Gegraven verdediging - Universiteit Leiden

advertisement
Gegraven verdediging
Een archeologische analyse van Duitse verdedigingswerken uit
de Tweede Wereldoorlog in het Meinweggebied (Limburg)
Dwayne E.P.C.M. Beckers
Afbeelding voorpagina: Foto genomen in een loopgraaf (Fleischer 1998, 29).
1
Gegraven verdediging
Een archeologische analyse van Duitse verdedigingswerken uit de Tweede
Wereldoorlog in het Meinweggebied (Limburg)
Dwayne E.P.C.M. Beckers s0947369
Dhr. Drs. M. Wansleeben
Bachelorscriptie Archeologie, computertoepassingen
Universiteit Leiden, Faculteit der Archeologie
Leiden, juni 2012
2
Inhoudsopgave
Voorwoord
3
Over de tekst
7
1. Inleiding
8
1.1 Westwall
9
1.2 Luftverteitigungszone-West
11
1.3 Maas-Rurstellung
12
1.4 Maas-Rurstellung in actie: strijd om de
13
Rijn en het Ruhrgebied.
2. Aanpak en slagveldarcheologie in Nederland
17
2.1 Aanpak
17
2.2 De zin van onderzoek naar resten uit
18
de Tweede Wereldoorlog
3. De Duitse verdedigingsstrategie en aard van de
20
verdedigingswerken
3.1 Verschillende concepten van de Duitse
20
verdedigingsstrategie
3.2 De verdediging in de praktijk
24
4. Verwachtingskaart van Duitse verdedigingswerken in
29
het onderzoeksgebied
4.1 Grote, strategische verwachtingsgebieden
30
4.2 Specifieke verwachtingsgebieden
36
5. Veldverkenning en resultaten
38
5.1 Resultaten in de grote, strategische
38
verwachtingsgebieden
5.2 Resultaten in de specifieke verwachtingsgebieden
3
44
6. Conclusies
48
Samenvatting
50
Abstract
51
Bibliografie en afbeeldingen
52
Bijlage I:
Veelvoorkomende stellingen in het onderzoeksgebied
Bijlage II: Verwachtingskaart
Bijlage III: Foto’s van aangetroffen structuren tijdens de veldverkenning
Bijlage IV: Verklarende woordenlijst
4
Voorwoord
Sinds ik een klein kind was vertelde mijn oma mij spannende verhalen
over haar rol in het verzet, de ontberingen die ze moesten ondergaan en
de laatste maanden van de oorlog toen het front tot haar woonplaats
genaderd was. Uiteraard vond ik dit als kind allemaal erg spannend en
kon het me helemaal voorstellen. Ik fantaseerde over stoere
Amerikaanse soldaten en gemene Duitsers die alles kwamen stelen. Nu,
jaren later, weet ik wel beter. Het romantische beeld van de oorlog is
totaal verdwenen door de kennis die ik sindsdien heb vergaard. Mijn
vader verzameld namelijk al van kinds af aan spullen uit de
desbetreffende periode, en heeft ook het een en ander aan kennis
hierover vergaard. Als enige zoon heb ik deze hobby uiteraard
overgenomen en mede door de spullen die mijn vader in de loop der
jaren bijeen gesprokkeld heeft ben ik mij met name gaan interesseren
over de oorlogstijd in ons eigen dorpje, Herkenbosch. Toen ik in de
brugklas ook nog begon met het afstruinen van de omliggende bossen
op zoek naar verroest oorlogstuig en verborgen stellingen werd het
enthousiasme pas echt aangewakkerd. Lange tijd heb ik echter niets
gedaan met de informatie over de stellingen die ik vond, totdat ik begon
aan mijn studie archeologie aan het HBO, en later aan de Universiteit
Leiden.
Door het lezen en bestuderen van archeologische stukken die te maken
hebben met het behoud van archeologisch erfgoed ging ik mij steeds
meer realiseren dat het erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog zo goed als
verwaarloosd werd binnen de archeologie. Dit gevoel werd alleen maar
versterkt tijdens mij veldstage voor het HBO, waar de rupsbanden
gewoon aan de kant werden gegooid, 'neem maar mee als je dat zo leuk
vindt' zeiden ze tegen mij toen ik vroeg wat hiermee ging gebeuren. Ook
in opgravingsrapporten en in verslagen merkte ik dat het vinden van
loopgraven en bunkers sterk ondergeschikt was aan de vondst van
prehistorische pijlpunten of Romeinse dakpannen. Mede hierdoor wil ik
mij in de komende tijd sterk gaan inzetten voor het behoud van en
5
onderzoek naar archeologische resten uit de Tweede Wereldoorlog,
beginnende met deze scriptie.
De belangrijkste reden dat ik heb gekozen voor dit onderwerp, de Duitse
verdedigingswerken van de Maas-Rurstellung, ligt uiteraard in het feit
dat ik hier ben opgegroeid en dat ik dus een band heb met dit gebied en
zijn geschiedenis. Maar er is ook een andere reden. De MaasRurstellung is mijns inziens erg interessant omdat deze in grote haast,
bij wijze van spreken toen de granaten al naar beneden vielen, is
aangelegd om een laatste bastion te vormen voor de verdediging van
het Ruhrgebied en het noord-westen van Duitsland. Een andere reden
voor mijn specifieke interesse is dat er door veel mensen wordt beweerd
dat Herkenbosch na de maandenlange artilleriebeschietingen en
verkenningsmissies is bevrijd zonder ook maar één schot te lossen, dat
naar mijn mening niet geheel klopt.
6
Over de tekst
Bij het schrijven van deze scriptie is er veel gebruik gemaakt van Duitse
werken. Omdat veel termen in officiële werken en in veel (al dan niet
Duitse) boeken in de originele Duitse aanduiding gegeven worden, heb
ik dat hier in de meeste gevallen ook zo gelaten. Er zijn echter enkele
uitzonderingen waarbij de tekst veel duidelijker wordt door Nederlandse
termen te gebruiken (zoals tankgracht in plaats van panzergraben).
Termen in Engelse werken heb ik vertaald naar Duitse en/of
Nederlandse begrippen. De spelling van het hoofdonderwerp, de MaasRurstellung, varieert ook in verschillende werken en archiefstukken.
Over het algemeen verwijst de naam 'Rur' naar de rivier de Roer, en
'Ruhr' naar de rivier en het industriegebied ten noorden van het
onderzoeksgebied. Als bijlage IV is er in dit werk een verklarende
woordenlijst opgenomen waarin men verschillende cursief geschreven
woorden kan opzoeken.
7
1.
Inleiding
In deze scriptie wordt vooral gekeken naar de Duitse
verdedigingswerken die in 1944 zijn aangelegd in het huidige Nationaal
Park de Meinweg en rondom het dorpje Herkenbosch. De strategische
grondslag van de Duitse verdedigingswerken in de Tweede
Wereldoorlog, en met name die in Nederland, zijn vanuit de archeologie
nog nauwelijks onderzocht. Ook is het in het onderzoeksgebied
belangrijk te weten waar de stellingen zich bevinden om de bescherming
van deze resten te bevorderen. De hoofdvraag die gepoogd beantwoord
te worden in deze tekst is 'welke strategische overwegingen liggen ten
grondslag aan de Duitse verdedigingswerken uit de Tweede
Wereldoorlog in het Meinweggebied en rond Herkenbosch?' Een
belangrijk aspect hierbij is of deze verdedigingswerken gelokaliseerd
kunnen worden door te kijken naar de Duitse defensietechnieken en het
landschap.
Afbeelding 1.1: Locatie van het onderzoeksgebied (in rood) en de locatie
in Limburg (naar Google Maps 2012)
8
Er zijn een aantal deelvragen die behandeld zullen worden ter
ondersteuning van de hiervoor genoemde hoofdvraag. De vragen luiden
als volgt: Welk scala aan stellingen zijn er gebruikt bij het aanleggen van
de linies in het Meinweggebied en bij Herkenbosch? En in welke mate
houden de verdedigingswerken rekening met de locale landschappelijke
situatie? Deze vragen zijn uiteraard onlosmakelijk verbonden met
hoofdvraag en zullen essentieel zijn voor verder onderzoek.
1.1
De Westwall
De Maas-Rurstellung is in 1944 gebouwd als uitbreiding van de in de
jaren '30 gebouwde Westwall. Daarom wordt hier kort uitgeweid over de
geschiedenis van deze enorme defensieve constructie. In 1934, toen
Adolf Hitler net aan de macht was, waren er al plannen voor een
grootschalige serie bunkers en andere verdedigingswerken langs de
westelijke grens van Duitsland. Door verschillende politieke
omwentelingen en verdragen die golden in de jaren '30, is het werk aan
de Westwall regelmatig uitgesteld of onderbroken. In de jaren vanaf
1934 begon men in Duitsland aan het ontwerpen van de defensieve
structuren en een tijd later, in 1936, begon men daadwerkelijk aan de
bouw hiervan. Tijdens de bouw ontstond er echter onenigheid in de
Duitse militaire top over welk ontwerp en welke strategische grondslag
de Westwall moest hebben. De generaals Blomberg, Keitel en Manstein
waren van mening dat Duitsland het best beschermd kon worden door
een lineaire verdediging langs de complete westgrens, generaals
Fritsch, Beck en Förster vonden echter dat men de diepteverdedigingsstrategie (zie hoofdstuk 3) moest toepassen (Short 2007, 6). Later, in
1938, gaf Hitler toestemming om de strategie van de statische
verdediging toe te passen (zoals Keitel, Blomberg en Manstein eisten)
en liet de Westwall in noordelijke richting uitbreiden. Dit betekende dat
de linie niet alleen tegenover Frankrijk kwam te liggen, maar ook langs
de grens met Nederland en België, en tevens dat de verdediging rond
Aken versterkt werd (Wehrmachtsberichter). Tot ontevredenheid van
generaals en andere hoge officieren verliep het werk aan de Westwall
9
echter veel te traag, omdat de partij het benodigde geld en bouwstoffen
liever stak in de aanleg van de Autobahnen en andere prestigeuse
projecten (Short 2007, 7). Het werk was dusdanig vertraagd dat er
voorspellingen werden gedaan dat de Westwall pas in 1948 af zou
kunnen zijn (Westphal 1951, 43). Op dit nieuws gaf het Duitse
opperbevel een reeks nieuwe opdrachten, samengevat in het
zogenaamde Limesprogramm. Deze derde constructiefase hield in dat
de bouw werd versneld, dat er meer grondstoffen beschikbaar zouden
komen, dat de reeds bestaande linies werden versterkt en de aanleg van
de Luftverteitigungszone West (zie 1.2) onder supervisie van de
Luftwaffe (Gross 1989 en Wein 2010). Door de nog steeds
tegenvallende resultaten werd de supervisie over de constructie in de
zomer van 1938 toevertrouwd aan Fritz Todt, wiens Organisation Todt
reeds veel prestigeuse werken voor het Derde Rijk had voltooid (Seidler
1987). In oktober 1938 kondigde Hitler de vierde constructiefase aan,
namelijk het Aachen-Saar Programm. Deze fase was voornamelijk een
uitdaging jegens Groot-Brittannië, maar was ook strategisch belangrijk
omdat zodoende enkele belangrijke gebieden (namelijk het district Aken
en het district Saarbrücken) onder bescherming van de Westwall vielen
(Short 2007, 8). De vijfde en laatste constructiefase vond plaats in de
herfst van 1939 en de lente van 1940 langs de grens met Nederland, en
had, in tegenstelling tot de voorgaande fases, geen naam.
De verschillende constructiefases:
1.
Wetterau-Main-Tauber Stellung en Neckar-Enz Stellung (1934)
2.
Prionierprogramm (1936-1938)
3.
Limesprogramm (mei 1938)
4.
Aachen-Saar Programm (oktober 1938)
5.
Constructiewerkzaamheden in herfst 1939 en lente 1940
(Naar: Short 2007)
Later in de oorlog werden er uiteraard zo nu en dan nog aanvullingen op
het bestaande verdedigingssysteem aangelegd, hier valt ook de MaasRurstellung onder.
10
De Westwall werd door de Duitse troepen als onneembaar geacht. Dit is
uiteraard een grove overschatting, maar toen het front de linies
genaderd was, had de natuurlijke begroeiing en jaren van leegstand
gezorgd dat de stellingen en bunkers perfect gecamoufleerd waren. De
linies zouden erg moeilijk in te nemen blijken, zelfs met slecht getrainde
verdedigers (Gootzen en Connor, 2006).
1.2
Luftverteitigungszone West
Zoals reeds vermeld in het bovenstaande stuk bestond een deel van het
Limesprogramm uit het aanleggen van de zogenaamde
Luftverteitigungszone West. Omdat er in het onderzoeksgebied enkele
stellingen liggen die te maken hebben met deze zone zal ik dit hier ook
kort behandelen. De Luftverteitigungszone West was een zeer
bijzondere en nog nooit eerder vertoonde verdedigingslaag (Short 2007,
18 en Wein 2010). Hij was erop gericht te voorkomen dat geallieerde
vliegtuigen het Duitse luchtruim zouden kunnen binnendringen en was
ontwikkeld door Hermann Göring, de toenmalige maarschalk van de
Luftwaffe (Short 2007). De Duitse bevolking was zeer aangegrepen en
verontrust door beelden en nieuws uit Guernica in Spanje. Dit Spaanse
stadje werd tijdens de burgeroorlog in 1937 compleet plat
gebombardeerd en was het eerste terreurbombardement dat de wereld
ooit had gezien (Corum 1997). Göring was vastbesloten dat Duitse
steden beslist niet hetzelfde lot mochten ondergaan, en besloot over te
gaan op actie. Bij de aanvang van de bouw werd er een lijn met bunkers
voor Flak geschut, schijnwerpers en manschappen gebouwd op
ongeveer 10 tot 30 kilometer achter de voorste linies van de Westwall
(Short 2007, 18). Ook kon de linie dienen als terugvalpositie voor de
troepen gelegerd aan de Westwall. Later werden er echter ook Flak
stellingen midden in de linies van de Westwall, en in dit geval de MaasRurstellung geplaatst. Ook vliegvelden waar Duitse jachtvliegtuigen
gestationeerd werden waren onderdeel van de Luftverteitigungszone
11
West, zoals Fliegerhorst Venlo1, ten noorden van het onderzoeksgebied.
