38. Creosoot - Environnement.Brussels

advertisement
De BIM gegevens : " Verbanden tussen gezondheid en leefmilieu "
38. CREOSOOT
1. Inleiding
Iedere houtsoort heeft haar eigen kwaliteiten, zo heeft men buigzaam, zacht en duurzaam hout. Deze
laatste eigenschap is van groot belang wanneer het houtproduct in aanraking komt met grond en
water. Duurzaam hout biedt van nature een hoge weerstand tegen verwering en aantasting door vocht,
schimmels (houtrot) en insecten. (1, 2)
Houtsoorten worden conventioneel ingedeeld in vijf duurzaamheidsklassen (NEN-EN 350-1) (2, 3).
Deze klassen drukken enkel de weerstand tegen schimmels of houtrot uit, niet deze tegen insecten.
De indeling steunt op een eenvoudige test: een paaltje van 50x50 mm wordt voor een deel in de grond
gestoken. Hoe langer de levensduur van het kernhout in deze agressieve omgeving, hoe duurzamer
het hout. België hanteert de volgende duurzaamheidsklassen voor kernhout:
Tabel 38.1:
Duurzaamheidsklassen volgens NEN-EN 350-1
Bron: Vlaams Instituut voor Bio-Ecologisch bouwen en wonen (3)
Klasse
I
II
III
IV
V
Duurzaamheid
zeer duurzaam
duurzaam
matig duurzaam
weinig duurzaam
niet duurzaam
Levensduur (# jaar)
minimaal 25
15-25
oct-15
5-oct
maximaal 5
Voorbeelden
Robinia, angelim
Europese eik, azobé
Noords grenen
Inlands grenen
Alle spinthout[1], beuk, berk, els
[1] Spinthout: het niet-verkernd, zachtere hout w at tussen de bast en het kernhout van een boom zit
De natuurlijke weerstand tegen aantasting door insecten wordt niet geklasseerd. Hier geldt alles of
niets: ofwel is het hout vatbaar voor aantasting, ofwel niet. Gelukkig zijn de meeste houtsoorten van
nature voldoende duurzaam of preventief goed te behandelen tegen aantasting door insecten. (2)
Idealiter gebruikt men, uitgaande van de beoogde toepassing, de houtsoorten die hiervoor het meest
geschikt zijn (1). Echter, dit is praktisch gezien niet altijd mogelijk. Voor de productie van bijvoorbeeld
i
treinbielzen, hout van risicoklasse 3 met een gewenste levensduur van 25-30 jaar (4, 5), gebruikt men
best hout van een duurzaamheidsklasse I-II (Tabel 38.2). Het probleem is dat voor deze toepassing
tropische houtsoorten etisch en economisch gezien niet in aanmerking komen (5). Aan tropisch
gecertificeerd hout zijn namelijk hoge transportkosten verbonden en zulk hout, voorzien van een
certificaat van duurzaam bosbeheer, is vooralsnog slechts in beperkte mate leverbaar (1). Het valt
3
overigens te betwijfelen of de benodigde hoeveelheden (in totaal 90.000 m voor België) beschikbaar
zijn (4). Bijkomend kenmerken Europese duurzame houtsoorten zich door een grote verscheidenheid
aan soorten die slechts in kleine en wisselende hoeveelheden economisch beschikbaar zijn (1). Dit
werkt ongunstig op de kwantiteit en continuïteit van aanlevering, wat zijn weerslag kent in hoge
verwerkingskosten en prijsvorming.
Omwille van deze redenen zal men voor deze toepassing opteren om minder duurzaam hout te
gebruiken en dit vervolgens te verduurzamen. Men verduurzaamt hout door het te bewerken met een
chemisch product dat schimmel- en/of insectwerende stoffen bevat (3). Creosootolie vormt hierbij één
van de best gekende voorbeelden. Dankzij zijn pesticide werking en lage aankoopprijs wordt creosoot
al meer 150 jaar aangewend voor het impregneren van o.a. spoorwegbielzen en vormt hierbij één van
de best gekende en oudst gebruikte houtbeschermingsmiddelen op de markt (6, 7, 8). Geschat wordt
dat in Europa elk jaar ongeveer 1 miljoen kubieke meter hout wordt behandeld met creosoot (6).
i
Risicoklasse: de omstandigheden waarin het hout verkeert en de mate van blootstelling aan vocht bepalen het
risico op schimmelaantasting. Er zijn vijf risicoklassen gedefinieerd gaande van permanent droog = 1 tot een
permanente blootstelling aan zout water = 5. (3)
38. CREOSOOT
PAGINA 1 VAN 13 – JUNI 2011
LEEFMILIEU BRUSSEL - OBSERVATORIUM VOOR MILIEUGEGEVENS
De BIM gegevens : " Verbanden tussen gezondheid en leefmilieu "
Tabel 38.2
Keuzemogelijkheden duurzaamheidsklasse in functie van risicoklasse
Bron: Vlaams Instituut voor Bio-Ecologisch bouwen en wonen (3)
Risicoklasse Houtvochtgehalte
1
2
3
4
4
5
Vereiste duurzaamheidsklasse
Gewenste
levensduur 25 jaar
Permanent < 20%
I-II-III-IV-V
Incidentieel, kortdurend > 20%
I-II-III
Regelmatig, kortdurend > 20%
I-II
II tot III
Permanent > 20%
I-II
Permanent > 20% + grondcontact I
Permanent > 20% + (zout water) I
Gewenste
levensduur 10 jaar
I-II-III-IV-V
I-II-III-IV
I-II-III-IV
I-II-III
I-II-III
I-II
2. Beschrijving
2.1. Samenstelling
Creosoot of teerolie is een bruinzwarte olieachtige vloeistof die wordt verkregen door de destillatie van
koolteer (9). Het wordt gevormd in een temperatuursgebied van 200-355°C zoals beschreven in de
Europese Standaard EN 13661 (CEN 2003). Het is een complex mengsel bestaande uit een 300-tal
verschillende bestanddelen (7), waarvan er een honderdtal geïdentificeerd zijn. Creosoot kan tot 85%
Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK) bevatten waarvan 60% naftaleen, antraceen (1%ii
deze stof beantwoord aan de PBT maatstaf), alsook de kankerverwekkende stof benzo(a)pyreen
(BaP) (9). PAK zijn gefusioneerde polycyclische aromatische ringsstructuren. Ze zorgen onder meer
voor de preservatieve werking en zijn zeer efficiënt voor het tegengaan van houtrot (7).
Naargelang de distillatietemperatuur verkrijgt men verschillende types van creosoot, met een
verschillend gehalte aan vluchtige bestanddelen. Momenteel zijn er twee types beschikbaar op de
Europese markt.
Creosoot type B bevat maximaal 20% verbindingen die verdampen tijdens verhitting onder de 235°C,
terwijl creosoot type C maximaal 10% verdampte verbindingen bevat aan een temperatuur van 300°C.
