelijk aan han65 del en industrie te wijden. 27 Zo leven aan een instelling voor hoger onderwijs alle standen broederlijk naast elkaar, 'en dit draagt niet weinig bij tot latere waardering en tot geest van gelijkheid.' 28 Overigens behoeven gegradueerden om financiële redenen een universitaire loopbaan niet te ambiëren, meent van Mourik Broekman, want de salarissen worden door hem laag genoemd. 29 Juist vóór de eerste wereldoorlog geniet een universiteitspresident een jaarinkomen van vijf- à zesduizend dollar, een hoogleraar ongeveer vierduizend en een 'assistent-professor' hoogstens drieduizend dollar. 30 Het onderscheid tussen colleges en universiteiten wordt door sommige reizigers breed uitgemeten. Een college staat tussen de middelbare school (high schoof) en de universiteit in en herbergt meestal diverse beroepsopleidingen,terwijl aan de universiteiten de wetenschapsbeoefening meer centraal staat. Sommige colleges groeien na verloop van jaren tot een universiteit uit, terwijl andere de beroepsvoorbereidende opleidingsmogelijkheden steeds verder uitbreiden. 31 Met bewondering worden de 'business-colleges' vermeld, die vakken als boekhouden, steno machineschrijven, handelskorrespondentie en bankmanagment in het onderwijsprogramma hebben opgenomen.3 2 Boissevain heeft echter geen Amerikaan ontmoet die hem het ver· schil tussen college en universiteit kon uitleggen. Hij houdt het er op dat een college slechts 'schoolser' is dan een universiteit. 33 Een universiteitscampus, die plaats biedt aan een flink aantal gebouwen, die een auditorium, wooneenheden, college- en practicumlokalen, een 'chapel', een bibliotheek en de administratie herbergen, biedt komplete faciliteiten voor alle mogelijke studieonderdelen en studieverplichtingen. Wanneer dan ook nog de architektuur van de universiteitsgebouwen bij de reiziger in de smaak valt, is er voor kritiek bijna geen plaats meer. Hugo de Vries brengt zijn indrukken van de Stanford universiteit, die hij in 1904 bezoekt, in beeldende taal op de lezer over. De universiteitsgebouwen zijn in de zgn. Spaanse rondboogstijl opgetrokken en zijn' ... niet minder indrukwekkend dan de beste gothische bouwgroepen van Europa.' 34 De Memorial Arch, de poort die toegang tot het universiteitscomplex verschaft wordt in grootte slechts door de Parijse Arc de Triomphe overtroffen. Hij is ook zeer onder de indruk van de Memorial Church die met de andere gebouwen de herinnering aan de jonggestorven Leland Stanford levend moet houden: 'hier en in alle gebouwen trof het mij, hoe echt kunstgevoel en een verheven opvatting van het doel, trots den grooten, overal zichtbaren rijkdom, toch alle overdrijving had weten te vermijden.' 35 Van deze pracht en praal is twee jaar later, wanneer De Vries de universiteit opnieuw beo zoekt, weinig over. De aardbeving die in 1906 een groot deel van Californië heeft geteisterd, heeft een deel van het universiteitscomplex in een ruïne veranderd. De Memorial Arch is onherstelbaar beschadigd en ook de Memorial Church heeft grote schade opgelopen, evenals diverse andere gebouwen. De aardbeving zal de bouwmeester wijzer gemaakt hebben want slechts die gebouwen die met behulp van gewapend beton waren gekonstrueerd, bleken tegen het natuurgeweld bestand. De herbouw zal met voortvarendheid ter hand worden genomen, schrijft De Vries, want ' ... in dit zonneland zijn er geen wolken ...'. _ In een bespreking van het studieprogramma van de militaire academie van West Point, legt Cohen de nadruk op de zwaarte van die studie. 37 Overigens vermeldt een andere reiziger dat de toelatingseisen voor de academie laag zijn. Naast lager onderwijs moeten zij die zich voor de officiersopleiding melden twee studiejaren aan een college gevolgd hebben. Hij schrijft niet zonder trots dat de toelatingseisen van de K.M.A. in Breda heel wat hoger liggen. 