De luchtdoelstrategie bleek zeer succesvol, want in de periode tussen
1943 en 1945 zijn er alleen al in en rond Herkenbosch 6 geallieerde
vliegtuigen neergekomen (Pütz 1994 en onderzoek van de auteur
gebaseerd op ooggetuigenverslagen).
1.3
De Maas-Rurstellung
De Maas-Rurstellung is een extra constructie die in 1944 als uitbreiding
van de Geldernstellung is gebouwd op gedeeltelijk Nederlands en Duits
gebied. Deze uitbreiding was een onderdeel van een bevel van Hitler
voor de 'Ausbau der Weststellungen', wat inhield dat het gehele gebied
van de Eifel tot en met de Nederrijn versterkt moest worden om te
voorkomen dat de geallieerden de Rijn, en dus het Ruhrgebied, zouden
veroveren (Gross 1982, 52). De Weststellungen zijn letterlijk alle
stellingen die zich ten westen van de Rijn bevinden voor de verdediging
van het Ruhrgebied. De Maas-Rurstellung bestaat uit de hoofdlinie
(Hauptkampflinie), verschillende andere verdedigingslagen en de
Artillerie-Schutzstellung, die bedoeld was om de ondersteunende
artillerie op te stellen. De stellingen liepen van het noorden, in de
omgeving van Venlo, naar het Zuiden bij Herkenbosch. In het noorden
sloot de linie zich aan bij de hiervoor besproken Geldernstellung, en in
het zuiden aan de Rurstellung die de stroom van de Roer volgde door
een stuk van Duitsland en Nederland.
Een belangrijk aspect van de Maas-Rurstellung is het gebruik van
tankgrachten, dat zijn diepe geulen die diende om vijandelijke tanks
tegen te houden (zie hoofdstuk 3). Voor deze grachten lagen stellingen
die onderling verbonden waren met loopgraven (verbindungsgraber). De
meeste van deze posities bestonden uit MG stellingen en
schietstellingen voor de infanterie. Achter de tankgrachten stond antitank
1. Fliegerhorst Venlo was een Luftwaffe vliegbasis waar voornamelijk nachtjagers
gestationeerd waren om geallieerde bommenwerpers op weg naar het Ruhrgebied te
onderscheppen.
12
geschut om vastgelopen tanks definitief uit te schakelen en weer een
reeks andere stellingen (Rottman 2004). Deze opbouw zal verder
besproken worden in hoofdstuk 3.
Voor de bouw van deze stellingen zijn verschillende militaire, civiele en
NSDAP instanties verantwoordelijk geweest. De hoofdmacht van de
stellingsbouw in het gebied tussen Venlo en Effeld bestond uit
verschillende Ersatz- Bau-Pionier en Luftwaffe-Festungs bataljons,
Dwangarbeiders (lokale bevolking), Reichsarbeidsdienst (RAD) en
Organisation Todt (Seltmann 2010). Deze laatste was ook het meest
vertegenwoordigd in het Meinweggebied.
1.4
Maas-Rurstellung in actie: strijd om de Rijn en het Ruhrgebied
Archeologische gegevens kun je niet los zien van de gebeurtenissen
waar ze mee te maken hebben, zeker niet binnen de
slagveldarcheologie waar de herinneringen nog vaak vers in het
geheugen liggen. Zodoende zal ik hieronder een compacte chronologie
van de gebeurtenissen geven die in de laatste maanden van de oorlog
plaatsvonden in het onderzoeksgebied.
Operation Blackcock
Voorafgaand aan de periode dat de Maas-Rurstellung ook daadwerkelijk
in het frontgebied lag, vonden er ten zuiden van de Roer enkele acties
plaats die van grote invloed op het onderzoeksgebied zijn geweest.
Deze acties zijn samen te vatten in Operation Blackcock. Het voert te
ver om hier diep op in te gaan, maar een korte samenvatting is wel op
zijn plaats. Het doel van deze operatie was het zuiveren van de
zogenaamde Roerdriehoek, die ook bekend staat als de Heinsberg
Salient (de driehoek tussen Roermond, Heinsberg en Sittard). Deze
driehoek stak in de rechterflank van de geallieerde troepen in Nederland
en België en vormde een gevaar voor de opmars richting Duitsland.
13
Tevens was het een nieuwe poging om door de wirwar van Westwallstellingen te breken2, de driehoek bevatte namelijk drie
verdedigingslinies die ook, net als de Maas-Rurstellung, 'uitschieters'
waren van de Westwall (Whiting 2007, 168). Het plan van deze operatie
was om de Duitse verdediging langzaam op te rollen door middel van
een reeks gepantserde aanvallen en zodoende de complete tegenstand
van de Duitse troepen die aanwezig was in het gebied te vernietigen. De
aanval begon op 14 januari 1945. Het liep uit op zware huis-aanhuisgevechten in de sneeuw en met kleine en grote tegenslagen. Maar
op 27 januari was de complete driehoek, met een paar uitzonderingen
(onder andere het bruggenhoofd Vlodrop) gezuiverd van Duitse troepen
(Gootzen en Connor 2006, 134). Het bereiken van de Roer zorgde voor
het begin van maandenlang frontgebulder in het onderzoeksgebied.
Roerfront
In de periode tussen de zuivering van de Roerdriehoek en de aanvang
van het hieronder beschreven Operation Grenade, lag het front min of
meer langs de loop van de Roer. Een uitzondering was bijvoorbeeld het
bruggenhoofd Vlodrop (Munnicks 2007). De stellingen aan de Roer in
het onderzoeksgebied waren dus bemand, en hebben ook de nodige
actie meegemaakt. Zo nu en dan waren en verkenningsmissies over de
rivier, zowel van Duitse als van geallieerde zijde. Dit zorgde
vanzelfsprekend voor de nodige confrontaties, zo is er in 1962 nog een
onbekende Duitse soldaat gevonden onder een betonvloer bij boerderij
Hammerhof, iets ten westen van Herkenbosch (Gravendienst
overbrengingsrapport D.27004) . Deze soldaat is hoogstwaarschijnlijk
gesneuveld bij een Engelse verkennings patrouille. Volgens
ooggetuigenverslagen, die de auteur heeft afgenomen, is deze persoon
net na de oorlog op de zolder van het desbetreffende boerderijcomplex
gevonden en vervolgens in de tuin begraven. Tijdens de koude
wintermaanden vonden er ook zeer geregeld geallieerde
artilleriebeschietingen en luchtaanvallen (door Jabo's) in het
2. De eerste poging vond plaats ten zuiden van Aken.
14
onderzoeksgebied plaats, dit zorgde voor een sterke daling van het
moraal van de daar gelegerde Duitse troepenmacht. Dit psychologisch
effect werd vervolgens verder versterkt door het afwerpen van
pamfletten, propagandabladen die door de geallieerden gemaakt werden
met als enige doel het Duitse moraal te doen afnemen. De meeste
Duitse soldaten waren oorlogsmoe, en dit had als gevolg dat men
onverschillig was tegenover de staat waarin de plaatselijke bevolking
verkeerde. Toen er een bevel werd uitgevaardigd dat alle burgers die
verdacht werden van sabotage of verzet ter plekke gedood zouden
moeten worden, werd dit dan ook meteen opgevolgd.
Operation Grenade
Doordat een tijd eerder de Roerdammen door de geallieerden werden
verwoest door bombardementen, stond het waterpijl in de Maas en Roer
aanvankelijk erg hoog (op sommige plaatsen was de Roer zelfs 80
meter breed). Dit was de reden dat er in eerste instantie geen plannen
werden gemaakt voor een Roeroversteek door de geallieerden (Bosch
1970, 246). In de derde week van februari begon echter het waterpijl
aanzienlijk te zakken, en op 17 februari werd vastgesteld dat er op 23
februari een aanval over de Roer zou worden ingezet, met als
codenaam ‘Operation Grenade’ (Munnicks 2007, 523). Op de dag van
de aanval braken Amerikaanse troepen na intensieve
artilleriebeschietingen door de Duitse verdediging ten zuiden van het
Duitse plaatsje Erkelenz. De voortgang van de geallieerde verloor in
eerste instantie momentum, maar op 24 februari kwam de vaart in het
offensief. De Duitsers probeerde met man en macht de doorbraak tegen
te houden (onder andere met een aantal Panzer divisies die ze
terugtrokken uit andere frontgebieden). In een citaat uit een bericht van
het Oberkommando der Wehrmacht is duidelijk op te maken dat de
Duitse troepen het enorme offensief onderschatte, in werkelijkheid was
het offensief en de doorbraak groter dan hieronder gesuggereerd:
'24. februari. An der gesamten Front zwischen Roermond und Düren ist
die Abwehrschlacht in vollem Gange. Beiderseits Heinsberg wurde die
15
Masse der feindlichen Angriffe durch das zusammengefasste Feuer aller
Waffen schon vor unseren Gefechtsvorposten zerschlagen. Bei Linnich,
Jülich und Düren sind auf dem Ostufer der Roer erbitterte Kämpfe
entbrannt, doch konnte der Feind nirgends tiefer in unser
Hauptkampffeld eindringen.
25. februari. Die Abwehrschlacht an der Rur tobt auf einer Breite von 60
Kilometern. Zwischen Roermond und an der Bahnlinie GeilenkirchenErkelenz konnten die Verbände der 9 Amerikanischen Armee unsere
Gefechtsvorposten an der einzelnen Stellen auf das Ostufer des Flusses
zurückdrücken.' (Die Wehrmachtsberichter 1945)
Nadat het Amerikaanse 9e en een deel van het 1e leger een groot deel
van de Oostoever onder controle hadden, begonnen ze tanks en zware
artillerie over de Roer te brengen. Dit had als gevolg dat er een
intensivering van de artilleriebeschietingen op en rond Herkenbosch
waarneembaar was. Een ander gevolg was dat het offensief richting de
Rijn en Maas op volle gang kwam. In de vroege ochtend van 1 maart,
kregen de 17e en 15e Cavalry Squadron opdracht om via Montfort en
Arsbeck, de dorpen rond Roermond en Venlo (zoals Herkenbosch) en
de twee steden zelf te bevrijden (Munnicks 2007). Onderweg was er
oponthoud door kleine schermutselingen met jonge fanatieke
Fallschirmjäger en mijnenvelden. Uit ooggetuigenverslagen die
afgenomen zijn door de auteur blijkt dat op de dag voor de bevrijding, 28
februari dus, er enkele verkenningspatrouilles naar Herkenbosch
plaatsvonden. Tijdens deze patrouilles is de voormalige spiritusfabriek
'Raab' bij het station onder vuur genomen door een tank en tevens is er
een Duitser beschoten die in een deuropening stond in het centrum.
Maar een dag later was Herkenbosch en omgeving op het einde van de
dag eindelijk bevrijd. Dit betekende een einde aan maandenlange
artillerie beschietingen en schermutselingen en was het begin van
decennialang verval van de overblijfselen van de Maas-Rurstellung die
nog in het bos lagen.
16
2.
Aanpak en slagveldarcheologie in Nederland
2.1
Aanpak
In deze scriptie zal ik mijn bevindingen beschrijven en analyseren die ik
gevonden heb door archief- en literatuuronderzoek en door gebruik te
maken van kaarten en moderne computertechniek zoals het AHN.
Veel informatie in deze scriptie komt uit de werken die reeds over Duitse
verdedigingswerken verschenen zijn. Er zijn er een aantal die zeer
belangrijk zijn geweest voor dit onderzoek, waaronder de boeken die mij
geholpen hebben inzicht te krijgen in de Duitse defensieve technieken
en het ontwerp en functie van de verschillende stellingen, respectievelijk
'Feldbefestungen des deutschen Heeres' door Wolfgang Fleischer en
'German Field Fortifications 1939-45' door Gordon L. Ook verschillende
archiefstukken, al dan niet opnieuw gepubliceerd, hebben mij erg
geholpen met het begrijpen van de Maas-Rurstellung, zoals het
'Kriegstagebuch des Oberkommandos der Wehrmacht 1944-1945' en de
'Wehrmachtsberichter'. Vooral archiefonderzoek in de bibliotheek van
het Nederlands Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies
(NIOD) te Amsterdam heeft mij erg geholpen bij mijn onderzoek.
Er zijn in de periode na de oorlog geen boeken verschenen over de
Maas-Rurstellung, echter wel enkele artikels en verslagen. Ook uit deze
privé-onderzoeken heb ik veel informatie kunnen halen, mede doordat ik
met de onderzoekers zelf intensief contact heb onderhouden tijdens het
schrijven van dit stuk. Zij hebben door hun jarenlange ervaring met dit
soort onderzoek enkele nuttige tips kunnen geven.
Een ander aspect van dit onderzoek is het gebruik van het Actueel
Hoogtebestand Nederland. Dit zijn datasets met zeer nauwkeurige
hoogtemetingen die verzameld zijn door de waterschappen en
Rijkswaterstaat. In dit werk zal geprobeerd worden te kijken of deze
hoogtemetingen het mogelijk maken om, aan de hand van inzicht in de
17
Duitse verdedigingstactieken verkregen door literatuuronderzoek te
voorspellen waar de linies en verschillende defensieve onderdelen
gepositioneerd moeten zijn geweest. Door deze techniek toe te passen,
en wellicht in de toekomst in een Predictive Model te stoppen, is het
mogelijk archeologische overblijfselen en sporen uit de Tweede
Wereldoorlog te lokaliseren. Dit is belangrijk aangezien
slagveldarcheologie in de nabije toekomst hoogstwaarschijnlijk een
wezenlijk onderdeel zal gaan worden van het algemeen archeologisch
onderzoek, en met name in Noord-West Europa, en er op deze manier
een verwachtingskaart zou kunnen worden gecreëerd.
