Vakfunctionaris open teelt Examenstandaard: Growing strong 1 Leeractiviteit: Roulerend practicum, plantenhormonen Doel Oriëntatie De functie van plantenhormonen door practicum eigen maken In dit onderdeel ga je je bezig houden met de verschillende plantenhormonen. De functie van de verschillende processen wordt in theorie maar ook in praktijkopdrachten duidelijk gemaakt. Deze leeractiviteit hoort bij de Oefensituatie Verzorgen van het gewas. Tijdens het practicum worden de theorie en praktijk aan elkaar gekoppeld Uitvoering Bronnen Afsluiting Een uitgevoerde praktijkopdracht, met uitgewerkte grafiek. Beoordelingscriteria Bijbehorende Verzorgen van het gewas competenties gewasbescherming Inleiding "Planten zijn domme, stomme, en passieve organismen die blijven wachten totdat ze worden opgegeten (door dieren), gemeten (door wetenschappers) of geoogst (door boeren)!". Deze gedachte dat planten organismen zijn zonder communicatie mogelijkheden, onderling of met hun omgeving, heeft lang de overhand gehad in de wetenschap. Dit is nog steeds de algemene gedachte van niet wetenschappers. Niets is minder waar: planten hebben juist een goed ontwikkeld systeem voor het uitwisselen van natuurlijke hulpbronnen en signalen, ze kunnen "luisteren" en "praten" met elkaar, maar de manier waarop ze communiceren is fundamenteel anders dan dat van dieren en mensen. Het begrip hormoon is in eerste instantie gebruikt in de dierkunde, het heeft daar echter een andere betekenis dan in de plantkunde, wat blijkt als de werking wordt vergeleken. Hormonen in zoogdieren: Hormonen in planten: Gelokaliseerde productie Productie vindt plaats in vele organen. Worden getransporteerd door het bloed naar Transport is geen absolute eis voor de plaats van actie werking. Reguleren de actie door middel van de Effect van hormonen afhankelijk van concentratie in het bloed concentratie en gevoeligheid. Hormonen bij planten Deze tekst gaat over hormonen in planten. Welke hormonen zijn er bekend en wat doen ze? Er worden tot nu toe vijf verschillende groepen hormonen onderscheiden. De hormoonproductie vindt plaats in “gewone” plantencellen en niet in speciale organen, zoals bij dieren. Een definitie van plantenhormonen is: “een door de plant zelf gemaakte organische stof, die in zeer kleine concentraties, de groei en ontwikkeling positief of negatief beïnvloedt”. Er wordt aangenomen dat een plantenhormoon zich bindt aan een receptor (vaak een eiwit) en dat de specifieke combinatie van receptor en hormoon de uiteindelijke werking bepaalt. Plantenhormonen hebben twee soorten werkingen: een snel effect en een langzaam effect. Het snelle effect is vaak al binnen een half uur zichtbaar. Een voorbeeld hiervan is het effect van abscisinezuur op het sluiten van de huidmondjes. Het langzame effect is pas na een dag tot vele weken zichtbaar. Hiertoe behoren de meeste groei- en ontwikkelingsprocessen. Algemeen geldend voor planten: Hormonen zijn door de plant geproduceerde stoffen die in lage concentraties regulerend werken op de fysiologie van de plant. Hormonen en hun effecten: Auxine Zaadkieming Gibberelline Cytokinine Abscisine Ethyleen + + - + - - Strekkingsgroei + + Celdeling + + + Apicale dominantie + + - Xyleem differentiatie + - Floeem differentiatie + Spruitvorming + Wortelvorming + Bloemvorming + - - + + + + Geslachtsbepaling M V + Vruchtontwikkeling + + + Vruchtval, rijping - + + Bladval + + + Veroudering - + + - - + Net als bij dieren hebben planten hormonen nodig om bepaalde levensprocessen te beïnvloeden. Er zijn tot nu toe vijf groepen plantenhormonen bekend: auxinen, gibberellinen, cytokininen, abscisinezuur en ethyleen. Elk hormoon heeft zijn eigen, specifieke bouw en een specifiek effect op de plant. Een verhoging van het hormoongehalte zal, tot een zeker maximum, ook een verhoging van het effect tot