Erfelijke huidaandoeningen in de dagelijkse kindergeneeskundige

advertisement
Erfelijke
huidaandoeningen
in de dagelijkse
kindergeneeskundige
praktijk
136
Samenvatting
Maaike Vreeburg en
Maurice van Steensel
Drs. M. Vreeburg, klinisch geneticus,
MUMC, Maastricht
Prof. dr. M.A.M. van Steensel,
dermatoloog, MUMC, Maastricht/
IMBI, Singapore
Hoewel elke erfelijke huidaandoening op zichzelf zeldzaam is, komen
erfelijke aandoeningen waarbij de huid betrokken is als groep vrij frequent
voor. De kinderarts kan een sleutelrol spelen bij het vroegtijdig signaleren
van een mogelijke genodermatose bij een kind met een huidaandoening.
Bij het herkennen van een genodermatose speelt patroonherkenning
een belangrijke rol. Als eerste wordt besproken hoe vanuit specifieke
huidafwijkingen een differentiaaldiagnose kan worden opgesteld. Omdat
een aantal genodermatosen door een vorm van mozaïcisme ontstaat, worden
mozaïcisme en de verschillende hypothesen over het ontstaan hiervan
besproken aan de hand van een aantal voorbeelden bij verschillende
huidafwijkingen. Ook wordt beschreven welke vervolgacties nodig kunnen
zijn als er een vermoeden bestaat op een genodermatose.
Leerdoelen
Na het bestuderen van dit artikel:
–
weet u wat een genodermatose is;
Inleiding: de huid en erfelijkheid
–
bent u op de hoogte van huidafwij-
Elk jaar wordt bij meer dan 1,2 miljoen kinderen een huidziekte vastgesteld. In de
kindergeneeskunde staan vragen over huidaandoeningen hoog in de top tien van
meest gestelde vragen. Genodermatosen (genetisch bepaalde huidafwijkingen)
zijn echter zeldzaam, variërend in incidentie van 1 op 3000 mensen bij een
relatief frequente aandoening als neurofibromatose type 1 (omim #162200),
tot 1 op 100.000 of minder voor autosomaal recessieve congenitale ichthyosis
(omim #242300). Hoewel de meeste individuele genodermatosen zeldzaam zijn,
is de huid als orgaan wel zeer frequent betrokken bij verschillende genetische
aandoeningen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat, wanneer men in de
veelgebruikte Online Mendelian Inheritance of Man (http://www.ncbi.nlm.nih.gov/
omim: een publiek toegankelijke database van erfelijke aandoeningen en ziekten,
bijgehouden/gecoördineerd vanuit Johns Hopkins University) de zoekterm “skin”
invoert, men meer dan 2800 hits vindt.
Huidaandoeningen kunnen op zichzelf erfelijk zijn, zoals de al genoemde
autosomaal recessieve congenitale ichthyosis (arci). Daarnaast kan de
huidafwijking een onderdeel zijn van een syndroom, zoals de kleine bruine
hyperpigmentaties op de slijmvliezen bij mensen met het peutz-jegherssyndroom.
Soms zijn dermatologische kenmerken diagnostisch; denk bijvoorbeeld aan de
café-au-laitvlekken bij neurofibromatose type 1. Weer andere huidaandoeningen
kingen die zouden kunnen passen
bij een genodermatose;
–
kunt u signaleren dat een huidafwijking wel eens een genodermatose zou kunnen zijn;
–
kunt u een mozaïekpatroon op de
huid herkennen;
–
kunt u onderscheid maken tussen
mozaïcisme en een gegeneraliseerd beeld;
–
weet u wat bij vermoeden op een
genodermatose uw vervolgacties
zouden kunnen zijn.
Trefwoorden
dermatologie, genetica, genodermatosen, erfelijke huidaandoeningen,
multidisciplinair spreekuur, mozaïcisme, patroonherkenning
Praktische Pediatrie
nummer 3 - september 2014
Huidziekten
Gedownload door S. Thurmer ([email protected]) op 29-09-2014 14:47:59
Het herkennen van een genodermatose begint bij het goed
kijken naar en benoemen van de huidafwijkingen. In dit
artikel bieden we de kinderarts handvatten om te kunnen
bepalen of een huidaandoening een genodermatose kan zijn.
