Ik ben zwanger

advertisement
Ik ben zwanger…
en nu?
Leyla Özokcu
Inhoud
 Eerste consult
 Verwijzing
 Inhoud verwijsbrief
 Adviezen aan zwangere
 Casuïstiek
Eerste consult
 Een 24-jarige vrouw komt op je spreekuur; ze is 2
weken over tijd en heeft zelf een zwangerschapstest
gedaan, die positief bleek.
 Welke punten wil je als huisarts met haar doornemen?
( wat is los van haar eigen vragen jouw agenda als
huisarts voor dit consult?)
Eerste consult

Ga na of zwangerschap gewenst is.

Schat de zwangerschapsduur.

Evalueer het (chronisch) gebruik van geneesmiddelen en bespreek met de vrouw
het belang van zwangerschapsmelding aan haar vaste apotheek.

Geef voorlichting (foliumzuurgebruik, alcohol, drugs en roken, geneesmiddelen,
preventie toxoplasmose en listeria).

Stel vast of eerstelijns- of tweedelijnsbegeleiding nodig is m.b.v. Verloskundige
Indicatielijst.

Verwijs het paar met verwijsbrief naar verloskundige of gynaecoloog. Geef aan dat
met elke zwangere de mogelijkheid van prenatale screening op Downsyndroom
wordt besproken door de verloskundige of gynaecoloog.

Wijs bij vrouwen ouder dan 36 jaar (of wanneer de vrouw bij 18 weken
zwangerschap 36 jaar zou zijn) op de mogelijkheid van prenatale diagnostiek
(vlokkentest of vruchtwaterpunctie).
Wat zijn de indicaties om naar de
gynecoloog te verwijzen?
Verwijzen naar de gynaecoloog
bij…
Obstetrische anamnese
 bloedgroepantagonisme;
 vroeggeboorte bij vorige zwangerschap (<33 weken);
 meerdere vroeggeboorten (<37 weken);
 cervixinsufficiëntie;
 eerder kind met geboortegewicht <2500 gram.
Maar ook bij…
Ziekten en afwijkingen
 diabetes mellitus, pre-existente hypertensie;
 stollingsstoornis;
 hartafwijking met hemodynamische gevolgen;
 hiv;
 schildklieraandoening met TSH-receptorantistofffen;
 hyperthyreoïdie;
 inflammatoire darmziekte.
Overdracht naar
verloskundige of gynaecoloog
 Algemeen: vroegere en huidige ziekten, waaronder
schildklierfunctiestoornissen, operaties (in het bijzonder
gynaecologische) in de voorgeschiedenis, erfelijke aandoeningen in
de familie van zwangere of partner; doorgemaakte varicella.
 Obstetrisch: verloop eventuele vorige zwangerschap(pen),
bevalling(en) (ontsluiting, uitdrijving, nageboorte) en kraamperiode(s).
 Psychosociaal: zwangerschap gewenst of ongewenst, familie-, leefen woonomstandigheden, seksueel trauma in de anamnese.
 Intoxicaties: geneesmiddelen (inclusief zelfmedicatie), roken,
alcohol, drugs.
 Arbeid: reprotoxische stoffen, infectierisico’s, fysieke
omstandigheden, stress.
Welke algemene adviezen geef
je aan een zwangere?
Adviezen aan de zwangere…

Gebruik foliumzuurtabletjes 0,4 - 0,5 mg per dag tot en met een amenorroeduur van tien
weken.

Vermijd het gebruik van alcohol en drugs.

Stop (indien van toepassing) met roken; dit geldt ook voor huisgenoten en partner.

Stop en start geen geneesmiddelen zonder overleg met de arts; dit geldt ook voor
middelen zonder recept. Het gebruik van extra vitamine D wordt niet aanbevolen, tenzij
daarvoor los van de zwangerschap een indicatie is.

Was groente goed, eet geen rauw vlees en gebruik handschoenen bij het tuinieren of
verschonen van de kattenbak (ter preventie van toxoplasmose).

