ACH T E R GR O ND A R A R ve rsus BW De Ambtenaar ‘voorbij’? Begin 2014 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel ‘normalisering rechtspositie ambtenaren’. Dat ligt nu voor in de Eerste Kamer en zou op 1 januari 2017 in werking moeten treden. Het wetsvoorstel is vooral bedoeld om de procedurele kanten van de rechtspositie van ambtenaren in lijn te brengen met die van werknemers in de private sector. De wet wil niks wijzigen in de materiële arbeidsvoorwaarden van de ambtenaar. Althans, dat is de bedoeling. Door de initiatiefnemers wordt namelijk op een belangrijke uitzondering gewezen: “de arbeidsvoorwaarden blijven geldig voor zover zij niet in strijd zijn met dwingend burgerlijk recht.” Sophie Heuves en Hans Moltmaker, CAOP E en botsing tussen rechtspositieregelingen en het civiele arbeidsovereenkomstenrecht, wordt in de literatuur vaak als een probleem van het wetsvoorstel gesignaleerd. In hoeverre zijn de bestaande rechtspositieregelingen eigenlijk om te zetten naar een cao zoals we die in het burgerlijk recht (BW) kennen? Naast het eerst geven van enige achtergrondinformatie zijn in dit artikel alvast enkele bepalingen uit het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) tegen die uit het BW aangehouden. ‘Big Bang’ Het wetsvoorstel beoogt dus een zo groot mogelijke eenvormigheid tussen de rechtspositie van ambtenaren en werknemers in de private sector te bewerkstelligen. Het toepassen van het reguliere cao-recht wordt daarbij gezien als een belangrijk middel om die te bereiken. Het is de bedoeling dat overheidswerkgevers voor de normalisering cao’s gaan afsluiten met de vakorganisaties om de rechtspositieregelingen te vervangen. Het liefst zien de initiatiefnemers van CDA en D66 dat op het ‘Big Bang-moment’ van de inwerkingtreding van de nieuwe Ambtenarenwet, de rechtspositieregelingen vervallen van rechtswege en er een nieuwe cao in werking treedt. Mocht het de betrokken sociale partners niet lukken om tijdig nieuwe cao-afspraken te maken dan blijven de bestaande rechtspositieregelingen gelden ‘als ware het cao’s voor zover en voor zolang een nieuwe cao op zich laat wachten’. Civiel arbeidsrecht binnen de overheid Het civiele arbeidsovereenkomstenrecht heeft, naast dwingend- en aanvullend/regelend rechtelijke bepalingen, een aantal categorieën recht dat elders in het recht niet of nauwelijks voorkomt. Dit zijn semi-dwingend recht en driekwart dwingend recht en van vrij recente datum vijf-achtste dwingend recht. Van de bepalingen van dwingend recht kunnen werkgever en werknemer in beginsel niet afwijken. Het civiele arbeidsrecht schrijft, vanaf 1 juli 2015, dwingend voor welke ontslagroute gevolgd moet worden: de kantonrechter, het UWV of een onafhankelijk ontslagcommissie. Van sommige dwingend rechtelijke wetgeving valt af te wijken als de werknemer baat heeft bij de afwijkende afspraken. Een goed voorbeeld is de 30 regelgeving over vakantiedagen. Het wettelijk minimum aantal vakantiedagen in het BW is viermaal de wekelijkse arbeidsduur, maar meer mag altijd. Verder bestaat er driekwart dwingend recht. Dit zijn regels waar van mag worden afgeweken bij cao. Sociale partners kunnen dus afwijkende afspraken maken. Een voorbeeld hiervan is de mogelijkheid om bij cao een gelijkwaardige voorziening voor de transitievergoeding te treffen. Het vijf-achtste dwingend recht biedt de Ondernemingsraad mogelijkheden om bindende afspraken te maken met de werkgever over de arbeidsvoorwaarden. Deze bevoegdheid is bijvoorbeeld terug te vinden in de Wet aanpassing arbeidsduur (WAA). Tot slot bestaat er semi-dwingend recht waarbij een werknemer en werkgever schriftelijk afwijkende afspraken kunnen maken. Knelpunten publiek-privaat Met het geschetste wettelijk kader van het civiele arbeidsrecht, kunnen we het ARAR langs de meetlat houden. Welke status hebben de in het ARAR geregelde onderwerpen hebben binnen het BW? Staan zij op Beeld: Shutterstock.com gespannen voet met elkaar? Een aantal belangrijke onderwerpen waar het ARAR mogelijk knelt met het civiele arbeidsrecht is het ontslagrecht, het verjaren van vakantie-uren, disciplinaire maatregelen en het recht om schade op de ambtenaar/werknemer te verhalen. Ontslagrecht Na de normalisering zullen de bepalingen over ontslag uit het burgerlijk wetboek direct doorwerken in de arbeidsrelaties van de ‘nieuwe ambtenaren’, dit ongeacht of er wel of geen nieuwe cao is afgesloten. De Wet werk en zekerheid (WWZ) zal per 1 juli 2015 volledig in werking zijn getreden en de bepalingen daar- uit zullen na de normalisering ook gaan gelden voor de ambtenarij. Door de wijzigingen die de WWZ teweegbrengt in het civiele arbeidsrecht ontstaan er vooral op het gebied van ontslagbescherming, maar ook op het gebied van flexibele arbeid verschillende regels tussen de ambtenaren en de werknemers met een arbeidscontract. Het ARAR biedt de mogelijkheid van drie tijdelijke contracten voor een duur van maximaal drie jaar. Ook is een periode van drie maanden uit dienst voldoende om de teller van