Vaak zal voor de diagnostiek en de behandeling een
interdisciplinair team van een expertisecentrum voor
genodermatologie noodzakelijk zijn, zoals dat bijvoorbeeld
sinds 2004 in het mumc bestaat. In dit centrum hebben we
de krachten van de dermatoloog en de klinisch geneticus
gebundeld om expertise te verkrijgen en uit te bouwen
voor de diagnostiek van de individuele patiënt met een
erfelijke huidaandoening. Patiënten komen hier om een
diagnose voor hun aandoening te laten stellen of bevestigen
en om over eventuele behandelingsopties te worden
geïnformeerd. Vervolgens worden ze terugverwezen naar hun
hoofdbehandelaar.
Patroonherkenning
Patroonherkenning is een belangrijke strategie in zowel
de dermatologie als de klinische genetica. Men kan een
patroon vinden in de familiegeschiedenis (bijvoorbeeld een
overervingspatroon), in de voorgeschiedenis van de patiënt
zelf, in uiterlijke kenmerken/dysmorfie, of in gedrag. Bij het
herkennen en beschrijven van genodermatosen zijn twee
zaken van groot belang.
1. Welke huidafwijkingen worden gezien? (Zie tabel 2 voor
de differentiaaldiagnose vanuit de huidafwijking op
www.praktischepediatrie.nl).
2. Is er een duidelijk mozaïekbeeld, of is er sprake van een
ander patroon?
Genetisch mozaïcisme (figuur 1) is gedefinieerd als de
aanwezigheid van twee of meer genetisch verschillende klonale
celpopulaties in één individu.1 In de huid kan mozaïcisme goed
zichtbaar zijn als het aangedane weefsel een ander aspect
geeft aan kleur, textuur of vaatvorming dan het normale
Figuur 1
a Typen blaschkolijnen. Type 1a: lineair; type 1b: breed lineair; type 2: lateralisatie- of schaakbordpatroon; type 3: phylloïde (bladvormig) patroon.
Daaronder: voorbeelden van blaschkolijnen op de huid, in het haar en op de nagels. b Ontstaan van mozaïcisme: lethal gene theory en functioneel
mozaïcisme
A
B
type 1a
type 1b
Lethal Gene Theory
inner cell massa
blastocyst
cel die mutatie oploopt
functioneel mozaïcisme
rode X-chromosoom
bevat een mutatie
type 2
type 3
witte X-chromosoom
is normaal
XX
inactivatie van één
van de X-chromosomen
in barlichaampje
X
inactivatiepatroon
is hetzelfde in de
navolgende cellen
X
X
X
X
X
X
X
Praktische Pediatrie nummer 3 - september 2014 Huidziekten
Gedownload door S. Thurmer ([email protected]) op 29-09-2014 14:47:59
Huidziekten
zijn op zichzelf aspecifiek en frequent aanwezig in de algehele
bevolking, maar worden wel vaker gezien bij een specifiek
syndroom (zie tabel 1 op www.praktischepediatrie.nl).
137
138
weefsel. Genetisch mozaïcisme geeft herkenbare patronen
op de huid, die voor het eerst werden beschreven door Alfred
Blaschko in 1901. Zijn observaties trokken weinig aandacht in
de wetenschappelijke wereld, tot in de jaren tachtig van de
vorige eeuw het fenomeen opnieuw werd opgepakt en verder
onderzocht door prof. dr. R. Happle.2 De lijnen van Blaschko
worden gezien als embryonale ontwikkelingspatronen van
de huid. Ze komen niet overeen met dermatomen. Happle
suggereerde dat een genetisch defect dat letaal zou zijn in
de kiembaan (alle cellen van het gehele organisme), wel als
mozaïek levensvatbaar kon zijn. Dit principe (dat een mozaïek
een uiting is van een in de kiembaan letale mutatie) noemt
men de lethal gene theory. Daarnaast kunnen normaliter
gegeneraliseerde, niet-letale genodermatosen ook in
mozaïekvorm voorkomen. Ten slotte kunnen blaschkolijnen
ontstaan op de huid als een gen een cutaan fenotype geeft en
gelokaliseerd is op het X-chromosoom (X-gebonden dominante
aandoeningen). Door willekeurige X-inactivatie (lyonisatie) bij
vrouwen zullen er celpopulaties zijn waarin de aangedane X is
ingeschakeld, naast populaties waarin de normale X actief is.
