Landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit in Groningen Bijlage bij de kwaliteitskaart Provincie Groningen Februari 2014 Dit document bevat de gebiedsbeschrijvingen behorend bij de kwaliteitskaart landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. De kaart verbeeldt de aan het aardoppervlak zichtbare historisch gegroeide landschappelijke hoofdstructuur van Groningen. INHOUD INLEIDING ................................................................................................................................................ 2 INSPIRATIEBRON ..................................................................................................................................... 4 WIERDENLAND & WADDENKUST ............................................................................................................ 5 OLDAMBT ................................................................................................................................................ 7 ZUIDELIJK WESTERKWARTIER.................................................................................................................. 9 WESTERWOLDE .................................................................................................................................... 11 VEENKOLONIËN ..................................................................................................................................... 13 GORECHT ............................................................................................................................................... 14 CENTRALE WOLDGEBIED EN DUURSWOLD ........................................................................................... 16 1 INLEIDING Voor u ligt de beschrijving bij de kwaliteitskaart landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit van Groningen. De beschrijving vormt een bijlage bij de kaart waarop de aan het aardoppervlak zichtbare historisch gegroeide landschappelijke hoofdstructuur van Groningen is weergegeven. De kaart verbeeldt daarbij expliciet de samenhang tussen de essentiële kenmerken die bepalend zijn voor het karakter van de verschillende onderliggende landschapstypen zoals beschreven in het Provinciaal Omgevingsplan (zie figuur 1). Figuur 1 Landschapstypen in Groningen (bron: POP 2009-2012) De natuurlijke basis voor de landschappelijke hoofdstructuur ligt in de ontstaanswijze van de ondergrond. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen afzettingen gerelateerd aan het landijs dat in de voorlaatste ijstijd (het Saalien) over Noord Nederland lag (stuwwallen); afzettingen die tijdens de laatste ijstijd (het Weichselien) door de wind zijn gevormd (dekzandkoppen); en afzettingen gevormd door de zee (kwelderwallen) of door rivieren (oeverwallen). 2 Het reliëf, de samenstelling van de ondergrond, het hydrologisch regime en de vegetatieontwikkeling, zijn in het verleden bepalend geweest voor de gebruiksmogelijkheden van een gebied en de daaraan gerelateerde landschappelijke structuur. Het resultaat van de relatief kleinschalige ontginning en ontwikkeling van het landschap door de eeuwen heeft een divers pallet aan bebouwingsstructuren en landschapselementen en patronen opgeleverd die tezamen de huidige ruggengraat van de landschappelijke hoofdstructuur van Groningen vormen. Sinds de industriële revolutie in de vroege 20e eeuw zijn grootscheepse ontwikkelingen die zich niets aantrekken van de historisch gegroeide landschapsstructuur aan het landschap toegevoegd. Daarbij valt te denken aan zoals bedrijfsterreinen, infrastructuur en grootschalige woningbouwlokaties. Ook deze ontwikkelingen zijn nu een onlosmakelijk onderdeel van het levende Groningse landschap. Omdat deze ontwikkelingen veel minder verband houden met natuurlijke factoren en los van de ruggegraat in het landschap zijn geland, zijn ze als ingrepen van de nieuwe tijd in grijstinten als referentielaag in de kwaliteitskaart opgenomen. Waddenkust Wierdenland Centrale Woldgebied Duurswold Oldambt Zuidelijk Westerkwartier Gorecht Veenkoloniën Westerwolde Figuur 2 De kwaliteitskaart landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit met een aanduiding van nader beschreven samenhangende gebieden. 