Diversiteit van dieren examenvragen - Classificatie arachnida Araneae: prosoma verbonden via pedicellus met opisthosoma. een paar boeklongen en een of twee paar tracheeën. Via een spleet respectievelijk stigmata in de opisthosoma. Tracheeën vertakken niet maar brengen zuurstof in de hemolymfe dat hemocyanine bevat. Buisjes van malpighi die actief overschotten aan ionen en afvalproducten uit de hemolymfe in de vloeistof van de stercorale zak excreteren. Water word gereabsorbeerd door de klieren van het grote rectum. Ook coxale klieren die afvalstoffen via poriën elimineren. (guanine en urinezuur). Spermatofoor. Opiliones: prosoma en opisthosoma versmolten, enkel tracheeën (niet homoloog aan araneae) waarvan de spiracula langs weerszijden van het eerste abdominale segment liggen en eventueel secundaire spiracula op de tibia. Geen malpighische buizen enkel coxale klieren. Geen spermatofoor. Scorpiones: pedipalpen met chelae (scharen), prosoma met lang abdomen dat bestaat uit preabdomen dat de spiracula van de boeklongen bevat en een smal postabdomen met de gifstekel. Één paar coxale klieren en twee paar malpighische buizen, spermatofoor. Pseudoscorpiones: breed achterlijf zonder stekel, pedipalpi met chelae, enkel coxale klieren, ademhaling langs tracheeën die gemodificeerde boeklongen zijn. Voortplanting door indirecte spermatofooroverdracht. Acari: prosoma en opisthosoma versmolten geen uitwendige segmentatie, vooruitstekende mondzone (capitulum), parasieten, soms geen ademhalingsstelsel of soms enkel tracheeën. Één paar malpighische buizen of één tot vier paar coxale klieren of allebei. Vaak spermatofoor, soms directe overdracht. - bespreek aanpassingen van de sprinkhaan aan een terrestrische en kauwend/bijtende levenswijze Weerstaan aan dehydratatie, verbeterde organen voor het behouden van de water- en ionenbalans, de mogelijkheid om zuurstof uit de lucht te halen, de mogelijkheid om extreme temp.wijzigingen te weerstaan, en sensorische receptoren voor chemicaliën en geluiden die door de lucht worden gedragen, inwendige bevruchting om het uitdrogen van de gameten te voorkomen, voedselrijke eieren die zuurstof binnenlaten zonder water te verliezen. Ademhaling stelsel: tracheae met spiracula, chitinewand van de tracheeën is spiraalvormig verdikt met taenidia om dichtklappen te voorkomen. Elke stigma beschikt over een filter en een klep die waterverlies van binnenuit reduceert. Verluchting door het afwisselend samentrekken en ontspannen van het abdomen. Buisjes van malpighi en het rectum voor excretie en osmoregulatie, bijna la het water wordt gerecupereerd. Typanum (chitineurs membraan in het abdomen) voor detectie van ultrasone vibraties. Beeldvorming en lichtwaarneming door complexogen en ocelli. Spermatoforen voor inwendige bevruchting, groot aantal nakomelingen, voor de vijandige terrestrische omgeving, en een zelfvoorzienend of cleidoïsch ei. Dat bestaat uit een eicel en een voedingrijke dooier, vervat in een omhulsel van proteïnen en was, dit biedt mechanische bescherming en is permeabel voor zuurstof maar niet voor water. - Aanpassingen arachinida en andere aan terrestrische levenswijze Impermeabel integument om uitdroging te weerstaan > epicuticula dat lipiden bevat zodat verdamping wordt belet en water wordt afgestoten. Chitine + verhard eiwit afgescheiden door epidermis. Verbeterde organen voor het behoud van de ionen- en waterbalans Modificatie van de metabolische wegen zodat N-afvalproducten geëlimineerd worden als ureum of urinezuur (slecht oplosbaar) ipv