gevolg hebben.Na de hormoonbinding moet er een signaal worden doorgegeven van de hormoonreceptor naar de plaats waar het fysiologisch effect plaatsvindt. Daar kan dan de reeds bestaande eiwitactiviteit beïnvloed worden of een geheel nieuwe activiteit opgezet worden via DNA-transcriptie. Het effect moet tijdelijk zijn. De concentratie van een hormoon wordt gereguleerd door een combinatie van synthese, afbraak en transport. Hormonen kunnen effect hebben op elkaars functioneren. Soms werken ze samen, soms werken ze elkaar tegen. Auxine Al in 1926 toonde Frits Went aan dat er in de top van haver een stof zit die groei stimuleert. Later werd deze stof geïdentificeerd als auxine . Het bekendste auxine is indolyl-3-azijnzuur, afgekort IAA. De belangrijkste syntheseplaatsen zijn: het topmeristeem van de stengel, vruchtbeginsel, jonge zaden en jonge bladeren. Vanaf daar wordt het door de plant getransporteerd (derde tekstblok). Auxine is van invloed op de celwand en bevordert zowel strekkingsgroei die mogelijk is door plastische rekbaarheid als ook strekkingsgroei door aanmaak van nieuw wandmateriaal.In tegenstelling tot andere hormonen, is er voor auxine een optimale concentratie , waarboven een verhoging juist een remmend effect heeft. Het remmende effect van deze verhoging wordt vaak ten dele toegeschreven aan het vormen van ethyleen waarmee het gepaard gaat. Naast de natuurlijke auxine zijn er ook vele synthetische auxines, waarvan 2,4-D de bekendste is. Ze verschillen qua vorm heel erg met de natuurlijke vorm en danken hun functionaliteit aan de overeenkomst van een klein deel van de moleculen dat in de receptor past waardoor de reactie op gang gebracht wordt. Afbraak kan plaatsvinden onder invloed van licht (foto-oxidatie van auxine) of onder invloed van enzymen (auxineoxidasen). Auxine heeft verder een stimulerend effect op de vruchtvorming en vruchtgroei en een remmend effect op de celdeling in okselknoppen, de zogenaamde apicale dominantie . Auxine wordt ook gebruikt als herbicide. De werking ligt dan in het toedienen van een overdosis van synthetische auxines, die veel stabieler zijn dan de natuurlijke waardoor er eerder een overdosis bereikt wordt. Auxine scheidt wortel en tak Hoe het komt dat bij planten de stengel bovenaan zit en de wortels aan de onderkant? Duitse en Leidse biologen hebben voor het eerst een verklaring gegeven. Met dit belangrijke inzicht in de basale ontwikkeling van de plant haalden ze de Nature van deze week. Hester avvn Santen Voor de vroege scheiding in wortel en stengel blijkt het bekende plantenhormoon auxine verantwoordelijk. Het onderzoek werd mogelijk doordat plantenembryos sinds kort in de petrischaal kunnen groeien en door nieuwe methodes die zichtbaar maken waar het hormoon actief is. Naast de rol van auxine helderden de biologen ook op hoe verschillende genen het auxine in het vroege embryo de goede kant op sturen. Al na de eerste celdeling konden de onderzoekers verschillen aanwijzen tussen het bovengrondse deel van de plant en de rest: in de bovenste cel zit meer auxine. Gedurende de eerste vijf celdelingen blijft dat zo. Het gen dat die vroege auxinestroom regelt blijkt het nieuw ontdekte PIN7 te zijn. Na vijf delingen gaan andere PIN-genen aan de slag zodat de hormoonvloed rechtsomkeert maakt en de ontwikkeling van de wortels begint. Het feit of stengels al of niet vertakken, wordt in grote mate bepaald door de eindknop (stengeltop). Deze produceert een plantenhormoon (auxine) dat ervoor zorgt dat de zijknoppen, die in de bladoksels staan, niet uitlopen (d.i. apicale dominantie). Nochtans is er ook een andere groep van plantenhormonen belangrijk, want als men cytokininen aan geremde zijknoppen toedient, gaan deze zijknoppen toch uitlopen. Voordat zijknoppen kunnen uitlopen tot zijstengels moeten er celdelingen optreden. Hierbij