Een lager gehalte aan vluchtige bestanddelen zoals fluoreen, antraceen, fenanthereen, en in het
bijzonder naftaleen die de typische geur van creosoot veroorzaken, verklaart waarom creosoot type C
minder geuroverlast veroorzaakt in vergelijking met type B. (9)
Creosoot is denser dan water (type B: 1,02-1,15 g/ml; type C: 1,03-1,17 g/ml) en bepaalde
componenten ervan zijn in verschillende mate wateroplosbaar (10, 11). De teerzuren en -basen
(fenolen, cresolen, acridines) zijn bijvoorbeeld zeer wateroplosbaar (11).
iii
Bijlage XVII van de REACH reglementering beperkt het BaP-gehalte tot 0,005 gewichts% (50 ppm),
alsook het gehalte aan wateroplosbare fenolen tot <3 gewichts%, in de creosoottypes B en C (9). Merk
op deze beperkingen enkel geldig zijn binnen de EU en EFTA (Europese Vrijhandelassociatie)-landen.
Andere creosoottypes (“US-creosoot”) kunnen een BaP-gehalte hebben van 0,291-0,293% (± 3.000
ppm) (12).
2.2. Toepassingsdomein
Het gebruik van creosoot door de consument is sinds 2003 verboden (13).
Creosoot mag enkel in het professioneel milieu gebruikt worden en dit voor de volgende toepassingen
(9):
• houten palen van bovenleidingen (elektriciteit en telecommunicatie) (Risicoklasse 4)
ii
PBT maatstaf: criteria waaraan een werkzame stof moet voldoen om als Persistent, Bioaccumulerend en
Toxisch te worden aangeduid.
iii
REACH: EU richtlijn die instaat voor de Registratie, Evaluatie, Autorisatie en Restrictie van Chemicaliën.
38. CREOSOOT
PAGINA 2 VAN 13 – JUNI 2011
LEEFMILIEU BRUSSEL - OBSERVATORIUM VOOR MILIEUGEGEVENS
De BIM gegevens : " Verbanden tussen gezondheid en leefmilieu "
• dwarshout tussen spoorlijnen (Risicoklasse 3)
• landbouwkundig gebruik bv. palen (afsluitingen, ondersteuning bomen) (Risicoklasse 4)
• haveninstallaties en waterwegen (Risicoklasse 5)
Impregnatie met creosoot gebeurt mbv de vacuüm/drukmethode waarbij dit product onder hoge druk in
speciale, zelfsluitende installaties/impregneerketels in het hout wordt geperst (9, 14). Omwille van de
olieachtige, dikke en kleverige structuur kan creosoot tot diep in het hout doordringen (7).
De te gebruiken hoeveelheden creosoot zijn afhankelijk van de gebruikte boomsoort. Volgens de
3
impregnatienorm SNCF VB77b (15) heeft men 50 kg/m creosoot nodig voor het verduurzamen van
3
eikenhout, terwijl er 210 kg/m nodig is voor beukenhout. Om voor beide houtsoorten dezelfde
verduurzaming te verkrijgen, heeft men bijgevolg viermaal meer creosoot nodig in het geval van
beukenhout. Bijkomend werkt zulke hoge concentratie van creosoot in het hout de migratie van dit
product naar de oppervlakte van het hout in de hand. Vooral warm weer heeft hier een sterke invloed
op. (7)
3. Impact op het milieu en gezondheidsrisico’s
3.1. Impact op het milieu
Men onderscheidt twee types/manieren van vervuiling gelinkt aan het gebruik van creosoot:
gelokaliseerde en diffuse vervuiling (7).
3.1.1. Gelokaliseerde vervuiling
Dit type van vervuiling behoort toe aan het bedrijf waar het creosoteren van het hout plaatsvindt. De
voorbije decennia hebben de betrokken bedrijven talrijke maatregelen genomen om het merendeel
van de milieuhinder te remediëren en zo een industrieel proces te creëren dat alle vormen van
vervuiling inzake het water, de bodem en de lucht tracht te minimaliseren. Bijkomend hanteren alle
Europese creosoteerbedrijven de nodige gezondheids- en veligheidsvoorschriften om zo risico’s te
elimineren (6).
3.1.1.1. Behandeling van met creosoot beladen dampen
Creosoteren gebeurt bij een temperatuur van 70-100°C. De grootste emissie naar de omgevingslucht
van met name vluchtige componenten uit de creosoot treedt op als het hout bij een temperatuur van
70°C uit de ketel wordt gereden en tijdens de opsla g van verduurzaamd hout. Creosootdampen
worden gericht afgezogen naar een speciale verbrandingsketel om daar op hoge temperaturen
verbrand te worden. Op regelmatige basis worden staalnames uitgevoerd aan de uitgang van de
schoorsteen om op die manier na te gaan of er geen uitstoot plaatsvindt van polluenten naar de
atmosfeer toe. (7, 14)
3.1.1.2. Verzamelen en behandelen van beladen water
Omwille van gevaar voor het aqatische leven en de micro-organismen aanwezig in de
afvalwaterzuivering, zijn de creosoteerbedrijven logischerwijse niet verbonden met een
waterzuiveringsstation (10). Het water dat gebruikt wordt tijdens het impregnatieproces én het water
dat aanwezig is binnen een bepaalde perimeter van het bedrijf wordt vervolgens dan ook verzameld en
behandeld op de site zelf.
3.1.1.3. Isolatie van de creosootkuipen
De creosootkuipen bevinden zich in een betonnen omhulsel, waarvan de wanden behandeld zijn met
een epoxybekleding. Op die manier wordt een perfecte isolatie verzekerd bij eventuele lekken. (7)
3.1.1.4. Opslag van geïmpregneerd hout
Emissies kunnen niet enkel optreden bij het impregneren zelf, maar ook bij de opslag van het
verduurzaamde hout. Tijdens de opslag kunnen restanten impregneermiddel van het hout afdruipen of
uit het hout ‘zweten’. Indien het hout vervolgens in contact komt met regenwater wordt dit
verontreinigd. Het verontreinigde regenwater kan grotendeels in de bodem dringen, een onbekend
deel komt via afstroming in de de riool terecht of in het oppervlaktewater. De omvang van deze
emissie is afhankelijk van verschillende factoren zoals het gebruikte type creosoot, de houtsoort, de
gebruikte procesvoering, de manier van stapelen, de duur van de opslag, en vooral van belang bij
luchtemissies: de temperatuur waarbij het hout wordt gestockeerd (16). Omwille van bovenstaande
38. CREOSOOT
PAGINA 3 VAN 13 – JUNI 2011
LEEFMILIEU BRUSSEL - OBSERVATORIUM VOOR MILIEUGEGEVENS
De BIM gegevens : " Verbanden tussen gezondheid en leefmilieu "
redenen moet met creosoot behandeld hout steeds beschut worden opgeslagen op een verharde
ondergrond. (14)
3.1.2. Diffuse vervuiling
Onder diffuse vervuiling verstaat men de vrijzetting van componenten uit het creosootmengsel in het
milieu na verdamping of na contact met water en/of de bodem.
Binnenin hout dat verzadigd is met creosoot kunnen mengselcomponenten van deze laatste naar de
oppervlakte van het hout toe beginnen migreren. Dit is voornamelijk het geval wanneer het hout in de
zon ligt, het hout begint op de moment te ‘zweten’ (17). Vervolgens volgt er een fase van verdamping,
waarbij voornamelijk de creosootcomponenten met een laag moleculair gewicht zoals fenantreen of
fluoreen ontsnappen (17). Deze zijn onder de PAK de minst toxische.
