ULPIA NOVIOMAGUS 7 Gemeentelijk archeologisch onderzoek in Nijmegen Uitgave van het Bureau Archeologie november 1999 Impressie van de Man van Lent in zijn woonomgeving, een boerengehucht op de Betuwse kleigronden. EEN UITZONDERLIJK GRAFVELD UIT DE IJZERTIJD IN NIJMEGEN-LENT B ij opgavingen in het gebied van de Waalsprong komen niet alleen de voorspelde overblijfselen van nederzettingen aan het licht, maar ook grafvelden. Eén daarvan bevat een aantal ongewone graven uit de 5e eeuw v.Chr. (ijzertijd). In die tijd was cremeren de norm. Vier onverbrande skeletten tussen kuilen met crematieresten geven het idee dat sommigen zich tot in het graf lieten inspireren door de gewoonten die men er in zuidelijker, in Keltisch gebied, op nahield. Een enkeling — de Man van Lent — geeft de vroegere bewoners zelfs een onverwacht gezicht. GRAFVELDEN IN HET LAND OVER DE WAAL D e inrichting van het nieuwe Nijmeegse grondgebied aan de noordzijde van de Waal vereist ook zorg voor de vele archeologische resten in de bodem. Als eerste stap is vooronderzoek verricht door het verzamelen door het verzamelen van oppervlaktevondsten en het uitvoeren van handboringen. Deze prospectie heeft op tientallen plaat- sen sporen van de vroegere bewoners van dit Betuwse gebied opgeleverd. De oudste daarvan dateren al van ruim 7000 jaar geleden, uit de midden-steentijd (zie Ulpia Noviomagus nr. 6). Het gaat bij de ontdekte vindplaatsen bijna uitsluitend om woonplaatsen. Ook al liggen deze onzichtbaar onder het oppervlak, bij boringen verraden ze zich door fragmentjes vuursteen, houtskool, verbrand bot, scherf- soonlijk attribuut. Het geheel werd doorgaans afgedekt met een kleine grafheuvel. Vele honderden zogeheten urnenvelden uit de periode van 1100 tot 500 v.Chr. getuigen van deze praktijk. Na 500 v.Chr. laat men de urn gewoonlijk achterwege, maar pas in de loop van de Romeinse tijd wordt het cremeren als norm weer losgelaten. De enkele tientallen kuiltjes met crematieresten in Nijmegen-Oosterhout, waarvan verscheidene met een urn, dateren uit de late bronstijd (1100 – 800 v.Chr.). Het is het eerste urnenveld uit deze periode dat in de Betuwe bekend is geworden. Het vormt tevens een bewijs dat deze streek in de late bronstijd bepaald niet zo ontvolkt was als tot voor kort werd aangenomen. Ook in Lent kwamen enkele crematiegraven te voorschijn toen in de zomer van 1998 onderzoek werd verricht naar de nederzettingssporen die het vooronderzoek had voorspeld — en die er eveneens bleken te zijn: plat- skeletgraf crematiegraf Plattegrond van het grafveld in Lent. De graven liggen in de nabijheid van de paalsporen van oudere schuurtjes. In de Romeinse tijd is een skeletgraf verstoord bij het graven van een van de afwateringssloten op het terrein. jes van aardewerk en soortgelijk bewoningsafval in de opgeboorde grondmonsters. Vroegere grafvelden laten zich nauwelijks opsporen, omdat daar geen jarenlange of eeuwenlange ophoping van afval heeft plaatsgevonden. Boringen met tussenafstanden van tientallen meters kunnen dan hoogstens een toevalstreffer opleveren. Grafvelden zullen in de regel pas ontdekt worden wanneer de bovengrond in zijn geheel wordt verwijderd. Die voorspelling is inmiddels al op twee plaatsen uitgekomen, bij de opgravingen die 1996 op grond van prospectieresultaten in de Waalsprong zijn gestart. Op een terrein in het toekomstige Woonpark Oosterhout bleek rond het begin van de jaartelling een Bataafse nederzetting gesticht te zijn op een lage zandrug die een millennium eerder al als begraafplaats voor crematieresten was gebruikt. Een tweede, kleiner grafveld kwam aan het licht aan de Laauwikstraat in Lent. Het dateert uit de middenijzertijd (500 – 250 v.Chr.). Eén van de crematiegraven in het grafveld van Lent bevatte een fragment van een bronzen halsring. Dit was samen met de beenderas en delen van een bronzen