ammonium > buisjes van malpighi en coxale klieren. Exoskelet dat waterverlies beperkt, versteviging van de musculatuur en het skelet om het verlies van de draagkracht van het water op te vangen. Aanhangsels die gebruikt worden om te kruipen en te graven in de bodem De mogelijkheid om zuurstof rechtstreeks op te nemen uit de lucht > boeklongen of tracheeën (verminderen waterverdamping). Temp.veranderingen beter weerstaan Sensorische receptoren die meer afhankelijk zijn van de door de lucht gedragen chemicaliën, zicht en trillingen van lucht en substraat. > reukharen, trichobotria, ogen, zintuigspleten. Inwendige bevruchting zodat de gameten vochtig blijven, dus andere hofmakerij en anatomische herschikkingen voor copulatie. > spermaoverdracht via spermatofoor Eieren die water vasthouden of vivipariteit met een vochtige omgeving voor ontwikkeling Goede voedselvoorziening voor het embryo door voedselrijke eieren of vivipariteit, de ontwikkeling duurt langer eer het dier in staat is om te overleven in een terrestrische habitat. > cleidoïsch ei. Classificatie van de Cnidaria Phylum cnidaria; klasse: Hydrozoa of kwalpoliep: geen tussenschotten of septa!!!! Mond ligt op het hypostoom. Ademhaling en excretie door diffusie, netwerk van zenuwcellen dat door heel het dier loopt en dat samengesteld is uit zintuigcellen in de epidermis en uit verbindingszenuwcellen. Sterk regeneratievermogen. Hermafrodiet!! Scyphozoa of schijfkwallen: vier aborale tussenschotten, met vier radiale kanalen, vierkante mondsteel (manubrium) met mondlappen bezet door netelcellen, ook een gastrovasculaire holte bezet met cilia voor een waterstroom zoals bij hydrozoa. Zenuwstelsel: 8 inkepingen met elk een samengestelde zintuigorgaan of rhopalie, bevate een ocellus en een statocyst met statolithen. Twee groeven met chemoreceptoren. Dubbel net met zenuwen onder de epidermis en gastrodermis, belangrijkste onder het scherm (concave subumbrella) reguleert pulsatiebewegingen en een meer diffuus net in de convexe exumbrella voor de beweging van tentakels. Ademhaling en excretie door diffusie. Gescheiden geslacht!! Cubuzoa of dooskwallen: kleurloos kubisch lichaam met 4 tussenschotten, 4 pedalia om snel te zwemmen, vrij complexe ocelli met lens en een lichtgevoelige laag Staurozoa: solitaire poliepvorm met een medusaachtige regio aan de kop dat bestaat uit 8 armen rond de mond en eindigend in een tentakelcluster. Anthazoa of bloemdieren: geen medusavorm, veel massiever, mond ligt op orale schijf dat leidt naar de farynx. Zes of acht paar septa verbinden de pharynx met de buitenwand. Bevatten acontia,… - Ademhalingssystemen en bloedsomloop vergelijken bij insecta,crustacea en chelicerata Phylum arthropoda; subphyllum hexapoda; klasse insecta subphylum crustaceae; subphylum chelicerata Insecta: tracheae ( elastische buizen van ectodermale oorsprong) met gepaarde stigmata in het abdomen. De chitinewand van deze buizen is spiraalvormig verdikt met taenidia om dichtklappen te voorkomen, en wordt met elke vervelling mee vervangen. Elke stigmata heeft een filter en een klep tegen waterverlies en kan sluiten als een neurale excitatie een te hoge CO2-concentratie in de hemolymfe meldt. Vertakking tot tracheolen die zuurstof tot bijna tegen de mitochondriën afgeven en CO2 wegvoeren wat nog niet opgelost is in het hemolymfe (en zo via het integument afgeven). Spier in rust > uiteinden tracheolen gevuld met vloeistof waarin zuurstof oplost alvorens de cellen te bereiken. Arbeid > weggezogen (osmose door stijging van