Laat je team de rebus maken: “Iemand aan de tand voelen.” Laat je team de rebus maken: “Hoge bomen vangen veel wind.” Laat je team de rebus maken: “Hij staat bij mij in het krijt.” Laat je team de rebus maken: “Iemand blij maken met een dooie mus.” Laat je team de rebus maken: “Iemand de oren van het hoofd kletsen.” Laat je team de rebus maken: “Iemand het hemd van het lijf vragen.” Laat je team de rebus maken: “Iemand om de tuin leiden.” Laat je team de rebus maken: “Iemand op heterdaad betrappen.” Laat je team de rebus maken: “Je beste beentje voor zetten.” Laat je team de rebus maken: “Je snijdt jezelf in de vingers.” Laat je team de rebus maken: “Met het verkeerde been uit bed stappen.” Laat je team de rebus maken: “Over een nacht ijs gaan.” Laat je team de rebus maken: “Oost west, thuis best.” Laat je team de rebus maken: “Daar komt de aap uit de mouw.” Laat je team de rebus maken: “Dat is het neusje van de zalm.” Laat je team de rebus maken: “Dat is me een doorn in het oog.” Laat je team de rebus maken: “Elk huisje heeft zijn kruisje.” Laat je team de rebus maken: “Vele handen maken licht werk.” Laat je team de rebus maken: “Dat kun je op je buik schrijven.” Laat je team de rebus maken: “Haastige spoed is zelden goed.”