Dit wordt functioneel mozaïcisme genoemd.3
Van huidafwijking via patroonherkenning naar diagnose: enkele
oefeningen in patroonherkenning
Aan de hand van enkele bekende huidaandoeningen uit de
kindergeneeskundige praktijk zullen we laten zien hoe deze
patroonherkenning werkt. De casussen zijn gegroepeerd naar
huidbeeld.
De rode neonaat (zie figuur 2 op
www.praktischepediatrie.nl)
Soms worden kinderen geboren met een geheel rode huid
(erytrodermie, figuur 2a) die kwetsbaar is en ontvelling/
scheuren kan vertonen. Dit beeld kan van korte duur zijn
(soms zelfs maar één à twee etmalen). Als de huid weinig
elastisch is en om het kind zit als een glanzende membraan die
openscheurt, wordt dit ook wel een ‘collodionbaby’ genoemd.
Deze kinderen hebben een verstoorde huidbarrière. Hierdoor
is er een verhoogde kans op infecties en verlies van vocht
en elektrolyten. Neonatale erytrodermie kan verschillende
oorzaken hebben; arci is een van de meest voorkomende
(30%, figuur 2b). Echter, in de differentiaaldiagnose staat een
aantal zeldzame aandoeningen waarbij er immuundeficiënties
optreden, zoals het nethertonsyndroom (omim #256500)
en verschillende inflammatoire huidaandoeningen, zoals
(congenitale) psoriasis, die op tijd moeten worden onderkend
om complicaties te voorkomen. Bij neonatale erytrodermie
moet de vochtbalans in de gaten worden gehouden (verpleging
in een couveuse met de juiste luchtvochtigheidsgraad) en
moeten infecties worden voorkomen en bestreden. In de
meeste gevallen moet worden afgewacht hoe de huid zich
ontwikkelt voordat een definitieve diagnose kan worden
gesteld. Voor een gedegen plan van aanpak is een consult
van een dermatoloog in de vroege fase noodzakelijk. Vaak
Praktische Pediatrie
nummer 3 - september 2014
zal de dermatoloog een huidbiopt verrichten als eerste stap
in de diagnostiek. Wanneer er echter bij een meisje behalve
een algemene roodheid ook schilferende afwijkingen in lijnen
worden opgemerkt (figuur 2c), moet aan een mozaïcisme
worden gedacht, in dit geval aan het conradi-hünermannhapplesyndroom (chh, X-gebonden chondrodysplasia punctata
type 2 omim#302960). Deze X-gebonden stoornis in het
cholesterolmetabolisme geeft ook afwijkingen aan de ogen en
de botten. Vaak is er asymmetrie van de botaanlegstoornissen;
ook daarin is het mozaïcisme te herkennen. Typerend voor
chh is dat de erytrodermie na 24 uur verdwijnt.4 Bij oudere
patiënten verdwijnt de schilfering en ontstaan hypoplastische,
gedepigmenteerde lijnen waarin huidappendices zoals haartjes
en zweetkliertjes ontbreken. Ook kunnen de blaschkolijnen
zichtbaar zijn in het haar als lineair verlopende alopecia.5
De baby met blaasjes
(figuur 3 op www.praktischepediatrie.nl)
Blaren of blaasjes bij een baby kunnen een uiting zijn van
een levensbedreigende aandoening als herpes(encefalitis) of
staphylococcal scalded skin syndrome, waarbij snel handelen
nodig is. Bij het kijken naar de huid is de distributie van
cruciaal belang in het uitwerken van de differentiaaldiagnose:
een herpesinfectie geeft blaasjes in trossen, blaarziekten
uiten zich vaak op frictieplaatsen. Verder is het niveau van
splijting in de huid richtinggevend voor het verdere beleid
(zie voor een protocol bijvoorbeeld: http://www.huidhuis.nl/
sites/default/files/pictures/ProtocolBlarendiagnostiek.pdf).