metabolieten in cel) > groter diffusieopp. > zuurstof diffundeert in cel. Zuurstof diffundeert binnen langs stigmata, of door verluchting door afwisselend samentrekken en ontspannen van abdomen (bv sprinkhanen) daarvoor grote luchtzakken. Beweging van gassen traag > insecten klein. Waterinsecten > ademen via een buisje, absorberen zuurstof uit het water via rectale kieuwen of gebruiken fysische kieuwen (luchtbel onder water). Open bloedcirculatie onder lage druk (gasuitwisseling niet gedragen door bloed), hart is dorsale buis met opeenvolgende kamertjes met ostia in een dorsale pericardiale sinus. Vulling gebeurt door samentrekking van spiertjes. Aorta naar kop, dan vrij in hemocoel, tubulair hart zuigt de hemolymfe terug aan door ostia. Hemolymfe transporteert voedingsstoffen en afvalstoffen, bevat stollingsfactoren, aminozuren voor osmotische druk en trehalose als transportsuiker. Waterinsecten hebben nog het ademhalingspigment erythrocruorine. Crustaceae: open bloedsomloop met hemolymfe in hemocoel, bevat ademhalingspigment hemocyanine en amoeboïde cellen voor bloedstolling en fagocytose, lage druk, hart in pericardium, verschillende arteries, sternale arterie verbindt hart met ventrale arterie, dan door hemocoel, dan in sternale sinus, in kieuwen, zuurstofrijk bloed naar het pericardium en terug naar het hart via ostia en kleppen. Kieuwen liggen aan beide zijden van de thorax in kieuwkamers, gevormd door het carapax, de kieuwen zijn vertakkingen van de poten. Chelicerata: klasse merostomata: 5paar boeklongen, opname zuurstof bevordert door kieuwbeweging, flabellum waaiert water over de boekkieuwen. Blauw bloed door ademhalingspigment hemocyannine. Klasse pycnogonida: enorme opppervlakte door vertakkingen zodat er geen respiratorisch systeem is. Klassse arachnida: ademhaling door boeklongen, tracheeën of beide. Buisvormig hart, hemocoel, maar hoge druk voor het strekken van de poten en een efficiënt zuurstoftransport, bloed bevat amoeboïde cellen en ademhalingspigment hemocyanine. Bij acari: bloedvatstelsel gereduceerd en bestaat slechts uit een netwerk van sinussen waarin de vloeistof stroomt door contracties van het lichaam, soms zelfs geen ademhalingsstelsel. - Malacostraca bespreken Phylum: arthropoda; subphylum crustaceae; klasse malacostraca; ordes stomatopoda, euphausiceae, decapoda, amphiopoda, isopoda mysidaceae. Pereion van 13 somieten bedekte door een carapax dat vooraan eindigt in een rostrum en een pleion van 6 somieten dat eindigt in de telson. Gesteelde ogen, birame antennulae, looppoten en pleiopoden. Voordarm is maag met twee kamers met tanden en een kam van filterharen, waarmee voedsel wordt gekauwd. Blindzakken of verteringsklieren of hepatopancreas. Vrouwelijke geslachtsopening aan basis 2de looppoten en mannelijke aan de 4de looppoten. Copulatie na vervelling, vrouwtje is zacht dan, geen vrij zwemmende naupliuslarve maar binnen eiomhulsel. Stomatopoda of bidsprinkhaankreeften: predators, tropisch, zeer lange scharnierende tweede thoraxaanhangsels die uitklappen bij aanval. Zeer mobiel door gespierd achterlijf en korte carapax. Vb. Euphausiacea of krill: marien plankton, communicatie door lichtgevende structuren, geen maxillipeden of chelae, alle birame thoracale aanhangsels voor filtervoeding, extreme habitats, carapax bedekt de vedervormige kieuwstructuren niet. Decapoda of tienpotigen: 5 paar looppoten, voorste paar met grote chelae, drie paar maxillipedae, carapax beschermt aan beide zijnde de kieuwen in kieuwkamer. Amphipoda of vlokreeftjes: geen carapax, moeilijke onderscheiding abdomen en thorax, complexogen plat lateraal, twee of meer type poten met verschillende functie, lateraal samengedrukt lichaam. Isopoda of pissebedden: geen carapax, marsupium om jongen uit te broeden, dorsocentrale afplatting, één type poten, kieuwen dus terrestrische soorten hebben vochtige omgeving nodig of soms pseudo-tracheeën. Soms parasitair. Mysidacea of aasgarnaaltjes: lijken op krill, marsupium door speciale pootaanhangsels en kieuwen bedekt in kieuwkamer. - Bespreek de levenscyclus van da asicidiaceae(aanduiden typische vertebraten kenmerken) Phylum chordata; subphylum tunicate; klasse ascidiaceae (zakpijpen) hermafrodiet ovarium en testis nabij maag, contractie > ei- en zaadcellen naar buiten via ductus naar uistroomsifon, uitwendige bevruchting, vrijzwemmende larve (lijkt op dikkopje), zoekt nieuw gebied op met eenvoudig oog een statocyst en chemo- en mechanoreceptoren. Vasthechting aan substraat met adhesieve papillen, metamorfose met verlies aan notochord, dorsale zenuwstreng en de staart, de interne organen draaien 90°. Ongeslachtlijk via knopvorming, sommige kolonies delen één ciculatorisch systeem en enkele tunica en één uitstroomsifon. Volwassenen: felgekleurd zakvormig lichaam met twee sifons, waterstroom (door cilia in de pharyngeale spleten) komt via instroomsifon in kieuwdarm gelegen in de atriale holte, vooral voor hydroskelet, geen endoskelet of belangrijk coeloom, buitenste tunica voorkomt uitstulping van de lichaamswand of mantel. Gaswisseling in de kieuwdarmwand. Rudimentair hart en sinussen die een hemocoel vormen, bloedstroom keert na enkele minuten om!!!! Filtervoeding, voedsel in slijmfilm gesecreteerd door endostyl (groeve langs het ventrale opp van de kieuwdarm), verzamelt aan dorsaal opp van kieuwdarm en vormt streng dat in het spijsverteringskanaal toekomt. Slokdarm, maar en darm in viscerale holte, anus in atriale holte naast de uitstroomsifon. Periodische contractie om de feaeces te verwijderen en het afval in de kieuwdarm. - Belangrijkste overeenkomsten en verschillen in inwendige en uitwendige structuur tussen Branchiopoda en Bivalvia. Phylum: mollusca; klasse bivalvia; phylum: brachiopoda; Uitwendige structuur: - Bivalvia: rudimentaire kop zonder radula en ogen, ev. ogen en statcysten elders. Lateraal afgeplatte voet zonder zool. Één paar bipectinate (geveerde) kieuwen voor ademhaling en samen met labialap palpen voor voedselopname. Grote mantelruimte, achterste uiteinden versmolten > inhalerende en exahalerende sifone. Voet kan uitgestulpt worden door pro- en retractorspieren. Voedsel gevangen in slijmlaag mbv kieuwen (filtervoeding) en niet via tentakels met hun cilia via een voedselgroeve naar de mond (suspensievoeders). Kristalsteel en maagschild in de steelzak, daarna middendarmklieren en dan dan verdere intracellulaire vertering. Hemocoel, uit meerdere sinussen), hart met een paar atria en een ventraal gespierd ventrikel, hemolymfe vervoert integenstelling tot brachiopoda zuurstof. Drie grote ganglia aan elke kant > cerebropleurale ganglia gaat over naar viscerale ganglia en naar de pedale ganglia. Soms interne bevruchting, larven uitbroeden in mantelholte, soms glochidiulmarve. Een ventrale en een dorsale schelp ipv laterale schelpen bij de mollusken. Geen vlezige lichamen maart grote gekrulde lophophoren, vastgehecht aan substraat dmv pedunculus, niet bij mollusken. Het schelpmateriaal wordt ook hier afgescheiden door de mantellobben (uitgroeisels van de lichaamswand. Ventrale