Verder kan het creosoot dat zich aan de oppervlakte van het hout bevindt oa PAK vrijgeven naar de
bodem of het water toe (7). Binnen het standaard (bodem)onderzoek worden slechts een beperkt
aantal van de aromatische componenten gemeten: 10 van de zeker 500 PAK, benzeen, tolueen
ethylbenzeen en xylenen en soms enkele fenolen. De huidige standaard chemische analyseresultaten
geven bijgevolg wel een inzicht in de aanwezigheid van een aantal giftige stoffen maar verschaffen
geen inzicht in het totaal.
De vrijgave van creosoot in de bodem is een proces van lange duur en kan makkelijk 5-10 jaar in
beslag nemen (17).
Omdat PAK het grootste deel van creosoot uitmaken, handelen de meeste geplubliceerde data bijna
exclusief over de vrijzetting van PAK (10).
3.1.2.1. Abiotische en biotische degradatie
Afhankelijk van de bestudeerde PAK variëren de gesimuleerde, realistische half-waarden tijden voor
fotolysis in natuurlijk water tussen een halve dag en 300 dagen.
Hoewel PAK chemisch zeer stabiel zijn, zijn een grote variëteit van bacteriën (bv Pseudomonas
creosotensis, (18)), schimmels en algen toch in staat om deze componenten te metaboliseren.
3.1.2.2. Accumulatie
De verschillende componenten van creosoot worden gekenmerkt door een eigen bioacummulerend
potentieel.
Resultaten van bioaccumulatietesten uitgevoerd in aquatische milieus hebben aangetoond dat de
meeste PAK snel opgenomen worden en makkelijk accumuleren in de aanwezige biota.
Biomagnificatie doorheen de voedselketen wordt niet verondersteld, omdat vertebraten en sommige
invertebraten een efficiënt metabolisme en/of excretie van PAK kennen. Het is ook zo dat organismen
van hogere trophische niveaus worden verondersteld PAK snel te elimineren.
3.2. Gezondheidsrisico’s
iv
Creosoot staat geklasseerd als een non-threshold, genotoxisch carcinogeen (categorie 2, R 45) (10).
Non-threshold wil zeggen dat er geen drempeldosis kan bepaald worden.
Omdat creosoot uit verschillende honderden componenten bestaat, impliceert dit dat standaard
toxicokinetische testen onmogelijk uit te voeren zijn. Men moet bijgevolg met de grootste omzichtigheid
verkregen data interpreteren. Data van mengsels zoals creosoot kunnen namelijk erg verschillen van
de data van elk van de afzonderlijke componenten. (10)
Het is aangetoond dat men wordt blootgesteld aan creosoot via huidcontact (90%) en het inademen
van met creosoot beladen dampen (10%). (10). Dermale blootstelling kan gebeuren tijdens het laden
en lossen van houten materiaal. Secundair kunnen arbeiders ook via dermale weg blootgesteld
worden door het werken met behandeld hout (12).
3.2.1. Genotoxiciteit (10, 12)
Het mutageen potentieel van creosoot werd in vitro onderzocht in bacteriën en zoogdiercellen en in
vivo in ratten en muizen. Twee van de vier in vitro genotoxiciteitstesten gaven een positief resultaat in
iv
R-zinnen duiden steeds op gevaar. Ze worden binnenkort stapsgewijs omgezet tot H-zinnen (Hazard statement).
38. CREOSOOT
PAGINA 4 VAN 13 – JUNI 2011
LEEFMILIEU BRUSSEL - OBSERVATORIUM VOOR MILIEUGEGEVENS
De BIM gegevens : " Verbanden tussen gezondheid en leefmilieu "
de aanwezigheid van een metaboliserend systeem (Ames-test en mutatietest in L5178Y
zoogdiercellen, +S9). De in vivo testsystemen daarentegen bleken negatief te zijn (micronucleustest in
beenmergcellen van de muis en dominant lethalentest). De resultaten van de in vivo en in vitro testen
variëren zo sterk omdat er diverse factoren een belangrijke rol spelen, zoals: variaties in de
mengselsamenstelling, het gebruikte celtype, de geteste creosootconcentratie, de metabole
capaciteit,…. Men kan bijgevolg niet hard maken dat er op basis van bovenstaande resultaten geen in
vivo genotoxisch effect is.
Het dient in acht genomen te worden dat er in elk van de genotoxiciteitsexperimenten een significante
cytotoxiciteit werd waargenomen, wat het mutageen potentieel van creosoot in bovenvermelde assays
eventueel kan maskeren.
3.2.2. Acute toxiciteit (10)
Creosoot heeft een lage acute toxiciteit wanneer het oraal, dermaal en via inhalatie aan ratten wordt
toegediend. De stof werkt irriterend voor de huid en kan overgevoeligheid veroorzaken.
Ondanks de negatieve resultaten van de oog-irritatiestudies, gaat men ervan uit dat creosoot
potentieel irriterend kan zijn voor de ogen en dient men preventief de ogen te beschermen.
3.2.3. Toxiciteit op korte termijn (10)
Het herhaaldelijk dermaal toedienen van creosoot aan proefdierratten gaf geen enkele indicatie van
een cummulatieve toxiciteit. Dezelfde resultaten werden behaald bij inhalatiestudies.
3.2.4. Toxiciteit op lange termijn en carcinogeniciteit
De carcinogeniteit werd slechts getest op één enkele diersoort (62 muizen van 18 maand oud) (19)
Twee creosootbatches, gekenmerkt door een verschillend gehalte aan BaP, nl. 10 en 271 ppm,
werden dermaal toegediend. In deze studie werden er naast kankereffecten een beperkt aantal andere
eindpunten, met respect voor de toxiciteit op lange termijn, onderzocht.
Kwaadaardige tumoren ontwikkelden zich als gevolg van de aanwezige creosoot en hun aantal bleek
dosisafhankelijk te zijn. De geteste creosootmengsels veroorzaakten 3-5 keer meer huidtumoren dan
enkel de BaP component (gemiddeld 33 huidtumoren per µg BaP in het geval van creosoot, i.t.t. 6
tumoren per µg BaP wanneer enkel BaP werd toegediend). Op basis van deze resultaten kan men
besluiten dat buiten BaP eventueel nog andere mengselcomponenten verantwoordelijk zijn voor het
carcinogeen vermogen van creosoot. Er werd in deze studie geen dosis zonder effect waargenomen.
Bijgevolg kan men voor creosoot geen drempelconcentratie bepalen, wat ook algemeen aanvaard is
voor genotoxische substanties. Creosoot staat bijgevolg geklasseerd als een non-threshold,
genotoxisch carcinogeen.
In bovenstaande studie werden er naast kankereffecten een beperkt aantal andere eindpunten, met
respect voor de toxiciteit op lange termijn, onderzocht. Geen van de onderzochte bijkomende
eindpunten gaf aanleiding tot significante resultaten.
