MODELLEN 3. De theorie van Keynes in modelvorm Drie manieren waarop modellen gebruikt worden: - analytisch model (werkelijkheid verklaren) - voorspellingsmodel - beslissingsmodel (om aan te geven op welke wijze de economie beïnvloed wordt door bepaalde maatregelen) In dit hoofdstuk gaat het om een conjunctuurmodel voor een gesloten economie zonder overheid gebaseerd op de theorie van Keynes. - stroomgrootheid / periodegrootheid (bijv. investeringen) voorraadgrootheid / tijdstipgrootheid (bijv. kapitaalgoederenvoorraad) S = Iep Iep = Iea + de gedwongen extra investering in de voorraad Tijdelijk kan de productie niet gelijk zijn aan de vraag, dat komt omdat de vraag lager of hoger is dan verwacht. De producenten blijven met voorraden zitten (gedwongen extra investering in de voorraad), en gebruiken ook de extra besparingen (omdat de consumenten minder consumeren) om deze investeringen te financieren. Het inkomensevenwicht komt hierdoor automatisch tot stand: Iea = Iep = S Vraagzijde conjunctuurmodel: W = EV (evenwichtsvoorwaarde) Y = W (identiteit) Ev = C + I (definitievergelijking) C = cY + Co (gedragsvergelijking) I = Io (gedragsvergelijking) Vraagzijde conjunctuurmodel met spaarfunctie: S=I (evenwichtsvoorwaarde) S = (1-c)Y – Co (spaarfunctie (gedragsvergelijking)) I = Io (investeringsfunctie (gedragsvergelijking)) Exogenen: grootheden die buiten het model om bepaald worden (bijv. Co). Endogenen: grootheden die binnen het model verklaard worden (bijv. C). Autonome consumptie (investeringen): bedrag dat sowieso al geconsumeerd (geïnvesteerd) wordt, niet afhankelijk van een andere factor in het model). Marginale consumptiequote: welk deel van het inkomen wordt geconsumeerd. Geïnduceerde consumptie: consumptie die afhankelijk is van het verdiende inkomen. C/Y gemiddelde consumptiequote. ∆C / ∆Y marginale consumptiequote. Gemiddelde – marginale consumptiequote: autonome consumptie. Multiplierwerking: de nawerking van een verandering van een autonome grootheid in het model. De multiplier kan je vinden door de desbetreffende autonome besteding onbekend te laten en het model zo ver mogelijk op te lossen. Aanbodzijde conjunctuurmodel met arbeid als knelpuntfactor: Y* = a . Aa (productiefunctie) Aa = Ao Av = Y/a (werkgelegenheidsfunctie) U = Aa – Av (definitievergelijking) De bestedingen kunnen op 3 manieren veranderd worden om bestedingsevenwicht te bereiken: - een verandering van de autonome investeringen: gebruik maken van de multiplier. - een verandering van de autonome consumptie: gebruik maken van de multiplier. - een verandering van de marginale consumptiequote: c als onbekende invullen en voor Y de gewenste waarde invullen. Volgens Keynes zijn er twee soorten evenwicht, het inkomensevenwicht en het bestedingsevenwicht. Bij inkomensevenwicht W = EV, inkomensevenwicht wordt vanzelf bereikt doordat ondernemers hun productie aanpassen aan EV. Bij bestedingsevenwicht wordt de productiecapaciteit volledig benut. Dit evenwicht wordt niet vanzelf bereikt en de overheid moet ingrijpen om de zorgen dat de afwijking van het bestedingsevenwicht kleiner wordt door de bestedingen te beïnvloeden. Aangepaste aanbodzijde conjunctuurmodel met arbeid als knelpuntfactor: Y* = a . Aia Aa = Aao Aia = Aiao Av = Y/a U = Aa – Av Us = Aa – Aia Uc = Aia – Av = U – Us De structurele werkloosheid wordt bepaald door het niet inzetbare deel van de arbeidsmarkt (bijv. arbeidsongeschikten). De conjuncturele werkloosheid bestaat uit het inzetbare deel van de arbeidsmarkt waar geen vraag naar is. Aanbodzijde conjunctuurmodel met kapitaal als knelpuntfactor: Y* = k . K K = Ko Aa = Aao Av = Y/a Av* = Y*/a U = Aa – Av Us = Aa – Av* Uc = Av* - Av = U – Us De productiecapaciteit wordt nu bepaald door het aanwezige kapitaal. De vraag naar arbeid wordt begrensd door de productiecapaciteit (Av* is de maximaal haalbare werkgelegenheid). De conjuncturele werkloosheid wordt nu bepaald door de maximaal haalbare werkgelegenheid minus de arbeidsvraag (de productiecapaciteit is hierbij dus niet volledig benut). 