S Specificaties voor elektronische softstarters. Introductie: 1. Deze specificaties zijn geldig voor elektronische softstarters met 3 aangestuurde fazen, d.w.z. met 6 thyristoren . 2. Het toestel staat in voor het starten en stoppen van driefasige asynchrone kooiankermotoren van het IEC of NEMA type. De stopconfiguraties kunnen zijn: vrije uitloop, geremd of vertraagd. Kwaliteit van het product en de leverancier: 3. De elektronische softstarter zal ontwikkeld worden in conformiteit met de internationale normen, en in het bijzonder met de productnormen voor softstarters EN / IEC 60947-4-2. 4. De softstarter zal CE gemerkt worden volgens de geharmoniseerde norm EN / IEC 60947-4-2. 5. Wat betreft de elektromagnetische compabiliteit, zal de softstarter moeten beantwoorden aan de klasse A voor geleide en uitgestraalde emissies, beschreven in de productnorm EN/IEC 60947-4-2, en dit voor alle basisfuncties van de softstarter. De klasse B kan bekomen worden met bijkomende accessoires en is enkel geldig voor softstarter waarvan de nominale stroom 170 A niet overschrijdt. 6. De sofstarter zal conform zijn aan de norm UL 508 en CSA " Industrial Control Equipment " 7. De fabricatie-eenheid van de elektronische sofstarter en de conceptieactiviteiten daaraan gekoppeld moeten ISO 9001 versie 2000 en ISO 14001 gecertificeerd zijn. 8. De garantieperioden zijn als volgt bepaald: 18 maanden vanaf de leveringsdatum of 24 maanden vanaf de fabricatiedatum. Omschrijving van het product: 9. Het werkingsprincipe van de sofstarter is niet enkel gebaseerd op een beperking van de motorstroom tijdens de overgangsfazen of via een spanningshelling, maar op een controle van het motorkoppel. De softstarter zal een koppelhelling sturen tijdens de acceleratiefase. Daardoor zal hij een koppelcontrole kunnen uitvoeren tijdens de ganse startfase en indien nodig een constant motorkoppel voorzien tijdens de ganse acceleratiefase. 10. Voor de pomptoepassingen zal de vertraging gebeuren via een koppelhelling. 11. Alle toestellen moeten dezelfde controlekaart bezitten. Deze controlekaart moet identiek zijn voor alle toepassingen, zodat eenzelfde softstarter kan gebruikt worden op een breker, op een pomp of op een conveyor (rekening houdend met het dimensioneren). 12. Alle toestellen zullen uitgerust zijn met meettoestellen van de echte motorstroom om de beveiliging van de motor te verzekeren. Specificatie voor elektronische softstarters V01 – 05.02 1/5 S 13. De netwerkaansluitklemmen vinden plaats op de bovenkant van de motorstarter en de motoraansluitklemmen zullen zich bevinden aan de onderkant (doorlopende bedrading). 14. Ieder kaliber zal uitgerust zijn met by-pass contactor aansluitklemmen. De stroommetingen zullen bewaard worden als de softstarter kortgesloten is door de contactor. 15. De softstarter zal uitgerust zijn met een gescheiden stuurvoeding. 16. De stuurklemmen voor digitale- en analogecommandos zullen uitrekbaar zijn Omgeving: 17. De softstarter zal kunnen werken zonder declassering voor een omgevende temperatuur begrepen tussen –10 en + 40°C en tussen 40 en 60°C met een declassering van 2% per Celsius graad boven 40°C. 18. De maximale relatieve vochtigheid zal van 95% zijn, zonder condensatie, ni ruissellement volgens IEC60947-4-2 normen. 19. De stockeringstemperatuur zal begrepen zijn tussen -25°C en + 70°C. 20. De maximale werkingshoogte zal 1000 meter zijn (of 3280 feets). Hoger zal er een declassering van 2,2% per 100 meter toegepast worden. 