Het werkingsmechanisme van de carcinogeniteit van creosoot werd niet verder onderzocht in
bijkomende studies. Gezien het genotoxisch potentieel van de afzonderlijke componenten mag
redelijkerwijs verwacht worden dat dit laatste de basis vormt voor de waargenomen huidkankers. (12)
4. Reglementering inzake het huidig en toekomstig gebruik van
creosoot
4.1. EU-vlak
4.1.1. Algemeen
v
De Biocidenrichtlijn 98/8/EG (20) bevat regels voor de toelating en beoordeling van werkzame stoffen
op Europees niveau alsook voor de wederzijdse erkenning van een toelating en registratie binnen de
gemeenschap, m.a.w. op nationaal niveau. Uit de richtlijn volgt dat biociden slechts kunnen worden
v
Richtlijn 98/8/EG van het Europese Parlement en de Commissie van 16 februari 1998 betreffende het op de
markt brengen en gebruik van biociden.
38. CREOSOOT
PAGINA 5 VAN 13 – JUNI 2011
LEEFMILIEU BRUSSEL - OBSERVATORIUM VOOR MILIEUGEGEVENS
De BIM gegevens : " Verbanden tussen gezondheid en leefmilieu "
toegelaten in een lidstaat indien hun werkzame stof(fen) is/zijn opgenomen in één van de positieve
vi
lijsten, zijnde Bijlage I, IA of IB van de Biocidenrichtlijn.
Omdat er in de lidstaten al voorschriften van kracht waren met betrekking tot de toelating, het op de
markt brengen en het gebruik van een groot aantal biociden, voorziet de Biocidenrichtlijn in een
overgangsperiode van 14 jaar (van 2000 tot 2014) waarin de EU-Commissie een
herzieningsprogramma uitvoert. Voor de uitvoering van dit programma gelden de volgende
verordeningen (21):
• EG-verordening van 7 september 2000, nummer 1896/2000, inzake de eerste fase van het
herzieningsprogramma. In de Biociderichtlijn wordt onderscheid gemaakt tussen nieuwe en
bestaande werkzame stoffen. Bestaande werkzame stoffen zijn stoffen die voor wat betreft
biociden reeds vóór 14 mei 2000 op de markt waren. Zolang deze stoffen niet in Bijlage I, IA of
IB zijn opgenomen geldt een overgangsperiode. Gedurende deze periode mag een lidstaat
toestaan dat een middel is toegelaten, conform de nationale procedure, normen en beginselen.
Deze periode liep af op 31 december 2008.
• EG-verordening van 4 december 2007, nummer 1451/2007, inzake de tweede fase van het
herzieningsprogramma. Deze verordening bevat gedetailleerde regels en procedures voor het
indienen van dossiers voor werkzame stoffen. Eveneens bevat ze de evaluatieprocedure voor
de ingediende dossiers en richtlijnen voor de beslissingsprocedure die door lidstaten en
Commissie dienen gevolgd te worden voor de al dan niet opname van werkzame stoffen in
bijlagen I of IA van de richtlijn.
Het opnemen van werkzame stoffen in een Bijlage van de Biociderichtlijn geschiedt op aanvraag en
doorloopt een Europese procedure, de zogenoemde comité-procedure. De procedure betekent dat het
Permanent Comité voor Biociden de Europese Commissie adviseert. De Europese Commissie beslist
over het al dan niet opnemen van de werkzame stof in de Bijlage. De aanvraag omvat een dossier met
onderzoeksgegevens voor zowel de werkzame stof en minimaal één middel met die werkzame stof
(21). Dit dossier wordt vervolgens beoordeeld door een verslaggevende lidstaat.
4.1.2. Creosoot
Zoals hierboven aangegeven staat een werkzame stof die vòòr 14 mei 2000 binnen de EU in een
biocide op de markt was, geklasseerd als bestaande. Bestaande werkzame stoffen mogen, mits
notificatie, nog gebruikt worden in de lidstaten in biociden totdat men een besluit heeft genomen over
de al dan niet opname van de stof in één van de bijlagen van de Biocidenrichtlijn (22). Creosoot is
genotificeerd door het Creosote Council Europe (CCE, vertegenwoordigt alle Europese creosoot
vii
producenten) als een bestaande actieve stof in productttype 8 van de Biociderichtlijn (10).
In maart 2004 werd door de CCE een dossier ingediend bij de Europese Commissie met als verzoek
om creosoot op te nemen in bijlage I of IA van de Biociderichtlijn 98/8/EG voor de volgende
toepassing: “houtverduurzaming (PT 8) door professionele gebruikers”. Het ingediende dossier werd
onderzocht en beoordeeld door de verslaggevende lidstaat Zweden. (10)
In oktober 2007 diende de rapporteur een kopie van zijn evaluatieverslag (the competent authority
report, CAR) binnen bij de EU-Commissie en de aanvrager. De conclusie was de volgende: men kan
geen aanbeveling doen voor de opname van creosoot, als werkzame stof in
houtconserveringsproducten (PT 8), in bijlage I van de Biociderichtlijn (10). Deze conclusie was
gebasseerd op gepubliceerde data die ernstige risico’s identificeerden voor welbepaald in-service
gebruik van gecreosoteerd hout, waarbij er direct contact is met de bodem of water (23). In het CAR
stelt Zweden voor dat met een quantitatieve benadering een veiligheidsmarge of ‘margin’ of exposure’
van 25.000 kan worden afgeleid voor personen die bij gebruik van creosoot blootgesteld worden. Een
veiligheidsmarge tussen de dosis (T25) die in dierproef (muis) een tumorincidentie van 25%
vi
Bijlage I: lijst van werkzame stoffen met op gemeenschapsniveau overeengekomen eisen voor opneming in
biociden. Bijlage IA: …voor opneming in biociden met een gering risico. Bijlage IB: Lijst van basisstoffen met
op gemeenschapsniveau overeengkomen eisen.
vii
Houtconserveringsmiddelen: producten voor conservering van hout, vanaf en met inbegrip van de zagerijfase,
of houtproducten door bestrijding van organismen die hout vernietigen of beschadigen. Tot deze productsoort
behoren zowel preventieve als curatieve producten.
38. CREOSOOT
PAGINA 6 VAN 13 – JUNI 2011
LEEFMILIEU BRUSSEL - OBSERVATORIUM VOOR MILIEUGEGEVENS
De BIM gegevens : " Verbanden tussen gezondheid en leefmilieu "
veroorzaakt en de geschatte blootstelling van een arbeider die bij de toepassing van creosoot is
betrokken, zou overeenkomen met een risiconiveau voor de arbeiders van 1/100.000 (theoretisch zou
dus 1 arbeider op 100.000 na blootstelling gedurende zijn gehele loopbaan kanker ontwikkelen) (5). De
rapporterende lidstaat Zweden besloot dat het kritisch eindpunt voor creosoot de verhoogde incidentie
aan huidkankers is bij de muis na dermale toediening. Kennelijk aanvaard Europa dat bijkomende
studies, waarbij creosoot oraal of via inhalatie wordt toegediend, overbodig zijn. Hetzelfde geldt voor
bijkomende studies op een tweede diersoort. De risicobeoordeling steunt dus op één carcinogenese
studie bij de muis, via één expositieweg (weliswaar de meest relevante, nl. de dermale weg). Gezien
het genotoxisch carcinogeen karakter van creosoot is er dus onzekerheid over de werkelijke drempel.
