H13: Afweer Ziekteverwekkers (pathogenen): - Virussen - Bacteriën - Schimmels - Parasieten (Eencellige en parasitaire wormen) Immunologie: Het vakgebied dat het menselijke afweersysteem bestudeert. 1e afweerlinie 2e afweerlinie Extern Intern Niet-specifiek Niet-specifiek 3e afweerlinie Intern Specifiek Huid, slijmvliezen Fagocyten, “naturalkiller”-cellen T-en B-lymfocyten 1e afweerlinie is de huid, die ziekteverwekkers tegenhoudt. Als een ziekteverwekker toch het lichaam weet te betreden, komt de 2e afweerlinie in actie. De fagocyten eten alles op wat lichaamsvreemd is. Maar virussen verstoppen zich in cellen van het lichaam zelf, daarom zijn er natural-killer-cellen, die de cellen waar het virus zich in heeft verstopt vernietigd en de fagocyt kan zo de restjes opeten. Als de 2e afweerlinie nog niet genoeg is, wordt de 3e afweerlinie ingeschakeld. Deze leren eerst de ziekteverwekker ‘kennen’ waarna ze de ziekteverwekker uitschakelen. Als deze ziekteverwekker het lichaam nog een keer betreedt, wordt deze meteen herkend en verwijderd. Dan ben je ‘immuun’ voor de ziekteverwekker. Eerste afweerlinie: Spijsverteringskanaal: Bacteriën kunnen via het spijsverteringskanaal naar de dikke darm komen. Deze kunnen hier diarree veroorzaken, maar een bacterie moet wel ‘supersterk’ zijn om zo ver te komen, er zijn eerst verschillende obstakels te overwinnen. Huid: De biochemische barrière, de verlaagde pH en de laag van aaneengesloten dode, verhoornde cellen is ondoordringbaar voor de meeste micro-organismen. Overig lichaamsoppervlak: Ziekteverwekkers die door de neus ingeademd worden kunnen door de neusharen, of door het slijm tegengehouden worden. De ogen worden door traanvocht gereinigd dat lysozym bevat. De urinewegen worden gespoeld met urine. Tweede afweerlinie: Leukocyten: Groepsnaam voor de witte bloedcellen (lymfocyten, monocyten, granulocyten, ‘natural killer’-cellen, mestcellen). Ontstekingsreactie: Als er bacteriën via een opening in de huid het lichaam binnentreden, worden deze opgeruimd door de witte bloedcellen. Deze worden gelokt door signaalmoleculen afgegeven door de huid (chemotaxis). Ook wordt er histamine afgegeven, waardoor de bloedvaten wijder worden. Chemotaxis en de afgifte van histamine worden de ontstekingsreactie genoemd. Fagocyten: Granulocyten en monocyten kunnen van vorm veranderen, om het bloedvat te kunnen verlaten op de geïnfecteerde plek. Monocyten worden dan macrofagen. Macrofagen blijven ongedeerd na het opeten van een ziekteverwekker, granulocyten gaan meestal kapot. ‘Natural killer’-cellen: Op een met virus geïnfecteerde cel blijven viruseiwitten achter. De ‘Natural killer’-cel herkent deze, maakt contact met het celmembraan, doorboord het celmembraan en breekt alle celonderdelen af, inclusief het virus. Lichaamscellen: Een cel die door een virus geïnfecteerd is, produceert interferon. Deze beschermt buurcellen tegen virusinfecties. Koorts: Koorts wordt veroorzaakt door eiwitten die worden afgegeven door beschadigde macrofagen. In de verhoogde temperatuur verloopt het opruimen van ziekteverwekkers door fagocyten beter. Ook wordt de interferonproductie verhoogd. Derde afweerlinie (immuunsysteem): - Het immuunsysteem heeft een geheugen. Als een ziekteverwekker het lichaam binnendringt, en uitgeschakeld wordt door het immuunsysteem, kent het immuunsysteem de ziekteverwekker en zal deze de ziekteverwekker bij nog een bezoek sneller afweren. - Het immuunsysteem is specifiek. Het pakt elke ziekteverwekker apart aan. - Twee groepen lymfocyten zijn werkzaam in de specifieke afweer: B- en Tlymfocyten. Elke lymfocyt heeft celreceptoren op het celmembraan, die kunnen hechten aan een bepaald type ziekteverwekker. Het stukje ziekteverwekker wat op deze receptor past heet een antigeen. De celreceptoren op T-lymfocyten heten T-celreceptoren (TCR), die op B-lymfocyten heten antistoffen. De antistoffen kunnen aan het bloed worden afgegeven, de T-celreceptoren niet. De antistoffen in het bloed worden immunoglobinen genoemd. Het geheugen van het immuunsysteem wordt gevormd door geheugenlymfocyten. Deze wordt gevormd als een lymfocyt geactiveerd wordt door een binding van zijn celreceptor aan een bepaald type ziekteverwekker. De geactiveerde lymfocyt deelt zich vele malen, zo ontstaan allemaal lymfocyten met dezelfde receptoren tegen die bepaalde ziekteverwekker. Dit wordt klonale selectie genoemd. Als je een tweede keer met precies hetzelfde type ziekteverwekker besmet raakt, zullen de geheugencellen snel bindingen kunnen aangaan met de ziekteverwekker. Deze wordt dan uitgeschakeld voordat het iets kan doen. Humorale immuniteit: De B-lymfocyten produceren antistoffen die ziekteverwekkers onschadelijk maken. Een B-lymfocyt kan slechts één type antistof maken. Een antistof is een Y-vormig molecuul. Antistoffen passen op