Zoals eerder vermeld is het literatuuronderzoek en de gegevens uit het
hoogtebestand gecombineerd om een beeld te krijgen van de
mogelijkheden van het landschap voor de verdediging. Ook zijn
verschillende locaties aangeduid die interessant zijn voor het onderzoek
en is ter plekke gekeken of er nog iets in het bos terug te vinden was en
zodoende de voorspellingen te testen, of al dan niet te bevestigen.
2.2
De zin van onderzoek naar resten uit de Tweede Wereldoorlog
Bodemvondsten en archeologische sporen uit de oorlog zijn zeer goede
bronnen om een beeld te vormen van bepaalde oorlogshandelingen in
een gebied. De huidige staat van het onderzoek en de zin van dit
onderzoek zal de theoretische achtergrond van deze scriptie vormen. De
schriftelijke bronnen en ooggetuigenverslagen zijn vaak gekleurd (denk
bijvoorbeeld aan propaganda of romantisering) of vernietigd. Ook
gevechtsverslagen en beelddocumenten zijn vaak onvolledig of veel te
beknopt (Kok 2009, 14). Zodoende kan slagveldarcheologie een
wezenlijke bijdrage leveren aan het onderzoek naar de Tweede
Wereldoorlog in het algemeen. Veel critici baseren zich op huidige
opgravingsverslagen waarbij slechts kort en beknopt op de sporen uit de
Tweede Wereldoorlog wordt ingegaan (Kok 2009, 14). Dit heeft als
uitkomst dat veel mensen denken dat onderzoek naar deze periode
slechts beperkte resultaten oplevert en dus niet veel toevoegt aan het
18
onderzoek naar de oorlog door historici. Dit is echter niet het geval.
Wanneer er gericht onderzoek gedaan zou worden naar deze sporen
kan de archeologie wel degelijk veel bijdragen aan de kennis over de
desbetreffende periode. Ook is dit belangrijk voor de komende
generaties aangezien steeds meer sporen uit het landschap op het punt
staan te verdwijnen. Zo is er in het onderzoeksgebied steeds het gevaar
dat men weer bomen gaat kappen en met de benodigde machines de
loopgraven en andere stellingen kapot rijdt. Ook over de grens is de
situatie nijpend. Door verhalen verzameld door de auteur blijkt dat de
Duitse boswachters en andere autoriteiten totaal geen waarde hechten
aan het belangrijk erfgoed dat zich in hun bossen bevind, en het dus
geen probleem vinden wanneer een zoveelste erdbunker word
dichtgegooid of verploegd.
Er hebben ook reeds enkele archeologische opgravingen
plaatsgevonden met als doel het documenteren van sporen uit de
Tweede Wereldoorlog. Een voorbeeld hiervan is de opgraving in kamp
Vught die in 2011 door archeologisch bureau RAAP is uitgevoerd als
aanvulling op een eerder onderzoek. Hierbij werd een betonnen
bodemplaat voor licht afweergeschut en een loopgraaf gevonden.
Waarschijnlijk was deze stelling bedoeld voor het beschermen van kamp
Amsvorde, waar SS troepen werden opgeleid. Dit bewijst dat
archeologisch onderzoek naar sporen uit de oorlog van groot belang kan
zijn. Er was namelijk in de literatuur helemaal niets bekend over deze
specifieke stelling die aangetroffen is. Het is dan ook te hopen dat er in
de toekomst steeds meer aandacht geschonken zal worden aan het
erfgoed van de Tweede Wereldoorlog dat nog in de bodem zit, of te zien
is in het landschap. Naar voorspelling zal dit ook het geval zijn en
hopelijk zal er ook regelgeving met betrekking tot slagveldarcheologie in
de KNA vastgelegd worden.
19
3.
Duitse verdedigingsstrategie en aard van de verdedigingswerken
Om het landschap aan de locatie van de Duitse verdedigingswerken te kunnen
koppelen is het van essentieel belang dat er eerst wordt gekeken naar de Duitse
verdedigingsstrategie. Vervolgens is het mogelijk met deze gegevens te kijken
waar stellingen zich in het landschap kunnen bevinden. Er wordt dan ook
gekeken naar de plaatsing van de verschillende stellingen, de stellingen zelf, de
opstelling van troepen, wapens en geschut en de manier waarop tegenaanvallen
werden uitgevoerd. Wanneer dit alles gecombineerd wordt kan er een plausibele
(maar niet waterdichte) verwachting worden opgesteld. Ook wordt er in de bijlage
(bijlage I) een beknopte typologie van verschillende stellingsoorten die gebruikt
zijn bij de aanleg van de Maas-Rurstellung toegevoegd, die zal helpen met het
identificeren tijdens het veldonderzoek en inzicht zal verschaffen in de inrichting
van de verdedigingslinies.
3.1
Verschillende concepten van de Duitse verdedigingsstrategie
Een van de belangrijkste concepten die de Duitse Wehrmacht in hun
verdedigingsstrategie toepaste is die van de elastische verdediging (Rottman
2004, 5). Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleek dat de, in die tijd gebruikelijke,
statische frontlinie in de praktijk zeer ineffectief was geworden door het massale
gebruik van (lange afstands) artillerie waarmee men de defensieve troepen sterk
uitdunde en het moraal tot een dieptepunt kon brengen.
Afbeelding 3.1: Weergave
van een defensieve
structuur tijdens de Eerste
Wereldoorlog (Fleischer
1998, 7).
20
Het was dus nodig de defensieve strategie een nieuwe en meer effectievere
impuls te geven. Dit kwam in de vorm van deze elastische verdediging die
ingevoerd werd door de Duitse generaal Erich Ludendorf. Hij deelde de
verdedigingslinie, die overigens nog steeds bestond uit onderling verbonden
loopgraven, in drie zones: een zone van voorposten (Gefechtsvorposten) voor
het opmerken van vijandelijke aanvallen en het tegenhouden van vijandelijke
patrouilles, de hoofdgevechtszone (Hauptkampflinie) van ongeveer 1500 tot 3000
meter diepte met ingewikkelde loopgraven- en verdedigingssystemen die zich
concentreerde op makkelijk verdedigbaar terrein en een achterliggende zone
voor de artillerie en reservetroepen (Reserves) die zo eventueel een tegenaanval
konden uitvoeren (Fleischer 1998, 14)3. Een andere nieuwe vorm van
verdediging was het terugtrekken van troepen om zodoende, bijvoorbeeld, een
tegenaanval uit te voeren. Dit was iets wat in de toen geldende oorlogsethiek
ongehoord was, maar wat in de Tweede Wereldoorlog een van de belangrijkste
en meest toegepaste manoeuvres zou worden. Een ander concept die zijn
intrede deed na het 'oude' model van de elastische verdediging en hier
toevoeging aan gaf was die van mobiele oorlogsvoering. Deze vorm van
gevechtsstrategie kwam ook voort uit het trauma die de Duitse legerleiding
geleden had in de Eerste Wereldoorlog. Het kwam erop neer dat de verdediging
van een bepaalde locatie alleen noodzakelijke was wanneer er tijdelijke pauzes
ontstonden in het offensief, en alleen van deze korte periode van pauze totdat
het initiatief weer herwonnen was. Zoals men hieruit kan afleiden was de Duitse
strategie in eerste instantie voornamelijk gericht op het offensief (de Blitzkrieg) en
niet op verdediging (Rottman 2004, 5). In 1921 werden de twee hierboven
genoemde tactieken samengebracht in een groot Duits werk over de
samenwerking van alle legeronderdelen in de oorlogsvoering, namelijk 'Führung
und Gefecht der Verbundenen Waffen' (Neugebauer 1994). Op deze manier
konden de generaals van beide stromingen hun strategieën goed op elkaar
aanpassen, iets dat later in de praktijk moeilijker bleek dan gedacht. In dit werk
werd het concept van elastische verdediging enigszins aangepast zodat deze
linies ietwat mobieler werden. Enkele van deze modificaties waren het vergroten
van de (verdedigings)zones en de afstand tussen deze zones. Ook werd er een
3 Later werden de afstanden tussen de verschillende zones, en de zones zelf, vergroot.
21
vierde zone toegevoegd: de vooruitgeschoven stelling, die het momentum van
een vijandelijke aanval moest verstoren en zorgen dat de vijand in een vroeg
stadium in slagorde zou moeten formeren, en bestond uit een mengeling van
lichte mobiele eenheden, infanterie en artillerie en losse niet-onderling verbonden
stellingen. Deze linie trok zich terug zodra bovenstaande doelen bereikt waren en
voegde zicht hierna bij de reserve eenheden. (Rottman 2004, zie afbeelding 3.2).
De nieuwe indeling van de gevechtszone's
was:
- Vorgeschobene Stellung
- Gefechtsvorposten
- Hauptkampflinie en Hauptkampffeld
- Reserves
Afbeelding 3.2: Indeling in gevechtszone’s
(Rottman 2004, 6)
Tussen de Vorgeschobene Stellung en de Hauptkampflinie was er een afstand
van 4.500 tot 6.500 meter en tussen de Gefechtsvorposten en de
Hauptkampflinie was er een afstand van ongeveer 2.000 tot 4.500 meter. De
postities van de reservetroepen hing grotendeels af van het landschap en de
mogelijkheid om tegenaanvallen uit te voeren (Fleischer 1998).
Enkele hoge Duitse generaals en officieren (zoals Kolonel Hans von Seeckt)
verzette zich echter hevig tegen alle vormen van verdedigingsstrategie, en pleitte
voor een vorm van hoge mobiele oorlogsvoering waarin er geen behoefte was
aan verdediging en gevechtspauzes. In de officiele oorlogsdoctrinie van het
Duitse leger bleef de elastische defensie echter een grote rol vervullen en er
werd veelvuldig mee geoefend. Bij de herbewapening van de Duitse krijgsmacht
in 1933 kwamen er steeds meer middelen vrij om de zeer mobiele oorlogsvoering
22
een belangrijke plaats in de Duitse oorlogsleer te geven. Dit hield in dat er
wederom weinig aandacht aan de verdediging geschonken werd en dat het
concept van elastische verdediging niet veel verbeterd of aangepast werd. Er
werd toch nog een nieuw handboek voor de verdediging uitgegeven in 1933,
namelijk 'Truppenführung' (Condell en Zabecki 2008). Hierin werd de elastische
verdediging enigszins aangepast zodat de zones meer gebruik zouden moeten
maken van anti-tank obstakels, mijnenvelden en anti-tank wapens achter de
Hauptkampflinie en meer tanks in de achterliggende (reserve) zone om
gepantserde tegenaanvallen uit te kunnen voeren (Rottman 2004, 6). Soms
werden de anti-tank wapens (die eigenlijk bedoeld waren voor gebruik achter de
Hauptkampflinie om doorbraken van tanks tegen te houden) ingezet in de
Vorgeschobene Stellung of tussen deze twee in, om een vijandelijke gepantserde
aanval in een vroeg stadium te kunnen afslaan. De positie hiervan hing dus af
van welke generaal of officier de leiding had over de verdediging. Wanneer de
anti-tank kanonnen achter de voorste linies stonden, moest de bemanning van
deze linies eigenhandig de tanks met Panzerfausten of andere persoonlijke antitank wapens proberen af te slaan voordat deze de Hauptkampflinie konden
bereiken. Uiteraard bleek dit in het veld ineffectief en werden in een vroeg
stadium de kanonnen al over een groter gebied verspreid.
De nadruk lag echter duidelijk op het offensief, en zodoende was elke strategie
die te defensief werd geacht geminimaliseerd. Een goed voorbeeld hiervan was
dat anti-tank eenheden omgedoopt werden tot Panzerjäger, wat suggereert dat
ze op tanks joegen (dus offensief) in plaats van tegenhielden4. In het begin van
de oorlog werd de defensieve doctrine dus verdrukt, ook omdat de Duitse
legereenheden constant in opmars waren en nergens serieuze tegenstand die
niet met offensieve manoeuvres te overwinnen waren tegenkwamen. Door zware
tegenslagen aan het Oostfront en door het daaropvolgende verlies aan
manschappen, materieel en de hoeveelheid Russische aanvallen in de winter
van 1941 werd het verdedigen van een enorme frontlijn in één klap prioriteit. Er
werd dus op grote schaal teruggegrepen op het concept van elastische
verdediging.
4 De anti-tankkanonnen behielden echter wel hun 'defensieve' naam: Panzerabwehrkanone.
23
3.2
De verdediging in de praktijk
In de praktijk werden veel van de standaard stellingtypes (zie bijlage I) in het veld
naar behoeven aangepast. Vaak had dit te maken met het materiaal dat
voorhanden was, samenstelling van het terrein, tijdslimiet, weer en ideeën van de
commandant (Rottman 2004, 10). In het onderzoeksgebied is dit echter minder
waarschijnlijk, omdat de stellingen niet onder al te grote tijdsdruk gebouwd zijn,
en tevens was het benodigde materiaal (hout, aarde en staal) in overvloed
aanwezig.
Een eenheid kreeg in het veld een bepaald deelgebied aangewezen om de
benodigde verdediging aan te leggen. De locaties, dichtheid en aard van de
verdedigingsstructuur was in de meeste gevallen gebaseerd op terrein, vegetatie,
vijandelijke aanwezigheid en de sterkte van de eigen eenheden (bijvoorbeeld de
mate waarin wapens als MG’s aanwezig waren). In het volgende hoofdstuk is
naar elk van deze aspecten gekeken in relatie met de situatie in het
onderzoeksgebied. Een van de belangrijkste van deze onderdelen was de
interne structuur van de eenheden. Een typische Duitse infanterie divisie had drie
infanterie/grenadier regimenten (ongeveer 3000 man) met drie bataljons in elk
regiment (German Doctrine of the Stabilized Front 1943). Dit ‘ontwerp’ gaf
gelegenheid een van de belangrijkste defensieve strategieën toe te passen, die
van diepteverdediging op regiment-niveau. Dit hield in dat twee subeenheden (dit
gold niet alleen voor regimenten, maar ook voor alle andere eenheden) in de
frontlinie geplaatst waren, en één subeenheid als reserve achtergehouden werd.