4. De gesloten economie met overheid Vraagkant conjunctuurmodel voor een gesloten economie met overheid: W = EV Y=W EV = C + I + O C = c(Y-B) + Co I = Io O = Oo B = bY + Bo De overheidsbestedingen (O) vallen ook onder de EV. De belastingen (B) hebben invloed op de consumptie. Met het netto-inkomen wordt geconsumeerd. Particuliere spaarsaldo Overheidssaldo / financieringssaldo / begrotingssaldo Nationaal spaarsaldo (0 bij inkomensevenwicht) :S–I :B–O : (S – I) + (B-0) Vraagkant conjunctuurmodel voor een gesloten economie met overheid met spaarfunctie: S+B=I+O I = Io O = Oo S = (1-c)(Y-B) – Co B = bY + Bo belasting) : Bo > 0 5. De open economie met overheid Vraagkant conjunctuurmodel voor een open economie met overheid: W = EV (evenwichtsvoorwaarde) Y=W (identiteit) EV = C + I + O + E – M (definitievergelijking) C = c(Y – B) + Co (gedragsvergelijking) I = Io (gedragsvergelijking) O = Oo (institutionele vergelijking) B = bY + Bo (institutionele vergelijking) E = Eo (gedragsvergelijking) M = mY (gedragsvergelijking) Besparingen = investeringen bedrijven + tekort overheid + tekort buitenland Saldo lopende rekening: E- M Als Nederland een tekort heeft op de lopende rekening, dan leent het buitenland geld aan Nederland (kapitaalimport), en andersom. Hierdoor is er een evenwicht op de betalingsbalans. Vraagkant conjunctuurmodel voor een open economie met overheid met spaarfunctie: evenwichtsvoorwaarde: (S – I) + (B – O) = E – M 6. De economische kringloop De economische kringloop gaat altijd uit van de situatie achteraf (ex post), in tegenstelling tot de modellen. Soorten investeringen: - uitbreidingsinvesteringen (productiecapaciteit wordt vergroot) - investeringen in voorraden - vervangingsinvesteringen, deze worden gefinancierd uit afschrijvingen: bedragen die te zijner tijd opzij gelegd worden voor de vervangingsinvesteringen (afschrijvingen = vervangingsinvesteringen) Bruto nationaal product = C + Iv + I(=voorraadinvesteringen en uitbreidingsinvesteringen) Netto nationaal product = I(=voorraadinvesteringen en uitbreidingsinvesteringen) + C(productie van consumptiegoederen) Aan de productiezijde vormen de vervangingsinvesteringen het verschil tussen bruto en netto nationaal product, aan de inkomenszijde vormen de afschrijvingen het verschil tussen bruto en netto nationaal inkomen. Bruto investeringen: alle investeringen Netto investeringen: I (dus voorraadinvesteringen en uitbreidingsinvesteringen) Vaste kapitaalgoederen: kapitaalgoederen die langer dan 1 productieproces meegaan. Vlottende kapitaalgoederen: kapitaalgoederen die korter dan 1 productieproces meegaan. Economie met overheid: De belastingen zijn te splitsen in: - directe belastingen (inkomensbelasting, vennootschapsbelasting) - indirecte belastingen (BTW, accijnzen) De overheidsuitgaven bestaan uit: - Overdrachtsuitgaven (zonder zichtbare tegenprestatie, bijv. uitkeringen) - Overheidsbestedingen: o Overheidsinvesteringen (aanschaf vaste kapitaalgoederen, bijv. wegen) o Overheidsconsumptie: Materiële overheidsconsumptie (aanschaf vlottende kapitaalgoederen, bijv. pennen) Personele overheidsconsumptie (ambtenarensalarissen = toegevoegde waarde overheid) Tekort van de overheid: overheidsuitgaven - overheidsinkomsten Besparingen = netto investeringen bedrijven + overheidstekort S + B = I + O S = I + (O – B) Netto nationaal inkomen: inkomens gezinnen van bedrijven en overheid Netto nationale investeringen: netto investeringen van bedrijven en overheid Netto nationale consumptie: consumptie van gezinnen en overheid Open economie met overheid: Saldo primair inkomen uit buitenland: primair inkomen uit buitenland – primair inkomen naar buitenland Nationaal inkomen: binnenlands inkomen + saldo Besparingen = netto investeringen bedrijven + tekort overheid + tekort buitenland Netto binnenlands inkomen tegen factorkosten = inkomen bedrijven + inkomen overheid Netto nationaal inkomen tegen factorkosten = inkomen bedrijven + inkomen overheid + saldo primair inkomen uit buitenland Netto nationaal inkomen tegen marktprijzen = netto nationaal inkomen tegen factorkosten + indirecte belastingen – subsidies Bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen = netto nationaal inkomen tegen marktprijzen + afschrijvingen (binnen de EU is afgesproken om zo veel mogelijk te werken met het bruto binnenlands product tegen marktprijzen) Middelen = bestedingen Y+M =C+I+O+E Middelen Netto nationaal product Import Totale middelen Bestedingen Particuliere consumptie Particuliere investeringen Overheidsbestedingen Export Totale bestedingen Nationaal spaarsaldo = nationaal inkomenssaldo = (S – I)+(B – O)