3 INSPIRATIEBRON De kwaliteitskaart heeft als doel om de landschappelijke hoofdstructuur van Groningen op aansprekende wijze te verbeelden en hiermee makers van ruimtelijke plannen te inspireren. De kaart is gebaseerd op feitelijke informatie, zoals inventarisaties van landschappelijke elementen, topografische kaarten en fysisch geografische kaarten. Voor de leesbaarheid van de kaart is een selectie gemaakt van gegevens in bronbestanden die helpen de landschappelijke hoofdstructuur te verbeelden. De bronbestanden zijn als losse datasets via de provinciale E-atlas ontsloten. In een digitale toepassing van de kaart worden meer gegevens zichtbaar naarmate verder wordt ingezoomd. De gegevens op de kaart zijn dus niet per definitie waardevoller dan gegevens die er niet op staan. Voor een overzicht van de waarden die feitelijk beschermd moeten worden verwijzen we naar de landschapswaardenkaart in de provinciale omgevingsverordening. De kaart staat niet op zich zelf, maar is gekoppeld aan de beschrijving in dit document. Hierin wordt het samenhangende verhaal van Groningen uitgewerkt vanuit een blik op het landschap en een blik in de dorpen aan de hand van de volgende gebieden: Wierdenland en Waddenkust, Oldambt, Zuidelijk Westerkwartier, Westerwolde, Veenkoloniën, Gorecht en het Centrale Woldgebied en Duurswold. Deze gebiedsnamen zijn een globale duiding en volgen niet strikt de historisch geografische benaming van verschillende gebieden. De kaart en de beschrijvingen vormen de basis voor een nader uit te werken kwaliteitsgids. Deze gids is bedoeld als handreiking voor iedereen die ruimtelijke plannen beoordeelt, er aan ontwerpt of uitvoert; dus van beleidsmedewerker bij de provincie, gemeente of waterschap tot terreinbeheerder en adviesbureau. Met de kwaliteitsgids willen we met deze partijen gezamenlijk de betekenis van de landschappelijke hoofdstructuur voor nieuwe ingrepen in het landschap nader uitwerken om zo ook in de toekomst de ruimtelijke kwaliteit van Groningen te blijven versterken. 4 WIERDENLAND & WADDENKUST Blik op het landschap Het wierdenland en de waddenkust beslaan een groot deel van Noord Groningen en zijn gevormd vanuit de ontginning van de kwelders. De eerste bewoners vestigden zich op de hoger gelegen kwelderruggen en oeverwallen en legden daar wierden aan om droge voeten te houden. Regelmatige overstroming van de kwelders en de stijgende zeespiegel maakten het noodzakelijk de wierden zo nu en dan op te hogen. Zo groeiden de woonplaatsen mee met de opslibbing van het omliggende land. De aanleg van dijken, ongeveer vanaf de 11e eeuw, betekende dat aanleg en verdere ophoging van de wierden niet langer noodzakelijk was. Geleidelijk aan volgde de onregelmatige inpoldering van de oude Lauwerszee inbraken rondom het Middag Humsterland vanuit kloosterordes in het gebied. Vele eeuwen ontwikkelt dit zich tot het proactief en systematisch winnen van land op de zee. Het wierdenlandschap is een landschap van grote open ruimten met hierin reeksen van dorpen met karakteristieke dorpssilhouetten die van grote afstand herkenbaar zijn. Wegen over de hoger gelegen delen van het land verbinden de dorpen. De kerktorens en het groen rond de dorpen geven ieder dorp zijn eigen uitstraling. In het weidse landschap kronkelen de maren, deels de voormalige kweldergeulen volgend en deels als gegraven waterlopen om de dorpen via het water te ontsluiten. De maren vormen de basis voor de kenmerkende onregelmatige blokverkaveling, zoals die nog herkenbaar is in Middag Humsterland, nabij Middelstum en in het gebied te noorden van Appingedam en Delfzijl. De boerderijen liggen als groene eilanden verspreid in de open ruimte. Aan de waddenkust zijn in de loop der eeuwen opeenvolgende reeksen grootschalig open polders gescheiden door parallelle dijken met aan de voet boerderijreeksen en kolken (restant van oude dijkdoorbraken) ontstaan. Alleen op de van oorsprong hoger gelegen delen zijn de boerderijen niet gekoppeld aan de dijken maar liggen ze verspreid in de ruimte zoals bijvoorbeeld in de Noordpolder of nabij Roodeschool/Hefswal. De opstrekkende verkaveling loodrecht op de dijken geeft een duidelijk beeld van de ontginningsgeschiedenis. Vanwege de vruchtbare gronden was Noord Groningen een belangrijk landbouwgebied. Ten behoeve van het transport van agrarische producten naar de stad werd een stelsel van wegen en trekvaarten, zoals het Boterdiep en het Winsumerdiep, aangelegd. Dorpen die aan deze vaarwegen lagen kwamen tot bloei. Ook de monumentale boerderijen in het gebied weerspiegelen de rijkdom die de landbouw bracht. Blik in de dorpen De dorpen in het wierdenlandschap zijn grotendeels ontstaan als wierdedorpen en hebben over het algemeen een compacte en kleinschalige bebouwing. Bij radiaire wierdedorpen staat op het hoogste punt van de wierde de kerk en vanuit dit punt waaiert het stratenpatroon uit naar het open landschap. Om de wierde loopt een ossengang langs de achterkanten van de boerderijen die het vee naar