Rekening houdend met de “Stakeholder raadpleging” die in april 2008 georganiseerd werd door de
EU-commissie, herziet de verslaggevende lidstaat zijn conclusie van niet-opname in 2009 (9). De
Stakeholder raadpleging werd georganiseerd omdat de commissie, alvorens definitief te beslissen over
de al dan niet-opname van creosoot, een algehele risico/voordeel analyse wilde uitvoeren (23). Tijdens
de raadpleging werd getracht de nodige bewijzen te verzamelen over de consequenties die het
eventueel uitfaseren van creosoot met zich mee zou brengen. Evenals trachtte men een beeld te
krijgen van de beschikbare, minder gevaarlijke of niet-gevaarlijke, alternatieven voor creosoot. Uit de
raadpleging bleek dat het overgrote deel van de stakeholders voorstander waren van een opname van
creosoot in bijlage I en dit omwille van volgende redenen (6, 23, 24):
• Er zijn belangrijke socio-economische voordelen verbonden aan het gebruik van creosoot in
bepaalde toepssingen.
• De kost van het uitfaseren van creosoot wordt hoog geschat en gaat gepaard gaan met diverse
financiële, economische en milieuproblemen. Moest men al het bestaande gecreosoteerde hout
vervangen door beton, staal of plastic dan zou dit zeer zware gevolgen hebben voor het milieu.
• Bijgevolg is men helemaal niet overtuigd dat men een blijvende kwalitatieve uitvoering kan
garanderen door gebruik te maken van alternatieven voor creosoot. Levenscyclusanalysen die
werden gepubliceerd in het kader van de raadpleging suggereren dat er momenteel geen
alternatieven beschikbaar zijn die dezelfde voordelen en levensduur kennen als creosoot en
toch minder schadelijk zijn voor het milieu.
In zijn finaal verslag stelt de EU-Commisie dan ook voor om creosoot type B of C op te nemen in
Bijlage I als werkzame stof in houtbeschermingsmiddelen, aangezien er hierin op dit moment geen
alternatieven zijn opgenomen (9, 24). Dit voorstel werd op 26 juli 2011 goedgekeurd (25). De termijn
van opname bedraagt vijf jaar en loopt van 1/02/2013 tot en met 31/01/2018. Biociden op basis van
creosoot mogen wel alleen toegelaten worden voor toepassingen waarvoor de lidstaat die de toelating
verleent, besluit dat er geen passende alternatieven beschikbaar zijn (er dient dus een onderscheid
gemaakt te worden per soort van gebruik). De lidstaten die deze producten toelaten moeten ten laatste
op 31 juli 2016 een verslag indienen bij de Commissie waarin dient gemotiveerd te worden waarom er
geen gepaste alternatieven gevonden werden en hoe de ontwikkeling van alternatieven gestimuleerd
wordt. Deze rapporten zullen publiekelijk worden bekendgemaakt door de Commissie.
De lidstaten zijn belast met het verzekeren dat alle toelatingen aan de volgende voorwaarden voldoen:
• het voldoen aan de voorwaarden gesteld door de stoffenrichtlijn REACH;
• het invoeren van gepaste maatregelen om werknemers, inclusief eindgebruikers, te beschermen
tegen blootstelling gedurende de behandeling en hantering van behandeld hout;
• het treffen van passende risicobeperkende maatregelen om de bodem en het aquatisch leven te
beschermen.
De EU-Commissie heeft volgende beperking ook uit het voorstel geschrapt: toepassingen betreffende
het creosoteren van hout dat voortdurend in contact komt met zout water, hout dat blootgesteld is aan
vochtigheid doordat het voortdurend in contact komt met de bodem of met zoet water, alsook
gecreosoteerd hout op bruggen boven waterwegen of waterlopen.
Belangrijk is dat creosoot kandidaat blijft voor de vergelijkende evaluatie (9). Dit wil zeggen dat op
grond van artikel 10 de vermelding van een werkzame stof in één van de bijlagen kan worden
geschrapt als er een andere werkzame stof voor hetzelfde soort product is opgenomen die in het licht
van wetenschappelijke en technische kennis aanzienlijk minder risico’s oplevert. Deze clausule gaat
echter wel vergezeld van een evaluatie van de alternatieve werkzame stof om aan te tonen dat deze
zonder grote economische en praktische nadelen voor de gebruiker, zonder een verhoogd risico voor
de volksgezondheid of het milieu, en met hetzelfde effect op het doelorganisme kan worden gebruikt
38. CREOSOOT
PAGINA 7 VAN 13 – JUNI 2011
LEEFMILIEU BRUSSEL - OBSERVATORIUM VOOR MILIEUGEGEVENS
De BIM gegevens : " Verbanden tussen gezondheid en leefmilieu "
(26). Het is ook omwille van deze reden dat men momenteel intensief onderzoek verricht naar
alternatieven voor creosoot.
4.2. België
De Biociderichtlijn van 1998 werd in België omgezet door het KB van 22 mei 2003 betreffende het op
de markt brengen en het gebruik van biociden. Tevens werd het principe van de vergelijkende
evaluatie in de onderafdeling III, Artikel 24 § 3 van de Biocidenrichtlijn opgenomen. (26).
België, vertegenwoordigd door de DG Leefmilieu, Dienst Risicobeheersing-Biociden, heeft zich tijdens
vergaderingen, waarin gestemd diende te worden voor de opname van creosoot in Bijlage I, altijd
verzet. De beslissing om dit te doen was voornamelijk gebasseerd op de conclusie van de Hoge
Gezondheidsraad die na doorname van het CAR uitkwam op een geschatte tumorincidentie in de
-4
-5
-3
grootteorde van 10 voor de arbeiders en 2x10 tot 2x10 voor de downstream-user, en die dergelijke
rumorincidentie onaanvaardbaar hoog vindt (5). België raadde de EU aan om een niet-opneming door
te voeren met een aanpassingsperiode die de betrokken sector voldoende tijd gunt om zich aan te
passen en alternatieven te ontwikkelen (bijvoorbeeld een periode van 10 jaar met een minimum van 5
jaar dat samenhangt met de te bereiken consensus op Europees niveau). Dit advies was geformuleerd
op grond van de bescherming van gezondheid en milieu, alsook uit diverse socio-economische
overwegingen. (9)
Op 16 april 2012 werd een ministrieel besluit gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad tot wijziging van
de bijlage I van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het
gebruiken van biociden, met het oog op de opname van onder andere creosoot. (27)
De toepassing van gecreosoteerd hout in België is nu al strikt beperkt tot de spoorwegen (bielzen,
wissels en overwegen) en de landbouw (fruitteelt en paardenkweek). In ons land wordt jaarlijks
3
29.000m gecreosoteerd hout geproduceerd voor de spoorweginfrastructuur, waarvan 70% export en
3
61.000m voor agrarische toepassingen, waarvan 75% export. Van het hout dat gebruikt wordt in de
paardenkweek (stallen en afsluitingen) wordt zelfs 95% geëxporteerd. Voornaamste bestemmingen
zijn: Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Engeland en Ierland, en het Midden Oosten. Het globaal
zakencijfer wordt geraamd op minimum 50 miljoen euro. (4, 28)
Men heeft zes creosoteerbedrijven in België: in Wommelgem (WoodProtect), Brussel (het Creosoteer
Centrum van Brussel), Mariembourg (Rail Europe), Vielsalm (CIBB), Luik (TPB) en Amel (Amblève,
Peter Muller), met in totaal een maximum van een duizendtal werknemers (29). Bijkomend heeft men
de ateliers van Infrabel in Bascoup (ongeveer 230 werknemers), waar men vooral gecreosoteerd hout
verwerkt (29). Op dit ogenblik valt het gebruik van creosoot op de werkvloer in België onder de
wetgeving betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s verbonden aan de
blootstelling aan kankerverwekkende stoffen en mutagenen (30). Er worden hiertoe op twee niveau’s
maatregelen genomen, namelijk via medische controles en preventiemaatregelen (28). De arbeiders
van houtverduurzamingsstations zijn onderworpen aan een wettelijk jaarlijks onderzoek door een
bedrijfsgeneeskundige dienst. Het onderzoek omvat oa urineanalyses waarbij de aanwezigheid van
PAK en zware metalen wordt nagegaan. Tot op heden geven deze controles aan dat er geen reden is
tot ongerustheid, zelfs niet voor de arbeiders die het sterkst blootgesteld worden aan creosoot. Verder
heeft men geen weet van zieken of overledenen als gevolg van contact/blootstelling aan creosoot (31).