klep is het grootste met een naar achter uitstekende bek. Een met water gevulde mantelholte waar de lophophoor is. Het eigenlijke lichaam ligt in het achterste gedeelte. Uitwendige epidermis, een dikke laag bindweefsel en een gecilieerd peritoneum dat het metacoel omringd. U-vormig spijsverteringsstelsel, korte slokdarm, grote maag, verteringsklieren en een blindeindigende darm of anus bij inarticulata. Drie paar spieren sluiten en openen klep, twee paar voor de voet. Coeloomsysteem: mesocoel in metacoel. Klein contractiel hart en mediodorsaal bloedkanaal, open bloedsomloop, geen gespecialiseerde gasuitwisselingsorganen. Metanefridium voor de excretie (met een gekartelde nefrostoom). Zenuwring rond de slokdarm, geen gespecialiseerde zintuigen. Gescheiden geslachten, twee gonaden (ventraal en dorsaal) > gameten via metanefridia (gonoductes) naar buiten. Lobate larve. De verschillen tussen Turbellaria(1) en Rondwormen(2), op elk gebied Phylum platyhelminthes; klasse turbellaria of trilhaarwormen phylum nematoda - Beweging: (1) bepaalde parenchymcellen (kliercellen) scheiden slijmkussen af waarop zij voortbewegen via trilhaarbeweging. (2) dorsoventrale slingerbeweging door het alternerend samentrekken van 2 ventrale en 2 dorsale spiervelden (longitudinale spieren en geen cilia!). Voeding en vertering: (1) sterk vertakt spijsverteringsholte in het parenchym, farynx kan uitgestulpt worden via de mond in de proboscis, gedeeltelijk uitwendig verteerd voedsel wordt opgezogen en vervolgens gefagocyteerd door de parenchymale cellen en verdere intracellulaire vertering. Resten terug via de mond, geen anus > gastrovasculaire holte. Immobilisatie prooi door mucus (rhabdieten). (2) depositvoeders, detritivoren, plantenparasitair,… hier is wel een spijsverteringskanaal met mond, farynx, darm, rectum en subterminale anus. Gelegen in het pseudocoel. Ademhaling en bloedsomloop: (1) en (2) geen bloedsomloop en ademhaling door diffusie. Excretiestelsel: (1) gedeeltelijk via epidermis en gedeeltelijk door protonefridia dat ook belangrijk is voor osmoregulatie. (2) geen protonephridia, excretie vooral door darm en cuticula. Soms via renettecel onder de pharynx dat een afvoerkanaaltje vormt met een ventrale porie nabij de kop en vormt soms lange kanaaluitlopers in de laterale lijsten. Zenuwstelsel: (1) gecefaliseerd, sensorische receptoren vooraan, twee cefale ganglia voor sensorische info van kopreceptoren en ocelli. , gedrag gecontroleerd door longitudinale zenuwstrengen (connectieven) en hun ladder-achtige vertakkingen. Subepidermale zenuwplexus, andere receptoren in epidermis en laterale lobben (aurikels). Soms statocyst. (2) cerebraal ganglion met zenuwring rond farynx, verbonden met verschillende andere ganglia en sensorische en motorische zenuwbanen naar kopstreek en naar achter vertrekken dorsale en ventrale zenuwstrengen in de epidermislijsten. Amphiden in de kop en phasmiden in de staart, deze bevatten receptoren voor de detectie van chemische stoffen van gastheer en sex attractantia. Soms ocelli bij zoetwater en mariene soorten. Voortplanting en ontwikkeling: soms transversale splijting, anders seksueel. Hermafrodiet met copulatie, soms hypodermische impregnatie, veel testis met vas efferens tot vas defferens naar vesicula seminalis, twee ovaria met oviductes, vitellaria voor dooiercellen, receptaculum seminis. Bevruchte eitjes verpakt in cocon en aan substraat gehangen. Rechtstreekste ontwikkeling, soms bij mariene een trochoforalarve. (2) gescheiden geslachten, één of twee