Zodoende kon deze reserve-eenheid eventuele vijandelijke doorbraken
opvangen, en tevens tegenaanvallen uitvoeren. Later in de oorlog (vanaf 1943)
was er echter een groot gebrek aan mankracht als gevolg van de zware verliezen
aan het Oostfront. Zodoende werden de meeste divisies en regimenten
uitgedund van drie subeenheden naar twee. Dat zorgde ervoor dat de volledige
bezetting van deze infanterie-eenheden aan het front geplaatst werd. Soms werd
er echter één compagnie als reserve geplaatst, dit betekende echter weer dat
één van de regimenten geen reserve had. Zo nu en dan werd er creatief met dit
probleem omgegaan, de anti-tank en verkenningseenheden werden bijeen
gevoegd om een nieuwe (mobiele) reserve te vormen. Binnen deze
24
subeenheden moest ter plaatsen gekeken worden hoe men een
diepteverdediging kon vormen. Vaak hing dit sterk af van het terrein. Het systeem
moest zo georganiseerd worden dat de verschillende eenheden elkaar onderling
konden ondersteunen, en tevens de flanken van de subeenheid beschermd
waren. Belangrijk hierbij was de positie van zwaardere wapens, zoals
mortierwerpers en MG’s.
De Hauptkampflinie, dus de hoofdverdedigingslinie, werd vastgesteld door de
hoogste officier in een zekere sector (het onderzoeksgebied beslaat een deel van
één sector) aan de hand van het terrein en natuurlijke of onnatuurlijke reeds
aanwezige obstakels. Deze moest vervolgens ook bepalen waar mijnenvelden,
veldhospitaals, de subsectoren, de hoofdvuurrichting, munitie en
bevoorradingspunten en dingen zoals zware wapens moesten komen zodat deze
paste in het algemene verdedigingsplan (Rottman 2004, 11). Vervolgens moest
er vastgesteld worden waar reserve-eenheden geplaatst, en tegenaanvallen
ingezet konden worden.
Vervolgens diende de locatie van de Vorgeschobene Stellung vastgesteld te
worden. De regel was dat deze meestal 4.500 tot 6.500 meter voor de
Hauptkampflinie geplaatst diende te worden. In de meeste gevallen werd deze
bemand door verkenningseenheden, onderdelen van reserve-eenheden en antitank en MG bemanning (Rottman 2004, 11). Tevens bevonden zich in deze linie
artillerie-observeerders, die locaties doorgaven waarop men
artilleriebeschietingen kon concentreren op de locaties die in het bereik lagen
van de middelzware artillerie (15cm). Deze artilleriebeschietingen werden
gebruikt voor het uiteenslaan van vijandelijke aanvallen. De (kleine) stellingen
van de vooruitgeschoven posten gaven dekking aan bepaalde belangrijke
elementen in het landschap, zoals kruispunten, doorwaadbare plaatsen in een
rivier, spoordijken, paden en wegen. Het hoofddoel van de troepen die hier
geplaatst waren was het waarschuwen voor vijandelijke aanvallen en
troepenbeweging, het afslaan van patrouilles, zorgen dat de vijand reeds in een
vroeg stadium in slagorde moest gaan en het coördineren van het vuur van
zware wapens.
25
De Gefechtsvorposten bevonden zich meestal zo’n 2.000 tot 4.500 meter voor de
Hauptkampflinie. Deze posten bestonden voornamelijk uit zwaar verdedigde
kleine en individuele stellingen. De functie hiervan was de schijn te wekken dat
hier de Hauptkampflinie lag (Voor dit doel werden in enkele gevallen zelfs
dummy-posities geconstrueerd), en de toegangswegen richting het te verdedigen
gebied af te sluiten. Dit gebeurde door middel van het aanleggen van
mijnenvelden op cruciale toegangswegen en deze vervolgens te dekken door
(MG)vuur. De ideale plaatsen voor dit soort stelingen waren begroeide (dus
makkelijk te camoufleren) en eenvoudig te verdediging landschappelijke
elementen, zoals heuvels of richels. Toegangsroutes richting de Hauptkampflinie
die dekking boden voor een eventuele aanvaller, zoals bosjes of valleien, werden
in de gaten gehouden door Spähtruppen, Vorposten, Feldwache,
Beobachtungstelle, Horchstelle en vuur vanaf de hoofdstellingen. De stellingen
werden bemand door subeenheden van de regimenten die de Hauptkampflinie
bezet hielden en konden, naast het verdedigen van deze posten, ook
kleinschalige tegenaanvallen uitvoeren om een vijandelijke aanval af te zwakken
(Rottman 2004, 12). Wanneer het gevaar bestond dat de stellingen overrompeld
zouden worden, werd de bemanning teruggetrokken via verdekte 'vluchtroutes'
terwijl artillerie en mortieren dekking boden.
Het Hauptkampffeld was, zoals reeds genoemd, de hoofdverdedigingszone. In
deze zone was het overgrote merendeel van de infanterie geconcentreerd. Er
werd voor gezorgd dat er min of meer een continue lijn van verdedigde stellingen
was, met concentraties van zware wapens op hoger gelegen terrein en bij
toegangswegen. Voor 1942, toen de catastrofes in het Oosten nog niet begonnen
waren, bestond deze zone uit individuele (op compagnieën gebaseerde)
stellingen die elkaar onderling ondersteunde (German Doctrine on the Stabilized
Front 1943). MG's in de lichte rol (zie hieronder) werden tussen de infanterie
geplaatst, vaak in of bij loopgraven, om vuurondersteuning te geven en de
vijandelijke aanval te vertragen. MG's in de zware rol werden op hoger gelegen
gebied geplaatst iets achter de hoofdverdedigingszone, met name om eventuele
vijandelijke doorbraken op te vangen en de flanken en gaten tussen
verschillende subeenheden te dekken (Rottman 2004, 12). Anti-tank wapens en
lichte (5cm) mortierwerpers werden direct in de hoofdverdedigingszone geplaatst
26
om ervoor de zorgen dat de schutters hun doel goed konden zien. De zwaardere
(8cm) mortierwerpers en lichte houwitsers werden op een 'omgekeerde' helling
(dus 'bergafwaarts') gepositioneerd. Sommige anti-tank wapens werden achter
de zone geplaatst om vijandelijke gepantserde aanvallen af te slaan, of ze
werden bij routes geplaatst die vijandelijke tanks waarschijnlijk zouden nemen
(zoals verharde wegen of bruggen). Ook werden er mijnen en andere obstakels
geplaatst , zowel in continue 'banden' die in de diepte liepen of op cruciale
plekken (German Doctrine of the Stabilized Front 1943). Het kwam er op neer dat
de 81 pelotons van één divisie in de meeste gevallen een front van 6.000 tot
10.000 meter moesten verdedigen.
In de winter van 1941/1942 liep het Oostfront vast op verschillende plaatsen. Dit
zorgde voor veel verlies aan manschappen en materiaal. Zodoende moest er iets
aangepast worden aan de (toen cruciale) verdedigingsstrategie. Een concept die
verder uitgebreid werd, was die van de Stützpunkten5. Deze tactiek kwam voort
uit tegenmaatregelen tegen de massale Sovjet-aanvallen die moeilijk te stoppen
waren en door onderbemanning op een zeer breed front waardoor
diepteverdediging nauwelijks mogelijk was. Men deelde de verdedigingslinies in
Stützpunkten die elkaar onderling ondersteunde (German Doctrine of the
Stabilized Front 1943). Wanneer de Sovjets een artilleriebeschieting uitvoerde,
trok de infanterie zich uit de voorste posten terug in deze sterk verdedigde
stellingen, zodat de granaten op lege verdedigingswerken vielen. Op deze
manier viel de vijandelijke infanterie deze lege stellingen aan en zorgde ervoor
dat ze in een vroeg stadium in slagorde moesten gaan. Vervolgens opende de
(teruggetrokken) troepen het vuur en sloeg zodoende de aanval uit elkaar of
vertraagde het momentum van deze aanval. Deze strategie werd na 1942 op alle
fronten toegepast en bleek erg succesvol (German Doctrine of the Stabilized
Front 1943). De onderbemanning was een erg groot probleem. Laat in de oorlog
bevonden in de meeste gevallen alle regimenten zich in de frontlijn en werden
alleen individuele compagnieën of kleine eenheden in reserve gehouden om
kleinschalige, locale tegenaanvallen uit te voeren (Rottman 2004, 15). Vaak
werden deze uitgedunde eenheden aangevuld met extra MG's om het verlies aan
5 De meestgebruikte term is Stützpunkt, maar Hitler prefereerde de term Igelstellung.
27
manschappen te compenseren in de vorm van vuurkracht. Stützpunten werden
meestal op hogergelegen terrein en rond dorpen geplaatst om de zware wapens
een maximale vuurafstand te geven. Dit concept werd tot ongeveer 1944 in de
defensie gecoorporeerd en werd daarna, doordat het front mobieler en massaler
werd, geleidelijk afgeschaft. Voor het onderzoeksgebied kan echter nog gelden
dat dit wel gebruikt is. Na 1944 werd het Duitse leger op alle fronten in de
terugtocht gedreven, wat ervoor zorgde dat er voornamelijk snel gegraven en
chaotische stellingen werden aangelegd, met als uitzondering de Festung
(eigenlijk een propaganda term) steden. Deze steden werden door verschillende
verdedigingslagen beschermd en er werd diepteverdediging langs de
toegangswegen aangelegd (Rottman 2004, 16).
In het volgende hoofdstuk is gekeken naar de hiervoor besproken onderdelen,
met name de punten in het landschap waarop de verdediging zich, volgens de
Duitse doctrine, op concentreert en waar dus restanten van deze
verdedigingswerken terug te vinden zouden moeten zijn.
28
4.
Verwachtingskaart van Duitse verdedigingswerken in het
onderzoeksgebied.
In dit hoofdstuk is gekeken naar de mogelijke locatie van Duitse
verdedigingswerken door het natuurlijke landschap en de infrastructuur in het
gebied te analyseren. Zodoende was het mogelijk een verwachtingskaart van het
onderzoeksgebied op te stellen. Als eerste is er een hoogtekaart van het gebied
gecreëerd door gebruik te maken van het AHN (Actueel Hoogtebestand
Nederland), waarop de hoogteverschillen in het landschap zeer exact te bepalen
zijn. Zoals men in het voorgaande hoofdstuk heeft kunnen zien zijn deze
hoogteverschillen zeer belangrijk in de Duitse strategie. Vervolgens is er een
topografische kaart over dit hoogtebestand heen gelegd om zodoende de
infrastructuur in relatie te brengen met het landschap (zie afbeelding 4.1). Voor
deze kaart is gebruik gemaakt van de TOP 10 vector kaart, om precies te zijn de
shapeversie van de kaartbladen 58gz1 en 58gz2.
4.1: AHN hoogtekaart met aanduiding van infrastructuur (Actueel Hoogtebestand
Nederland 2003 en TOP 10 vector).
29
Vervolgens is er, aan de hand van de literatuurstudie uiteengezet in hoofdstuk 3,
gekeken naar locaties waar eventuele overblijfselen van de Maas-Rurstellung
zich kunnen bevinden. Aan de hand hiervan is een verwachtingskaart opgesteld
met landschappelijke en infrastructurele verwachtingen (genummerd 1 tot en met
21, de knalrode gebieden zijn concrete en zeer specifieke verwachtingen en de
donkerrode, transparante gebieden zijn de verwachtingen die grote gebieden
beslaan die zich op strategisch terrein bevinden). Deze verwachtingskaart is
toegevoegd als bijlage II. Hieronder is per nummer/gebied uiteengezet waarom
de locaties op de kaart deze verwachting hebben.
4.1
Grote, strategische verwachtingsgebieden.
Zone 1: Deze locatie bevindt zich langs een steile en lange richel, die zich
uitstrekt vanaf het dorp Herkenbosch tot en met de Duitse grens. Vanaf de
bovenkant van deze richel heeft men een goed zicht op de lagergelegen
gebieden, de rivier de Roer en de andere oever hiervan. Deze rivier heeft
gedurende de laatste maanden dienst gedaan als statische frontlijn, en aan de
overkant hiervan bevonden zich geallieerde troepen. Zodoende is het plausibel
dat deze richel, al dan niet in zijn geheel, gebruikt is als natuurlijk obstakel. Ook
is het mogelijk dat hier gevechtsstellingen geplaatst zijn, met als voordeel het
uitzicht en het grote schootsveld. Verwacht wordt dus dat hier loopgraven zullen
liggen met stellingen om de richel en het lagergelegen terrein te kunnen dekken.
Deze lager gelegen delen zijn niet bebost, maar hebben een agrarisch karakter.
Op de richel zelf bevind zich wel een
smalle strook bos.
Afbeelding 4.2: Verwachtingsgebied 1
(naar Actueel Hoogtebestand Nederland
2003).
30
Zone 3: Dit lang gestrekt gebied beslaat de spoorlijn die, grofweg, van west naar
oost door het gebied loopt. Deze spoorweg is genaamd de ‘IJzeren Rijn’ en is
voltooid in 1879. Door het verschil in hoogte, veroorzaakt door de aanleg van de
spoordijk, kan dit traject zeer interessant zijn voor het aanleggen van stellingen.
Spoordijken zorgen ervoor dat het, voor de eigen partij, altijd duidelijk is waar de
linie zich bevind, en dat de bevoorrading gemakkelijk kan geschieden (de
transporttroepen weten dan namelijk makkelijk waar ze precies moeten zijn en
bevoorrading kan eventueel door middel van spoorkarretjes geschieden). Ook de
steile randen die zich langs de spoordijk bevinden zijn, om dezelfde reden als
verwachtingsgebied 1, interessant. Tevens kunnen spoorwegovergangen die een
opgehoogd talud hebben een voordeel bieden bij de verdediging van een gebied
(zie 4.2). Een meer specifiekere verwachting van deze omgeving is dat er
wellicht stellingen bevinden voor zwaardere machinegeweren die een langer
schootsveld hebben en dus makkelijk de spoordijk kunnen dekken. De spoordijk
bevind zich voornamelijk in een bebost gebied met op enkele stukken open
plekken, die zich meestal aan de zuidkant bevinden.