Gebruik geen ongepasteuriseerde melkproducten. Vermijd mogelijk gecontamineerde
producten die gekoeld worden bewaard en daarna niet of onvoldoende worden verhit,
zoals rauwe en gerookte vis, voorverpakte salades en softijs (ter preventie van listeriainfectie).
Casus 1
Mevrouw Koster, 35 jaar, is bij u onder controle
vanwege diabetes mellitus type 2. Ze komt nu op
het spreekuur omdat ze acht weken zwanger is.
Wat doe je nu?
Zwangeren met DM
 Zwangere vrouwen met diabetes mellitus type 2 hebben een
verhoogd risico op complicaties. Goede diabeteszorg begint
daarom ver vóór de conceptie. Al bij het bestaan van een
zwangerschapswens worden deze vrouwen voor diabeteszorg
verwezen naar de internist van het diabetesteam.
 Orale glucoseverlagende middelen hebben bij deze patiënten
geen plaats. Deze middelen zijn potentieel teratogeen. Bovendien
leiden ze er vaak toe dat de streefwaarden voor het
bloedglucosegehalte niet worden gehaald.
 Zwangeren met pre-existente diabetes worden vanwege het
hogere risico op ongunstige zwangerschapsuitkomsten begeleid in
de tweede lijn.
Wanneer screening op DM?
Het herhalingsrisico voor zwangerschapsdiabetes varieert van
30 tot 84%.
In de tweede helft van de zwangerschap verminderen
placentahormonen de werking van insuline. Vrouwen met een
verminderde glucosetolerantie of insulineresistentie kunnen dit
niet altijd compenseren en ontwikkelen verhoogde
glucosewaarden.
Screening op en diagnostiek van zwangerschapsdiabetes
verricht de verloskundig hulpverlener op indicatie in de tweede
helft van de zwangerschap.
In de NVOG-richtlijn Diabetes mellitus en zwangerschap wordt
geadviseerd om bij zwangeren met risicofactoren voor
zwangerschapsdiabetes een orale glucosetolerantietest
(OGTT) met 75 gram glucose te verrichten.
Wie doet dat?
Risicofactoren voor
zwangerschapsdiabetes
 Risicofactoren voor zwangerschapsdiabetes zijn:
 Positieve familieanamnese (eerstegraads) voor diabetes mellitus
 Zwangerschapsdiabetes, macrosomie (geboortegewicht >97,7
percentiel) of onbegrepen vruchtdood in de voorgeschiedenis
 Progressieve, positieve discongruentie (>4 weken) en/of
polyhydramnion
 Overgewicht en obesitas (BMI >27 kg/m2)
 Hindoestaanse of mediterrane (maar niet Marokkaanse) etnische
achtergrond
 Het onderzoek naar zwangerschapsdiabetes wordt bij voorkeur
uitgevoerd bij een amenorroeduur van 24 tot 28 weken.
Behandeling
zwangerschapsdiabetes
De meeste vrouwen met zwangerschapsdiabetes (>80%)
kunnen alleen met een dieet worden behandeld. Als de
bloedsuikerwaarden met dit dieet <7,5 mmol/l (capillair)
blijven en er geen aanwijzingen zijn voor andere
pathologie, kan begeleiding in de eerste lijn plaatsvinden.
Als besloten wordt tot behandeling van de
zwangerschapsdiabetes, is niet duidelijk welke
behandeling de voorkeur heeft: dieet, orale medicatie of
insuline. Onderzoek geeft hierover geen uitsluitsel.
Vervolg
zwangerschapsdiabetes
Bij vrouwen die zwangerschapsdiabetes doormaakten
wordt aanbevolen om vijf jaar lang geregeld de nuchtere
glucosewaarde te bepalen, daarna om de drie jaar.
U wordt door de verloskundig hulpverlener op de hoogte
gebracht van de diagnose en de behandeling. Deze
gegevens kunt u opnemen in het attenderingssysteem
van het HIS, dat automatisch oproepen voor controles
kan genereren.
Casus 2
Avra Jones, een Surinaams meisje van 17 jaar, komt met
haar moeder op uw spreekuur. Avra is erg moe en
duizelig. Ze wil weten of ze misschien bloedarmoede
heeft.
Bij navraag blijkt dat de eerste dag van de laatste
menstruatie achtenhalve week geleden was. Avra vertelt
dat ze omgang heeft met een Antilliaanse vriend, van wie
ze zwanger zou kunnen zijn.
Moeder vertelt dat ze zich al langer zorgen maakt om de
relatie met die jongen, omdat hij in het drugscircuit zit.
 Je zegt dat het verstandig is eerst een
zwangerschapstest te doen. Ze kan daarvoor terecht bij
de praktijkassistente, die ook meteen kan bepalen of
ze bloedarmoede heeft.
 De HCG-test is positief. Het Hb-gehalte is 6,2 mmol/l.
 Is deze Hb-waarde voor jou een reden voor nadere
diagnostiek? Zo ja, welke?
Nadere diagnostiek anemie
Nadere diagnostiek is van belang: om te differentiëren
tussen macro- (vitamine-B12 - of foliumzuurdeficiëntie) of
microcytaire anemie laat u het MCV bepalen.
Verder valt Avra vanwege haar afkomst in een risicogroep
voor (dragerschap van) thalassemie. Geadviseerd wordt
om bij zwangere vrouwen uit de risicogroepen een Hbelektroforesetest of Hb-chromatografietest aan te vragen,
als er sprake is van microcytaire anemie bij een normaal
serumferritinegehalte.
Meest frequente oorzaken
anemie
De meest frequente oorzaken van anemie bij zwangeren van
Nederlandse afkomst zijn ijzergebrek en (minder vaak) foliumzuur
tekort. De kans op ijzergebrekanemie is verhoogd bij:
 vrouwen met slechte of afwijkende voedingsgewoonten;
 zwangere tieners;
 vrouwen die binnen een jaar na de bevalling opnieuw zwanger
zijn;
 vrouwen met een meerlingzwangerschap;
 zwangeren van niet-Noord-Europese afkomst;
 zwangere dragers van een hemoglobinopathie.
Acceptabele Hb waarden
Tijdens de zwangerschap wordt het bloed dunner, omdat de
hoeveelheid plasma meer toeneemt dan het aantal erytrocyten. De
grenswaarden voor anemie zijn daarom afhankelijk van de