de stallen bracht. Door de abrupte overgangen van bebouwd naar het (open) landelijke gebied 5 ontstaan karakteristieke dorpssilhouetten. Rechthoekige wierdedorpen hebben een rechthoekig stratenpatroon met evenwijdige wegen en enkele dwarswegen. In de kern is het patroon fijnmazig en in de rand grofmazig. De kerk staat meestal aan de rand van de wierde. De overgang tussen het landschap en het dorp is door het ontbreken van de ossengang meer geleidelijk dan bij de radiaire wierdedorpen. Vele wierdedorpen hebben haventjes waar de maren op aantakken. Een ander kenmerkend dorpstype vormt het dijkdorp waarbij de bebouwing gekoppeld is aan de weg die vaak het bochtige tracé van een oude dijk volgt, zoals bijvoorbeeld in Pieterburen. Door de kleinschalige traditionele bebouwing en de krommingen in de hoofdweg is de beslotenheid in deze bebouwingslinten relatief groot. Hierdoor is er sprake van een contrastrijke relatie tussen het dorp en landschap met harde overgangen en een scherp dorpssilhouet. In het geval van eenzijdige bebouwing bestaan doorzichten naar het landschap vanaf de dijk. Samenvatting Voor het behoud en de verdere versterking van de landschappelijke hoofdstructuur van het wierdenland en de waddenkust verdient bij nieuwe ontwikkeling de aansluiting op de volgende kenmerken aandacht: De grootschalige openheid Het contrast tussen de grootschalige open kweldervlaktes en de beslotener dorpen op de kwelderwalen Zicht op de karakteristieke dorpsilhouetten De historisch gegroeide dorpsstructuur Doorzichten op het landschap vanuit dorpslinten Ritmiek van boerderijreeksen met erven in het groen en tussenliggende open ruimtes Agrarische bebouwing als in de ruimte verspreid liggende groene eilanden. Opstrekkende verkaveling dijkenlandschap en onregelmatige verkaveling wierdenlandschap Verbindend systeem van maren aantakkend op wierdendorpen Kronkelend beloop van van oorsprong natuurlijke waterlopen, zoals voormalige kweldergeulen, en rivier en beeksystemen, zoals Reitdiep, Fivel en Lauwers Herkenbaarheid van voormalige zeeinbraakgebieden Stelsel van trekvaarten en wegen Monumentale boerderijen, borgen en kerken, borg-, kerk- en kloosterterreinen 6 OLDAMBT Blik op het landschap Het landschap van het Oldambt wordt gekenmerkt door een groot contrast tussen de groene bebouwingslinten op de hoger gelegen zandruggen en de grootschalige open Dollardpolders. Een reeks glaciale opduikingen, die tijdens de voorlaatste ijstijd ontstaan zijn, in de voormalige zeeboezemvlakte van de Dollard vormen de basis van het zogenaamde ‘schiereiland van Winschoten’ en ligt centraal in het gebied. In de periode van 3800 tot 1600 jaar v. Chr. ontstonden grote veenmoerassen, onder meer ten oosten van de lijn Groningen – Ten Post- Roodeschool. Door de daaropvolgende snelle stijging van de zeespiegel werden deze kustvenen in de eeuwen daarop aangetast. De zee zette slib en zand af in het noorden, waardoor het water vanuit de binnenlanden slecht kon worden afgevoerd. Hierdoor nam veenvorming weer toe en ontstond een metersdik veenpakket. Omstreeks de 10e eeuw is de systematische ontginning van het veen begonnen, in eerste instantie vanaf de oeverwallen van de Eems en later ook vanaf de oevers van veenriviertjes zoals de Munter Ae. Door ontginning van het veen daalde het landoppervlak, waardoor bewoners hun woonplaatsen en akkers telkens naar hogere gronden verplaatsten, totdat zij op de stevige pleistocene ruggen terecht kwamen. De nederzettingen die nog in het veengebied lagen werden met de inbraak van de Dollard in de 14e en 15e eeuw weggevaagd. In de periode daarna slibde de zeearm weer dicht. Rondom het ‘schiereiland’ vormden de jonge zeeklei afzettingen in de voormalige Dollardboezem een ideale basis voor de ontwikkeling van grootschalige akkerbouw. Het door inbraken van de Dollard verloren gegane land werd teruggewonnen door eeuwenlange stelselmatige inpoldering van het gebied. Dit heeft geresulteerd in het karakter van grootschalige open polders gelegen tussen parallelle dijken. Kolken en kleine hoogteverschillen markeren de tracés van oude verloren gegane dijken. De schaarse bebouwing in de weidse polder ligt veelal verspreid langs de ontsluitingswegen van de polder. Na de verspoeling en vergraving van het hoogveen dat in de komvormige laagte in de kern van het schiereiland van Winschoten was ontstaan, ontstond een meer dat in 1840 is drooggelegd en in 2005 opnieuw is gegraven als het Oldambtmeer. Zowel de rand van het ‘schiereiland’ als de westelijke rand van de voormalige Dollardboezem worden gemarkeerd door langgerekte bebouwingslinten. Blik in de dorpen