4.3: Verwachtingsgebied 3: De spoordijk die van west naar oost door het gebied
loopt (naar Actueel Hoogtebestand Nederland 2003).
Zone 4: Deze locatie ligt in een stuifduin gebied die, zoals men kan zien op de
hoogtekaart, een stuk hoger ligt dan het omliggende terrein. Dit gebied zelf is
bebost, maar op de lagerliggende stukken bevinden zich akkers. Daarom kan dit
gebied zeer interessant zijn om, bijvoorbeeld, een Stutzpünkt op te vestigen (zie
hoofdstuk 3). De flanken van deze hoogte liggen richting zuid-west, zuid-oost en
het zuiden, dus richting ‘vijandelijk’ gebied. Het is een mogelijkheid dat zich hier
zwaardere wapens bevonden, zoals de lichtere artillerie ( bijvoorbeeld de 7.5cm
31
Le.IG.18 of de 15cm s.l.G33) of mortierwerpers (zoals de 8cm Gr.W.34 of de
12cm Gr.W.42). Dit omdat het gebied zich direct achter de spoordijk bevind en
dus een goed schootsveld heeft over het voorliggende terrein.
Afbeelding 4.4: Verwachtingsgebied 4
(naar Actueel Hoogtebestand Nederland
2003)
Zone 8: Dit (kleine) gebied is een uitstekende richel die verbonden is met de
spoordijk. De hoogte heeft de vorm van een halve circel, en heeft vrij steile
randen. Doordat dit uitsteeksel vóór de spoordijk is gepositioneerd, zou het een
ideale plaats zijn om zwaardere mitrailleurs te positioneren, en zodoende de
zuidkant van de spoordijk te kunnen dekken. Op deze manier kan een vijand
geen dekking zoeken achter de spoordijk. Het gebied en het omliggende terrein
is bedekt met bos, maar het hoge stuk biedt een goed uitzicht over de omgeving
ten zuiden van de spoordijk. Ook de provinciale weg (de ‘Keulse Baan’) richting
Duitsland kan zodoende voldoende gedekt worden door mitrailleurvuur en
eventueel antitank geschut (zoals de 7.5cm Panzerabwehr Kanone).
Afbeelding 4.5: Verwachtingsgebied 8
(naar Actueel Hoogtebestand Nederland
2003).
32
Zone 11: Dit gebied bestaat uit een lange richel die parallel aan een klein
stroompje langs de Duitse grens loopt (de ‘Rode Beek’ of ‘Rothenbach’). Vanaf
de bovenkant heeft men een goed uitzicht over de beek, en de Duitse grens. Ook
richting het zuiden heeft men een redelijk goed uitzicht. Het gebied is geheel
bebost evenals de directe omgeving. Er loopt een verharde weg richting het
Vlodrop Station en het klooster Sint Ludwig. In dit klooster bevond zich in de
oorlog een munitiedepot en werd gebruikt door de Waffen-SS, en vervolgens
door de Luftwaffe. Een mogelijkheid is dat men hier kleinschalige
verdedigingswerken, zoals loopgraven en MG-stellingen heeft aangelegd om
zodoende de toegangsweg naar het noorden te dekken. Ook zou het kunnen dat
er zich onderkomens in het gebied bevinden, aangezien de helling niet in een
eventueel direct vijandelijk schootsveld ligt.
4.6: Verwachtingsgebied 11 (naar Actueel Hoogtebestand Nederland 2003).
Zone 13: Dit gebied is een noordoost – zuidwest georiënteerde helling met veel
reliëfverschillen, die tevens uitzicht geeft op de toegangsweg beschreven bij punt
11. Een ander punt van belang is dat deze helling direct gelegen is aan het
klooster St. Ludwig, waar zich zoals hierboven vermeld een munitiedepot
bevond. Ook werden in het klooster waarschijnlijk manschappen gestationeerd.
Logisch zou dus zijn als op deze helling enkele verdedigende stellingen liggen
die zorgen dat het klooster beveiligd is. Ook zou het kunnen zijn dat zich hier
onderkomens bevinden, aangezien de richel volledig buiten het schootsveld van
een eventueel vijandig offensief bevind, en zodoende dus voor de nodige
beschutting zorgt. Ook zou het kunnen dat op de helling stellingen liggen die de
weg onder vuur kunnen nemen. De zone is bijna volledig bebost, met
uitzondering van enkele open plekken (maar dit is niet van belang gezien de
ligging hiervan).
33
4.7: Verwachtingsgebied 13
(naar Actueel
Hoogtebestand Nederland
2003).
Zone 14: Dit is een rechte, lange richel die van noord naar zuid loopt door het
onderzoeksgebied. Ten noorden en zuiden van deze richel lopen kleine
waterstroompjes die het water van de hoger gelegen terrassen afvoeren. Door
deze typische vorming van het landschap is een ideaal verdedigbaar terrein
ontstaan. Vanaf de richel heeft men een uitzicht over de lagergelegen delen van
het landschap en tevens vormt de steile helling een natuurlijk obstakel tegen,
bijvoorbeeld, tanks. De richel heeft kleine inkepingen richting het noordoosten die
uitgesleten zijn door waterstromen. Zodoende hoeft men niet de gehele lengte te
verdedigen, daar deze inkepingen zeer eenvoudig gedekt kunnen worden door
dezelfde stellingen die op de richel liggen. Verwacht wordt dat op deze richel
loopgraven en andere stellingen liggen, waaronder waarschijnlijk MG posities.
Ook FLAK stellingen kunnen hier aangetroffen worden, daar men vanaf deze
positie een goed uitzicht heeft op naderende vliegtuigen. De lagergelegen
gebieden zijn bedekt met heide, waardoor eventuele vijandelijke bewegingen
goed opgemerkt kunnen worden. De heuvels zelf zijn voor het overgrote deel
bedekt met bos.
4.8: Verwachtingsgebied 14 loopt van
noordwest naar zuidoost (naar Actueel
Hoogtebestand Nederland 2003).
34
Zone 18: Dit is een helling die vanaf het eerste terras (dus boven nummer 14)
richting het noordwesten afloopt richting een kleine geul waar ooit water door
gestroomd heeft. De bovenkant van deze richel heeft uitzicht op deze geul,
waardoor een mogelijke vijand wellicht zou kunnen proberen te naderen. Ook ligt
deze positie niet in de richting van waaruit een vijand, bijvoorbeeld, artillerievuur
zou kunnen aanleggen, waardoor deze helling een ideale plaats zou zijn voor
onderkomens. De helling is voor het grootste deel bedekt met bos, alleen aan de
bovenzijde vind landbouw plaats.
Afbeelding 4.9: Verwachtingsgebieden 18 en 19 (naar Actueel Hoogtebestand
Nederland 2003).
Zone 19: Dit is een tweede richel die gevormd is door een breuk en ligt parallel
aan 14. Ook deze richel heeft een goed uitzicht op het voorveld en is in veel
opzichten gelijk aan de richel van nummer 14. Ook hier zijn de heuvels bedekt
met bos en is het terras eronder begroeid met heide. Tevens zijn hier ook
hetzelfde soort inkepingen en is de richel links en rechts 'afgesneden'. De
verwachting is hierdoor dan ook hetzelfde als nummer 14. Wellicht is het zo dat
deze richel zorgt voor een tweede linie, en dus kleinschalige diepteverdediging
mogelijk maakt. De verwachting is hier dus dat er, net als bij 14, loopgraven en
andere verdedigende stellingen geplaatst zijn op en langs de heuvels.
35
Zone 21: Dit is een kleine vlakte die direct aan een riviertje gelegen is. De locatie
ligt erg beschut en is volledig bebost. Deze plaats ligt ten zuiden van nummer 11,
en zou, gezien de verdekte locatie, ideaal zijn om onderkomens te plaatsen. Een
andere reden voor deze verwachting is dat de richel onder geen omstandigheden
in een vuurlinie zou komen te liggen.
Afbeelding 4.10: Verwachtingsgebied 21 (naar Actueel Hoogtebestand Nederland
2003).
4.2
Specifieke verwachtingsgebieden
Zone 2: Deze locatie is verkozen omdat op deze plaats een grotere weg door de
richel (nummer 1) gesneden is (zie afbeelding 4.2). Dit is een route die
vijandelijke tanks waarschijnlijk zouden kunnen nemen. Door de hogergelegen
gebieden die links en rechts naast de weg liggen is deze positie echter wel
makkelijk te verdedigen. Daarom is de verwachting ook dat zich hier stellingen
voor PAK en verdedigingsstructuren zoals loopgraven bevinden.
Zones 5, 6, 7, 9, 10 en 12: Dit zijn allemaal vrijwel identieke locaties die langs de
spoordijk liggen (zie afbeelding 4.3). Het zijn plaatsen waar grotere
toegangswegen naar het achterland de spoorweg kruisen. Deze wegen zijn
aangelegd op een talud die tegen de spoordijk ligt. Hierdoor zouden dit ideale
locaties zijn om de zuidwestelijke zijde van de spoordijk te kunnen dekken. Ook
kunnen op deze manier vijandelijke pogingen om de (belangrijke)
toegangswegen in bezit te krijgen verijdeld worden. De verwachting is dat hier
PAK stellingen, evenals MG- en andere verdedigingsstructuren zijn aangelegd.
12 is ook nog eens gelegen in de buurt van het station waaruit bevoorrading van
de troepen plaats vond, en heeft dus nog een grotere verwachting. De locaties
36
van de overwegen zijn allemaal bebost, evenals het omliggende terrein.
Zones 15, 16 en 17: Dit zijn kleine kuilen op de richel van nummer 14 (zie
afbeelding 4.8). Van één van deze kuilen is reeds bekend dat hier een FLAK
emplacement gestaan heeft, namelijk nummer 16. De overige locaties vertonen
op het AHN dezelfde kuil. Verwacht wordt dus dat hier ook eenzelfde soort
emplacement gestaan moet hebben. Deze verwachting wordt mede gesterkt door
het feit dat men vanaf deze hooggelegen gebieden een perfect uitzicht heeft op
eventuele naderende vijandelijke vliegtuigen. De terreinomstandigheden zijn
uiteraard vrijwel hetzelfde als beschreven bij 14.
Zone 20: Deze locatie bestaat wederom uit een uitgesneden weg door een richel,
ditmaal door richel 19 (zie afbeelding 4.9). De omstandigheden zijn vrijwel
hetzelfde als die bij locatie 2, behalve het feit dat de omgeving van deze locatie
bebost is. Waarschijnlijk zou dit dan ook een goede toegangsweg zijn voor,
bijvoorbeeld, vijandelijke tanks. De verwachting is dan ook wederom dat hier PAK
stellingen, en tevens andere defensieve structuren geplaatst zijn.
37
5.
Veldverkenning en resultaten
Aan de hand van de verwachtingskaart die in het voorgaande hoofdstuk
besproken en uitgelegd is, zijn dus bepaalde gebieden aangeduid als mogelijke
locaties waar zich Duitse verdedigingswerken kunnen bevinden. Om deze
hypothese te testen is gekozen voor een veldverkenning. Vaak zijn stellingen en
andere structuren uit de Tweede Wereldoorlog in bebost gebied herkenbaar als
kuilen, sleuven en greppels in het landschap. Loopgraven zijn bijvoorbeeld nog
steeds herkenbaar als zigzaggende lijnen door het landschap. Ook andere
structuren, zoals erbunkers, hebben vaak nog steeds hun kenmerkende vorm.
Een probleem is echter dat overblijfselen in sommige gevallen dichtgegooid of op
andere manieren vernietigd of vervormd zijn. Daarom is in dit hoofdstuk gekozen
om de verschillende verwachtingsgebieden apart te beschrijven, en als er sprake
is van een hoge waarschijnlijkheid dat structuren niet meer als zodoende
herkenbaar zijn wordt dat tevens in het stuk vermeld. Van ieder
verwachtingsgebied zijn, zover dat mogelijk is, foto’s toegevoegd in bijlage III.
5.1 Resultaten in de grote, strategische verwachtingsgebieden.
Zone 1: Op de richel, en met name langs de ‘inham’ aan de noordkant, bevindt
zich een systeem bestaande uit verschillende loopgraven waaraan MG en
schütze-stellingen verbonden zijn. Tevens zijn er twee betonnen MG bunkertjes
(van het type ‘MG-Ringstand aus Stahlbeton’, zie bijlage I en foto III.1)
aangetroffen die nog steeds toegankelijk zijn en ieder bepaalde delen van de
richel konden dekken. Achter dit verdedigingssysteem bevonden zich nog enkele
kleine erdbunkers (zie foto III.2). Ten zuidoosten van de inham werd,
onverwachts, het restant van een tankgracht aangetroffen die in noord-zuid
georiënteerd geweest moet zijn. Voor het overgrote deel is de richel bedekt met
loofbomen en zijn de overblijfselen nog vrij goed zichtbaar. Op sommige plekken
bevinden zich echter grote gaten, waar waarschijnlijk nog meer betonnen MG
bunkers gestaan moeten hebben. Ook lijkt de bodem op één plek verstoord te
zijn door het dumpen van grofvuil en aarde. Tevens vindt op een deel van het
verwachtingsgebied landbouw plaats. De verwachting van dit gebied die
bespoken is in hoofdstuk 4 klopt dus zeer goed.