zijn mogelijk componenten zoals polyaminen betrokken. Het laboratorium voor plantenfysiologie probeert deze complexe verschijnselen te ontrafelen. Het werk gebeurt o.a. met tabaksplanten waar een gen (ipt) verantwoordelijk voor de cytokininesynthese (een plantenhormoon) extra werd ingebouwd. Bij deze planten gaat ontbladeren van de stengel ook gepaard met het opheffen van apicale dominantie. Bij tabaksplanten werden veranderingen in polyaminen gevonden, tezamen met zeer grote stijgingen van tyramine en fenethylamine. De functie van deze veranderingen is nog niet bekend. Ook bij bonen wordt apicale dominantie bestudeerd. Bij afsnijden van de apex (decapitatie) lopen de zijknoppen uit. Hierdoor gaat ook het gehalte aan putrescine en spermidine stijgen. Jiri Friml e.a.: ‘Efflux-dependent auxin gradients establish the apical-basal axis of Arabidopsis‘. Nature, 12 november Gibberelline Er zijn vele verschillende natuurlijke gibberelines ontdekt en deze zijn chemisch gezien in hoge mate gelijk aan elkaar . De meest actieve GA is GA1. Veel andere gibberellines danken hun activiteit vooral aan hun mogelijkheid omgezet te worden tot GA1. Ook gibberelline is een groeibevorderend plantenhormoon (celdeling en celstrekking) en vooral essentieel bij de stengelgroei. Veel planten die met gibberelline behandeld worden vertonen abnormale lengtegroei. Doordat bekend is dat planten die een genetisch defect hebben in de gibberelline-aanmaak dwerggroei vertonen, kan geconcludeerd worden dat alle planten in hun eigen gibberelline-aanmaak voorzien. Gibberelline wordt vooral gevormd in de jonge bladeren, de zaden en in de jonge wortel (top). Het transport vindt plaats via het vaatbundelweefsel vanuit de bladeren naar de jonge groeiende delen. Het speelt een belangrijke rol in het doorschieten van tweejarige planten. Ook het uitlopen van de knoppen in het voorjaar is afhankelijk van GA. In sommige planten stimuleert GA de vruchtzetting. Zaden hebben voor hun kieming een koudeperiode (zoals de winter) of een lichtbehandeling (zoals langer wordende dagen) nodig. GA kan deze behandelingen vaak vervangen. Bij zaden heeft GA invloed op de mobilisatie van reservestoffen bij de kieming. Hierdoor komen de reservestoffen van de ontwikkelende kiem ter beschikking. Cytokininen Cytokininen zijn in eerste plaats bekend als celdelinghormonen die samenwerken met auxine. Aan deze functie dankt het ook zijn naam; cytokinese is celdeling. Door deze eigenschap wordt het vaak toegepast in stekpoeder. Cytokininen worden synthetisch nagemaakt , maar de effectiviteit hiervan is vaak veel lager dan van de natuurlijke. Productie van cytokinine vindt plaats in jonge organen en in de wortelpuntjes. Van hieruit wordt het passief via de houtvaten getransporteerd.Een combinatie van voedingsstoffen, auxine en cytokinine kunnen er voor zorgen dat ook gedifferentieerde cellen weer in staat zijn om te gaan delen. Er kunnen zelfs ongedifferentieerde cellen ontstaan die blijven delen: calluskweek. In combinatie met auxine bevorderen cytokininen de aanleg van wortels en spruiten. De verhouding tussen auxine/cytokinine bepaalt welke onderdelen er gevormd worden. Cytokinine is ook effectief tegen het vergelen van bladeren. In de sierplantenteelt geeft dit een bruikbare oplossing van een commercieel probleem. Abscisinezuur In tegenstelling tot auxine, gibberelline en cytokinine, heeft abscisinezuur (ABA) vaak een remmende werking op een proces. ABA wordt voornamelijk gesynthetiseerd in de chloroplasten van oudere bladeren, maar ook in worteltoppen, vruchten en zaden, alwaar het de kieming remt. ABA kan de aanmaak van ethyleen bevorderen. Het werkt voornamelijk als antagonist van de eerder beschreven hormonen. De kiemrust van zaden, bedoeld om te voorkomen dat zaden gaan ontkiemen in een ongunstige periode zoals de winter, is