De werknemers dragen ook steeds specifieke beschermkledij en aangepaste handschoenen die zeer
vaak ververst worden (28). De arbeiders zijn normaalgezien op geen enkel moment in direct
huidcontact met de creosootolie en het gecreosoteerd hout omdat de behandeling in een gesloten
cyclus gebeurt. Het hout dat uit de creosoteerketel komt, wordt verplaatst met wagonnetjes met
vorkliftheftrucks. In realiteit is het ook zo dat er slechts 1 à 2 werknemers per bedrijf betrokken zijn in
het behandelingsproces.
Sinds 2001 mag Infrabel niet langer nieuwe treinbilzen commercialiseren, maar sinds jaren wordt er
wel gedeclasseerd materiaal, vaak via tussenpersonen, verkocht aan particulieren tegen een prijs van
gemiddeld 5-10 euro per biels (31). Vrij recent wordt er vanuit de industrie aangedrongen om
wetgevende- en controlemaatregelen te nemen om de doorverkoop van afgedankt gecreosoteerd hout
te verhinderen (32).
Gebruikte treinbielzen kennen drie bestemmingen op het einde van hun leven (31):
• De beste bielzen worden hergebruikt op secundaire lijnen;
• Deze van gemiddelde kwaliteit worden doorverkocht via infrabel of zijn contractanten;
38. CREOSOOT
PAGINA 8 VAN 13 – JUNI 2011
LEEFMILIEU BRUSSEL - OBSERVATORIUM VOOR MILIEUGEGEVENS
De BIM gegevens : " Verbanden tussen gezondheid en leefmilieu "
• Degene die het meest beschadigd zijn worden verzameld in Wommelgem met zicht op een
energetische herwaardering (zie verder onder punt 4.3.).
4.3. Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG)
In het BHG is er één bedrijf, ‘het Creosoteer Centrum van Brussel’ (CCB, Vilvoordselaan 304), dat hout
impregneert met creosoot (7).
Medio 2011 werd door Leefmilieu Brussel (BIM) aan Brussels Wood Renewable (BWR; Vilvoordselaan
viii
334) een milieuvergunning klasse 1A toegekend om een energetische herwaardering uit te voeren
van afgedankte gecreosoteerde treinbielzen. Deze worden momenteel nog verzameld en gestockeerd
op de site in Wommelgem. BWR, gelegen temidden van de bestaande installaties van het CCB, zal
naast natuurlijk verhakseld hout dus ook treinbielzen vergassen. De warmte en de elektriciteit
geproduceerd door deze warmtekrachtkoppeling worden uitsluitend gebruikt door de onderneming
CERES, een bedrijf dat bloem produceert op het aangrenzend terrein. (33)
De houtvergassing bestaat uit (33):
• Vergassen van het hout: dit omvat het omzetten van het hout in een brandbaar gas door een
thermochemisch proces.
• Warmtekrachtkoppeling: het brandbaar gas wordt gezuiverd/gewassen en vervolgens gebruikt in
een warmtekrachtkoppeling (verbranding). Hierbij wordt enerzijds elektriciteit en anderzijds
warmte geproduceerd die achteraf aangewend worden.
De warmtekrachtkoppeling van BWR zal resulteren in een verbetering van de CO2-balans van het
BHG en dit door de vermindering van de jaarlijkse CO2-emissies tengevolge van de verbranding van
fossiele brandstoffen als energiebron voor CERES.
Binnen het BHG is het BIM via diverse diensten gelinkt aan creosoot.
• De afdelingen Groene ruimten en Bossen:
- sinds 2000 wordt creosoot niet meer door de arbeiders gebruikt. Sporadisch komen ze nog in
contact met gecreosoteerd hout en dit voornamelijk via treinbielzen die ze in bossen of op
braakliggende terreinen vinden. Vroeger werd het gevonden hout hergebruikt voor de aanmaak van
bankjes, bruggetjes en andere benodigdheden voor gebruik in het bos. Sinds de risicoanalyse van
de functie bosarbeider (2010) wordt dit nier meer gedaan.
- Momenteel worden op het terrein verschillende alternatieven om hout, gebruikt voor park- en
bosmeubilair, te verduurzamen uitgetest. Echter, tot op heden blijken de resultaten niet bevredigend
te zijn voor hout dat intensief gebruikt wordt dwz op vochtige plaatsen in het bos.
- de arbeiders kunnen eventueel na de werkuren met creosoot in contact komen.
Om hen voor de mogelijke gevaren hiervan te sensibiliseren zal de interne dienst voor preventie en
bescherming op het werk (Els Debacker & Vinciance Peeters) een veiligheidsfiche opmaken en
deze intern verspreiden. De aankoop en gebruik van creosoot of van hout behandeld met creosoot
is trouwens niet toegelaten door de interne preventiedienst
• De dienst Afval en terugnameplicht: opstellen afvalplannen.
• De dienst authorisaties: uitleveren van milieuvergunningen. Zoals hierboven aangegeven heeft
deze dienst eerder dit jaar de milieuvergunning aan BWR uitgeleverd.
• De dienst inspectoraat: nagaan of milieuvergunningen, hier specifiek mbt creosoot, correct
worden nageleefd. Verschillende aspecten inzake creosoot op het terrein controleren zoals
afval, vervuiling van de bodem en oppervlaktewater, luchtvervuiling door verbrandingsovens,…
In 2002 werd door het BIM een technische nota aangemaakt over creosoot en alternatieven voor zijn
gebruik (11).
viii
Klasse 1A : hiervoor het uitschrijven van zulke milieuvergunning dient een milieueffectenstudie uitgevoerd te
worden.
38. CREOSOOT
PAGINA 9 VAN 13 – JUNI 2011
LEEFMILIEU BRUSSEL - OBSERVATORIUM VOOR MILIEUGEGEVENS
De BIM gegevens : " Verbanden tussen gezondheid en leefmilieu "
5. Toekomstperspectieven
5.1. Professionelen
5.1.1. Alternatieve houtbehandelingen
De voorwaarden waaraan een substituut van creosoot moet voldoen zijn (6, 23):
• behoudt van de dimensionele stabiliteit van het hout.
• minimale vrijgave van mengselcomponenten via verdamping, contact met de bodem en water.