38
Zone 3: Langs de gehele spoordijk (zie foto III.3) bevinden zich kleine
samenhangende loopgravenstelsels die ieder een deel van de spoordijk of het
voorliggende gebied kunnen dekken en die tevens in verbinding staan met
enkele MG stellingen. Deze stelsels bevinden zich langs vrijwel de gehele
noordkant van de spoorlijn. Op sommige locaties liggen er ook
loopgravenstelsels ten zuiden van het spoor. Een opvallende eigenschap van
deze stellingen is dat de loopgraven verder naar achter liggen waar het terrein
hoog is, en verder naar voren (soms zelfs tegen de spoordijk aan) waar dit laag
is. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de vijand een beter zicht heeft op de
hoger gelegen gebieden en het dus noodzaak is om de eigen stellingen verder
naar achter, en uit het zicht, te plaatsen. Tevens zijn er op sommige punten,
vooral bij de overwegen, stellingen aangetroffen die waarschijnlijk voor PAK
bedoeld zijn om zodoende tankaanvallen staande te kunnen houden. De
spoordijk, en tevens de afgegraven greppels en stijlranden, vormen een natuurlijk
obstakel die een vijandelijke aanval kunnen vertragen. Bij de veldverkenning
werd aan de hand van de positionering van de loopgravenstelsels vastgesteld
dat hier dan ook dankbaar gebruik van werd gemaakt. Op sommige punten, met
name in de buurt van verwachtingsgebied 8, liggen ten noorden en ten zuiden
van de spoordijk grote erbunkers. Deze liggen in de meeste gevallen in de lager
gelegen gebieden en uit het schootsveld vanuit het zuiden. Ook is er voor het
plaatsen van erbunkers gebruik gemaakt van natuurlijke en reeds aanwezig
zijnde eigenschappen van het landschap, zoals het plaatsen van stellingen in een
oude zandafgraving. Ook zijn er enkele andere interessante structuren ontdekt
tijdens het onderzoek, onder andere bomkraters en een mogelijk springput. De
zichtbaarheid van de sporen werden op sommige plekken beïnvloed door
afgravingen en (zeer) dichte begroeiing. Ook zijn de stellingen op enkele locaties
zeer waarschijnlijk dichtgegooid en geëgaliseerd (gebaseerd op jonge aanplant
en de afwezigheid van sporen). Enkele gebieden waren niet toegankelijk door
omheiningen en omdat sommige percelen privé-eigendom bleken te zijn. Na de
verkenning van dit verwachtingsgebied kunnen we vaststellen dat de verwachting
die gegeven is in hoofdstuk 4 in grote lijnen overeenkomt met de aangetroffen
structuren.
39
Zone 4: Op hooggelegen terrein van verwachtingsgebied 4 bleek bij inspectie
een zeer grote dichtheid van loopgraven en andere verdedigingsstructuren te
liggen. Vooral langs de zuidwest en zuidoost rand lagen enkele lagen met
loopgraven, waaraan zich MG en schütze-stellingen bevonden (zie foto III.4).
Tevens bevonden zich achter deze stellingen, in de lagergelegen ‘duinpannen’,
enkele structuren die waarschijnlijk bedoeld waren voor het plaatsen van lichte
mortierwerpers, zoals de 8cm Gr.W.34. Een aangetroffen structuur die niet
verwacht was, is een tankgracht die van noordwest naar zuidoost dwars door het
verwachtingsgebied loopt. Achter deze tankgracht bevonden zich structuren die
waarschijnlijk bedoeld waren voor het plaatsen van PAK geschut en enkele
erdbunkers. Een vondst die tijdens het inspecteren van deze erdbunkers gedaan
werd was een geallieerde 17 ponder antitank granaat (blindganger) die een
geallieerde tankaanval doet vermoeden (het 17 ponder kanon werd gebruikt in de
Sherman Firefly tank, zie foto III.5). Verder richting het noordoosten werden nog
enkele kleine gevechtsstellingen aangetroffen die duiden op het toepassen van
een kleinschalige diepteverdediging. Ook werden er een tweetal erdbunkers
aangetroffen in een afwateringsgreppel, dit demonstreert hoe reeds aanwezige
structuren geïncorporeerd werden in het Duitse stellingensysteem. Op enkele
locaties is de zichbaarheid van stellingen niet geheel optimaal door begroeiing of
het dichtstuiven van structuren. Ook is het terrein op sommige plekken afgeplagd
door Staatsbosbeheer (aan de begroeiing te zien nog maar recentelijk), waardoor
stellingen en een deel van de tankgracht verloren is gegaan. De verwachting die
geschetst is in hoofdstuk 4 klopt dus in grote mate. Er zijn wel enkele structuren
en stellingen aangetroffen die vooraf niet verwacht werden.
Zone 8: Bij de veldverkenning bleek het hele verwachtingsgebied, inclusief het
middelste gedeelte, vol te liggen met structuren die voor het onderzoek van
toepassing zijn. Aan de onderkant van de richel werden meerdere lagen van
loopgraven aangetroffen die in verbinding stonden met MG en schütze-stellingen,
alsmede met erdbunkers (zie foto III.9) en de hogergelegen delen van het
verwachtingsgebied. De erdbunkers zijn allemaal tegen de richel aan gebouwd,
zodat ze uit het schootsveld liggen. Aan de bovenkant van de richel bevind zich
wederom een uitgebreid stelsel van loopgraven en MG stellingen die in
verbinding staan met erdbunkers die, net zoals op andere plaatsen langs de
40
spoordijk, tegen de spoorlijn geplaatst zijn. Ook werd er een zeer intacte
tankgracht aangetroffen die parallel met de spoorlijn dwars door het
verwachtingsgebied loopt. Deze gracht is vervolgens gedekt door stellingen die
waarschijnlijk voor het PAK geschut bedoeld zijn. Ook werden er bomkraters
verspreid over het volledige verwachtingsgebied aangetroffen. De zichtbaarheid
van de structuren was vrijwel optimaal, afgezien van enkele dichtbegroeide delen
van het terrein. De verwachting behandeld in hoofdstuk 4 klopt bijna volledig.
Alleen de dichtheid en het grote aantal van de stellingen was boven verwachting.
Zone 11: Deze richel bleek in het veld een verdeling in dichtheid van stellingen te
hebben. In het oostelijke deel zijn er bij de veldverkenning nauwelijks stellingen
aangetroffen. De enige structuren die gevonden zijn bestaan uit een tweetal
erdbunkers die in het midden van de helling gepositioneerd zijn. Het zuidelijke
deel van dit gebied bevat echter veel meer structuren. Het wordt namelijk aan de
westrand doorkruist door een aantal lagen van loopgraven waaraan op enkele
plaatsen schütze-stellingen zijn aangebracht. Ook bevinden zich in het gebied
enkele grote erdbunkers. Ook werd er een vrij speciale structuur aangetroffen,
namelijk een klein manschappenonderkomen bestaande uit geribbeld plaatstaal,
een zogenaamde ‘Heinrich’ bunker (zie bijlage I). Verder naar het oosten werd
nog een enkele MG stelling aangetroffen. Ook lagen er verspreid door het gebied
enkele structuren die niet direct herkend zijn als Duitse verdedigingswerken. De
zichtbaarheid van structuren is hier gering, daar de begroeiing op veel plaatsen
erg dicht is. Ook lijken enkele plaatsen geëgaliseerd of weggespoeld te zijn. Het
terrein is volledig bebost. De verwachting die voor dit gebied geschetst was, is
gedeeltelijk bevestigd. Er bevinden zich daadwerkelijk verdedigingsstructuren die
gediend lijken te hebben voor de verdediging van het depot bij St. Ludwig verder
op de heuvel en de toegangsweg naar het achterland. Het aantal aangetroffen
sporen is echter lager dan aanvankelijk verwacht.
41
Zone 13: Op deze locatie werden tijdens de veldverkenning vrijwel geen
stellingen aangetroffen. De enkele structuren die wel nog aanwezig waren
bestonden uit kleine schuttersputten en stukken loopgraaf die waarschijnlijk
bedoeld waren voor het dekken van de ingangen van St. Ludwig en het
omliggende terrein. Vrijwel de gehele helling wordt in beslag genomen door de
kloostertuinen en lijken in de jaren na de oorlog geëgaliseerd te zijn. De volledige
richel is bebost en de begroeiing is matig dicht. De verwachting die voor dit
gebied beschreven is klopt dus maar gedeeltelijk. Er bevinden zich daadwerkelijk
stellingen die duidelijk bedoeld zijn om St. Ludwig te beschermen, maar er zijn
geen structuren aangetroffen die bedoeld zijn om de toegangsweg naar het
achterland te dekken. Ook zijn er geen manschappen onderkomens aangetroffen
die wel werden verwacht.
Zone 14: Op deze richel werden bij de inspectie op enkele heuvels versterkte
loopgravenstelsels gevonden. Op de meeste heuvels bevind zich slechts één
laag van loopgraven die in verbinding staat met enkele MG en schütze-stellingen
(zie foto III.14). Deze stellingen bieden een goed uitzicht op de laaggelegen
gebieden voor en tussen de heuvels in, en kunnen zodoende de volledige
noordwest – zuidoost lijn dekken. Verder zijn er meer naar het noordoosten
enkele kleine erbunkers aangetroffen die niet in verbinding staan met het
loopgravenstelsel. Aan de zuidkant van het verwachtingsgebied werd een grote
Nebelwerfer-stelling aangetroffen die enkele randstructuren zoals een erbunker
en enkele kleine munitiebunkertjes had. Verder bevond zich een enkele FLAK
stelling in het gebied, die verder besproken wordt bij verwachtingslocatie 16. De
structuren die zijn aangetroffen lijken geen rekening te houden met de
infrastructuur. Het complete gebied bestaat uit bos, met op enkele plekken heide.
Dit bied een goed uitzicht vanaf de heuvels naar de tussengelegen gebieden en
het voorveld. De verwachting die van te voren opgesteld is komt in grote delen
overeen met de positionering van de resten die nu nog te zien zijn.
42
Zone 18: Op deze locatie werden onderaan de richel enkele kleine kuilen
aangetroffen die mogelijk overblijfselen van Duitse stellingen zijn, dit is echter
niet met zekerheid te zeggen. Bovenaan de richel bevinden zich eveneens een
aantal structuren die wellicht een verband hebben met de Duitse verdediging.
Wel liggen er resten van een enkele loopgraaf (zie foto III.16). Verder zijn er geen
duidelijke Duitse stellingen aangetroffen tijdens de veldverkenning. De
zichtbaarheid van eventuele sporen is op deze locatie minimaal. Over de gehele
helling lijkt jonge aanplant te staan, en lijkt de grond door het aanplanten van
deze bomen sterk verstoord te zijn. Ook zijn de lager gelegen gebieden
hoogstwaarschijnlijk in het verleden afgeplagd. De verwachting die in het vorige
hoofdstuk behandeld is lijkt dus niet te kloppen. Dit kan echter dus ook komen
door de recente verstoringen aangetroffen op de locatie.
Zone 19: Op de heuvels in dit verwachtingsgebied is bij de veldverkenning
gemiddeld één erdbunker per heuvel aangetroffen. Ook lagen er op elke heuvel
meerdere schuttersputjes. Tevens zijn op één heuvel meerdere stellingen
aangetroffen. Op deze heuvel lagen onder meer twee onderling verbonden grote
erdbunkers, enkele MG stellingen en schuttersputjes en de heuvel was deels
omringd door een kleine tankgracht (zie foto III.17). Dit doet vermoeden dat deze
specifieke heuvel ingericht is als een stützpunkt of een ander soort versterkt
punt. Het feit dat er op elke heuvel kleine verdedigingswerken liggen, en op één
heuvel zich een stützpunkt bevind, bevestigd de verwachting dat deze lijn
gediend heeft om diepteverdediging mogelijk te maken. De zichtbaarheid in dit
gebied is erg goed, zo niet optimaal. De bodem is zover dat te zien was niet
grootschalig verstoord. Een klein stukje was echter omgeploegd en doet nu
dienst als lokakker bij een hoogzit.
Zone 21: Op deze locatie is tijdens de veldverkenning weinig aangetroffen. Wel
zijn er enkele structuren gevonden die wellicht dienst gedaan kunnen hebben als
manschappen onderkomen of kleine stelling. Dit is echter niet meer goed te zien
door erosie veroorzaakt door het kleine beekje dat door het gebied stroomt. De
zichtbaarheid was hierdoor, en door het feit dat er veel jonge aanplant was,
minimaal. De verwachting voor dit gebied is dan ook niet aangetroffen in het veld.
43
5.2
Resultaten in de specifieke verwachtingsgebieden.
Zone 2: Op de locatie bleek bij de veldverkenning dat de zichtbaarheid van
eventuele sporen nihil was. Het zuidelijk deel van het verwachtingsgebied is
compleet bebouwd en het noordelijke deel was geheel in gebruik voor de
landbouw. In een klein bosje langs de zuidrand van de weg is een kleine
structuur aangetroffen die eventueel gebruikt is in de Duitse verdediging, dit is
echter lang niet zeker. De verwachting die in het vorige hoofdstuk geschetst is
kan door de minimale zichtbaarheid helaas niet getoetst worden door middel van
een veldverkenning.
Zone 5: Langs deze spoorwegovergang is tijdens de veldverkenning een
loopgravenstelsel aangetroffen direct naast het talud, en op een heuvel die iets
verder ligt (die ook onderdeel van het verwachtingsgebied is) zijn tevens
loopgraven aangetroffen. Vanaf deze heuvel heeft men een goed uitzicht op het
omliggende terrein en het zuidelijke deel van de spoordijk. Ook zijn er een aantal
PAK en MG stellingen aangetroffen op de locatie. Deze gevechtsstellingen liggen
allemaal aan de randen van deze twee heuvels en staan in verbinding met elkaar
door middel van loopgraven. Verder richting de spoordijk is nog een erdbunker
gevonden (zie foto III.6). Er bevinden zich ook een groot aantal onbekende
structuren langs de weg en de spoordijk. De zichtbaarheid op de locatie was voor
het overgrote deel zeer goed. Op één locatie aan de spoordijk is recent een
parkeerplaats aangelegd, waardoor eventueel enkele structuren verloren zijn
gegaan. De verwachting die van te voren is opgesteld over dit gebied klopt dus
voor een zeer groot deel.