De relatie tussen het landschap en de dorpen is contrastrijk. Er is sprake van een harde overgang naar het landschap en een scherp afgetekend silhouet waarin de achterkanten op het landschap gericht zijn. In de lengterichting langs de wegen of dijken is het contrast veel minder groot, reeksen van boerderijen gaan geleidelijk over in dichte kernen van de lintdorpen. De bebouwingslinten in dorpen zoals Finsterwolde en Oostwold op de hogere ruggen manifesteren zich als tweezijdige lintbebouwing. Langs dijken manifesteert de bebouwing zich veelal eenzijdig aan de landzijde van de dijk zoals bijvoorbeeld in Nieuw Beerta. Arbeiderswoningen en grote monumentale Oldambsterboerderijen met slingertuinen wisselen elkaar af en vormen de beeldbepalende ankerpunten in de ruimtelijke opbouw van de linten. Vanuit de linten zijn doorzichten mogelijk waardoor een sterke visuele verwevenheid met het open landschap bestaat. 7 Samenvatting Voor het behoud en de verdere versterking van de landschappelijke hoofdstructuur van het Oldambt verdient bij nieuwe ontwikkeling de aansluiting op de volgende kenmerken aandacht: Groene bebouwingslinten vormen harde overgang van de open polders naar de meer besloten hogere zandruggen Grootschalig openheid tussen parallelle dijken Verspreid liggende bebouwing langs ontsluitingswegen in de polders Eenzijdige bebouwing langs dijken Langgerekte tweezijdige bebouwingslinten overgaand in dichte bebouwingslinten Oldambsterboerderijen, slingertuinen, dijkcoupures, schotbalkenhuisjes en kolken 8 ZUIDELIJK WESTERKWARTIER Blik op het landschap Het Zuidelijk Westerkwartier (ZWK) kenmerkt zich door een groot contrast tussen de afwisseling van hogere besloten zandruggen en lagere open laagveengebieden. In het besloten landschap liggen houtsingels haaks op de lengterichting van de zandruggen, in de laagtes worden de percelen door sloten gescheiden. De basis van dit landschap is ontstaan tijdens de voorlaatste ijstijd en wordt gevormd door zuidwest-noordoost gelegen zandruggen (Langewold) en in het zuiden een zandplateau (Vredewold). Het centraal in het gebied gelegen dal van de Oude Riet/Oude diep vormt de scheiding tussen Langewold en Vredewold. Het gebied is een uitloper van het Drents plateau. Zo’n 5000 jaar geleden begint een pakket van veen te vormen, als gevolg van vernatting van het landschap, dat uiteindelijk vrijwel het hele ZWK onder een dikke laag veen bedekt. Vanaf waarschijnlijk de 7e eeuw na Chr. is men begonnen het gebied vanaf de beken te ontginnen door vegetatie te verwijderen, te ontwateren en de gronden als akkers in gebruik te nemen. De ontwatering had echter klink van het veen tot gevolg, waardoor de gronden te nat werden voor akkerland. Op zoek naar geschikte gronden schoof men langzaam op in de richting van de zandruggen, de dorpen schoven mee. Op de zandruggen stagneerden de verplaatsingen en hebben de huidige dorpen zich verder ontwikkeld tot een aan één geregen structuur van wegdorpen, zoals Doezum, Grootgegast, Sebaldeburen, Oldekerk en Niekerk. Een andere uitgesproken bewoningsas wordt gevormd door de wegdorpen van Tolbert, Niebert, Nuis en Marum. Hieraan liggen ook de kerken, die allemaal dateren uit de 13e-14e eeuw. Het Malijkse pad vormt een mooi voorbeeld van een tussen de Oude Riet en het dorp Marum aanwezige onverharde oude ontginningsas waarlangs zich de borgen Iwemasteenhuis en Coendersborch en tal van boerderijen hebben ontwikkeld. Verspreid op de ruggen liggen pingoruïnes, (restanten van ijslenzen gevormd in de toenmalige poolwoestijn van de laatste ijstijd) die zich veelal als kleine ronde meertjes in het landschap manifesteren (bijv. Bolmeer). In de beekdalen is weinig bebouwing aanwezig. In het grotendeels agrarisch landschap liggen petgaten, die als gevolg van het uitbaggeren van laagveen zijn ontstaan. Daaromheen ligt vaak een groene zoom van opslag van elzen en wilgen en andere opgaande vegetatie passend bij natte/vochtige beekdalen (bijv. Peebos). Het landschap van het zuidelijk deel van het ZWK is gevormd door systematische ontginning van het de Nienoorter en Smilder Venen, een uitgestrekt hoogveenmoeras. Hier zien we een rationele verkaveling met een hoofdstructuur van vaarten en wijken en rechte wegen. Aan de vaarten liggen bebouwingslinten met verspreide bebouwing die gerelateerd zijn aan de veenontginning. De Jonkersvaart en Zevenhuizen zijn hier voorbeelden van. 9 Blik in de dorpen In het ZWK is de bebouwing geconcentreerd langs de wegen die in de lengterichting het patroon van de langgerekte zandruggen volgen. De wegdorpen hebben een gelijkmatig langs het lint verspreide bebouwing