zwangerschapsduur. Met inachtneming van de zwangerschapsduur
gelden voor zwangeren de volgende grenswaarden voor anemie:
Ijzergebreksanemie, wat
nu?
Je schrijft haar bij ijzergebrekanemie eenmaal daags 200
mg ferrofumaraat voor en controleert het Hb na vier
weken.
Na normalisatie van het Hb, waarbij rekening wordt
gehouden met de zwangerschapduur, wordt de
ijzermedicatie nog zes weken gecontinueerd in de halve
dosering (of om de dag één tablet ferrofumaraat) ter
aanvulling van de ijzerreserves.
Na de partus wordt de inname van ijzerpreparaten enkele
dagen onderbroken en weer voortgezet als de ontlasting
op gang is gekomen.
Foliumzuurgebrek
 Je schrijft haar bij anemie door foliumzuurgebrek
eenmaal daags 1 tot 2 tabletten foliumzuur 0,5 mg
voor.
 Als bij controle na vier weken blijkt dat het Hb is
gestegen, wordt de behandeling gecontinueerd
gedurende maximaal zes tot twaalf weken na de
normalisatie van het Hb.
Vanwege haar afkomst is er een relatief grote kans op
een erfelijke bloedziekte.
Wat zou je beleid zijn, als blijkt dat ze drager is van een
hemoglobinopathie?
Dragerschap
Bij dragerschap van de vrouw bespreek je zo vroeg
mogelijk in de zwangerschap de mogelijkheid van
partneronderzoek op (dragerschap van)
hemoglobinopathie (sikkelcelanemie, thalassemie). Als
beide ouders drager blijken te zijn van een
hemoglobinopathie, verwijs je hen naar een klinisch
genetisch centrum voor counseling en eventueel
prenatale diagnostiek.
Je adviseert draagsters van een hemoglobinopathie om
de foliumzuursuppletie gedurende de gehele
zwangerschap voort te zetten (0,5 mg per dag).
Twee dagen later spreek je haar weer met haar moeder.
Avra blijkt een ijzergebrekanemie te hebben.
Ze denkt absoluut niet aan abortus provocatus. Ze wil
voorlopig bij haar moeder blijven wonen. Haar vriend
heeft twee kinderen over wie hem de ouderlijke macht is
ontzegd. Ze zegt zelf geen drugs te gebruiken. Haar
vriend zou niet agressief tegen haar zijn.
Wat is nu, mede in het licht van bovenstaande informatie,
je verwijsbeleid?
 In de eerste plaats is verwijzing naar de verloskundige op korte
termijn aangewezen. (eerste contact vóór een amenorroeduur van
negen weken).
 Het is geen slecht idee om van tevoren telefonisch contact op te
nemen met de verloskundige. In dit gesprek zou u de situatie
kunnen uitleggen en gezamenlijk een schatting maken van het
risico van het kind op (toekomstige) schade. Verloskundigen
hebben een afgeleide meldcode voor het Advies- en Meldpunt
Kindermishandeling, waarin de verantwoordelijkheid van
verloskundigen voor de gezondheid en veiligheid van vrouwen en
(ongeboren) kinderen expliciet wordt vermeld. In voorkomende
gevallen brengt dit uiteindelijk de verplichting tot melding met zich
mee. U kunt met de verloskundige afspreken dat zij volgens deze
code te werk gaat en dat u graag op de hoogte wilt worden
gehouden.
 In de tweede plaats kunt u Avra en haar moeder erop wijzen dat
ze zich kunnen aanmelden bij het Centrum voor Jeugd en Gezin in
de gemeente waar ze wonen. Ze kunnen daar begeleiding krijgen
bij praktische problemen en bij de opvoeding.
Casus 3
Op de huisartsenpost komt mevrouw Andriessens, 23
jaar. Ze is acht weken zwanger. Sinds gisteren heeft ze
vaginaal bloedverlies met buikpijn. Je wilt de differentiële
diagnose opstellen.
Welke vragen stel je om na te gaan of ze een verhoogd
risico heeft op een extra-uteriene graviditeit (EUG)?
Vragen bij vaginaal bloedverlies
met buikpijn
 Is de zwangerschap vastgesteld met een test?
 Was de laatste menstruatie normaal? Wanneer was de
eerste dag van de laatste menstruatie? Wat is de
cyclusduur?
 Zijn er bijzonderheden in de obstetrische voorgeschiedenis?
 Hoe is het beloop en de aard van het bloedverlies (mate van
bloedverlies, stolsels, weefselresten)?
 Is er sprake van: duizeligheid, transpireren, schouderpijn,
ziektegevoel, temperatuurverhoging?
 Wat is de aard van de buikpijn (weeënachtig, continu)?
Ter aanvulling geven de volgende
vragen informatie over een eventueel
verhoogd risico op een EUG
 Is er in de voorgeschiedenis sprake van: PID, EUG,
subfertiliteit (verhoogde kans op tubapathologie)?
 Heeft in het verleden tubachirurgie plaatsgevonden?
 Is de zwangerschap ontstaan ondanks sterilisatie of IUD?
 Heeft ze ovulatie-inductie, IVF of vergelijkbare technieken
ondergaan?
 Zijn er suspecte bevindingen in de anamnese (pijnklachten
op de voorgrond)?
 Bedenk, dat een vrouw een EUG kan hebben zonder te
weten dat zij zwanger is.Er is tevens een verhoogde kans op
EUG bij zwangeren die voor 1976 zijn geboren en van wie
de moeder tijdens de zwangerschap DES gebruikte.
Bloedverlies in zwangerschap
1e trimester
 Meestal onschuldig en stopt vanzelf. (voorbeeld van
innesteling van de bevruchte eicel in de baarmoeder of
afwijkingen aan de baarmoedermond (zoals een poliep
of ontsteking)
 Ongeveer in de helft van de gevallen van bloedverlies
in de eerste maanden van de zwangerschap is er
sprake van een op gang komende miskraam. Dit gaat
meestal gepaard met menstruatieachtige of
weeënachtige pijn.
 Zeldzaam: EUG  hevige buikpijn
Bloedverlies in zwangerschap
2-3e trimester
 (Dreigende) vroeggeboorte
 (Dreigende) miskraam
 Poliep
 Laagliggende placenta (‘placenta previa’)