• levensduur van minimum 30 jaar.
Idealiter vindt men een subsituut voor creosoot, met al zijn voordelen en zonder de schadelijke
nadelen. Tot op heden is men er nog niet in geslaagd zulk een product te ontwikkelen, althans niet
voor treinbielzen en palen gebruikt in de landbouw (zie verder onder punt 5.2.) (5, 7).
Momenteel lopen er verschillende wetenschappelijk en industriële samenwerkingen waarbij gezocht
wordt naar nieuwe oplossingen op korte termijn (impregnatie met metaalzouten (maar dit levert
elektrische conductiviteitsproblemen op),…) en op lange termijn (injectie van oliën, furaanhars,
siliconen,…) (7, 34).
Het acetyleren en veresteren (chemische modificatie), en het onder druk verhitten (thermische
modificatie) van hout zijn twee technieken die grote verwachtingen wekten als vervanging van het
creosoteren (5). Ondertussen blijken ze in de commerciële fase niet te voldoen wegens een negatieve
invloed op de houtsterkte en milieu-onvriendelijk (verhitting kost veel energie, (35)). Bovendien is het
nog maar de vraag of beide types van modificatie economisch leefbaar zijn zonder overheidssteun (5).
Gezien hun hoge kost worden deze technieken bijgevolg eerder aangewend voor nobele toepassingen
(34).
5.1.2. Alternatieve materialen
Beton is een technisch en economisch valabel alternatief voor het gebruik van gecreosoteerd hout in
dwarsbalken op rechte spoorlijnen. Het marktaandeel van beton bedraagt hier reeds 80% (9). De kost
voor betonnen dwarsbalken is 10-15% goedkoper vergeleken met deze voor creosoot en de
levensduur bedraagt 35-40 jaar (25-30 jaar voor creosoot) (5).
Echter, de productie van beton gaat gepaard met CO2-uitstoot (36). Bijkomend is men in bepaalde
gevallen, gezien de praktische situatie zoals bv. in wisselzones, genoodzaakt om hout te gebruiken (5).
In complexe wisselzones waar elke dwarsligger verschillend is (lengte, plaats van spoorbevestigingen
enz,…) biedt hout een grotere flexibiliteit dan beton. Hout wordt ook toegepast op plaatsen waar de
systeemhoogte beperkt wordt door bijvoorbeeld lage overbruggingen. In vergelijking met betonnen
dwarsliggers vergen de houten immers een 10 cm minder dikke ballastlaag (5). In voornoemde
situaties waarin men hout gebruikt, tracht men eikenhout te gebruiken omdat hiervoor (zoals eerder
3
vermeld onder punt 2.2.) minder creosoot/m vereist is (14).
Wat betreft de landbouwtoepassingen bestaat er geen alternatief dat alle kwaliteiten van
gecreosoteerd hout combineert met een even lange levensduur. Beton is te zwaar en raakt door zijn
brosheid te snel beschadigd bij oogst- en onderhoudswerken (5).
5.2. Particulieren
Rekening houdend met de potentiële risico’s van het gebruik van gecreosoteerd hout, is het
aangeraden dat de federale en de regionale overheid in onderling overleg wetgevende maatregelen
treffen om een totaalverbod op de verkoop en/of de gratise overdracht van afgedankt gecreosoteerd
hout aan particulieren af te dwingen. Op die manier wordt vermeden dat er nog gedurende 40 jaar
bielzen worden verkocht (9).
Evenzeer van belang is dat men in parallel werkt maakt van het sensibiliseren van particulieren voor de
eventuele gezondheidsgevaren die optreden bij gebruik van gecreosoteerd hout in oa de tuin. Indien
particuliere personen gecreosoteerd hout uit hun tuin willen verwijderen en afvoeren, dient duidelijk
aangegeven te worden waar zij hiervoor terecht kunnen, zijnde op het containerpark, zijnde bij
gespecialiseerde bedrijven. In geen geval mag dit hout in vuurkorven, houtkachels of dergelijke
verbrand worden (1). Dit kan namelijk voor ernstige problemen zorgen, omdat bij een
ongecontroleerde verbranding carcinogene stoffen kunnen vrijkomen.
38. CREOSOOT
PAGINA 10 VAN 13 – JUNI 2011
LEEFMILIEU BRUSSEL - OBSERVATORIUM VOOR MILIEUGEGEVENS
De BIM gegevens : " Verbanden tussen gezondheid en leefmilieu "
6. Conlusie
Creosoot is één van de oudste houtverduurzamingsmiddelen op de markt en tot op heden zijn hier nog
geen evenwaardige vervangers voor gevonden. Dit heeft als gevolg dat de werkzame stof een
toelating heeft gekregen voor opname in Bijlage I van de Biocidenrichtlijn en dit voor een periode van
vijf jaar. Daar dit verduurzamingsproduct enkel in professioneel milieu wordt gebruikt en dit slechts
voor specifieke toepassingen is het risico op gezondheidsproblemen op dit niveau gering.
Desalnietemin dienen wettelijke maatregelen genomen te worden om de handel in afgedankt
gecreosoteerd hout stop te zetten. Het nemen van zulke maatregelen wordt vergemakkelijkt nu zulk
hout in daartoe gespecialiseerde bedrijven zoals BWR gebruikt wordt voor de productie van
voornamelijk electriciteit. Bijkomend leveren het wetenschappelijk onderzoek en de industriële
samenwerkingen hopelijk valabele alternatieven op, hoewel er stemmen opgaan dat dit eerder pas
over een 15-30 tal jaar verwacht wordt.
7. Hulpmiddelen en enkele nuttige adressen
Centra gespecialiseerd in het verzamelen van data en recente ontwikkelingen aangaande hout
• Het Nationale Houtinformatiecentrum (verschaft gratis professioneel advies over hout en het
gebruik ervan in en rond de woning): url: www.woodforum.be.
• Stichting Robinia (voor informatie op het gebied van Europees bos en kwaliteitshout voor een
duurzaam leefmilieu: url: www.robinia.nl.
• Vlaams Instituut voor Bio-Ecologisch Bouwen en Wonen (informeert over gezond en
milieuverantwoord bouwen en wonen): url: www.vibe.be.
Centra in het BHG gespecialiseerd in het verstrekken van informatie
• Leefmilieu Brussel-BIM , Gulledelle 100, 1200 Brussel. Tel: 02/775 77 69/Fax: 02/775 77 70 url:
www.ibgebim.be.
• Federale Overheidsdientsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en
Leefmilieu, Eurostation II, Victor Hortaplein 40 bus 10, 1060 Brussel. url:
www.health.belgium.be/eportal/index.htm.
Bronnen
1. STICHTING ROBINIA. «Houtverduurzaming»: http://www.robinia.nl/raam/f_nlinhoud.html.
2. HET
NATIONALE
HOUTINFORMATIECENTRUM.
«Houtverduurzaming»:
http://www.woodforum.be/nl/toepassingen/houtverduurzaming#duurzaamheid
3. VLAAMS INSTITUUT VOOR BIO-ECOLOGISCH BOUWEN EN WONEN. Technische fiche:
«Duurzaam
zonder
verduurzaming»:
http://www.vibe.be/downloads/1.Technische_documentatie/Technische%20fiches/Hout/TF_hout_D
uurzaam-zonder-verduurzaming.pdf
4. FEDUSTRIA V.Z.W., 2010. «Fedustria-2010-142-jd».
5. HUYSMAN R., 2010. «Toelichting vanwege de economische sectoren bij hun standpunt over de
opneming van creosoot in Bijlage I van de Richtlijn 98/8/EG».