waarbij de gebouwen in maat en situering geen extreme verschillen vertonen. Binnen de dorpskernen is de doorgaande hoofdweg het meest bepalende element. Traditioneel is de rijweg smal, en de bebouwingsstructuur kleinschalig. Door de kenmerkende coulissenstructuur van de houtsingels, met lengtesingels en dwarssingels, zijn er weinig lange zichtlijnen behalve in de lengterichting langs de hoofdweg. De singels lopen veelal door tot in de kern van de dorpen en zijn mede bepalend voor het streekeigen karakter van de dorpskom. Doordat de dorpen als het ware verweven zijn in de houtsingelstructuur worden er vanuit het omliggende landschap nauwelijks dorpssilhouetten ervaren. Binnen de houtsingelstructuur gaan veel in aard uiteenlopende kleinschalige ondernemingen min of meer op. In het veenkoloniale gebied in de zuidpunt van het ZWK bestaan de dorpen ook uit langgerekte lintdorpen. De kanalen vormen hier de ontginningsbasis en zijn ruimtelijk het meest bepalend voor de structuur van de dorpen. Samenvatting Voor het behoud en de verdere versterking van de landschappelijke hoofdstructuur van het Zuidelijk Westerkwartier verdient bij nieuwe ontwikkeling de aansluiting op de volgende kenmerken aandacht: Het contrast tussen de afwisselende reeksen van besloten zandruggen en open natte laagveengebieden Het coulissen karakter van het houtsingellandschap De verwevenheid van de wegdorpen met het houtsingellandschap Het langgerekte karakter van de wegdorpen De kleinschaligheid van bebouwing De borgen en kerken De natte landschapselementen in de vorm van de pingo ruïnes en petgaten Het lineaire karakter van de wegen en kanalen in de veenkoloniale zuidpunt van het ZWK 10 WESTERWOLDE Blik op het landschap Ten zuiden van de Dollardpolders ligt Westerwolde. Het beeksysteem van de Westerwoldse Aa met de daarin opgenomen grotendeels gekanaliseerde takken Mussel Aa en Ruiten Aa, vormt de kern van dit gebied. Het systeem is ontstaan in een breed dal dat onderdeel is van het fossiele riviersysteem van (een zijtak van) de Eems en dateert van de periode direct na de laatste ijstijd. In het beekdal heeft zich een kleinschalig besloten esdorpenlandschap ontwikkeld en daarom heen een veel rationeler en opener heideontginningslandschap. De Onstwedder Holte, een stuwwal, met zijn uitlopers naar de Höchte en de Tichelberg, vormt markant reliëf in het noordoosten. Het esdorpenlandschap bestaat uit een langgerekte zone langs de Ruiten A met een afwisseling van esgehuchten (bijv. Smeerling en Ter Wisch) en esdorpen op de rand van het beekdal, essen met akkercomplexen op de dekzandkoppen en hooilanden in de beekdalen. De groenstructuur bestaat uit kleine bosjes en houtwallen. Het kleinschalige besloten karakter, en het meanderende beloop van wegen en paden zijn kenmerkend voor dit landschap. Zo is rondom de Ruiten Aa een hoofdroute door Westerwolde ontstaan met bebouwing langs de wegen. De bebouwing is niet planmatig, maar ligt verspreid en is organisch gegroeid. Vanuit het landschap laten esdorpen zich zien door groepjes boerderijen, half verscholen achter bomen, met een kerktoren er bovenuit. Rondom het dal van de Westerwoldse Aa ligt het jongere landschap van de heideontginningen. De heidevelden, die onlosmakkelijk verbonden waren met het landbouwsysteem van essen, zijn in het begin van de jaren ‘20 van de vorige eeuw ontgonnen in het kader van de werkverschaffing. Voorbeelden zijn het Jipsinghuizerveld en Sellingerbeetse. De aanleg van het Mussel-Aa-kanaal en het Ruiten-Aa-kanaal is hiervoor een stimulans geweest. Het landschap wordt gekenmerkt door openheid, een rationele verkaveling en rechte heideontginningswegen met verspreid liggende voornamelijk agrarische bebouwing. De ontginningen zijn wel minder rechtlijnig dan de oudere strikt opgestelde veenkoloniale ontginningen (zie Veenkoloniën), omdat ze hun basis vinden in landwegen, die deels samenvallen met oude verbindingen door het veld. Met name bij Sellingen zijn in de jaren dertig tot en met de jaren vijftig van de twintigste eeuw bossen geplant op de heidevelden. Aan de oostgrens van Groningen ligt een stelsel van leidijken en schansen, dat onderdeel is van een stelsel van linies langs de grens van de toenmalige republiek der Nederlanden. Vanaf het eind van de 16e eeuw kreeg het uitgestrekte en slecht toegankelijke Bourtanger Moor een militaire functie in de vrijheidsstrijd tegen Spanje. Door toenemende ontginning van het Bourtanger Moor werd het gebied echter toegankelijker. Leidijken werden aangelegd om het water in het moeras te houden en daarmee de verdedigingsfunctie op peil te houden. De schansen Oudeschans (Bellingwolderschans), Bonerschans en Bourtange sloten de route langs de noordkant en door het moeras af. Later werd Nieuweschans (Langakkerschans) aangelegd om ook het nieuwe land dat door inpoldering van de Dollard was ontstaan te kunnen verdedigen. 