 Loslatende placenta (‘placenta abruptio’)
 Incompetente baarmoederhals
 Uitdrijving van de slijmprop
 Scheur in de baarmoeder
 Net als in het 1e trimester kun je in het 2e trimester ook bloed
verliezen vanwege aambeien, harde ontlasting of een
blaasontsteking.
Casus 4
Tijdens je administratie-uurtje verbindt je
praktijkassistente je telefonisch door met mevrouw
Kortekaas. Deze vertelt dat ze 32 weken zwanger is en
de laatste dagen in toenemende mate last heeft van
hoofdpijn. Paracetamol helpt onvoldoende. Ze vraagt of er
nog een ander middel is dat ze kan innemen.
Waar denk je aan, en wat is je handelwijze?
Pre-eclampsie/HELLP
Zoals wel vaker bij zwangeren het geval is, realiseert
Mevrouw Kortekaas zich blijkbaar niet dat verergerende
hoofdpijn kan wijzen op een ernstige complicatie.
Toenemende hoofdpijn in de tweede helft van de
zwangerschap is reden om te denken aan pre-eclampsie
of het HELLP-syndroom.
Je vraagt haar daarom naar de praktijk te komen om de
bloeddruk te laten controleren.
Welke andere klachten kunnen
wijzen op het HELLPsyndroom?
 In de tweede helft van de zwangerschap kan de vrouw hypertensie
ontwikkelen. Daarbij kunnen hypertensieve complicaties optreden
zoals pre-eclampsie (zwangerschapshypertensie met proteïnurie),
eclampsie (zwangerschapshypertensie met proteïnurie en
insulten) en het HELLP-syndroom.
 Pijn in de bovenbuik of tussen de schouderbladen
 Hoofdpijn (toenemend, pijnstillers helpen niet)
 Visusklachten (sterretjes of lichtflitsen zien, dubbelzien)
 Misselijkheid en/of braken
 Ziek of griepachtig gevoel (zonder koorts)
 Plotseling vocht vasthouden in gezicht, handen of voeten
Wat is het HELLP-syndroom
precies?
Het HELLP-syndroom is een ernstige
multisysteemcomplicatie gekenmerkt door hemolyse,
gestoorde leverfuncties en een verlaagd aantal
trombocyten. Het HELLP-syndroom kan ook optreden
zonder verhoogde bloeddruk of proteïnurie
Wat zijn de belangrijkste
risicofactoren voor pre-eclampsie
en het HELLP-syndroom?
 Pre-eclampsie in de vorige zwangerschap
 BMI vóór de zwangerschap >35
 Bloeddrukstijging voor de 30ste week
 Daarnaast gaat pre-eclampsie altijd, en het HELLPsyndroom vaak, gepaard met proteïnurie.
 Bepaling van het urine-eiwit met behulp van een dipstick
wordt echter niet meer aanbevolen, omdat deze test niet
betrouwbaar genoeg is voor het aantonen of uitsluiten van
proteïnurie. De EKR-bepaling (eiwit/kreatinine-ratio) is een
goed alternatief, dat kan worden ingezet na overleg met de
verloskundig hulpverlener.
Wat is je beleid, als je een
verhoging van de bloeddruk
constateert?
 Je neemt contact op met de verloskundig hulpverlener voor
overleg over verdere actie bij een zwangere vrouw met:
 verhoogde bloeddruk (RR systolisch >130 en/of diastolisch
>85), óf:
 pre-eclamptische klachten zonder verhoogde bloeddruk.
 Je besluit in overleg met de verloskundig hulpverlener wie
waarvoor verantwoordelijkheid draagt.
 Je verwijst een zwangere vrouw onmiddellijk naar de tweede
lijn bij:
 tensie >160 systolisch of >100 diastolisch, óf:
 eerder bekende hypertensie en pre-eclamptische klachten.
Casus 5
Tijdens de dagelijkse bespreking met de praktijkassistente
meldt deze dat ze de urine heeft gecontroleerd van
mevrouw Dormaal. Mevrouw Dormaal, 32 weken
zwanger, moet vaker dan anders plassen en heeft daarbij
een branderig gevoel. Bij onderzoek van de urine blijkt de
uitslag van de nitriettest positief te zijn. U weet dat ze
overgevoelig is voor nitrofurantoïne.
Geef zo concreet mogelijk aan wat je beleid is.
UWI
Zwangeren met een urineweginfectie moeten volgens de
NHG-Standaard Urineweginfectie worden behandeld als
patiënten met een gecompliceerde urineweginfectie. Vóór
u de behandeling start laat u een urinekweek met
resistentiebepaling verrichten.
Het medicijn van eerste keus is nitrofurantoïne (maar niet
kort vóór of tijdens de bevalling).
Mevrouw Dormaal is overgevoelig voor nitrofurantoïne….
Wat nu?
 Je driemaal daags 500/125 mg
amoxicilline/clavulaanzuur voor gedurende zeven
dagen
 Het verdere beleid wordt bepaald door haar reactie op
de ingezette behandeling en de uitslag van kweek en
resistentiebepaling.
GBS positief
Als uit de urine van een zwangere vrouw groep-Bstreptokokken (GBS) worden geïsoleerd, wordt
aanbevolen de verloskundige hierover te informeren in
verband met de mogelijkheid van een GBS-infectie bij de
pasgeborene.
Na de behandeling
De zwangere wordt geïnstrueerd om contact op te nemen
met de praktijk, als binnen twee dagen geen verbetering
optreedt of als ze (toenemend) ziek wordt.
Bij zwangeren wordt drie tot vijf dagen na afloop van de
behandeling de urine gecontroleerd met behulp van een
dipslide.
Pyelonefritis in de zwangerschap gaat gepaard met een
verhoogd risico op ernstige morbiditeit of mortaliteit.
Geadviseerd wordt om zwangeren met pyelonefritis voor
behandeling te verwijzen naar de tweede lijn.
Casus 6
Gestuurd door haar verloskundige verschijnt op je
spreekuur Mevrouw Cadier. Ze heeft een jeukende
huidafwijking, is ‘uitgerekend’ en kan elke dag bevallen.
Welke in deze fase van de zwangerschap gevaarlijke, aan
de (onder)huid gerelateerde aandoeningen ken je?
‘Gevaarlijke’ huidafwijkingen die gepaard gaan
met jeuk en kunnen optreden in de
zwangerschap, zijn

