Constructiegrammatica Waarom zeggen we in het Nederlands Krajicek sloeg zich een weg naar de top, met een (wederkerend) meewerkend voorwerp, terwijl de Engelsen zeggen Henman volleyed his way to the top, met alleen maar een lijdend voorwerp (met een bezittelijk voornaamwoord)? Waarom zeggen wij niet: Krajicek sloeg zijn weg naar de top, en de Engelsen niet: Henman volleyed himself a way to the top? Een vergelijkbare vraag over twee verwante syntactische constructies in het Nederlands is: waarom zeggen we aan de ene kant De onderhandelaars baanden zich een weg naar een compromis (niet: Ze baanden voor zichzelf een weg naar een compromis) en aan de andere kant De onderhandelingen baanden de weg voor het compromis (en niet De onderhandelingen baanden het compromis een weg)? Wat doet dat woord banen trouwens precies in die Nederlandse zinnen? Het komt alleen maar in dit soort verbindingen voor, maar het is er niet per se bij nodig (er kunnen ook andere werkwoorden staan: Het konijn groef zich een weg onder het hek door, Zo blufte zij zich een weg uit het kamp, De beek kronkelt zich een weg naar het dal). Kennelijk hebben sprekers van een taal niet alleen woorden en regels, maar ook veel half-abstracte patronen in hun lange-termijngeheugen opgeslagen. Dat roept de vraag op naar de verhouding tussen algemene en specifieke patronen in een taal, en in het beschrijven van overeenkomsten en verschillen tussen talen. Wat is eigenlijk de status en rol van abstracte noties als “subject” en “object”, als sprekers van een taal veel tamelijk concrete patronen in hun geheugen hebben opgeslagen, die binnen en tussen talen alle mogelijke grote en kleine verschillen kunnen vertonen? De afgelopen 10 jaar hebben grammatici weer meer aandacht gekregen voor de enorme variatie in concrete grammaticale patronen, en dat heeft geleid tot een herbezinning op enkele fundamentele aannames van de grammaticale theorie. In deze werkgroep komen opvattingen aan de orde van verschillende vertegenwoordigers van “Construction Grammar” en “Cognitive Grammar” (Fillmore & Kay, Goldberg, Jackendoff, Langacker, Tomasello, en m.n. Croft), en toepassingen ervan in verschillende domeinen (taalverwerving, -begrip, en productie; verandering, variatie). Afhankelijk van de belangstelling van de deelnemers worden er vervolgens analyses gemaakt van een aantal constructies in het Nederlands en/of andere talen (al dan niet taalvergelijkend), uitmondend in een onderzoeksverslag. Literatuur: William Croft (2001), Radical Construction Grammar. Syntactic Theory in typological perspective. Oxford: Oxford University Press.