draadachtige testes gaan over in vas deferens en vesicula seminalis dat uitmondt in de cloaca. Twee ovaria met oviductes tot uterus naar buitenwereld via vagina en vulvus, volledig gescheiden van anus. Mannetje gebruikt spicula voor vulva vrouwtje open te houden (door de hoge hydostatische druk), bevruchting in de uteri. Geschaalde eitjes verlaten het lichaam van gastheer met faeces, directe ontwikkeling en juvenielen (larve lijken op adult), eutelie!! Bespreek het watervatenstelsel voor zee-egels,zeesterren en zeekomkommers. Phylum echinodermata; klasse asteroidea, echinoidea en holothruroidea Asteroidea: zeewater komt binnen via de zeefachtige madrepoorplaat op de aborale zijde, dan via steenkanaal naar het ringkanaal dat de mond omringt, door werking van cilia op het peritoneum dat de kanalen aflijnt. Vijf radiale kanalen lopen in de armen, via dwarskanaaltjes - komt het water in de ambulacraalvoetjes. Deze zijn bovenaan verdikt tot een ampulla, opslag van water. Ampulla contraheert, water in voetje geperst en stulpt uit, retractorspier zorgt voor inkrimpen. Trage voortbeweging. Zuignapachtige structuur dat mucus secreteert, hect contact. Voetjes ook voor verankering of taster, ze zijn geconcentreerd in de open ambulacraalgroeven, hierbij is de radiale zenuw aan de orale kant enkel bedekt met een dunne epidermis, geen skeletplaatjes. Zee-egels: 5 gesloten ambulacraalgroeven buigen naar de anuszone (periproct) toe. Madrepoorplaat ligt ook hier aboraal, lantaarn van aristoteles, complexe kaak met talrijke beentjes en sterke spieren met vijf scherpe en gepunte tanden. Meer ontwikkeld spijsverteringsstelsel, watervatenstelsel komt overeen met zeesterren. Zeelelies: 5 pluimachtige armen, vertakkingen (pinnulae) met buisvormige voetjes in open ambulacrale groeven. Watervatenstelsel volledig afhankelijk van coeloomvloeistof, geen uitwendige madrepoorplaat. Er ontspringen groot aantal steenkanalen aan het ringkanaal, die openen in coeloomkanaaltjes. Het opgedeelde viscerale coeloom neemt via gecilieerde kanaaltjes en poriën water van buiten op, radiale kanalen brengen het vanuit het ring kanaal naar de armen met hun voetjes. Vb. Zeekomkommers: geen armen, gesloten ambulacraal systeem waarbij de voetjes in de mondstreek sterk vergroot zijn tot voedingstentakels. Bij gravende soorten geen voetjes meer (buiten tentakels), bij kruipende enkel nog voetjes met zuignappen op de ventrale zijde. Madrepoorplaat hangt vrij in het perivisceraal coeloom Bespreek de aanpassingen van de bij aan een terrestrische, eusociale en nectar- en pollenverzamelende levenswijze Phylum arthropoda; subphylum hexapoda; klasse insecta; subklasse exopterygota; orde hymenoptera. Pollenverzamelende levenswijze: pollenborstels op voor- en middenpoten verzamelen de pollen van het harige exoskelet, na bevochtiging pollen verzamelen met pollenkam aan de achterpoot van de tegenovergestelde zijde? Pollenverpakker op de achterpoot stopt het mengsel van pollen en nectar in de pollenkorf. Terrestrische levenswijze: Ademhaling van zuurstof in de lucht door tracheeënstelsel (cuticula spiraalvormig verdikt met taenidia) met spiracula (met filter en klep) op het abdomen. Excretie: kunnen afvalstoffen niet zomaar laten diffunderen in het water dus buisjes van malpighi en het rectum voor excretie en osmoregulatie, N-afvalstoffen zoals urinezuur, in water opgelost. Zintuigen: moleculen in de lucht detecteren door kleine poriën in de cuticula, vooral in de antennes, binden aan neuronale receptorcellen. Chemo-receptoren