Pemphigoid gestationis: zeer zeldzame vesicobulleuze aandoening geassocieerd met
groeivertraging en vroeggeboorte van het kind.
Deze aandoening kenmerkt zich (in tegenstelling tot andere huidaandoeningen in de
zwangerschap) door een aangedane navel. Verwijzing naar de gynaecoloog is
noodzakelijk.

Infectie met waterpokken en/of het herpesvirus
Als de vrouw deze infecties rond de partus doormaakt, kan het kind worden besmet;
voor pasgeborenen kunnen deze infecties levensbedreigend zijn.
Waterpokkeninfectie bij de moeder tussen vijf dagen voor en twee dagen na de bevalling
is een indicatie voor toediening van varicella-immunoglobuline aan het kind. Na het
zichtbaar worden van de waterpokken is deze toediening echter niet zinvol meer.
Primaire vulvaire herpes-simplexinfectie bij de moeder kan durante partu worden
overgedragen op het kind en is een indicatie voor een keizersnede.
Labiale herpes-simplexinfectie (koortslip) bij moeder of verzorger kan (postnataal)
worden overgedragen op het kind. U adviseert in dat geval een goede handhygiëne.

Zwangerschapscholestase
Deze aandoening is te overwegen bij hevige jeuk zonder huidafwijkingen. Bepaling van
galzure zouten (cholaat) is aangewezen om de aandoening op te sporen. Je verwijst
naar de gynaecoloog bij afwijkende leverfunctiewaarden.
Meest voorkomende jeukende
huidafwijking
 De in de zwangerschap meest voorkomende jeukende
huidafwijking is onschuldig: Pruritic urticarial papules and plaques
of pregnancy (PUPPP). Hierbij treden hevige jeuk en roodheid op,
vrijwel altijd met galbulten (urticaria).
 PUPPP begint typisch in de laatste drie maanden van de
zwangerschap en verdwijnt na de bevalling. De jeukende
galbulten ontstaan meestal eerst op de buik, maar kunnen zich
uiteindelijk over de gehele huid verspreiden.
Er is geen verhoogde kans op vroeggeboorte of aangeboren
afwijkingen.
Hevige jeukklachten worden behandeld met indifferente middelen,
mentholcrèmes en soms kortdurend lokale corticosteroïden. Bij
zeer ernstige klachten zijn in overleg met de dermatoloog of
gynaecoloog orale corticosteroïden te overwegen.
PUPPP
Casus 7
Het komende FTO van de HAGRO gaat over
misselijkheid. Je hebt je opgeworpen om de bijeenkomst
voor te bereiden. Je wilt je richten op de bestrijding van
misselijkheid en braken in de zwangerschap.
Wat weet je ervan, wat voor adviezen geef je, ga je
behandelen?
Emesis gravidarum
 Misselijkheid en braken bij ongeveer de helft van de zwangeren
 Klachten beginnen vóór de 9e zwangerschapsweek en zijn bij 90% van de
vrouwen verdwenen na 4 maanden, fysiologisch
 Denk bij langer aanhoudende klachten of misselijkheid later in de
zwangerschap ook aan pre-eclampsie en HELLP
 De klachten variëren van lichte ochtendmisselijkheid tot hevige misselijkheid
gedurende de hele dag (>6 uur).
 Ongeveer 13% van de zwangeren heeft na 20 weken zwangerschap nog
klachten
 Men spreekt van hyperemesis gravidarum wanneer het braken leidt tot
uitdroging, ketonurie of gewichtsverlies (meer dan 5% van het
lichaamsgewicht). Dit komt slechts bij 0,5-2% van alle zwangerschappen voor.
Diagnostiek
 Bij de anamnese moet de huisarts ernstige andere
pathologie uitsluiten.
 Alarmsymptomen voor een andere oorzaak dan de
zwangerschap zijn: begin na de 9e week, hoofdpijn, koorts,
buikpijn of gevoelige buik en andere milde klachten in
epigastrio.
 Bij lichamelijk onderzoek sluit de huisarts acute abdominale
aandoeningen uit.
 Bij het vermoeden van een metabole of neurologische
stoornis of intoxicatie verricht men zonodig aanvullend
onderzoek.
 Eventueel urine onderzoek: ketonen
Zelfzorg
De huisarts geeft voor deze klachten in de meeste
gevallen algemene leefstijl- en dieetadviezen (49%) en in
ernstiger gevallen ook medicatie (54%).
Bij matige klachten kan je gemberpoeder in tabletvorm
(viermaal daags 250 mg) adviseren.
Medicatie
Bij ernstige hinder kan medicatie wenselijk zijn. In
aanmerking komen meclozine of metoclopramide. Start
met eenmaal daags (’s avonds) tot maximaal tweemaal
daags meclozine 12,5 mg. Geef als tweede keus
maximaal driemaal daags metoclopramide 10 mg, of als
zetpil. Meclozine in combinatie met pyridoxine (vitamine
B6) wordt niet aangeraden vanwege het ontbreken van
bewijs dat vitamine B6 bijdraagt aan vermindering van de
misselijkheid. Bij verbetering of na het eerste trimester
staakt u de medicatie.
Verwijzing
Als het braken zo ernstig is dat dehydratie dreigt en de
hoeveelheid ketonen in de urine toeneemt, spreekt men
van hyperemesis gravidarum en is verwijzing geïndiceerd.
Huisarts, kraamvrouw en
pasgeborene
Op het telefonisch spreekuur belt mevrouw Pietersen. Ze
is tien dagen geleden bevallen van een zoon en vraagt u
om advies. Ze heeft pijn aan haar tepels bij het
aanleggen. Ook is ze bang dat de baby te weinig
binnenkrijgt.
U heeft nog geen felicitatiebezoek afgelegd en spreekt
met haar af dat u langskomt.
Waar let je op bij tepelpijn bij borstvoeding en welke
adviezen geef je?
Tepelpijn, mag het?
De eerste week na de bevalling ervaren vrouwen die
borstvoeding geven bijna allemaal (96%) tijdelijk pijnlijke
tepels. Pijn die na deze week aanhoudt, moet als
‘abnormaal’ worden gezien en vereist nader onderzoek.
De oorzaak van tepelpijn en/of tepelkloven is meestal een
verkeerde aanleghouding of niet goed drinken van de
baby. Wat betreft de behandeling van tepelkloven is nooit
aangetoond dat het gebruik van crèmes of zalven de
voorkeur heeft boven niets doen.
Je geeft de volgende adviezen
bij tepelpijn
 Leg de baby eerst aan de niet-pijnlijke borst aan. Als de
melk is toegeschoten, kan de baby aan de pijnlijke zijde
worden gevoed.
 Leg de baby op de juiste wijze aan: een deel van tepelhof
ligt in de babymond, de lippen van de baby zijn naar buiten
gekruld. Je kunt observeren hoe de baby wordt aangelegd.
 Desgewenst schrijft u pijnstillers voor (paracetamol of
NSAID’s) ter verlichting van de pijn tijdens het voeden.
 Als de pijnklachten ondanks uw adviezen aanhouden,
verwijs je naar de lactatiekundige.
Welke signalen zijn een
indicatie voor onvoldoende
melkinname?