21. De leverancier zal een geluidniveau moeten aanduiden voor de softstarter. Het geluidsniveau zal niet hoger liggen dan 65 dBA. 22. Voor de afkoeling van de softstarter, als hij uitgerust is met een ventilator, zal hij niet permanent mogen draaien. Hij zal automatisch uitschakelen in functie van de radiatortemperatuur. 23. De maximale omgevende vervuilingsgraad zal niveau 3 volgens IEC 60664-1 (of IEC 609474-2) zijn. 24. De leverancier zal de aansluitschema’s van de softstarters moeten bezorgen. 25. De leverancier zal associatietabellen tussen vermogensschakelaars, zekeringen, contactoren en motorstarters kunnen bezorgen om een coördinatieniveau type 1 of type 2 te kunnen verzekeren. Elektrische karakteristieken van de softstarter. 26. De gebruiksklasse van de softstarter zal AC 53a zijn volgens de productnorm EN/IEC 609474-2. 27. De leverancier zal één of meerdere gamma’s kunnen voorstellen om op netwerken van 208 tot 690V zich te kunnen aansluiten. (208 –15% tot 690 V +10%). 28. Het stroomgamma van de softstarters zal begrepen zijn tussen 17 en 1200 A. Specificatie voor elektronische softstarters V01 – 05.02 2/5 29. De softstarter zal zich automatisch moeten aanpassen aan de netwerkfrequentie 50 of 60 Hz met een tolerantie van +/-5%. Door middel van configuratie zal hij moeten kunnen werken met een netwerkfrequentie variatie van +/- 20%. 30. Digitale ingangen: de softstarter zal uitgerust zijn met minimum 4 digitale geïsoleerde ingangen 24V. Uitgangen: de softstarter heeft minimum 3 relaisuitgangen met een NO contact. Maximaal uitschakelvermogen op inductieve kring: 1,8 A / 230 VAC. Minimaal uitschakelvermogen: 10 mA / 6 VDC. De softstarter is uitgerust met minimum 2 digitale uitgangen 24V. 31. Analoge uitgangen: de softstarter bevat 1 analoog uitgang met een 0 - 20 mA of 4 - 20 mA signaal. Het signaal zal op schaal kunnen gebruikt worden. 32. De softstarter heeft zijn eigen bronvoeding voor de digitale I/O’s 24V. 33. De leverancier zal twee sofstarter keuzetabellen moeten bezorgen voor 2 types dimensioneren: - Dimensioneren 1: Vanaf een koude toestand (motordienst S1): 1 start met 3 In tijdens 46 secondes. Op een cycluswerking (motordienst S4), met een werkingsfactor van 50 % en 10 starten per uur of een equivalente thermische cyclus: 1 start met 3 In tijdens 23 secondes. - Dimensioneren 2: Vanaf een koude toestand (motordienst S1):1 start met 4 In tijdens 48 secondes Op een cycluswerking (motordienst S4), met een werkingsfactor van 50 % en 5 starten per uur, of een equivalente thermische cyclus: 1 start met 4 In tijdens 25 secondes. Beveiligingen: 34. De softstarter moet de PTC sondes signalen kunnen verwerken 35. De softstarter moet permanent de motoropwarming berekenen vanaf de echte gemeten stroom (de stroom zal gemeten moeten worden en niet geschat worden). Verschillende thermische uitschakelklassen zullen voorgesteld moeten worden volgens de EN/IEC60947-42 norm: klassen 10A, 10, 20, 30 en ook tussenklassen, een kleiner dan klasse 10A, één tussen 10 en 20 en één tussen klassen 20 en 30. De berekening van de thermische beveiliging moet doorgaan zelfs als de softstarter niet onder spanning is. 36. De softstarter zal beveiligd moeten zijn tegen thermische overbelastingen. 37. De softstarter zal een onderbelasting moeten detecteren vanuit de motorkoppel informatie. De detectiedrempel en de toegelaten onderbelastingtijd zullen instelbaar moeten zijn. Deze beveiliging zal een fout in de softstarter veroorzaken of gewoon een melding geven onder de vorm van een alarm of het schakelen van een digitale uitgang. 