Zone 6: Aan de noordrand van deze spoorwegovergang bevond zich een
loopgravenstelsel die in verbinding stond met één enkele PAK stelling en een
erdbunker (zie foto III.7). Aan de andere kant van de weg bevond zich tevens een
klein loopgravenstelsel waaraan MG en schützestellingen verbonden waren, die
de spoorwegovergang en de weg konden dekken. Het uitzicht op de overweg is
vanuit deze positie ideaal. Aan de zuidrand van de overweg bevonden zich
enkele loopgraven waarvan het merendeel waarschijnlijk gedempt is. Ook is er
44
een kleine betonnen MG bunker aangetroffen. De zichtbaarheid op deze locatie
is vrij goed, met uitzondering van enkele dichtbegroeide stukken. De verwachting
die voor deze overweg opgesteld was klopt dus bijna helemaal.
Zone 7: Ten noorden van deze spoorwegovergang zijn bij de inspectie enkele
kleine schuttersputten en een MG stelling aangetroffen. Direct tegen de spoordijk
bevond zich nog een klein stuk loopgraaf, die waarschijnlijk gedeeltelijk gedempt
is. Tussen het spoor en de bosrand bevond zich een kale strook waar sporen van
plaggen ontdekt werd. Deze verstoring kan ervoor zorgen dat een groot deel van
de hier aanwezige stellingen niet meer zichtbaar is. Aan de zuidkant lagen enkele
kleine schuttersputten tegen het talud aan. De zichtbaarheid aan de zuidkant was
beter, daar hier alleen naaldbomen stonden en er geen indicaties waren voor
verstoorde grond (zie foto III.8). De verwachting kan hier dus niet goed getoetst
worden, maar de aanwezigheid van stellingen is met zekerheid vastgesteld.
Zone 9: Ten zuiden van dit kleine viaduct (zie foto III.10) bevonden zich enkele
kleine schuttersputjes. Op de spoordijk zelf zijn tijdens de verkenning geen
sporen aangetroffen. Ten noorden van het spoor is een kleine erdbunker
aangetroffen direct achter de spoordijk, in de naastgelegen greppel. Een
mogelijkheid is dat men het viaduct bij een vijandelijke aanval kon opblazen,
waardoor de doorgang voor tanks en andere voertuigen onmogelijk werd. Op
deze manier waren PAK stellingen uiteraard overbodig. Tevens zijn er naast het
viaduct enkele na-oorlogse .303 hulzen gevonden. Op de locatie zijn er ook
sporen aangetroffen van verstoringen en het aanbrengen van zand na de oorlog.
Hierdoor kan het zijn dat enkele stellingen niet meer te zien zijn. De omgeving
bestaat uit bos en ten noorden en zuiden stukken heide. De verwachting kan op
deze locatie dus slechts gedeeltelijk bevestigd worden.
Zone 10: Deze overweg bleek in het veld een zeer kleinschalige exemplaar te
zijn. Aan de noordrand, op een richel, werd één PAK stelling aangetroffen en een
klein loopgravenstelsel. Ook bevonden zich er enkele schuttersputjes. Lager op
de dijk zijn geen stellingen teruggevonden. De gehele omgeving was bebost, en
de zichtbaarheid was in de meeste gevallen optimaal. De verwachting voor dit
gebied kan dus in zijn geheel bevestigd worden.
45
Zone 12: In het veld bleek dit een zeer sterk verdedigd gebied te zijn. Het
verwachtingsgebied ligt net over de grens en ligt aan een viaduct onder het spoor
door in de buurt van station Dalheim. Aan de westkant van het gebied bevind zich
een kleine tankgracht die versterkt is door aspergeversperringen in de vorm van
stukken rails (zie foto III.12). Hier doorheen is later weer een weg aangelegd,
maar de rest van de gracht is nog zeer intact. Verder naar het oosten ligt een
zwaar verdedigde heuvel. Op deze heuvel ligt een uitgebreid stelsel van
loopgraven, MG stellingen en erbunkers (zie foto III.13). Ook werden er enkele
oogvondsten aangetroffen, zoals een melkbus en enkele Duitse objecten. Tevens
werd er op de helling een PAK stelling aangetroffen die de tankgracht kon
dekken. Vanaf de heuvel heeft men een goed uitzicht over het voorliggende
terrein richting St. Ludwig. De zichtbaarheid in dit gebied is op enkele plaatsen
verstoord door moderne bebouwing, maar is over het algemeen vrij goed. De
verwachting die voor dit gebied geschetst is komt dus vrij goed overeen met de
sporen die bij de veldverkenning aangetroffen zijn, afgezien van de grote
hoeveelheid stellingen.
Zone 15: Bij de veldverkenning bleek deze kuil, die goed zichtbaar was op het
AHN, een tweedelige zand- of grindafgraving te zijn. Deze kuilen hadden echter
wel ongeveer dezelfde dimensies als de FLAK stelling van nummer 16. Dit
gebied leek vrij recentelijk afgegraven te zijn.
Zone 16: Voordat de veldverkenning plaatsvond was het al bekend dat op deze
locatie FLAK gestaan had. Het was echter nog niet bekend welke stellingen hier
allemaal bijlagen en hoe deze in relatie stonden met elkaar en de andere
nabijgelegen stelsels. Op de heuvel ligt een klein afgegraven plateau waarop
recentelijk een houten huisje geplaatst is (zie foto III.15). Dit is de plaats waar het
geschut gestaan moet hebben. Aan dit plateau zitten enkele kleine loopgraven
die op hun beurt weer in verbinding staan met kleine munitienissen en een
erbunker. Ook buiten het loopgravenstelsen bevinden zich nog enkele kleine
munitiebunkertjes en één erdbunker. Tevens werden er enkele kleine onbekende
structuren aangetroffen. De zichtbaarheid op deze locatie was vrijwel optimaal,
afgezien van de plaatsing van het huisje, en de omgeving was volledig bebost.
De verwachting werd uiteraard reeds bevestigd door de aanwezigheid van een
46
FLAK stelling, maar werd nog een extra bevestigd door de aangetroffen
structuren.
Zone 17: In de verwachting wordt gedacht dat deze depressie, die goed zichtbaar
is op het AHN, eenzelfde stelling is als de FLAK stelling van verwachtingsgebied
16. In het veld werd echter een grote erdbunker aangetroffen die ongeveer
dezelfde dimensies heeft als de hiervoor besproken FLAK stelling. De erdbunker
bleek nergens mee in verbinding te staan en heeft waarschijnlijk gediend als
manschappenbunker voor de nabijgelegen stellingen van verwachtingsgebied
14. De zichtbaarheid op de locatie is vrij goed, afgezien van de dichte vegetatie.
De verwachting kan dus helaas niet bevestigd worden, doch staat het vast dat
zich er Duitse verdedigingswerken op deze locatie bevinden.
Zone 20: Op deze locatie werden enkele zeer verspreide stellingen aangetroffen
aan de rand van de weg. Het betrof voornamelijk enkele schuttersputten, een MG
stelling en een erdbunker (zie foto III.18). Verder op de heuvel werd een enkele
PAK stelling aangetroffen. De zichtbaarheid was op deze locatie vrij optimaal.
Wel werd er een zandafgraving aangetroffen, maar waarschijnlijk is dit reeds voor
de oorlog gebeurt. De verwachting voor dit gebied kon door deze verkenning
redelijk goed bevestigd worden.
47
6.
Conclusies
Zoals uit de resultaten van de veldverkenning blijkt, is het weldegelijk mogelijk
om een plausibele verwachting te maken van de locatie van Duitse
verdedigingswerken uit de Tweede Wereldoorlog door gebruik te maken van de
Duitse tactische doctrine, bestudering van het landschap en het toepassen van
historische achtergrondkennis. Het Actueel Hoogtebestand Nederland, en dus de
hoogte van het landschap, blijkt in de praktijk een van de belangrijkste middelen
om een verwachtingkaart te kunnen opstellen.
Ook is door het onderzoek gebleken dat de verdedigingsstrategie die in de
periode van de Tweede Wereldoorlog standaard was in de Duitse tactiek ook
gebruikt en toegepast is bij de aanleg van de Maas-Ruhrstellung in het
onderzoeksgebied. Verder is gebleken dat er een zekere mate van
diepteverdediging is toegepast bij de aanleg van de stellingen. Zones 19 en 20
lijken bijvoorbeeld enkele versterkte punten te bevatten die gediend kunnen
hebben om vijandelijke doorbraken door de linies bij de voorliggende zones op te
vangen. Ook lijkt de verdediging in vier lagen te zijn ingedeeld, namelijk de laag
met zones 1 en 2, de laag met zones 3 tot en met 11, de laag met zones 12 tot
en met 18 en de laag met zones 19 en 20. Dit kan betekenen dat de indeling in
gevechtszones (zie afbeelding 3.2) van toepassing is geweest bij de aanleg van
de Maas-Rurstellung in dit gebied. De afstand tussen de zones spreekt dit echter
op zijn beurt weer tegen, daar de afstand tussen de verschillende
verdedigingslagen in het onderzoeksgebied (veel) te klein zou zijn. Uit het
onderzoek blijkt echter dat de Duitse verdedigingsdoctrine zeker toepasbaar is op
de stellingslagen die in het onderzoeksgebied zijn aangetroffen, en hierdoor ook
opgespoord kunnen worden. De locale landschappelijke situatie bleek zoals
verwacht een grote invloed te hebben op de positionering van stellingen.
Voornamelijk loopgraven en gevechtsstellingen bleken op hellingen en
hooggelegen gebieden te liggen. Erdbunkers en andere
manschappenonderkomens liggen voornamelijk in greppels en geulen, zodat
deze uit het vijandelijke schootsveld liggen. De laatstgenoemde stellingen liggen
vrijwel allemaal dichtbij loopgraven of andere gevechtsstellingen.
48
De meeste verdedigingswerken die in het gebied zijn aangetroffen bestaan uit de
standaard Duitse veldstellingen, zoals erdbunkers en loopgraven. Deze zijn,
zover dit zichtbaar is, allen volgens de standaard regels van de Duitse doctrine
aangelegd (zie bijlage I).
De zichtbaarheid van overblijfselen uit de desbetreffende periode hangt sterk af
van het huidige gebruikt van het landschap. Op locaties waar landbouw
plaatsvindt is de zichtbaarheid minimaal. Bosgebieden bleken tijdens de
veldverkenning ideale omstandigheden te bieden voor de bescherming van deze
overblijfselen, echter soms worden sporen vernietigd door bosbouw- of andere
werkzaamheden.
Er kan dus gesteld worden dat Duitse, en ongetwijfeld ook andere,
verdedigingswerken relatief eenvoudig en goedkoop op te sporen zijn. Dat kan
betekenen dat men bij toekomstig archeologisch onderzoek in gebieden waar
een grote waarschijnlijkheid is voor de aanwezigheid van statische
verdedigingswerken, dit soort verwachtingen geïncorporeerd kunnen worden in
het te creëren verwachtingsmodel. Omdat het opsporen van deze
verdedigingswerken relatief eenvoudig bleek te zijn, kan dit soort karterend
onderzoek een zeer positief effect hebben op de bescherming van sporen uit de
Tweede Wereldoorlog. Vooralsnog wordt er vrijwel geen aandacht geschonken
aan (vaak nauwelijks zichtbare) sporen in het landschap, dat kan uiteraard
veranderen door de mogelijkheden van dit soort verwachtingsmodellen.
49
Samenvatting
In dit onderzoek is met name gekeken naar de Duitse defensieve en tactische
doctrine tijdens te Tweede Wereldoorlog, en de toepassing hiervan in de MaasRurstellung. De Maas-Rurstellung is een latere uitbreiding van de Westwall, een
belangrijke verdedigingslinie aan de westgrens van Duitsland, en is aangelegd
eind 1944. Op basis van de Duitse doctrine, tactische overwegingen, het reliëf en
eigenschappen van het landschap en de lokale infrastructuur is gekeken naar
locaties waar mogelijk Duitse verdedigingswerken zijn aangelegd. Zodoende is er
een kaart ontwikkeld met de verwachting hiervoor in het onderzoeksgebied.
Vervolgens is er een veldinspectie uitgevoerd om te kijken of het bevestigd of
uitgesloten kan worden dat er daadwerkelijk Duitse stellingen in de gebieden met
een hoge verwachting gevonden kunnen worden. In het veld bleek dat de
verwachting in veruit de meeste gevallen overeenkomt met de sporen die nu nog
terug te zien zijn in het landschap, en dat met name erdbunkers en loopgraven
nog duidelijk aanwezig zijn. Dit bevestigd het vermoeden dat de Duitse
defensieve en tactische doctrine daadwerkelijk gebruikt is geweest bij het
aanleggen van de Maas-Rurstellung en dat toepassen van deze doctrine bij het
maken van een verwachtingskaart een vrij betrouwbare methode is.
50
Abstract
This research focuses on the German tactical defensive doctrine and it’s
application within the defensive systems used in the Maas-Rurstellung during the
Second World War. The Maas-Rurstellung is a expansion of the Westwall,
Germany’s main defensive line at the Western Front and is build at the end of
1944. In the research a map is drawn which shows the locations that are likely to
have been used within the German defensive system, and thus the locations that
can contain remains from this period. The map is based on both the height and
relief of the landscape, as well as local infrastructure and the general German
tactical doctrine. After this the locations chosen for the map were visited in the
field to confirm or reject the presence of defensive structures, such as trenches
or dugouts. The results show us that the expectations were correct in most cases
and thus it is plausible and very effective to combine landscape and theory to
form a predictive model for defensive structures from World War Two.
51
Bibliografie en afbeeldingen
Historische bronnen zonder bekende auteur
Kriegstagebuch des Oberkommandos der Wehrmacht 1944-1945 (Teilband I, II).
P.E. Schramm (ed). Radolfzell: Druckerei Uhl.
Literatuur
Baghus, P.J.H., 1981. De slag om de Roerdriehoek: Het Duitse bruggenhoofd
tussen Maas en Roer, september 1944 – januari 1945. Assen: Van Gorcum.