Niet elke erfelijke blaarziekte is een vorm van epidermolysis
bullosa. Bij verschillende aandoeningen kunnen op
zuigelingenleeftijd blaren zichtbaar zijn, terwijl deze blaren
op latere leeftijd minder worden of zelfs helemaal verdwijnen.
Een voorbeeld van zo’n aandoening is epidermolytische
ichthyosis (omim #113800). Op de zuigelingenleeftijd staat
blaarvorming door splijting in het stratum spinosum (ongeveer
halverwege de epidermis) op de voorgrond, terwijl in het
latere leven hyperkeratose en schilfering het voornaamste
probleem vormen (figuur 3a). Epidermolytische ichthyosis
wordt veroorzaakt door een heterozygote mutatie in het
krt10-gen of het krt1-gen. Deze twee keratinen spelen een
rol in de integriteit van het celskelet van de keratinocyt.
Indien het celskelet niet stevig is, ontstaat bij de geringste
frictie loslating van de cellen (oppervlakkige blaarvorming).
De huid reageert hierop met hyperproliferatie, waardoor er
hyperkeratose ontstaat. De handpalmen en de voetzolen doen
mee (palmoplantaire keratodermie, overmatige eeltvorming)
in het ziektebeeld bij mutaties in het krt1-gen. Het krt10-gen
komt namelijk niet tot expressie in de handen en voeten.
Als bij een pasgeboren meisje blaasjes in blaschkolijnen verlopen, kan dit het eerste stadium van incontinentia pigmenti
zijn (figuur 3b). Deze aandoening verloopt in vier stadia:
1 blaasjes;
2 verruceus stadium;
3 hyperpigmentatie;
4 hypopigmentatie.
Incontinentia pigmenti wordt veroorzaakt door mutaties in het
nemo-gen (ikbk-gen), gelegen op het X-chromosoom, en is een
Huidziekten
Gedownload door S. Thurmer ([email protected]) op 29-09-2014 14:47:59
Pigment: te veel of te weinig
(figuur 4 op www.praktischepediatrie.nl)
Melanocyten in het stratum basale van de huid maken
pigment aan (onder andere eumelanine) om de huid te
beschermen tegen schadelijke uv-straling. Ultraviolette
straling geeft dna-schade in de huid en kan leiden tot
huidkanker (zoals basaalcelcarcinomen). Mensen die
te weinig eumelanine in de huid aanmaken, zullen een
lichtgevoelige huid en een lichte kleur haar en irissen
hebben. Ook in de retina speelt pigment een belangrijke rol.
Mensen met oculocutaan albinisme (oca) zijn daarom dikwijls
slechtziend; er is naast een verminderd retinapigment
vaak sprake van foveahypoplasie en het niet kruisen van
de optische banen ter hoogte van het chiasma opticum.
Het eerste symptoom bij jonge kinderen is vaak een
nystagmus. De meeste voorkomende vormen van oca worden
veroorzaakt door verstoringen in de tyrosinasefunctie.
Tyrosinase is een enzym dat verschillende stappen in de
melaninesynthese katalyseert. Kinderen met oca type 1a
hebben geen of nauwelijks pigment: zij hebben het klassieke
albinovoorkomen met witte haren, een witte huid en rode
ogen. Andere vormen, zoals oca1b en oca2, geven een milder
fenotype met pigmentatie in haar en irissen, zij het minder
dan bij gezonde familieleden. oca1 en oca2 erven autosomaal
recessief over. Naast oca1 en oca2 zijn er nog enkele
zeldzamere varianten (oca3, oca4) en enkele syndromale
vormen waarbij de pigmentatiestoornis gepaard gaat met
immuundeficiëntie of met stollingsstoornissen (bijvoorbeeld
chédiak-higashisyndroom, hermansky-pudlaksyndroom).
