Spellingwoorden week 25 t/m 28, groep 4 Week 25: Net-als-woord: beer de beer door eerst de koorts keer het oor meer de soort neer het spoor de veer voor het weer hij hoort hij leert de de de hij hij Week 26: Net-als-woord: leeuw de duw de eeuw ruw de leeuw schuw de meeuw uw de schreeuw hij duwt de sneeuw hij schreeuwt het sneeuwt Week 27: Net-als-woorden: ei, ijs de geit de prei het ei hij zei mei de dweil ze reist hij dreigt het sein kleinst het krijt het lijf de lijn mij de prijs beurt deur kleur scheurt zeurt de kieuw nieuw het nieuws rijp de rijst stijf de wijn hij hijgt Week 28: In deze week worden de woorden van de afgelopen drie weken herhaald.