11 Blik in de dorpen In het noorden van Westerwolde wordt de overgang naar de open polders van het Oldambt gekenmerkt door streekdorpen zoals de aaneengesloten groene dorpslinten Bellingwolde en Vriescheloo. In het esdorpenlandschap hebben de dorpen en gehuchten een duidelijk relatie met het omliggende landschap doordat ze een onderdeel vormen van het vroegere landbouwsysteem. De esgehuchten bestaan uit clusters van verspreide boerderijen omgeven door onregelmatig gevormde open ruimten. In grotere esdorpen is de oorspronkelijke verspreide en onregelmatige oorsprong grotendeels verdwenen door een aaneengesloten lintbebouwing langs de doorgaande wegen. De bebouwing staat hierin strak geordend op gelijke afstand van de weg. In het heideontginningslandschap vinden we jonge ontginningsdorpen zoals Mussel, Jipsingboertange, Veelerveen, Hebrecht en Harpel. Dit zijn dun bebouwde linten, voornamelijk bestaand uit boerderijen, met soms enige komvorming bij kruisingen. De bebouwing is niet planmatig opgezet, maar onregelmatig gesitueerd en organisch gegroeid. De gebouwen zijn voornamelijk vrijstaand en ruim gesitueerd op grote erven. De bebouwing is voornamelijk van na 1900. Samenvatting Voor het behoud en de verdere versterking van de landschappelijke hoofdstructuur van Westerwolde verdient bij nieuwe ontwikkeling de aansluiting op de volgende kenmerken aandacht: Kleinschalige beslotenheid met afwisselend esgehuchten, esdorpen, essen op dekzandkoppen met akkercomplexen, hooilanden in de beekdalen, kleine bosjes en houtwallen Esdorpen markeren de randen van het beekdal Wegen en paden hebben een meanderend beloop Contrast tussen het kleinschalig besloten esdorpenlandschap en het rationele, open heideontginningslandschap Rationeel verkaveld jong heideontginningslandschap met verspreid liggende agrarische bebouwing Verspreide bebouwing in esgehuchten Onregelmatig organisch gegroeide dun bebouwde linten met komvorming op kruispunten in het heide ontginningslandschap 12 VEENKOLONIËN Blik op het landschap In de Veenkoloniën is het landschap grootschalig open en heel rationeel verkaveld. Het is ontstaan als gevolg van de vervening van het grote Bourtanger Moor in de 17e en 18e eeuw. Kenmerkend zijn de langgerektheid van de bebouwingslinten en de strikte ordening en samenhang van de bebouwing met het ontginningssysteem van kanalen en wijken. De kanalen zijn lang en recht en vinden hun oorsprong in een planmatige opzet. Ze zijn ontstaan door de vervening vanaf de stad Groningen richting Stadskanaal en verder. Langs de kanalen staan boerderijen op regelmatige afstand van elkaar met daartussen op sommige plaatsen niet agrarische bebouwing of sluizen. De bebouwing reflecteert bloeiperioden van verschillende bedrijfstakken van de afgelopen 400jaar: de vervening, de scheepvaart, de akkerbouw en de industrie. Blik in de dorpen De Veenkoloniën hebben de dorpen een heel langgerekte en planmatige structuur. De oudere kanaaldorpen hebben aan één kant een doorgaande weg en aan de andere zijde van het kanaal een ondergeschikte weg. De jongere kanaaldorpen hebben een dubbele ontsluiting, door verdubbeling van het hoofddiep of door de aanleg van een achterdiep. De boerderijen zijn daarbij aan de buitenzijde gesitueerd, in het middengebied staan de burgerwoningen. De bebouwing is geconcentreerd bij bruggen en sluizen en staat strak in lijn op gelijke afstand van de weg. De bebouwing staat met de nokrichting evenwijdig aan de wijken die haaks of in een hoek liggen met het hoofdkanaal. Voor de oriëntatie in de dorpen zijn herkenningspunten van belang omdat het bebouwingslint een vrij ééntonig karakter heeft. Bruggen en sluizen vormen duidelijke herkenningspunten. En ook oude fabrieken en watertorens vormen herkenningspunten in het lange lint, doordat ze verder naar achteren geplaatst zijn en hun grotere schaal. De kerken in de Veenkoloniën staan net als de fabrieken en watertorens iets naar achteren geplaatst in het lint. Ze hebben een minder prominente ligging dan in andere oudere dorpen, waar de kerk vaak prominent in het hart van een dorpskom geplaatst is. Samenvatting Voor het behoud en de verdere versterking van de landschappelijke hoofdstructuur van de Veenkoloniën verdient bij nieuwe ontwikkeling de aansluiting op de volgende kenmerken aandacht: Grootschalige openheid en rationele verkaveling Koppeling