38 Misschien dat om die reden slechts 60 0 / 0 van de kadetten van West Point de studie volbrengt? Cohen Stuart houdt zijn lezers voor dat een tamelijk klein officierskorps geen probleem voor de V.S. vormt, want in dat land is een militaire academie' een zaak bijna van weelde, en het kleine leger veeleer de vaardige arm der Regeering om nu en dan, waar het noodig is kracht te oefenen, orde te herstellen of de eer der vlag te handhaven, dan een 66 werktuig en een wapen voor werkelijken krijg. Wel geheel anders dan in ons van top tot teen gewapend Europa, waar de gistende stoffen smeulen en branden in den vulcanischen grond, waar alles den grooten oorlog, die komen zal, voorbereidt en voorspelt, waar het militairisme een kanker is, die aan volkswelvaart, vrede en vertrouwen knaagt! '39 In deze woorden nog geen spoor van een wereldwijd te handhaven pax americana. De V.S. hebben genoeg aan een bescheiden politiemacht om het landsbelang te verdedigen. De Momoe-doctrine heeft, wat Cohen betreft, haar betekenis zeker niet verloren: 'Amerika's krachtigst wapen, zelfs voor een door velen gewenschte gebiedsuitbreiding, is zeer zeker niet een kostbare veroveringsoorlog, maar onthouding en afwachtend geduld. ' 40 Zo'n politiek zal naar zijn mening zeker beloond worden, want 'de wijsste staatslieden zien 't duidelijk in : Cuba, Mexico, Canada, zelfs, zullen vroeger of later het Amerikaanse volk, als dit maar zijn tijd weet af te wachten, als een rijpe vrucht vanzelf in den schoot vallen. '41 In zijn bespreking van West Point brengt Cohen Stuart een kwestie ter sprake, die met alle vormen van onderwijs te maken heeft, de invloed van de religie. De kern, niet alleen voor hem, maar voor nagenoeg alle reizigers, is dat Amerika praktisch geen specifiek christelijk onderwijs kent maar wel onderwijs dat door het christelijk geloof wordt beinvloed. In de V.S. heeft geen schoolstrijd in de Nederlandse betekenis van het woord plaatsgevonden. Het Amerikaanse onderwijs is v66r alles neutraal, hetgeen echter een grote invloed van de godsdienst niet bij voorbaat uitsluit. Die invloed kan evenwel niet los worden gezien van de intensiteit van het particulier initiatief. Bemvloeding van het onderwijs vanuit een christelijke levensvisie is mogelijk, maar deze staat of valt met de mate waarin christenen vanuit hun geloofsovertuiging bij het onderwijs betrokken zijn. Pogingen om neutraal onderwijs vanuit een geloofsvisie te beinvloeden vereisen niet minder van de betrokkenen dan het in stand houden van een f9rmeel verzuilde onderwijsstruktuur. De Verenigde Staten kennen niet alleen scheiding van kerk en staat maar ook van kerk en school. De school is dus neutraal, 'maar daarom niet ongodsdienstig, staande alléén boven sectebelangen, onderwijzende de rechten van de mensch, gelijkheid van publiek- en privaatrecht voor eiken individu, prent den leerling aldus in: rechtvaardigheid, naastenliefde en vooral zelfstandigheid. '42 Wel hebben de Nederlandse immigranten die zich sinds het midden van de jaren '40 van de negentiende eeuw in grote getale in de V.S., vooral in Michigan vestigden, eigen, christelijke scholen gesticht. Ook op dat terrein waren de V.S. voor hen het land van de vrijheid. De christelijke godsdienst drukte echter in de hier besproken verslagperiode 1865-1914 wel een stempel op het Amerikaanse onderwijs. De gereformeerde theoloog Herman Bavinck tekent in 1904 in zijn dagboek aan dat het onderwijs een min of meer godsdienstig karakter draagt. 'Bij high schools, academies, universities een chapel, waar eiken morgen de lessen ge< opend worden met een prayer meeting.' 43 Het is de 'godsdienstzin' die Boissevain in de V.S. 't meest getroffen heeft. Dat is dan natuurlijk niet de orthodoxe, klassiek gereformeerde leer, 'dit oude geloof, hetwelk zich aan d·", letter vastklampte', maar 'een nieuwen godsdienst in honderd vormen'.44 En al is Har· vard allang niet meer een opleidingsinstituut voor dienaren des Woords en is de geest er minder christelijk en kerkelijk dan aan de Yale universiteit 45 , de christelijke moraal oefent nog grote invloed uit. Er bestaat zelfs een 'algemeene neiging tot aanbidding in het Amerikaanse volk.' 46 Men leest de bijbel, maar dringt niets op.47 Instellingen als Y.M.C.A. (Young Men's Christian