38. De softstarter zal een overbelasting moeten detecteren vanuit de motorstroom. De detectiedrempel en de toegelaten overbelastingstijd zullen instelbaar moeten zijn. De overbelastingstijd zal instelbaar moeten zijn vanaf 0,1 seconde. Deze beveiliging zal een fout in de softstarter veroorzaken of gewoon een melding geven onder de vorm van een alarm of het schakelen van een digitale uitgang. S 39. De softstarter zal een beveiliging tegen omkering van de netwerk- of motorfasevolgorde of faseverlies. Specificatie voor elektronische softstarters V01 – 05.02 3/5 40. De softstarter zal externe fouten kunnen verwerken. Als het contact open staat zal de softstarter zich in fout plaatsen. 41. De beveiligingen zullen bewaard worden zelfs als de softstarter kortgesloten is door een contactor. Communicatie: 42. De softstarter zal een multipunt seriële verbinding bevatten om een rechtstreekse aansluiting op Modbus toe te laten. 43. De softstarter zal aansluitbaar zijn op Ethernet en andere communicatiebussen dankzij optionele communicatiekaarten. 44. De communicatie zal toegang geven aan het sturen, instellen en superviseren van de softstarter. Belangrijkste functies 45. De softstarter zal verschillende motoren kunnen starten en vertragen in cascade. 46. Een tweede parameterset zal ingeschakeld kunnen worden via een digitale ingang. 47. Om de motor te kunnen beveiligen tegen condensatie tijdens langdurige onderbrekingsperiodes zal de softstarter een voorwarmingsfunctie bevatten zonder rotatie van de motor. De voorwarmingsstroom zal instelbaar zijn. 48. De softstarter zal zijn de kortsluitcontactor behandelen: sturing van het sluiten van de contactor aan het einde van de startfase en het openen van de contactor wanneer het stopcommando gegeven wordt. Deze functie zal compatibel zijn met volgende stopmogelijkheden: vrijlopend, met rem en gewone deceleratie. 49. De softstarter zal de lijncontactor kunnen sturen. De contactor zal sluiten vanuit een startcommando en openen na het stoppen van de motor. 50. De toegang aan de instellingen zal vergrendelbaar kunnen zijn via een code. De bewakingsparameters zullen bereikbaar blijven. Supervisie 51. De softstarter zal standaard uitgerust zijn met een display en programmatietoetsen. Als optie zal een afneembare displayset beschikbaar zijn. - 52. Volgende informaties zullen bereikbaar zijn via de display: Motorstroom Motorkoppel Thermische stand van de motor Cosinus Specificatie voor elektronische softstarters V01 – 05.02 4/5 - Vermogen. Actuele status (acceleratie, deceleratie, …). Werkingstijd van de softstarter. Laatste fout. - 53. Volgende informaties zullen bereikbaar zijn via de analoge uitgang: Motorstroom Motorkoppel Thermische stand van de motor Cosinus Actief vermogen - 54. De softstarter zal als optie geëvolueerde dialoog mogelijkheden kunnen voorstellen, zoals: Softwarepakket voor PC om de instellingen te kunnen voorbereiden, in herinnering halen, downloaden en printen. console met affichage en clair van de parameters. Voor deze opties zullen minstens 5 talen beschikbaar zijn: Frans, Engels, Duits, Italiaans, Spaans. Motorgegevens: 55. De softstarter zal ontwikkeld zijn om met IEC of NEMA motoren te kunnen werken met volgende motorparameters: Vermogen ___kW of ___HP (horsepower), permanente stroom ___ A ampères voor een nominale spanning van ___ volts. Specificatie voor elektronische softstarters V01 – 05.02 5/5