Een werkelijk tekort aan voeding is te herkennen aan de volgende signalen:

De baby verliest >7% van het geboortegewicht.

De baby is twee weken na de geboorte nog niet terug op het geboortegewicht.

De baby is jonger dan drie maanden en groeit <20 gram per dag of <150 gram per week
(of de baby is tussen drie en zes maanden en groeit <70 gram per week).

Er is weinig en/of geconcentreerde urine.

Er is vanaf het eind van week 1 na de bevalling geen gele ontlasting.

De spierspanning is laag.

Er is sprake van klassieke dehydratie met onder andere een verlaagde turgor en een
ingezonken fontanel.

Let op: een werkelijk tekort kan zich ook voordoen bij een heel rustige baby. Het kind lijkt
rustig en tevreden, maar spaart zijn energie en is slaperig door het tekort aan voeding.
Je inspecteert de mond van de baby en ziet het volgende
Welke diagnose stel je en welke conclusie trek je hieruit voor je
beleid?
Diagnose
Je ziet een intrekking in het midden van de tong. Dit past
bij ankyloglossie: een (te) kort tongriempje.
Dit kan lactatieproblemen geven bij zowel moeder als
kind, welke zijn dit?
Problemen ankyloglossie bij
moeder en zuigeling
 Bij de moeder: tepelpijn, tepelkloven, stase of stuwing van
melk en mastitis
 Bij de zuigeling: failure to thrive, luidruchtig drinken, vaak
loslaten of weigeren van de borst, of juist continu willen
drinken vanwege onvoldoende melkinname
 Deze problemen bedreigen de voortgang van de
borstvoeding, maar zijn te verhelpen met een frenulotomie.
Hierbij wordt de tongriem, die vaak slechts uit een zeer dun
vliesje bestaat, enkele millimeters ingeknipt en vervolgens
verder uitgescheurd door het omhoogtrekken van de
tongpunt. De veel dieper gelegen venae sublinguales
worden zo gespaard.
Casus 8
Op het telefonisch spreekuur heb je contact met Mevrouw Van
Gulik. Ze vraagt hoeveel vitamine K ze moet geven aan haar
dochter Petra van vier weken. Voor de nacht geeft ze een fles
met kunstvoeding, maar verder voedt ze haar nog met de
borst.
Ook heeft Petra witte vlekken op het wangslijmvlies. Volgens
de consultatiebureauarts is het spruw en moet ze de huisarts
om een recept vragen, als de vlekken na twee weken niet
vanzelf zijn weggetrokken.
Nu, na veertien dagen, zijn de vlekken er nog steeds. Ze zijn
zelfs toegenomen en lijken het voeden te beïnvloeden.
Welk advies geef je over het gebruik van vitamine K?
Vitamine-K
Baby’s die borstvoeding krijgen, hebben de eerste twaalf
weken 150 microgram vitamine-K-druppels nodig. Aan
flesvoeding is al voldoende vitamine K toegevoegd.
Aangeraden wordt om zuigelingen die minder dan 500 ml
kunstmatige (fles)voeding krijgen, wél extra vitamine K te
geven.
Oorzaken vitamine-K tekort
 het ongeboren kind geen vitamine K via de placenta
heeft binnengekregen en dus geen voorraad heeft
kunnen opslaan;
 de pasgeboren baby nog onvoldoende darmbacteriën
heeft om de juiste hoeveelheid vitamine K te kunnen
aanmaken.
 Pasgeboren kinderen hebben daardoor kans op
ernstige bloedingen. Ze krijgen na de geboorte altijd
druppeltjes vitamine K.
Spruw
Zuigelingen hebben vaak een witte tong. Dit is niet per
definitie spruw. Als er geen klachten zijn, is behandeling
niet nodig. Roodheid met niet weg te vegen witte vlekjes
in de mond bij zuigelingen die de tepel vaak loslaten bij
het voeden of veel huilen, kan wijzen op spruw.
Welk recept schrijf je uit vanwege de spruw?
Behandeling spruw
 Je behandelt deze zuigelingen tot en met de leeftijd
van drie maanden met viermaal daags nystatine orale
suspensie 1 - 2 ml (100.000 E per ml), of na elke
voeding 0,5 - 1 ml tot een maximum van 8 ml per dag.
 Baby’s vanaf vier maanden schrijft u het veel
effectievere miconazol orale gel voor.
 De moeder behandel je met miconazol crème op de
tepels. Adviseer haar de tepels zo nodig vóór de
volgende borstvoeding te wassen.
Casus 9
Je maakt een visite bij mevrouw Tichelaars, die vijf dagen
geleden in het ziekenhuis is bevallen van een gezonde
dochter, Julia. De reden van de visite is dat mevrouw
plotseling hoge koorts heeft gekregen.
Wat is je differentiële diagnose? Welke symptomen horen
bij de verschillende diagnosen?
differentiële diagnose
De differentiële diagnose omvat mastitis,
urineweginfectie en endometritis.
Welke therapeutische overwegingen heb je bij deze
diagnosen?
Mastitis
 Symptomen: pijnlijke, harde, rode, soms warme
(plek op de) borst met griepachtige kenmerken
(koorts, koude rillingen en hyperesthesie). Bij een
borstabces: fluctuerende, pijnlijke, vaste zwelling.
 Pathofysiologie: de infectie ontwikkelt zich in
gestuwde melkkanalen. De meest voorkomende
verwekkers zijn Staphylococcus aureus,
coagulasenegatieve stafylokokken, Escherichia coli
en streptokokken.
Behandeling mastitis
Behandeling in de eerste plaats wordt de melkstase tegengegaan. Voed de zuigeling
vaak of kolf de melk af.
 Leg het kind bij elke voeding eerst aan de kant van de pijnlijke borst aan.
 Gebruik vóór de voeding warmtekompressen ter bevordering van de dilatatie van
de melkgangen en daarmee van de ontlediging van de borst.
 U schrijft medicatie voor in de volgende gevallen:
 De klachten zijn na 24 uur niet verminderd, terwijl de aangedane borst zich goed
ontledigt.
 De klachten beginnen acuut en gaan gepaard gaan met algemeen ziekzijn of
koorts en tepelkloven.