Association) en U.W.C.A. (Young Women's Christian Association), die bloei· ende onderafdelingen aan de grote universiteiten hebben, hebben ten doel 'de bevordering van het moreele en godsdienstige leven der studenten.'48 Die positieve houding ten opzichte van de godsdienst is volgens Cohen Stuart vooral te danken aan het feit dat kerk en school elk in eigen sfeer leven. Scheiding van kerk en school is hier een onderdeel van scheiding van kerk en staat. In zo'n situatie komt de eerbied voor de godsdienst het best tot zijn recht. Dan krijgt men zicht op 'een dier merkwaardige verschijnselen. op godsdienstig opvoedkundig 67 gebied in Amerika, waarvan men akte te nemen heeft, wil men over de toestand in dit land naar waarheid oordeelen. Bij ons, in Nederland, vat men aan de Staatsinrichtingen de verhouding tot den godsdienst immer op als die van een soort van afvallige, gewapende, afwerende neutraliteit. Hoe geheel anders in dit land van waarachtige vrijheid"zonder godsdienstvrees of godsdiensthaat. Zoo is hier een Staatsinstelling van geheel militairen aard; en -er is niet alleen een fraaie kapel maar een door den Staat benoemde 'chaplain', tegelijk 'Professor of Ethic and Law'; en aan alles konden wij bemerken dat 'the doctor', zoals hij genoemd werd, door officieren en cadetten als om strijd werd geacht en geëerd.' 49 Het Amerikaanse onderwijs, zo houden de reizigers hun lezers voor, is vrij, neutraal en modern; het ontvangt voldoende fmanciële steun, staat open voor christelijke normen en waarden én is gelijk voor mannen en vrouwen. De Nederlandse reizigers ontmoeten meisjes en vrouwen niet alleen als leerlingen en studenten maar ook als onderwijzeressen en docenten.. Dat is ook juist, meent Cohen Stuart, want de vrouw is 'van nature door God gevormd tot de taak der opvoeding.' 50 Wanneer meisjes tijdens hun college-jaren 'in vrijheid' worden opgevoed, bereiken ze 'langs den weg van intuitie en vrije organisatie hetzelfde effect, dat bij ons door strenge discipline en gehoorzaamheid verkregen wordt! '51 Vrouwen hebben een belangrijk aandeel in het lager onderwijs. In 1903 staan in de V.S. 127.529 onderwijzers geregistreerd, tegen 293.759 onderwijzeressen. 52 Studerende meisjes laten niet na het nuttige met het aangename te verenigen. Meestal staan ze langer aan een universiteit of hogeschool ingeschreven dan strikt noodzakelijk is. Ze buiten de 'good times' ten volle uit, schrijft Knobel in 1906 en Ernst Cohen komt in 1921 tot dezelfde konklusie. 53 Een ~elangrijk onderwerp van diskussie in deze jaren is de zgn. coëducatie: mannelijk en vrouwelijke studenten volgen gezamelijk dezelfde colleges, in plaats van naast en na elkaar. In dit opzicht zijn de Amerikanen progressiever dan de Nederlanders, immers, pas in 1871 wordt Aletta Jacobs als eerste vrouwelijke student in Nederland aan de Rijksuniversiteit te Groningen ingeschreven. Zij konstateert in 1904, tijdens haar rondreis door Amerika, dan ook met genoegen dat meisjes niet, 'evenals bij ons, geduld (worden) op de scholen maar zij komen er met hetzelfde recht en onder dezelfde voorwaarden als de jongens.'54 Muller vermeldt in 1902 dat van de 480 belangrijke colleges,die vermeld worden in de rapporten van de Board of Education 336, of 70 0 /0, vrouwelijke leerlingen toelaten. 55 In het 'westen', vooral in Ohio, is men het eerst met gemengd onderwijs begonnen. In 1833 reeds werd het Oberline Collegiate Institute voor leerlingen van beide seksen opengesteld. In 1864 werd coëducatie in de staat Kansas aangenomen, in 1870 volgde de universiteit van Michigan en sinds 1874 is het aantal gemengde onderwijsinstellingen legio. 56 Hendrik P.N. Muller is een avontuurlijk man -als zakenman, ethnoloog en diplomaat brengt hij vier maal een bezoek aan verschillende delen van Afrika; hij is consul-generaal voor de Oranje-Vrijstaat in Nederland en tracht tijdens de Boerenoorlog via diplomaten in Zwitserland het gesprek tussen de oorlogvoerende partijen op gang te brengen; hij probeert in de V.S. steun voor de boeren te verkrijgen; van 1907 tot 1909 bereist hij Oost-Azië en van 1919 tot 1932 is hij Nederlands gezant te Boekarest en Praag - maar met principes want de vrije omgang tussen de beide seksen aan de Amerikaanse universiteiten gaat naar zijn mening wel wat erg ver. De moraal lijdt eronder, en, zelfs wanneer dat niet het geval is, wordt het huwelijk er 'zeldzamer' door en ondergaat het vaak vertraging. 