Bijl, B., R. Bom, E. Captain, V. Meerdink, J. Sijmonsbergen, M. Sobels, E. Van
der Waerden, C. Willers en M. Van Zijl (eds.), 2010. Erfgoed van de oorlog: De
oogst van het programma. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport.
Bosch, H., 1970. Der Zweite Weltkrieg zwischen Rhein und Maas. Kavelaer:
Butzon & Bercker.
Condell, B. en D.T. Zabecki, 2008. On the German Art of War: Truppenführung.
Mechanicsburg: Stackpole Books.
Connor, K. en H. Gootzen, 2006. Battle for the Roer Triangle: Operation
Blackcock – January 1945. Glasgow: Creative Colour Bureau.
Corum, J.S., 1997. The Luftwaffe: Creating the Operational Air War, 1918-1940.
Lawrence: University Press of Kansas.
Fleischer, W., 1998. Feldbefestigungen des deutschen Heeres 1939-1945: Ein
Typenkatalog. Wölfersheim-Berstadt: Podzun-Pallas-Verlag.
Graff, S., 1940. Westwall, Wall der Herzen. Tatsachenbericht vom Leben unserer
52
Soldaten an der Westfront und Erlebnisberichte vom Spähtruppunternehmen im
Westen. Stierlin: onbekend.
Gross, M., 1997. Der Westwall. Vom Denkmalwert des Unerfreulichen. Köln:
Rheinland-Verlag.
Gross, M., 1989. Der Westwall zwischen Niederrhein und Schnee-Eifel. Köln:
Rheinland-Verlag.
Hausmann, H., 1939. Unser Westwall. Handel.
Heijkoop, P.C. en J. Rijpsma, 2010. De Atlantikwall op Schouwen-Duiveland:
Planning en realisatie 1940-1945. Rozenburg: Drukkerij Rijpsma.
Janssens, R.J.A., 2007. Op weg naar het Ruhrgebied (The Ruhr) is bij de
(Nederlandse) Roer hevig gevochten: een trilogie. Den Haag: Stichting voor
Sociaal Psychoanalytisch Onderzoek en Onderwijs.
Kenyon, D. en A. Robertshaw, 2008. Digging the Trenches: The Archaeology of
the Western Front. Barnsley: Pen & Sword Military.
Kok, R.S., 2009. Oorlogsverleden op de schop: De noodzaak van archeologie
van de Tweede Wereldoorlog. Archeobrief 13.2, 13-21.
Kok, R.S., 2008. Verantwoorde metaaldetectie op slagvelden uit de Tweede
Wereldoorlog in Nederland: een illusie? Detector Magazine 97, 7-11.
Kok, R.S., 2008. Verborgen militair erfgoed: sporen uit de Tweede Wereldoorlog
in het landschap. Gelders Erfgoed 2008 4, 3p.
Kühn, V., 1985. Deutsche Fallschirmjäger im Zweiten Weltkrieg: Grüne Teufel im
Sprungeinsatz und Erdkampf 1939-1945. Stuttgart: Motorbuch Verlag Stuttgart.
53
Kühne, R.T., 1939. Der Westwall; unbezwingbare Abwehrzone von Stahl und
Beton an Deutschlands Westgrenze. München: J.F. Lehmann.
Lakowski, R. en K. Stich, 2009. Der Kessel von Halbe 1945: Das letzte Drama.
Berlijn: E.S. Mittler & Sohn.
Molt, A., 1988. Der deutsche Festungsbau von der Memel zum Atlantik 19001945. Wölfersheim-Berstadt: Podzun-Pallas-Verlag.
Munnicks, E., 2007. Van kazemat tot kelderleven: Roermond 1940-1945. KelpenOler: Drukkerij Hub Tonnaer bv.
Neugebauer, K.V., 1994. Führung und Gefecht der verbundenen Waffen.
Osnabrück: Biblio Verlag.
Pütz, R., 1994. Duel in de wolken: De luchtoorlog in de gevarendriehoek
Roermond-Luik-Aken. Amsterdam: Van Soeren en Co.
Rolf, R. en H. Sakkers, 2005. Duitse bunkers in Nederland: Inventarisatie van de
gebouwde en nog aanwezige duurzame verdedigingswerken. Middelburg: PRAK
publishing.
Rottman, G.L., 2004. German Field Fortifications 1939-1945. Oxford: Osprey
Publishing.
Seidler, F.W., 1987. Die Organisation Todt: Bauen fur Staat und Wehrmacht
1938-1945. Bonn: Bernard & Graefe.
Short, N., 2007. Hitlers Siegfried Line. Stroud: Sutton Publishing.
Wein, F., F. Wein en F. Wein, 2010. Luftverteidigingszone West zwischen Nagold,
Neckar und Schwarzwald. Köningsfeld: Explorate Verlag.
54
Westphal, S., 1951. The German Army in the West. Londen: Cassel.
Whiting, C., 2007. West Wall: The Battle for Hitler's Siegfried Line, September
1944 to March 1945. Stroud: Spellmount (Publishers) LTD.
Zumbro, D.S., 2006. Battle for the Ruhr: The German Army's Final Defeat in the
West. Lawrence: University Press of Kansas.
55
Archiefstukken
Die Wehrmachtsberichter 1939-1945.
German Doctrine of the Stabilized Front, IL series, no.17, 15 Augustus 1943 by
the Military Intelligence Division (War Department, Washington).
Gravendienst overbrengingsrapport nummer D.27004 betreffende een
onbekende Duitse soldaat gevonden te Hammerhof, juli 1962.
Archieven
Bergings- en Identificatiedienst Koninklijke Landmacht (BIDKL)
Bundesarchiv – Militärarchiv te Freiburg
Nederlands Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies
(NIOD) te Amsterdam
56
Afbeeldingen
Afbeelding op voorzijde: Fleischer, W., 1998. Feldbefestigungen des deutschen
Heeres 1939-1945: Ein Typenkatalog. Wölfersheim-Berstadt: Podzun-PallasVerlag, 29.
Afbeelding 1.1: Locatie van het onderzoeksgebied (in rood) en de locatie in
Limburg (naar Google Maps 2012).
8
Afbeelding 3.1: Weergave van een defensieve structuur tijdens de Eerste
Wereldoorlog (Fleischer 1998, 7).
20
Afbeelding 3.2: Indeling in gevechtszone’s (Rottman 2004, 6)
22
Afbeelding 4.1: AHN hoogtekaart met aanduiding van infrastructuur (Actueel
Hoogtebestand Nederland 2003 en TOP 10 vector).
29
Afbeelding 4.2: Verwachtingsgebied 1 (naar Actueel Hoogtebestand Nederland
2003).
30
Afbeelding 4.3: Verwachtingsgebied 3: De spoordijk die van west naar oost door
het gebied loopt (naar Actueel Hoogtebestand Nederland 2003).
31
Afbeelding 4.4: Verwachtingsgebied 4 (naar Actueel Hoogtebestand Nederland
2003).
32
Afbeelding 4.5: Verwachtingsgebied 8 (naar Actueel Hoogtebestand Nederland
2003).
32
Afbeelding 4.6: Verwachtingsgebied 11 (naar Actueel Hoogtebestand Nederland
2003).
33
Afbeelding 4.7: Verwachtingsgebied 13 (naar Actueel Hoogtebestand Nederland
2003).
34
57
Afbeelding 4.8: Verwachingsgebied 14 loopt van noordwest naar zuidoost (naar
Actueel Hoogtebestand Nederland 2003).
34
Afbeelding 4.9: Verwachtingsgebieden 18 en 19 (naar Actueel Hoogtebestand
Nederland 2003).
35
Afbeelding 4.10: Verwachtingsgebied 21 (naar Actueel Hoogtebestand Nederland
2003).
36
58
Bijlage I: Veelvoorkomende stellingen in het onderzoeksgebied
I.1: De standaard indeling van een Duitse loopgraaf (Fleischer 1998, 30).
59
I.2: Afmetingen en doorsnedes van een standaard Duitse loopgraaf
(Fleischer 1998, 31).
60
I.3: Een Schützenloch voor twee infanteriesoldaten (Fleischer 1998, 34).
61
I.4: Een MG-Ringstand aus Stahlbeton (Fleischer 1998, 40).
62
I.5: Een mortierstelling voor de 8cm Gr.W.34 (Fleischer 1998, 42)
63
I.6: Een ‘Siegfried’ manschappenbunker zoals intact aangetroffen tijdens
de veldverkenning (Fleischer 1998, 72).
64
I.7: Een ‘Gruppenunterstand’, in de tekst aangeduid als Erdbunker
(Fleischer 1998, 86).
65
I.8: Een tankgracht die veelvuldig in het onderzoeksgebied voorkomt
(Fleischer 1998, 108).
66
Bijlage II
II.1: De complete verwachtingskaart (naar Actueel Hoogtebestand
Nederland 2003 en Top10 vector).
67
Bijlage III
Foto’s van de structuren die aangetroffen zijn tijdens de veldverkenning.
Verwachtingsgebied 1:
III.1: Betonnen MG bunker.
III.2: Restanten van een kleine erbunker.
68
Verwachtingsgebied 3:
III.3: De spoorlijn van verwachtingsgebied 3.
Verwachtingsgebied 4:
III.4: Loopgraaf in verwachtingsgebied 4.
69
III.5: Aangetroffen anti-tank granaat (17 ponder) in verwachtingsgebied 4.
Verwachtingsgebied 5.
III.6: Restant van een erdbunker in verwachtingsgebied 5.
70
Verwachtingsgebied 6:
III.7: Restanten van een loopgraaf in verwachtingsgebied 6
.
Verwachtingsgebied 7:
III.8: Spoorwegovergang in verwachtingsgebied 7.
71
Verwachtingsgebied 8:
III.9: Restanten van een grote erdbunker in verwachtingsgebied 8.
Verwachtingsgebied 9:
III.10: Viaduct in verwachtingsgebied 9.
72
Verwachtingsgebied 11:
III.11: Overblijfselen van het loopgravenstelsel in verwachtingsgebied 11.
Verwachtingsgebied 12:
III.12: Aspergeversperringen en de tankgracht in gebied 12.
73
III.13: Resten van een erdbunker in verwachtingsgebied 12.
Verwachtingsgebied 14:
III.14: Loopgraaf in verwachtingsgebied 14.
74
Verwachtingsgebied 16:
III.15: Loopgraaf en de FLAK positie in verwachtingsgebied 16.
Verwachtingsgebied 18:
III.16: Loopgraaf in verwachtingsgebied 18.
75
Verwachtingsgebied 19:
III.17: Resten van de tankgracht in verwachtingsgebied 19.
Verwachtingsgebied 20:
III.18: Erdbunker in verwachtingsgebied 20.
76
Bijlage IV
Verklarende woordenlijst
Abwehrschlacht
–
Verdedigend
gevecht
After action reports
–
Rapporten waarin de
voorgaande
gevechtshandelingen
uiteengezet worden
Artillerie-Schutzstellung
–
Lijn van stellingen
waarin de
ondersteunende
artillerie stond
opgesteld
Autobahnen
–
Autowegen,
prestigeprojecten in NaziDuitsland
Bau-Pionier
–
Bouw genie, dus
genie die speciaal
toegerust was voor
het aanleggen
van, bijvoorbeeld,
stellingen
Beobachtungstelle
–
Observatiepost
Beutewaffen
–
Buitgemaakte wapens die
door de Duitsers
doorgebruikt werden
77
Blitzkrieg
–
Een Duitse
(offensieve) tactiek
waarbij mobiliteit
een hoofdrol speelt
Erdbunker
–
Bunker die meestal
vervaardigd werd
door gebruik te
maken van hout en
aarde
Ersatz
–
Inferieur, bijvoorbeeld slecht
getrainde of
reserve troepen.
Festung
–
Vesting. Op het einde van
de oorlog
vaak verwijzend naar sterk
verdedigde
steden (bij wijze van
propaganda)
Fallschirmjäger
–
Duitse parachute
(luchtlandings)
infanterie
Feldwache
–
Uitkijkposten
Flak
–
Flugabwehrkanone,
luchtdoelgeschut
Gefechtsvorposten
–
78
Vooruitgeschoven
posten, zie
hoofdstuk 3
Hauptkampffeld
–
Vergelijkbaar met
Hauptkampflinie
Hauptkampflinie
–
De hoofdgevechtslinie,
belangrijk in de
Duitse krijgstactieken
Horchstelle
–
Luisterpost
Jabo
–
Jagdbomber,
jachtbommenwerper
Luftwaffe
–
De Duitse luchtmacht geleid
door Hermann Göring
Luftwaffe Festungsbattalion
–
Onderdeel van de Luftwaffe
gespecialiseerd
in het aanleggen van
stellingen
MG
–
Maschinengewehr,
machinegeweer
Nebelwerfer
–
Duitse raketwerper
Panzer (abteilung/division)
–
Tank (bataljon/divisie),
gepantserd voertuig
Panzerfaust
–
Een handbediend anti-tank
wapen die
79
door middel van een holle
lading door pantser
kon dringen
Panzergraben
–
(Anti)tankgracht
Panzerjäger
–
Anti-tank eenheden
(letterlijk tankjager)
Reichsarbeitsdienst (RAD)
–
Duitse organisatie bedoeld
om ‘werkeloosheid
terug te dringen’, onder
andere ingezet om
militaire werken te bouwen
en later ook als
strijdende krachten
Reserves
–
Reservetroepen of
de zone waar deze
zich bevonden.
Royal Air Force
–
Engelse
(koninklijke)
luchtmacht
Spähtruppen
–
Verkenningseenheden
Springput
–
Put waarin munitie
opgeblazen werd
Stützpunkten
–
Zwaar verdedigde
kleine
steunpunten
80
Verbindungsgraber
–
Loopgraven die
andere type
loopgraven en
stellingen met
elkaar verbinden
Vorgeschobene Stellung
–
Voorpost, zie hoofdstuk 3.
Vorposten
–
Kleine, individuele posten.
81
Download