tussen langgerekte bebouwingslinten en kanalen en wijken met planmatige opzet Herkenningspunten in linten: bruggen, sluizen, fabrieken en watertorens Enkele doorkijken in linten behouden Verdichtingen in het lint bij bruggen, sluizen en fabrieken Behoud van het contrast tussen het kleinschalige lint en het grootschalige open landschap 13 GORECHT Blik op het landschap Het Gorecht ligt ten zuidoosten van de stad Groningen en bestaat uit de noordelijkste punt van de Hondsrug, met aan de westzijde het beekdal van de Drentsche Aa en aan de oostzijde het beekdal van de Hunze met een laaggelegen veengebied bij Engelbert, Middelbert en Westerbroek. De landschappelijke verschillen tussen de hooggelegen Hondsrug en de aangrenzende laaggelegen natte beekdalen en veengebieden zijn groot. Door het verschil in hoogte, ondergrond en hydrologie zijn de gebieden vanuit het verleden op zeer verschillende wijze gebruikt en in cultuur gebracht. Het hedendaagse landschap laat dit nog heel duidelijk zien. Cultuurhistorisch gezien kan het gebied worden onderverdeeld in het westelijk gelegen Go en het oostelijk gelegen Wold, waarbij de Hunze de scheidslijn tussen deze twee gebieden vormt. De Hondsrug is een keileemrug die tijdens de laatste ijstijd (het Saalien) als gevolg van de landijsbedekking is ontstaan. Aan het einde van deze ijstijd is het oerstroomdal van de Hunze ontstaan als gevolg van de afvoer van grote hoeveelheden smeltwater in noordelijke richting. In de laatste ijstijd is het gebied bedekt met een laag dekzand. Verspreid in het landschap liggen kleine ronde meertjes, pingoruïnes, die ook een overblijfsel zijn van de laatste ijstijd. Na de ijstijden ontstonden aan beide zijden van de Hondsrug grote veenmoerassen. In het Gorecht vormt de Hondsrug een duidelijke noord-zuid structuur met een besloten karakter. Het landschap van de Hondsrug laat zich typeren als parkachtig esdorpenlandschap, een soort lappendeken van essen, bossen, graslanden en bebouwing. Aan weerszijden van de Hondsrug liggen beekdalen waarin de beken bepalend zijn voor het karakter van het landschap maar ook de aangrenzende natte hooilanden, die de beekdalen een heel open karakter geven. Vanaf de 13e eeuw is het veengebied ten oosten van de Hunze geëxploiteerd door kloosters en rijke burgers voor de winning van turf, die via de Hunze werd afgevoerd naar de stad Groningen (de Turfsingel dankt hier zijn naam aan). De turfwinning liep door tot in de 20e eeuw. Vanaf de flanken van de Hondsrug is het gebied richting de Hunze verveend, als gevolg hiervan liggen restanten van petgaten zoals de Harense Wildernis is het landschap. Vanaf de 18e eeuw heeft ook aan de westkant van de Hondsrug heeft vervening plaatsgevonden als restant hiervan liggen nu het Paterswoldse meer en het Friesche Veen als grote waterplassen in het landschap. Ook zijn op enkele plaatsen petgaten bewaard gebleven, zoals Sassenhein. Blik in de dorpen De bebouwing concentreert zich op de Hondsrug in de vorm van een reeks van esdorpen (waaronder Noordlaren, Onnen en Haren). De stad Groningen ligt op het noordelijkste puntje van de Hondsrug en is oorspronkelijk ontstaan als esdorp. In de tweede helft van de 19e eeuw is dit langs de Rijksstraatweg uitgegroeid met prestigieuze landhuizen met parkachtige tuinen gebouwd door welvarende burgers. Kenmerkend voor esdorpen zijn de ligging aan de rand van een beekdal en het meanderende beloop van wegen en paden. Langs deze wegen is bebouwing ontstaan. De bebouwing is niet planmatig, maar is verspreid, organisch gegroeid en heeft een zeer groen karakter. Op de 14 Hondsrug hebben de esdorpen dwarswegen (soms nog steeds in de vorm van zandwegen aanwezig) en een brink, een groot groen plein centraal in het dorp. In de laaggelegen veengebieden aan weerszijden bevinden zich maar zeer beperkt dorpen, zoals Engelbert en Middelbert. Samenvatting Voor het behoud en de verdere versterking van de landschappelijke hoofdstructuur van het Gorecht verdient bij nieuwe ontwikkeling de aansluiting op de volgende kenmerken aandacht: Contrast tussen kleinschalig besloten hoger gelegen Hondsrug en aan weerszijden laag gelegen zeer open beekdalen van de Drentse Aa en Hunze Parkachtig esdorpenstructuur op de Hondsrug met afwisselend essen, bossen, graslanden en statige bebouwing Natte landschapselementen: pingoruïnes en petgaten 15 CENTRALE WOLDGEBIED EN DUURSWOLD Blik op het landschap Het Centrale Woldgebied en Duurswold kenmerken zich door verschillende bewoningsreeksen in een weids, open landschap. Het Centrale Woldgebied, ten noordoosten van de stad Groningen, is een voormalige kweldervlakte