één type antigeen als een sleutel in een slot. Bij het eerste contact tussen een ziekteverwekker en een B-lymfocyt worden geheugen Bcellen en plasmacellen tegen deze ziekteverwekker gemaakt. De plasmacellen geven de antistoffen tegen de ziekteverwekker af aan het bloed. Dit is de primaire immuunreactie. Bij een volgende besmetting met een mazelenvirus bindt het virus met een antistof op vele geheugen B-cellen. Hierdoor worden deze cellen geactiveerd en delen zich snel en ontwikkelen zich tot plasmacellen en geheugen B-cellen. Dit is de secundaire immuunreactie. Deze verloopt sneller en heftiger (meer antistoffen). Antistoffen. Antistoffen kunnen op verschillende manieren indringers onschadelijk maken: - Voorkomen dat virussen zich binden aan lichaamscellen - Hechten aan vreemde cellen of bacteriën waardoor agglutinatie (samenklontering) optreed - Binden zich aan gifstoffen zodat deze aan elkaar gekoppeld en vlokkerig worden en niet meer werken Ziekteverwekkers waar antistoffen op zitten, kunnen beter gefagocyteerd worden. Zo helpt de 3e afweerlinie de 2e afweerlinie. T-lymfocyten. Er zijn 2 soorten T-lymfocyten: cytotoxische T-cellen en helper T-cellen. T-lymfocyten bevinden zich in het cellulaire gedeelte van het bloed terwijl de B-lymfocyten in het bloedplasma zitten. Cytotoxische T-cellen zorgen voor de cellulaire immuniteit. Ze kunnen alleen een met een virus geïnfecteerde cel vernietigen als ze op het celmembraan van die cel 1. Een molecuul van het virus op het celmembraan 2. Een lichaamseigen molecuul herkennen. Op het celmembraan van lichaamscellen zitten veel dezelfde lichaamseigen moleculen. De HLA’s of de MHC’s. Een cytotoxische T-cel heeft een klasse I-MHC receptor nodig om hem kapot te maken, dit heet een MHC-restrictie. Als je geïnfecteerd ben met een virus, dringt dat virus een lichaamscel binnen en dwingt de cel nieuwe eiwitten te maken voor nog meer virussen. De cel brengt dan stukjes van die eiwitten aan op het membraan. Zo roept het een cytotoxische T-cel te hulp. Ook de T-celreceptoren is maar voor één type antigeen. De cytotoxische T-cel vernietigt de cel zo dat er geen heel virus overblijft, door gebruik te maken van het membraandoorborende eiwit perforine. De cytotoxische T-cel deelt zich dan in actieve cytotoxische T-cellen en geheugencytotoxische T-cellen. B-lymfocyten hebben Tlymfocyten nodig om antistoffen te maken. De helper-T-cellen geven namelijk cytokinen af, die de B-lymfocyten en cytotoxische T-cellen stimuleren om te delen. Ze doen dit zodra een helper-T-cel zich bindt aan een macrofaag. Een helper-T-cel heeft een klasse MHC-II celreceptor nodig en die bevinden zich alleen op witte bloedcellen en ze hebben natuurlijk een antigeen nodig. Ontwikkeling van B- en T-lymfocyten. Stamcellen worden gemaakt in: · - Rode beenmerg in wervels, - Schedelbeenderen, - Platte beenderen - Uiteinden van pijpbeenderen B-lymfocyten en T-lymfocyten worden gevormd uit lymfoïden stamcellen. Het worden Blymfocyten als de lymfoïden stamcel zich heeft ontwikkeld in de in het beenmerg, en het wordt een T-lymfocyt als de stamcel zich heeft ontwikkeld in de thymus. Tijdens de rijping van B- en T-lymfocyten leren ze wat lichaamseigen is. Lymfoïde organen spelen een rol in het rijpingsproces van lymfocyten. Lymfeknopen, milt en amandelen zijn lymfoïde organen. Hier vindt het gevecht plaats tussen leukocyten en ziekteverwekkers. Lymfeknopen staan met elkaar in verbinding d.m.v. lymfevaten. Het lymfesysteem maakt the mogelijk dat de weefselvloeistof uit de ruimten tussen de cellen kan terugkeren naar de bloedsomloop. Actieve en passieve immunisatie en geneesmiddelen. Passieve immuniteit is een vorm van bescherming tegen ziekteverwekkers, die ontstaat door het direct inspuiten van anti-stoffen. Bij passieve immunisatie wordt een persoon of dier beschermd tegen een infectie door het toedienen van antistoffen tegen de verwekker. Dit werkt soms goed maar heeft geen blijvend effect omdat de antistoffen langzaam uit het systeem verdwijnen en na enkele maanden tot een jaar niet meer aantoonbaar zijn. Bij het toepassen van passieve immuniteit maakt het lichaam deze stoffen dus niet zelf aan en zal dit ook niet gaan doen door deze toediening. Passieve immuniteit geeft direct bescherming tegen ziekteverwekkers, echter voor een kortere duur dan het geval is bij vaccinatie. Actieve immunisatie is het beschermen van een persoon of dier tegen een infectie door het toedienen van antigenen van de verwekker. Hierdoor ontwikkelt de patiënt een eigen immuunrespons tegen de verwekker wat een langdurige, vaak zelfs permanente bescherming geeft. Natuurlijk wordt het antigeen verzwakt of dood toegediend, anders wordt de patiënt natuurlijk gewoon vergiftigd. Als je fouten ontdekt, please emailen naar: [email protected] Bij voorbaat dank! - Vuurvliegje