ringetje uit de brandstapel verzameld. tegronden van boerenschuurtjes uit de vroege ijzertijd (800 – 500 v.Chr.) en afwateringsgreppels uit de 2e eeuw n.Chr. van een nabijgelegen inheems-Romeinse nederzetting. Daartussen lagen de graven. Enkele van de kleine kuilen bevatten niet alleen verbrande botresten, maar ook wat aardewerk en overblijfselen van persoonlijke bezittingen die uit de brandstapel waren verzameld of apart waren meegegeven, zoals een ijzeren mes en een bronzen halsring. De crematieresten beantwoorden aan het algemeen bekende beeld van dodenbehandeling in de ijzertijd (800 – ca. 15 v.Chr.). Er bevond zich echter ook een groepje van vier onverbrande skeletten in het grafveld. Deze skeletgraven zijn in meerdere opzichten uitzonderlijk. CREMEREN EN BEGRAVEN IN DE LATE PREHISTORIE EEN GEWELDDADIGE DOOD Rond de 11e eeuw v.Chr. was het in heel Nederland en ruime omgeving gewoonte geworden om de overleden gemeenschapsleden te cremeren. Dat gebeurde op een vaste plaats, niet ver van de nederzetting, die hoogstens uit enkele boerderijen bestond. De verbrande menselijke resten werden – veelal in een urn – bijgezet in een grafkuiltje, soms voorzien van een potje, een sieraad of een ander per- Minstens één van de begraven personen lijkt om het leven te zijn gebracht. Het gaat om een volwassene van onbekend geslacht. Deze persoon is op de buik neergelegd – een ongewone houding. Bovendien rust de linkerhand op de nek, als om een fatale slag af te weren. Deze ongelukkige persoon heeft een plaats gekregen dwars boven het graf van een man van 40 – 60 jaar oud die getooid was met drie bronzen sieraden: twee vlechtringen alsmede een oorring die met een weerhaakje in de oorschelp bevestigd lijk te zijn geweest. Uit het gegeven dat deze man ook ruimschoots dieper ingegraven is dan te twee overige begravenen, mogen we afleiden dat men op de dag van de begrafenis wist dat er twee personen tegelijk bijgezet moesten worden. Deze bijzondere vondstsituatie doet denken aan een gebruik dat Caesar bij zijn veroveringstochten door West-Europa noteerde in De Bello Gallico: wanneer een man van aanzien een verdachte dood was gestorven, kon de daaropvolgende ondervraging van zijn weduwe(n) op een gruwelijke dood uitdraaien. Als er in Lent werkelijk een terechtstelling heeft plaatsgevonden in verband met de dood van de man in het onderste graf, dan zijn dus minstens twee van de begraven personen op onnatuurlijke wijze om het leven gekomen. Van de derde persoon, een vrouw die bij haar overlijden ca. 20 – 40 jaar oud was, kan echter hoogstens worden gezegd dat ze er ietwat slordig bijlag. Het vierde skelet behoorde toe aan een robuuste man die de leeftijd van 40 jaar nog niet bereikt had. Zijn houding kon niet meer vastgesteld worden, aangezien zijn graf al in de Romeinse tijd verstoord was door de aanleg van een afwateringssloot. FRANSE MODE Het onverbrand begraven — ook wel inhumatie genoemd — is in de ijzertijd een afwijkende bijzettingsgewoonte. Kregen deze vier mensen zo’n behandeling omdat ze op een ongewone manier aan hun eind waren gekomen? Of was men bijvoorbeeld door een catastrofe gedwongen tot noodbegravingen omdat voor de tijdrovender crematierite geen tijd was? Het antwoord op deze vraag lijkt op een heel ander vlak te liggen. Een C14-datering van de bovenste persoon uit het dubbele graf heeft uitgewezen dat de skeletgraven uit de 5e eeuw v.Chr. stammen. Dat is de periode waarin de vroeg-Keltische cultuur in Noord-Frankrijk zijn maximale uitstraling heeft, tot in het Nederlandse rivierengebied. Ook het kortstondige verschijnsel van onverbrand begraven mag toegeschreven worden aan imitatie van Keltische gebruiken. De sterkste aanwijzing daarvoor levert een vrouwengraf dat bekend is uit Geldermalsen. Dit graf is geheel volgens de Franse mode ingericht: niet alleen gaat het om een inhumatie, met