57 Vanuit onderscheiden milieu en professie berichtten de 1ge eeuwse Nederlandse reizigers ons over het onderwijssysteem in de Verenigde Staten. Hun visies en kommentaren op het onderwijs zijn zeker niet eensluidend. Hier geldt wat ook voor de meeste andere onderwerpen op fi8 pen opgaat: zoveel hoofden, zoveel zinnen. In een artikel als dit kan dan ook niet veel meer geboden worden dan een aanzet tot rekonstruktie van één facet van vele denkbare Amerika·beelden. Al kan men niet zeggen dat in het kader van deze materie een zaak vaststaat na vergelijking van twee of meer ooggetuigeverslagen, men kàn volhouden dat tien beschrijvingen van het onderwijssysteem in een bepaald land, in de tijd afgebakend, materiaal aandragen voor een bezinning op en een diskussie over het beschreven onderwerp. NOTEN 1. J.w. Schulte Nordholt, Dutch TravelIers in the United States. A Tale of Energy and Ambivalence, in J.w. Schulte Nordholt en Robert P. Swierenga, A Bilateral Bicentennial. A history of Dutch-American relations. 2. Charles Boissevain, Van 't noorden naar het zuiden. Schetsen en indrukken van de v.s. van Amerika, Haarlem 1881, 1882, deel 1,250. 3. CJ. Wijnaendts Francken, Door Amerika. Reisschetsen, Indrukken en Studiën, Haarlem 1892,243. 4. Hugo de Vries, Naar Californië, Reisherinneringen, Haarlem 1906, 29. 5. P.H. Hugenholtz, Licht en schaduw. Indrukken van het godsdienstig leven in Amerika, Amsterdam z.j., 167. 6. Hugenholtz,Licht en schaduw, 168. 7. Hugenholtz, op. cit., 68. 8. M. Cohen Stuart, Zes maanden in Amerika,Haarlem 1875, deel 11, 91. 9. Cohen Stuart, op. cit. 11,95. 10. H.S.S. Kuyper, Een half jaar in Amerika, Rotterdam, 1907, 60. 11. R.H. Rijkens, Licht- en schaduwbeelden uit het Amerikaanse leven, Den Haag 1907, 52-55. 12. M.e. van Mourik Broekman, De Yankee in denken en doen. Karakterteekening van het A merikaanse leven, Haarlem 1914, 123-127. 13. H.S.S. Kuyper, op. cit., 64. 14. Cohen Stuart, op. cit., I, 93. 15. Cohen Stuart, op. cit., I, 222, 223. 16. Hugenholtz, op. cit., 171. 17. Archief Van Eeden,Amsterdam, brief 5. april 1909 aan Lady Welby. 18. Boissevain, Van't noorden naar 't zuiden, deel 11, 65. 19. Boissevain, op. cit., 11, 67. 20. Boissevain, op. cit., 11, 67. 21. Boissevain, op. cit., I, 265. 22. Hugo de Vries,Naar Californië, I, 28. 23. Hugo de Vries, Naar Californië, I, 42. 24. Hugo de Vries, op. cit., I, 473. F.M. Knobel,Dwars door het land van Roosevelt, Amsterdam 1906,39. 25. Boissevain, op. cit., 1,256, 257. 69 26. H.P.N. Muller, De nieuwe Courant, 26 oktober 1902. 27. M.e. van Mourik Broekman, De Yankee in denken en doen, 160. 28. CJ. Wijnaendts Francken, Door Amerika, 242. 29. Van Mourik Broekman, op. cit., 178, 179. 30. Van Mourik Broekman, op. cit., 178. 31. Hugo de Vries, op. cit., 11, 90. 32. Rijkens, Licht - en schaduwbeelden, 60-61. 33. Boissevain, op. cit., J, 266. 34. Hugo de Vries, op. cit., I, 34. 35. Hugo de Vries, op. cit., J, 37, 38. 36. Hugo de Vries, op. cit., 11, 182. 37. Cohen Stuart, op. cit., 11, 82, 83. 38. Rijkens, op. cit., 58. 39. Cohen Stuart, op. cit., IJ, 88. 40. Cohen Stuart, op. cit., 11, .87. 41. Cohen Stuart, op. cit., 11, 87. 42. Knobel, 143. 43. Archief-Bavinck, aantekencahier Amerikareis 1904; wordt beheerd door dr. R.H. Bremmer te Enschede. 44. Boissevain, J, 259. Hugenholtz, 163. 45. Cohen Stuart 11, 247. 46. Boissevain J, 260. 47. Hilgenholz, Licht en Schaduw, 163. 48. Muller, Brief 26.10.1902. 49. Cohen Stuart, 11, 89. 50. Cohen Stuart, IJ, 95. 51. H.S.S. Kuyper, 85. 52. Knobel, 143. 53. Knobel, 149. 54. Aletta Jacobs en C.W. Gerritsen, Brieven uit en over Amerika, Amsterdam 1906, 169. 55. Muller, 26 oktober 1902. 56. Knobel, 147. 57. Muller, 26 oktober 1902. 70 New York