voor substanties afgescheiden van prooi, mechano-receptoren in of op poten voor vibraties. Licht waarnemen met grote laterale complexogen en de ocelli Voortplanting en ontwikkeling: inwendig door copulatie, maar geen spermatofoor bij de honingbij!!! Sperma opgeslagen in de spermatheca. Meroblastische oppervlakkige klieving van de zygote. Groot aantal nakomelingen produceren in terrestrische omgeving. Zelfvoorzienend ei of cleidoïsch ei. Eicel en voedingrijke dooier, vervat in omhulsel van proteïnen en was, centrolecithaal ei omdat dooier centraal ligt, omhulsel biedt bescherming en is permeabel voor zuurtstof, niet voor water. Eieren worden gelegd met behulp van ovipositor in een voldoende vochtige omgeving. Eusociaal: samenwerking om de jongen groot te brengen. Steriele individuen werken voor fertiele individuen en verschillen morfologisch. Goed uitgerust om te foerageren voor nectar en pollen, proboscis om nectar op te zuigen, krop of honingmaag voor opslag. Koningin scheidt een koninginnensubstantie en een spoorferomoon af dat voorkomt dat de werksters nieuwe koninginnen groot gaan brengen (door koninginnencellen te maken). - Bespreek structuur en functie van het hydroskelet voor voedings- en/of voortbewegingsfunctie bij drie organismen, telkens behorend tot een ander phylum 1) Cnidaria: gastrovasculaire holte begrensd door een gastrodermis (endoderm) en een buitenste laag de epidermis (ectoderm). Flagellen van de gastrodermale cellen wimpelen water in de gastrovasculaire holte waardoor een druk gecreërd wordt die het hydrostatisch skelet onderhoudt. Aan de basis van de myo-epitheelcellen ( meest primitieve spiercellen) in de epidedermis zijn er contractiele myofibrillen, connecteren en vormen zo doorlopende circulaire en longitudinale lagen die kunnen contraheren zoals echte spierlagen, deze zorgen samen met de gastrovasculaire holte als een hydrostatisch skelet, voor contractei van poliepen en de zwembeweging van kwallen en poliepen. 2) Annelida: de circulaire spieren zijn belangrijk om een druk uit te oefenen op de coeloomvloeistof en zo een hydrostatisch skelet te creëren dat voortbeweging mogelijk maakt. 3) Ascidaceae: cilia rond talrijke kieuwspleten of pharyngeale spleten in de kieuwdarm creëren een waterstroom dat het inklappen van het weke lichaam voorkomt door een inwendige druk te creëren dat een hydroskelet bewerkstelligt. - vergelijk de levenscyclus van Obelia geniculata en Aurelia aurita. Phylum cnidaria; klasse hydrozoa en scyphozoa Zygote > blastula > gastrula (planulalarve) > vasthechting op substraat > uitgroeien tot poliep > kolonievorming door knopvorming met twee soorten, vegetatieve poliepen (hydranten) en voortplantingspoliepen (gonagia), geheel omgeven door perisarc: gonotheken, hydroteken, poliepen kunnen zich hier in terugtrekken, verbonden door doorlopende verteringsholte, levend weefsel binnen perisarc is coenosarc. Verankering in wortelachtige stolon, hydrorhiza > gonagia brengen medusen voort door knopvorming > wegzwemmen bij rijpheid > gescheiden geslachten brengen gameten voort > uitwendige bevruchting > nieuwe kwalpoliep. Vier oor- of hoefijzervormige gekleurde gonaden in de wand van de gastrale holte > gescheiden geslacht > spermatozoa komen vrij in de gastrale holte > in het water > opgenomen met voedselstroom door vrouwtje > bevrucht eieren in plooien van mondlappen > vrijzwemmende planulalarve > vasthechting op substraat > kleine poliep met lange tentakels (scyphistomastadium) > knopvorming nieuwe poliepen > horizontale