contracten weer op nul te zetten. In het nieuwe civiele arbeidsrecht echter gaat de maximale periode naar twee jaar en de tussentijdse ‘reset’ wordt zes maanden. Het 31 ARAR is vooralsnog immuun voor de wijzigingen die de WWZ in de private sector veroorzaakt. Terzijde wordt opgemerkt dat de CAR-UWO, de rechtspositieregeling van Gemeenten, wel per 1 juli 2015 voorsorteert op de wijzigingen in het BW op dit gebied. Vakantie-uren Het uitgangspunt van het ARAR is dat elke ambtenaar met een voltijd dienstverband ieder jaar verplicht 108 uur verlof moet opnemen. De uren van het verplicht verlof kunnen niet worden overgeschreven naar het volgende jaar. De rest van de verlofaanspraak (ook van vorige jaren) kan worden overgeschreven, maar met een maximum van één kalenderjaar aan verlofaanspraken. De mogelijkheden voor Rijksambtenaren om verlof te sparen zijn dus beperkt. In het civiele recht wordt een onderscheidt gemaakt tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantieaanspraken. Alle vakantieaanspraken worden overgeschreven naar het volgende jaar. De wettelijke vakantieaanspraken verjaren na zes maanden, de bovenwettelijke vakantieaanspraken verjaren na vijf jaar. De regelgeving over vakantie-uren in het civiele recht is dus voordeliger voor de werknemer dan de rechten die voortvloeien uit het ARAR. Disciplinaire maatregelen Bij de vergelijking tussen het publieke en private recht is het sanctie-instrumentarium een punt van aandacht. De meeste sancties uit het ARAR zijn mee te nemen naar het den is voldaan. Een ambtenaar behoudt zijn aanstelling, maar krijgt een proefperiode waarin hij geen plichtsverzuim mag plegen. Het is nu zo dat als een besluit tot voorwaardelijk strafontslag in rechte vaststaat, er bij de tenuitvoerlegging geen toetsing meer plaats hoeft te vinden. De werkgever hoeft op dat moment slechts te beoordelen of het nieuwe plichtsverzuim de tenuitvoerlegging van het ontslag rechtvaardigt. Deze methodiek is in het civiele recht onmogelijk. Boete Naast het voorwaardelijk strafontslag is ook het opleggen van een boete binnen het ARAR anders geregeld dan in het civiele recht. Zowel het civiele recht als het ARAR bieden de mogelijkheid om boetes aan werknemers op te leggen. Het civiel recht stelt daaraan een aantal strikte eisen terwijl deze eisen niet gelden in het Het ARAR biedt de mogelijkheid van drie tijdelijke contracten voor een duur van maximaal drie jaar. civiele recht. Werkgevers kunnen berisping, schorsing en plichtsverzuim ook opleggen aan werknemers met een arbeidsovereenkomst. Een groot verschil is dat na de normalisering er geen bezwaar, beroep of hoger beroep tegen een disciplinaire maatregel mogelijk is. Aan de andere kant zal een civiele rechter de maatregel niet als ‘vaststaand’ beschouwen als de werknemer (schriftelijk) aangeeft het oneens te zijn met het besluit. Voorwaardelijk ontslag Een ander aandachtpunt is dat het voorwaardelijke ontslag civiel arbeidsrechtelijk onmogelijk is. Het voorwaardelijk strafontslag is een besluit dat ten uitvoer wordt gelegd op het moment dat aan de voorwaar- de schade bij een normale dienstuitoefening en de hoogte van het salaris. Het BW kent in dit vraagstuk dus strengere regelgeving voor het verhalen van schade op werknemers dan het ARAR. Conclusie Uit de beknopte analyse van het ARAR versus het BW blijkt, dat er mogelijk veel bepalingen uit het ARAR ‘mee kunnen’ naar de genormaliseerde situatie. Wel komen meerdere bepalingen in het ARAR niet of niet geheel overeen met de regelgevingen uit het BW. Aangezien het ARAR slechts een van de vele rechtspositionele regelingen is en zij allemaal moeten worden afgezet tegen het BW, zal er nog heel wat water door de Rijn gaan voordat alle blokjes in de juiste vakjes passen. Gezien de beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2017 moet dat kunnen lukken. De ideale situatie is dat, als de invoering van de normalisering daadwerkelijk plaatsvindt, daarvoor nog sluitende cao’s zijn afgesloten voor alle overheidssectoren. ARAR. Het opleggen van een boete in de private sector is aan meer voorwaarden verbonden. De regelgeving kan dus worden gezien als ‘voordeliger’ voor de werknemer. Het ARAR noemt wel een maximum bedrag van de boete, namelijk 22 euro. De boete naar civiel recht kan beduidend hoger zijn. Schade verhalen In het BW moet de werkgever voor het verhalen van schade op een werknemer opzet of bewuste roekeloosheid aantonen. Conform de regels in het ARAR moet sprake zijn van verwijtbaar handelen. Voor het bepalen of een handeling verwijtbaar is of niet, wordt er onder meer gekeken naar het risico van plaatsvinden van 32 Sophie Heuves en Hans Moltmaker werken als jurist bij het CAOP, het kennis- en dienstencentrum op het gebied van arbeidszaken in het publieke domein. Het CAOP bestaat 20 jaar en viert dat met een serie extra bijeenkomsten zoals ‘De ambtelijke rechtspositie ‘voorbij’’ (23 juni) en ‘Regionalisering van de arbeidsmarkt’ ( 1 oktober). Lees daarover en ook over een fotowedstrijd meer op www.caop.nl.