 U geeft dan driemaal daags flucloxacilline 500 mg gedurende zeven dagen (bij
overgevoeligheid voor penicilline driemaal daags erytromycine 500 mg).
 Doorgaan met de borstvoeding is essentieel voor de genezing en is onschadelijk
voor het kind. Stoppen met de borstvoeding tijdens een borstontsteking werkt
abcedering juist in de hand. Pijnstilling kan met behulp van ijskompressen na de
voeding, paracetamol (komt in geringe mate in de borstvoeding) of een NSAID
(komt niet in de borstvoeding).
Incideer bij een abces of verwijs hiervoor naar de chirurg.
Urineweginfectie
kan ontstaan na katherisatie tijdens de bevalling. Gewoon
behandelen volgens NHG standaard.
Endometritis
komt minder vaak voor, maar kan
ernstig verlopen.
 Symptomen: koorts, meestal rond de
derde of vierde dag na de bevalling;
buikpijn (geen obligaat symptoom);
vaak stinkende afscheiding.
Echoscopisch onderzoek van de
baarmoeder ter opsporing van
eventuele placentaresten wordt niet
aangeraden.
Behandeling endometritis
 Bij stinkende afscheiding zonder koorts voert u een afwachtend beleid.
 Bij koorts verwijst u of overlegt u.
 Klinisch zieke vrouwen en vrouwen die door middel van een keizersnede zijn
bevallen, verwijst u naar de gynaecoloog.
 U overlegt met degene die de bevalling heeft gedaan of er twijfel was over de
compleetheid van de placenta. U verwijst naar de gynaecoloog bij een
vermoeden van placentaresten.
 Bij MRSA-draagsters overlegt u met de arts-microbioloog.
 Als de vrouw niet ernstig ziek is, kan endometritis thuis worden behandeld met
medicatie: driemaal daags amoxicilline 500 mg in combinatie met driemaal
daags metronidazol 500 mg gedurende zeven dagen. De borstvoeding kan bij
deze medicatie gewoon doorgaan.
U controleert het effect van de behandeling dagelijks vanwege de
mogelijkheid van een zeer ernstig beloop als de infectie zou worden
veroorzaakt door een bètahemolytische streptokok uit groep A
(‘kraamvrouwenkoorts’). De kans hierop is overigens vrij gering.
Bij klinische achteruitgang ondanks behandeling en bij uitblijven van
verbetering na 48 uur verwijst u naar de gynaecoloog.
Casus 10
Mevrouw Kerstens is acht weken geleden bevallen en
vertelt dat ze nog veel pijn in het bekkengebied heeft als
ze de trap op loopt. Ze maakt zich er zorgen over dat ze
na haar verlof haar baan als politieagente niet meer zal
kunnen oppakken.
Wat leg je uit over de oorzaak en de behandelingsopties?
Verwijs je haar? Zo ja, naar wie?
Je legt het volgende uit:
 Vrouwen ervaren soms tijdens de zwangerschap en/of na de
bevalling pijn op de plaatsen waar de steunbanden van de
baarmoeder vastzitten aan het bekken.
 Ter voorbereiding op de bevalling worden de verbindingen tussen
de bekkenbeenderen soepeler en rekbaarder. Daardoor kunnende
de steunbanden en het kapsel worden overbelast. Dit kan de
oorzaak zijn van rugklachten of pijn in het bekken.
 Het is van belang dat de bekkenspieren sterk genoeg zijn om de
gewrichten stabiel te houden. Oefeningen en beweging zijn
daarom belangrijk om de spieren in conditie te houden. Maar: ook
rust is van belang om de banden en kapsels te sparen en zo
verergering van klachten te voorkomen.
 Het is dus goed om geregeld te oefenen en te bewegen, maar dit
af te stemmen op de pijn.
Verwijzen?
Je kunt haar verwijzen naar de fysiotherapeut, liefst één
met een bekkenbodemaantekening, voor
rompstabiliteitsoefeningen
Wat bespreek je met haar over
hervatting van het werk?
Je vraagt haar om alvast contact op te nemen met de
bedrijfsarts. Deze kan met de werkgever overleggen over
haar belastbaarheid.
Dit is in overeenstemming met de door de Nederlandse
Vereniging voor Arbeids- en bedrijfsgeneeskunde (NVAB)
ontwikkelde richtlijn Zwangerschap, postpartumperiode en
werk
Casus 11
Van de gynaecoloog ontvang je op 20 mei de volgende brief:
‘Mevrouw Tassendrager was bij ons onder controle vanwege
haar zwangerschap, die gecompliceerd werd door een
zwangerschapdiabetes en een forse ijzergebrekanemie.
Op 1 mei beviel zij in ons ziekenhuis van een gezonde zoon.
Op verzoek van mevrouw (vanwege de reisafstand) wil ik u
vragen de nazorg voor de gemelde aandoeningen op u te
nemen, waarvoor ze van ons geen medicatie mee naar huis
kreeg.’
Hoe reageer je op deze vraag? Welke stappen zet je?
Wat doe je met deze vraag?
Volgens d e NHG-Standaard wordt in dit geval na zes
weken zowel het glucose- als het Hb-gehalte opnieuw
bepaald.
Als er regionaal verloskundige afspraken zijn gemaakt,
zal daarin vermeld staan wie de uitvoerende instantie is.
In dit geval ligt deze rol bij u.
Casus 12
Je bent derdejaars aios in een jonge praktijk en wil graag
wat meer weten over huidafwijkingen bij pasgeborenen.
Bovendien ga je vanmiddag een kraamvisite doen, je wilt
wel wat kunnen uitleggen aan de ouders. Die jonge
ouders komen namelijk met veel vragen.
Wat weet je ervan?
Meest voorkomende
huidafwijkingen
Vrijwel altijd zijn blaasjes en puistjes bij pasgeborenen
onschuldig en verdwijnen ze vanzelf.
Dit geldt bijvoorbeeld voor erythema toxicum neonatorum;
milia; neonatale acne; zuigblaren; miliaria; neonatale
pustulaire melanose.
Bij enkele veel zeldzamere aandoeningen met blaasjes
en puistjes is wél behandeling nodig, namelijk bij herpes
simplex, neonatale varicella en impetigo bullosa.
Verkleuringen van de huid