een gestrekte ligging op de Twee skeletten in het grafveld van Lent. Dwars boven een man met bronzen sieraden bij de schedel is een andere persoon op de buik begraven, met de linkerhand op de nek. rug, maar de vrouw is ook getooid met een bronzen halsring en een bronzen armband om beide polsen. De nabestaanden hebben in dezelfde zuidelijke traditie bovendien drie stuks aardewerk, een ijzeren mes en een ribstuk van een varken bij het hoofdeinde geplaatst. Ook de eerdere, unieke vondst van een Keltische strijdwagen in het grafveld bij het Traianusplein in Nijmegen mag als een voorbeeld van de zuidelijke invloed beschouwd worden. Maar de aanzienlijke man die deze strijdwagen en bijbehorende bewapening in het graf meekreeg, werd gecremeerd, niet begraven. De inrichting van het graf van een andere regionale grootheid uit diezelfde tijd doet vermoeden dat de maatschappelijke bovenlaag – die bestempeld kan worden als een krijgerselite – conservatief was als het op teraardebesteling aankwam. Het gaat hier om een rijk crematiegraf in Overasselt. Dit bevatte behalve een bronzen emmer ook een bronzen drinknapje, ijzeren speer- of pijlpunten en paardentuig. Tijdens het leven van de man zal de geïmporteerde bronzen emmer als wijnvat een centrale rol gespeeld hebben bij het paaien en behouden van zijn getrouwen, overeenkomstig het Keltisch gebruik. Dat de wijnemmer vervolgens als urn voor de crematieresten werd benut, toont aan dat deze aanzienlijke persoon zich, ondanks de aanpassing aan het Keltisch drinkgelag, aansloot bij een Nederrijnse traditie die onder de krijgshaftige elitefiguren in de regio al langer gebruikelijk was: in enkele rijke graven uit de 7e eeuw v.Chr. had eveneens een bronzen wijnemmer als urn gediend. De schedel van de Man van Lent. Op de plaats van zijn rechteroor zit een bronzen ring met weerhaakje. Daaronder is een van de twee bronzen vlechtringen te zien. VLECHTEN De enige voorwerpen in de skeletgraven van Lent zijn drie sieraden bij de schedel van de man uit het dubbele graf. Behalve een bronzen ring op de plaats van het rechteroor gaat het om twee ringvormige stripjes brons naast de kaken. Ze geven aan dat de man vlechten droeg, of eventueel haarstrengen. Duidt deze opmerkelijke haardracht niet eveneens op navolging van de Franse mode? We kennen toch Kelti- sche strijders van uiteenlopend formaat die met vlechten getooid dapper standhouden in Gallië? Het door de Asterixcultus ingeburgerde beeld van Keltische strijders met vlechten is echter niet archeologisch onderbouwd. Daarom verschijnt in serieuze beeldreconstructies van de laatste tientallen jaren geen Kelt met vlechten meer. Uit NoordwestEuropa is deze haardracht daarentegen goed bekend door vondsten van afgesneden of afgeknipte vlechten in de venen van Denemarken, Noord-Duitsland en Noord-Nederland. Het is echter niet duidelijk of ze aan mannen of vrouwen hebben toebehoord. Vondsten van gouden haarclips en bronzen spiraalringen bij de schedel in rijke Nederlandse graven uit de periode va 2100 – 1100 v.Chr. doen in elk geval vermoeden dat mannenvlechten hier al een lange traditie kenden. Maar doordat omstreeks 1100 v.Chr. het begraven volledig plaats maakt voor het crematieritueel, wordt ons alleen in uitzonderlijke gevallen, zoals hier in Lent, een tussentijdse glimp gegund op die haardracht — en op een bronzen oorring. Colofon Uitgave: Directie Grondgebied, Afd. Stadsontwikkeling, Bureau Archeologie. Postbus 9105 6500 HG NIJMEGEN tel. (024) 329 21 24 329 94 31 Het graf van de persoon die op de buik gevonden is, kon in zijn geheel geborgen worden met behulp van gelaste stalen platen en een graafmachine die als takelwagen fungeerde. Tekst: Peter van den Broeke. Foto’s: Rob Mols. Tekeningen: Kelvin Wilson, Rotterdam (Man van Lent), Peter van den Broeke (grafveld), André Simons (halsring). Layout: Rob Mols.