6. CREOSOTE CONCIL EUROPE, 2008. «Creosote Council Position Paper».
7. CREOSOTEER CENTRUM VAN BRUSSEL, 2007. «Impact environnemental de l’utilisation de
créosote pour l’imprégnation des traverses en bois». pp 11.
8. BOUR O., 2005. «Les Hydrocarbures Aromatiques Polycycliques: guide méthodoligique. Rapport
d’études 66244-DESP-RO1». pp 85.
9. DG LEEFMILIEU, DIENST RISICOBEHEERSING-BIOCIDEN, 2010. «Proposed position of
Belgium regarding the proposal of the commission on the inclusion of creosote into Annex I to
Directive 98/8/EC». pp 7.
10. REPORTING MEMBER STATE SWEDEN, 2007. «Directive 98/8/EC concerning the placing of
biocidal products on the market. Assessment Report of creosote, product-type 8».
11. LEEFMILIEU BRUSSEL, 2002. «Technische nota: creosoot, de alternatieven van zijn gebruik?»
38. CREOSOOT
PAGINA 11 VAN 13 – JUNI 2011
LEEFMILIEU BRUSSEL - OBSERVATORIUM VOOR MILIEUGEGEVENS
De BIM gegevens : " Verbanden tussen gezondheid en leefmilieu "
12. HOGE GEZONDHEIDSRAAD, 2009. «Publicatie van de Hoge Gezondheidsraad n°8604:
geschatte tumorincidentie na blootstelling aan creosoot».
13. EUROPEAN COMMISSION, 2011. «Environment: Tighter restrictions on industrial creosote use»:
http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/11/925.
14. VAN UFFORD C.H.A.Q., 1994. «Procesbeschrijvingen industrie: industriële houtverduurzaming».
Rapportnummer: 773006162.
15. SNCF, 1970: Norm NT Vb 77b.
16. NEDERLANDSE
ORGANISATIE
VOOR
TOEGEPAST-NATUURWETENSCHAPPELIJK
ONDERZOEK, 1987. Uitloogkarakteristieken van verduurzaamd hout in de opslagfase. Rapport n°
HI 87.1178.
17. BRIGNON J.-M. & SOLEILLE S., 2005. HAP. Version n°1. Ineris, Frankrijk. pp 43.
18. CLAUSEN C.A., 1996. Bacterial associations with decaying wood: a review. Int Biodeter
Biodegradation, 37: 101-107.
19. FHL-FRAUNHOFER INSTITUTE OF TOXICOLOGY AND AEROSOL RESEARCH, 1997. «Dermal
carcinogenicity study of two coal tar products by chronic epicutaneous application in male CD-1
mice (78 weeks) ». Final report, Hannover (sponsored by the international Tar Association.
20. HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, 1998. «Richtlijn
98/8/EG van het Europees parlement en de raad betreffende het op de markt brengen van
http://eurbiociden».
pp
63:
lex.europa.eu/Result.do?T1=V3&T2=1998&T3=8&RechType=RECH_naturel&Submit=Zoeken.
21. COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN.
«Biocidenrichtlijn»:
http://www.ctb.agro.nl/portal/page?_pageid=33,41719&_dad=portal&_schema=PORTAL.
22. COLLEGE VOOR DE TOELATING VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN EN BIOCIDEN.
«Harmonisatie
stoffen
EU,
bijlage
I
stoffen
(Biociderichtlijn)»:
http://www.ctb.agro.nl/portal/page?_pageid=33,32950&_dad=portal&_schema=PORTAL
23. THE EUROPEAN COMMISSION, 2008. «30th meeting of the representatives of members states
competent authorities for the implementation of directive 98/8/EC concerning the placing of
biocidal products on the market: outcome of the stakeholder consultation on creosote». Working
document, pp 8.
24. THE EUROPEAN COMMISSION, 2008. «Amending Directive 98/8/EC of the European Parliament
and of the Council to include creosote as an active substance in Annex I thereto». Draft text, pp 9.
25. DE EUROPESE COMMISSIE, 2011. «Richtlijn 2011/71/EU van de Commissie tot wijziging van de
richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad teneinde creosoot als werkzame stof in
bijlage I van die richtlijn op te nemen».
26. PROGRAMMA VOOR DE REDUCTIE VAN PESTICIDEN EN BIOCIDEN, 2006. Aanbevelingen
van maatregelen voor de reductie van risico’s te wijten aan het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen/biociden. pp 32.
27. FEDERALE
OVERHEIDSDIENST
VOLKSGEZONDHEID,
VEILIGHEID
VAN
DE
VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU, 2012. «Ministerieel besluit tot wijziging van de bijlage I van
het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van
biociden, met het oog op de opname van imidacloprid, abamectine, 4,5-dichloor-2-octyl-2Hisothiazool-3-on
en
creosoot».
http://reflex.raadvstconsetat.be/reflex/pdf/Mbbs/2012/04/16/121164.pdf
28. FEDUSTRIA VZW, 2010. «Fedustria-2010-115-jd».
29. KESTELOOT F., 2010. «Rapport d’enquête ‘Exposition professionnelle à la créosote en
Belgique’».
30. KONINKLIJK BESLUIT, 1993. «Bescherming van de werknemers tegen de risico's van
blootstelling aan kankerverwekkende en mutagene agentia op het werk».
31. RUELLE P., 2010. «Créosote : compte-rendu d’entretien avec SNCB/Infrabel».
38. CREOSOOT
PAGINA 12 VAN 13 – JUNI 2011
LEEFMILIEU BRUSSEL - OBSERVATORIUM VOOR MILIEUGEGEVENS
De BIM gegevens : " Verbanden tussen gezondheid en leefmilieu "
32. DIETVORST & LENAERTS , 2010. «Comminiqué dur le dossier créosote».
33. AIB-VINÇOTTE INTERNATIONAL SA, 2011. «Milieueffectenrapport: warmtekrachtkoppeling door
vergassing van hout. Ref: 5RE-51-60245156-01-001».
34. WOODPROTECT NV, 2010. «Traitements alternatifs au créosotage: pistes de développement
actuelles».
35. VAN BUUREN T. & DUMONT A., Stichting
http://www1.atwiki.com/ipowiki/pages/20.html.
Robinia:
Duurzaam
hout.
Zie
link:
36. COGNIAUX J., 2010. «Compte-rendu de la réunion de 13 avril 2010 entre le Service Maîtrise de
Resiques du APF Santé Publique et Probois». pp 1.
Auteur(s) van de fiche
DECLERCK Priscilla (BIM)
Revisoren van de fiche
VERBIST Anneleen (BIM), Els Debacker (BIM), Phillipe Ruelle (FOD)
Datum van aanmaak: juni 2011
38. CREOSOOT
PAGINA 13 VAN 13 – JUNI 2011
LEEFMILIEU BRUSSEL - OBSERVATORIUM VOOR MILIEUGEGEVENS
Download