Blauwpaarse verkleuringen van handpalmen, voetzolen en de huid rond de mond tijdens de
eerste 48 uur verdwijnen, als de omgevingstemperatuur wordt verhoogd.

Een marmerhuid is een normale reactie van de zuigeling op een verlaging van de
omgevingstemperatuur en verdwijnt na enkele weken.

Harlekijnkleurverandering is een opvallend kleurverschil tussen de beide lichaamshelften,
zichtbaar als de baby op de zij ligt. De bovenzijde is bleek en de onderzijde felrood met een vrij
scherpe scheidingslijn in het midden. Dit fenomeen, dat ongeveer twintig minuten duurt, is
onschuldig en verdwijnt na de vierde week.

Congenitale moedervlekken worden behandeld als ze groot zijn en/of een klinisch onrustig aspect
hebben (veelkleurigheid, grillige randen, wisselend hobbelig oppervlak).

Hemangiomen behoeven zelden behandeling, tenzij ze door hun initiële groei een gevaar vormen
voor de directe omgeving, bijvoorbeeld als ze liggen rond het oog, de mond of de anus. Ook
ulceratie kan een reden zijn voor behandeling. Na een toename in het eerste jaar verdwijnen de
meeste hemangiomen op den duur vanzelf.

Wijnvlekken kunnen al bij de geboorte zichtbaar zijn en verdwijnen niet vanzelf. Cosmetische
behandeling van grote wijnvlekken kan (onder narcose) al in het eerste jaar plaatsvinden.
Verwijs bij wijnvlekken in het gebied van de eerste tak van de nervus trigeminus naar de oogarts
vanwege de kans op glaucoom, en naar de kinderarts vanwege de kans op epilepsie.
Welke onderwerpen zou je bij het kraambezoek (of
in het telefonisch contact) aan de orde willen
stellen?
 Benadruk het belang van tijdige anticonceptie, in het bijzonder bij
een eerdere ongeplande zwangerschap (zie de NHG-Standaard
Anticonceptie).
 Bespreek met ouders die aangeven dat de pasgeborene
overmatig huilt, het normale huilgedrag van de pasgeborene en
beoordeel de draagkracht van de ouders.
 Bespreek met vrouwen die voor of tijdens de zwangerschap zijn
gestopt met roken, het belang van een blijvend rookvrije omgeving
voor het kind. Ga na hoe een terugval zou kunnen worden
voorkomen.
 Vaccineer op indicatie bij gebleken negatieve serologie tegen
rubella of varicella.
Deze ouders hebben vrienden die ook een
paar maanden oude baby hebben. Ze
hebben gehoord dat hij een gastrooesofageale reflux. Dokter zal onze baby
dat ook krijgen?
Wat leg je uit over GOR?
Gastro-oesofageale reflux (GOR) is een
fysiologisch fenomeen en kan gepaard gaan
met regurgitatie (terugvloed in de mond) en
spugen. Naar schatting komt bij 50% van de
pasgeborene enige voeding terug. De
oorzaak is vaker een volumereflux door te
veel voeding dan een zure reflux. Meestal
verdwijnt de reflux in de eerste
levensmaanden.
Wanneer spreek je van een
refluxziekte?
Er is sprake van refluxziekte, als GOR leidt tot groeivertraging,
overmatig huilen, prikkelbaarheid en voedselweigering.
Diagnostiek in deze groep vindt plaats door een
proefbehandeling met H2-remmers door de kinderarts.
Kinderen die regurgiteren maar goed groeien, en kinderen die
niet regurgiteren, niet spugen maar wel overmatig huilen,
moeten geen proefbehandeling krijgen. Het geven van
zuurremmers bij deze kinderen is namelijk niet effectief.
Ontroostbaar huilen alleen is geen oorzaak van reflux en dus
geen reden voor een proefbehandeling.
Je verwijst kinderen met gewichtsverlies of bij wie je andere
pathologie vermoedt, naar de kinderarts.
Voorlichting en adviezen aan
ouders
 Je legt uit hoe gastro-oesofageale reflux en huilgedrag normaal
verlopen.
 Je legt uit dat het kind in een bed leggen waarvan het hoofdeinde
hoger is dan het voeteneinde, niet effectief is tegen GOR.
 Je adviseert de ouders de voeding in te dikken met bijvoorbeeld
johannesbroodpitmeel. Bij borstvoeding kunnen voor en na elke
voeding enkele theelepels met een papje van
johannesbroodpitmeel worden gegeven.
 Bij kunstvoeding is het goed om het kind vaker te voeden met
kleinere hoeveelheden.
 Je verwijst naar de kinderarts als het indikken van de voeding na
veertien dagen niet tot verbetering heeft geleid en er sprake is van
groeivertraging.
Deze jonge ouders zijn een stuk wijzer geworden en
bedanken je voor je bezoek.
Bedankt voor de aandacht dokter!
Download