die met veen bedekt is geweest. Het hoogveengebied werd vanaf de wierden op de omringende oeverwallen en kwelderwallen in cultuur gebracht. In het gebied liggen wierden in rijen op natuurlijke hoogtes zoals kleine kwelderwallen en kreekresten. Door voortschrijdende ontginningen met als gevolg daarvan daling van het maaiveld en toenemende wateroverlast verplaatsten de woonplaatsen steeds verder landinwaarts. In het landschap zien we nog steeds de vier verschillende opeenvolgende bewoningsreeksen Sint Annen -Ten Boer- Woltersum, Lutjewolde – Achter ThesingeBovenrijge, de bewoningsas van Thesinge en tot slot Steerwolde – Garmerwolde. Ook de opstrekkende verkaveling met langgerekte, smalle percelen is een overblijfsel van de veenontginningen. En de aanleg van de Wolddijk diende ter bescherming van door ontginning ontstane laagte binnen de dijk. In het centrale deel van Groningen vormen het Damsterdiep, in 1424 gegraven ter verbetering van de afwatering en de scheepvaart, en het Boterdiep, in de 17e eeuw aangelegd als belangrijke transportkanaal voor de verbinding tussen de stad Groningen en het Hoogeland, duidelijke structuren in landschap. In 1650 werd een jaagpad langs het damsterdiep aangelegd, dit nam de functie over van de stadsweg (een middeleeuwse verbinding). Met het graven van het Eemskanaal in 1866 verloor het Damsterdiep haar functie voor de scheepvaart. Ten zuiden van het Eemskanaal ligt Duurswold, waarvan het noordelijk deel wordt gekenmerkt door een weids laagveenlandschap met enkele verspreid liggende buurtschappen. Ook vinden we reeksen van boerderijen deels huiswierden en/of inversieruggen. In dit drassige middengebied van de provincie is ruimte voor grootschalige natuur. In het zuiden wordt de landschappelijke openheid onderbroken door een bewoningsreeks dat zich van Harkstede in het westen tot aan Siddeburen in het oosten uitstrekt; dit is de cultuur-as van de gemeente Slochteren. Deze dorpen liggen op een glaciale zandrug en vallen van verre op door hun zware beplanting. Blik in de dorpen In het Centrale Woldgebied vinden we heel verschillende dorpstypen. Zo zijn de komdorpen Sint Annen en Thesinge op voormalige kloosterterreinen ontwikkeld en is Ten Boer een wierdedorp met een rechthoekig verkavelingspatroon. Noorddijk, Garmerwolde en Westerdijkshorn zijn streekdorpen langs (voormalige) dijken. De dorpen hebben markante dorpssilhouetten met kerken en korenmolens. In Duurswold vormt het vrijwel volledig aaneengesloten dorpslint van Harkstede naar Siddeburen een duidelijke lijn in het landschap. De bebouwing van de dorpslinten is afwisselend met rentenierswoningen, landarbeidershuizen, (voormalige) winkeltjes, ambachtelijke werkplaatsen en enkele kerken. De dorpen worden vaak gekenmerkt door zware wegbeplanting en verspreid in het 16 lint liggen monumentale boerderijen van het Oldambtster type, veelal met slingertuinen, open veldschuren, grachten en zware erfbeplanting. Verder liggen verspreid in het landschap enkele buurtschappen zoals Lageland, Blokum, De Paauwen, en Tjuchem. Samenvatting Voor het behoud en de verdere versterking van de landschappelijke hoofdstructuur van het Centrale Woldgebied en Duurswold verdient bij nieuwe ontwikkeling de aansluiting op de volgende kenmerken aandacht: Grootschalige openheid Reeksen boerderijen, deels op huiswierden en/of inversieruggen Meedenverkaveling (sloten/medenlanen), Flauwe glaciale zandruggen met wegdorpen (groene linten) overgaand in grootschalig open landschap. De overgangen zijn hard, waardoor duidelijke dorpssilhouetten ontstaan Wegdorpen met boerderij(erv)en (slingertuinen) en soms zware wegbeplanting, In de wegdorpen liggen klooster- en kerkterreinen, molens en een borg met landgoedbossen 17 Meer lezen: Boer, J. de, 1987. Dorpen in Groningen. Provincie Groningen. Delvigne, J.J., 2008. Middag-Humsterland: Op het spoor van een eeuwenoud wierdenlandschap. Archeologie in Groningen, dl. 4. Groenendijk, H. en R. Bärenfänger, 2012. Gelaagd Landschap. Veenkolonisten en kleiboeren in het Dollardgebied. Archeologie in Groningen, dl. 5. Knottnerus, O.S., 2005. Fivelboezem: De erfenis van een verdwenen rivier. Archeologie in Groningen, dl. 2. Knottnerus, O.S., 2007. Natte voeten, vette klei: Oostelijk Fivelingo en het water. Archeologie in Groningen, dl. 3. Schroor, M., 2009. Het Hoogeland: Hart van de Ommelanden. Archeologie in Groningen nr. 1 Schroor, M., en J. Meijering, 2007. Golden Raand: Landschappen van Groningen. Links www.landschapsgeschiedenis.nl : Landschappen van Noord-Nederland, Kenniscentrum Landschap, Rijksuniversiteit Groningen www.hetverhaalgroningen.nl 18