insnoering tijdens herfst (strobilatieproces) > schotelvormige afsnoeringen ( ephyra’s) > verdere ontwikkeling tot adult. - H13 arthropoda succes verklaren adhv het uitleggen van kenmerken Succes: grootste variatie aan habitats dan eender welke ander groep. Succes te danken aan de invasie van het land en de aanpassingen. Het integument bestaat uit en rigide cuticula. Dit hard exoskelet bestaat uit chitine en verhard eiwit afgescheiden door de epidermis. Exoskelet is dunner en gevouwen ter hoogte van de gewrichten, het integument beperkt waterverlies en diens als ondersteunend exoskelet en beschermend pantser. Beweging d.m.v. gelede poten door antagonistische spieren. door cuticula als exoskelet is hydroskelet overbodig en dus coeloom sterk gereduceerd. Periodische vervelling want skelet rekt niet mee uit bij groei. Excretie door gepaarde blindzakjes of door buizen van malpighi. … (zie ook ander vragen sprinkhaan en bij) - Aanpassingen cephalopoda aan predatie en verdediging Fylum: molluska; klasse cephalopoda; Jet-propulsie: een soort van straalaandrijving bij het zwemmen, krachtig uitdrijven van water uit de mantelholte. Samentrekken van de radiale spieren en relaxatie van de circulaire spieren zuigt water aan, de tunica voorkomt uittrekken van de mantel, een een tegengestedle beweging perst het water uit de mantelholte via een trechter naar buiten. Chitineuze tanden of haken rond de randen van de zuignappen verhogen de zuigkracht bij het grijpen van de prooien. Bij de coleoidea. Kleverige tentakels bij de nautiloidea die zicht vastkleven aan prooi. Gestroomlijnde lichamen en vinnen Ontsnappingsrespons door waterstraalaandrijving, bewerkgesteld door de reuzeaxonen ( verbetert de voortgeleiding van de actiepotentialen) Vrijgeven van muceuze inkt Snel gedrag aanleren door een reeks visuele, chemische en tactiele stimuli te benaderen. Kleurverandering door pigment bevattende chromatoforen. Goed voor camouflage. Fotoforen (oplichtende organen) om de belichting van bovenaf te imiteren > onzichtbaar maken. Goed zicht door ogen met een lens, iris en retina (convergente evolutie met vertebraten). - Dormante/cryptische stadia van verschillende soorten bespreken Porifera: interne knoppen, gemmulae, die bestand zijn tegen omgevingsstress, een onbekende factor stimuleert sponzen tot deze vorming. Archaeocyten groeperen zich en een stevig omhulsel van spongine en spicula omringt hen. In de lente ontwikkelen archaeocyten zit tot choanocyten en alle andere celtypes (pinacocyten, porocyten, myocyten, amoebocyten) Nematoda: cryptobiose of anabiose, een resistente vorm is het derde juveniele stadium, de dauerlarve. Ontwikkeling wordt dan gestopt, door een overbevolkingsferomoon of afwezigheid van voedsel. Rotifera: monogononta: mannetjes bevruchten micitsche wijfjes (leggen haploïde eieren als ze niet bevrucht zijn, en diploïde eitjes als ze wel bevrucht worden) deze leggend dan diploïde eieren met een dikke schaal > wintereieren die in ongunstige omstandigheden kunnen overleven en kunnen worden verspreid. Bij verbetering omstandigheden komen amicitsche wijfjes vrij. digononta: volledige individuen cryptobiotische vorm > geëncysteerde wijfjes. Mitochondria en de nucleolus verdwijnt tijdens de toestand van uitdroging > stofwisseling valt stil. Tardigrada: perioden van sterke droogte (mossen drogen uit) > pootjes intrekken, water verliezen en in elkaar schrompelen, metabolisme sterk teruggeschroefd. Terug water aanwezig > opzwelling en terug actief. Branchiopoda: rusteieren en eirenbank