Wanneer de pigmentstoornis zich vooral in de ogen
openbaart, is er waarschijnlijk sprake van een X-gebonden
vorm. Vrouwelijke draagsters hebben dan vaak een patroon
van pigmentmozaïcisme in lijnen op de retina.
Ook hypopigmentatie in blaschkolijnen komt zeer frequent
voor. Het type patroon kan een sterke aanwijzing zijn voor
een bepaalde onderliggende afwijking (figuur 4b): phylloïde
(bladvormige) patronen zijn kenmerkend voor chromosomaal
mozaïcisme, terwijl guirlande- of draaikolkachtige patronen
wel worden omschreven als de hypomelanose van Ito (figuur
4a). Het is belangrijk om te weten dat dit geen diagnose is,
maar een symptoom. Het kan een uiting zijn van een meer
omvattende aandoening in mozaïekvorm (zoals een chromosoomafwijking of een ectodermale dysplasie), maar staat
regelmatig op zichzelf. Bij twijfel biedt follow-up gedurende
enige jaren vaak uitkomst. Het beeld moet worden onderscheiden van de linear and whorled nevoid hypermelanosis,
waarbij hyperpigmentatie in lineaire en draaikolkachtige
patronen te zien is. Ook dit beeld kan op zichzelf staan. Wij
adviseren om pigmentafwijkingen altijd met een woodlamp te
beoordelen, omdat pigmentverschuivingen met deze belichting veel duidelijker zijn dan met daglicht (of tl-licht) en
bovendien te onderscheiden zijn van andere verkleuringen.
Vlekken op de huid
(figuur 5 op www.praktischepediatrie.nl)
Café-au-laitvlekken komen veel voor: tot 28% van de
schoolkinderen heeft een of meer café-au-laitvlekken. Bij
meer dan zes vlekken is een van de klinische criteria voor
neurofibromatose type 1 (nf1, ziekte van Recklinghausen,
omim #162200) positief. Deze criteria zijn in 1988 geformuleerd
door de National Institutes of Health (nih). nf1 is een van
de frequentst voorkomende genodermatosen (1:2500). Ook
bij een aantal andere genodermatosen kunnen echter caféau-laitvlekken (of sterk hierop lijkende hyperpigmentaties)
voorkomen, waaronder het leopard-syndroom (omim
#151100). Familieanamnese, voorgeschiedenis van de
patiënt en bijkomende huid- en andere afwijkingen
(bijvoorbeeld dysmorfie, korte gestalte enzovoort) kunnen
de differentiaaldiagnose sturen. Verkleuren de vlekken van
roodbruin naar bruin en verdwijnen ze weer? Denk dan aan
urticaria pigmentosa (cutane mastocytose). Van nf1 zijn
mozaïekvormen beschreven: de zogenoemde segmentale
vormen. Deze kennen vaak een milder beloop met minder
kans op gegeneraliseerde complicaties. Ook de overerving is
anders: bij een patiënt met nf1 is er een kans van 50% dat de
aanleg hiervoor wordt doorgegeven aan een kind (autosomaal
dominante overerving). Echter, een patiënt met een segmentale
vorm heeft, zolang er geen mutatie wordt gevonden in de
witte bloedcellen (dna dat geïsoleerd is uit bloed), een laag
herhalingsrisico van maximaal enkele procenten.
Een mozaïekbeeld dat zich altijd met type 2
blaschkopatronen presenteert (schaakbordpatroon), is
de hyperpigmentatie bij het mccune-albrightsyndroom
(figuur 5b). Klassiek horen hierbij pubertas praecox en
fibreuze dysplasie van de botten. Het beeld kan echter,
juist doordat het een mozaïek is, erg variëren in het
spectrum van uitingen, bijvoorbeeld in uitgebreidheid
van de huidafwijkingen of in het endocrinologische beeld.
Het beeld wordt veroorzaakt door activerende gnas1genmutaties.7 Kiembaanmutaties die activeren, zijn niet
met het leven verenigbaar (Lethal Gene Theory). Als er zich
inactiverende mutaties in het gnas1-gen bevinden, ontstaat
hereditaire osteodystrofie van Albright. Dit syndroom kan
gepaard gaan met huidafwijkingen, maar dat zijn niet de
hyperpigmentaties van de activerende mutaties.8
Wat te doen bij verdenking op een
genodermatose?
Vastleggen en overleggen
Wanneer een huidafwijking verdacht is voor een
genodermatose, is het noodzakelijk hiervoor verder bewijs
te zoeken. Overleg of een (gemeenschappelijk) consult met
Praktische Pediatrie nummer 3 - september 2014 Huidziekten
Gedownload door S. Thurmer ([email protected]) op 29-09-2014 14:47:59
Huidziekten
ectodermale dysplasie. Naast huid- en oogafwijkingen kan men
daarom ook alopecia, afwijkende of ontbrekende tanden en nagelafwijkingen vinden. Daarnaast kunnen er aanlegstoornissen
van het oog of hersenafwijkingen zijn en er is een verhoogde
kans op eosinofiele vasculitis.6 Een familieanamnese en nauwkeurig huidonderzoek bij de moeder kunnen de diagnose vaak
bevestigen. Voor jongens is een mutatie in de meeste gevallen
lethaal tijdens de (vroege) zwangerschap. De meisjes overleven
dankzij het functioneel mozaïcisme van het X-chromosoom, wat
zichtbaar is in het blaschkopatroon.
139
140
de dermatoloog is meestal de eerste stap op weg naar een
diagnose. Veel informatie voor patiënten en ook verwijzers
zijn beschikbaar in het Huidhuis (www.huidhuis.nl).
Het vastleggen van de casus en het beloop ervan is belangrijk.
Soms is het handig om ouders te vragen foto’s van het kind
op jongere leeftijd mee te nemen. De familieanamnese kan
veel informatie opleveren, net als een algemeen lichamelijk
onderzoek, inclusief het beschrijven van eventuele
dysmorfieën. Op (digitale) foto’s vastleggen van zowel de huid
als dysmorfie maakt overleg op afstand mogelijk met andere
collega’s. Goed dermatologisch onderzoek, soms aangevuld
met biopten, is richtinggevend in het zoeken. Overleg
met collega’s/behandelaren binnen het eigen centrum
of met een expertisecentrum kan verder richting geven
aan het diagnostische proces. Omdat het om genetische
aandoeningen gaat, is overleg met een klinisch geneticus in
een vroeg stadium wenselijk.
Het stellen van een goede klinische (waarschijnlijkheids)
diagnose is van groot belang, mede vanwege het feit dat niet
elke diagnose moleculair-genetisch is te bevestigen. Vooral in
het geval van mozaïcisme is het aanvullend onderzoek vaak
lastig en zeer gespecialiseerd werk, omdat niet alle weefsels
zijn aangedaan. Alleen onderzoek van aangedane cellen zal
de oorzakelijke moleculair genetische afwijking aantonen. In
veel gevallen zal standaard karyotypering of arraydiagnostiek
geen aanvullende informatie opleveren, omdat maar weinig
genodermatosen een chromosomale achtergrond hebben.
Conclusie
Hoewel elke erfelijke huidaandoening op zichzelf zeldzaam is,
komen erfelijke aandoeningen waarbij de huid betrokken is
als groep vrij frequent voor. De diagnostische mogelijkheden
nemen in snel tempo toe, de kennis groeit en therapeutische
opties zijn voor een aantal aandoeningen al beschikbaar.
Veel kinderen met genodermatosen zullen bij de kinderarts
op het spreekuur verschijnen. De kinderarts kan een
sleutelrol spelen bij het vroegtijdig herkennen van een
mogelijke genodermatose bij kinderen met huidafwijkingen.
Patroonherkenning, zoals in dit artikel beschreven, kan hierbij
helpen.
Woord van dank
Graag willen de auteurs dr. D. Marcus-Soekarman (klinisch
geneticus), prof. dr. P.M. Steijlen (dermatoloog) en mw.
Y. Detisch (genetisch consulent) danken voor alle steun,
inspiratie en vooral de uitstekende en inspirerende
samenwerking binnen de Interdisciplinaire Polikliniek voor
Genodermatosen van het mumc.
Referenties
1. Happle R. Dohi Memorial Lecture. New aspects of cutaneous mosaicism.
Op weg naar behandeling: het nut van een diagnose
Zoals bij veel aandoeningen zorgt het stellen van een juiste
diagnose vaak voor rust in het gezin en is het een belangrijke
stap in het leren omgaan met een chronische aandoening.
De huid is zichtbaar en daardoor ook in het maatschappelijk
verkeer een belangrijke factor. Op dit moment zijn de meeste
genodermatosen (nog) niet te genezen. Met het stellen van
de diagnose is vaak een prognose te geven over het verloop
van de aandoening en kan een screeningsprotocol worden
opgesteld voor bijkomende zaken als ontwikkeling, gehoor,
visus of andere complicaties. Een goede begeleiding en
het behandelen van de huidsymptomen met zalftherapie
en/of systemische therapie kunnen, soms gecombineerd
met leefstijladviezen, de toestand van de huid en ook
de levenskwaliteit verbeteren. Ook de psychosociale
zorg voor deze groep patiënten met hun vaak chronische
aandoening vraagt voortdurend aandacht. Zulke complexe
multidisciplinaire zorg is maatwerk en vergt een goede
samenwerking van alle betrokken partijen.
In de toekomst zullen mogelijk steeds meer aandoeningen
behandelbaar blijken met een therapie gericht op het
onderliggende pathogenetische (moleculaire) defect. De
eerste stappen hiervoor zijn al gezet bij zeer zeldzame
aandoeningen als pachyonychia congenita (omim #167200) en
het child-syndroom (omim#308050).9,10
De eerste uitkomsten en zogenoemde ‘proof of principle’studies zijn hoopgevend, maar er zal nog heel wat tijd en
onderzoek overheen gaan voordat er voor elke patiënt met
een genodermatose een causale behandeling beschikbaar is.
Praktische Pediatrie
nummer 3 - september 2014
J Dermatol. 2002;29(11):681-92.
2. Happle R. Mosaicism in human skin. 1st ed. Heidelberg: Springer-Verlag;
2014.
3. Vreeburg M, Steensel MA van. Genodermatoses caused by genetic
mosaicism. Eur J Pediatr. 2012;171(12):1725-35.
4. Happle R. X-linked dominant chondrodysplasia punctata. Review of
literature and report of a case. Human genetics. 1979;53(1):65-73.
5. Steijlen PM, Geel M van, Vreeburg M, Marcus-Soekarman D, Spaapen LJ,
Castelijns FC, et al. Novel EBP gene mutations in Conradi-HunermannHapple syndrome. Br J Dermatol. 2007;157(6):1225-9.
6. Berlin AL, Paller AS, Chan LS. Incontinentia pigmenti: a review and
update on the molecular basis of pathophysiology. J Am Acad Dermatol.
2002;47(2):169-87; quiz 88-90.
7.
Weinstein LS, Shenker A, Gejman PV, Merino MJ, Friedman E, Spiegel AM.
Activating mutations of the stimulatory G protein in the
McCune-Albright syndrome. New Eng J Med. 1991;325(24):1688-95.
8. Klaassens M, Blom EW, Schrander JJ, Ris-Stalpers C, Nieuwenhuijzen
Kruseman AC, Steensel MA van, et al. Unique skin changes in a case of
Albright hereditary osteodystrophy caused by a rare GNAS1 mutation.
Br J Dermatol. 2010;162(3):690-4.
9. Leachman SA, Hickerson RP, Schwartz ME, Bullough EE, Hutcherson SL,
Boucher KM, et al. First-in-human mutation-targeted siRNA phase Ib
trial of an inherited skin disorder. Mol Ther. 2010;18(2):442-6.
10. Paller AS, Steensel MA van, Rodriguez-Martin M, Sorrell J, Heath C,
Crumrine D, et al. Pathogenesis-based therapy reverses cutaneous
abnormalities in an inherited disorder of distal cholesterol metabolism.
J Invest Dermatol. 2011;131(11):2242-8.
Er zijn geen relaties met farmaceutische industrieën gemeld.
Huidziekten
Gedownload door S. Thurmer ([email protected]) op 29-09-2014 14:47:59
Download