een gevolg van de aanwezigheid van ABA. Het effect op de celdeling ligt in het afremmen van de eiwit- en RNA-synthese. Bij het werkingsmechanisme van het sluiten van de huidmondjes ligt het anders. Het effect van ABA bij het stimuleren van het sluiten van de huidmondjes is al binnen acht minuten zichtbaar, waardoor een rol voor eiwit- of RNA-synthese is uitgesloten. Ethyleen (H2C=CH2) Ethyleen kan in alle organen gesynthetiseerd worden en is met name in bloemen en vruchten een katalysator voor de aanmaak van nog meer ethyleen. Ook hoge concentraties van auxine stimuleren de aanmaak van ethyleen. Het gevormde ethyleen wordt als gas getransporteerd via de intercellulaire holtes. Het kan snel worden afgegeven en zo van plant naar plant overgaan om ook daar een effect te induceren zoals bijv. vruchtrijping. De essentiële rol hierbij is aangetoond m.b.v.transgene planten die geen ethyleen meer produceerden. Deze planten vormden wel vruchten, maar deze werden niet rijp. Bij het rijp worden van vruchten verandert het vruchtweefsel, er ontstaan kleur- en geurstoffen en verzoeting door de vorming van suikers. Ethyleen is van invloed op de DNA-transcriptie, waardoor celwandafbrekende enzymen worden geproduceerd zodat de vruchten zacht worden. Fruit rijpt ook als het niet meer vastzit aan de plant. Hiervan wordt gebruik gemaakt bij het bewaren en vervoeren ervan. Buiten vruchtrijping heeft ethyleen nog andere effecten op groeiprocessen in de plant. Het bevordert een aantal verouderingsprocessen zoals bloemverwelking en bladval. Daarnaast is ethyleen een stresshormoon. Proeven met groeihormonen Inleiding Bij de commerciele plantenteelt wordt vaak gebruik gemaakt van verschillende soorten kunstmatige groeistoffen. Door toevoeging van deze hormonen wordt de groei versneld en daarme de productie verhoogd. In onderstaande proefjes ga je het effect van 2 van deze stoffen bestuderen. De invloed auxine op de lengtegroei van tuinkers Benodigdheden - auxine (= 2,4D = 2,4 dichloorfenoxyazijnzuur, molecuulgewicht 221) - aquadest. - 5 kleine erlenmeyers - Finn-pipet + tip - 6 petrischalen - filtreerpapier - tuinkerszaadjes - lineaal Tuinkers (Lapidium sativum) Werkwijze Bereid een oplossingsreeks van 2,4 D van 5 verschillende concentraties: 10-15M, 10-12M, 10-10M, 10-5M en 10-3M. De 6e petrischaal wordt ingezet als controle, dus zonder groeihormoon. Voeg 10 ml van elke concentratie toe aan met filtreerpapier beklede petrischalen waarin steeds 10 tuinkerszaden gelegd zijn. Laat de zaden in het donker kiemen en bepaal na 1 week per schaaltje de gemiddelde lengte van de stengel en van de wortel, van alle gekiemde zaden. Zet de gegevens uit in een grafiek. X-as: concentratie 2,4 D. Negatieve Y-as: lengte van de wortels. Positieve Y-as: lengte van de stengels. Vragen Welke concentratie 2,4 D beinvloedt de lengtegroei van de stengels en de wortels optimaal? Waarom is er ook groei zonder hormoon toevoeging? B. De invloed van gibberelline op de groei van sla Benodigdheden - slazaad petrischalen gibberelline (GA) kleine erlenmeyers filtreerpapier Finn-pipet + tip thermometer aquadest lineaal -6 -5 - Sla (Lactuca sativa) Werkwijze Zaai slazaad uit in met vochtig filtreerpapier beklede petrischalen en laat de zaden kiemen bij ca 25 C, zet de schaaltjes in het licht. De zaailingen zijn bruikbaar als de worteltjes 5-6 mm lang zijn. Maak een oplossingsreeks uitgaande van 100 mg/I GA, zodat concentraties verkregen worden van 10mg/l; 1mg/l; 0,1mg/1 en 0,01mg/l. Bekleed 6 petrischalen met filtreerpapier, voeg 5ml van elke oplossing toe. Noteer per schaaltje welke concentratie wordt toegevoegd. De 6e wordt uitgezet als controle. Leg in elke schaal 20 kiemende slazaden. Laat de schalen bij zwak licht staan, gedurende 4-5 dagen. Met water bijvullen als het papier droog dreigt te worden. Meet de lengte van alle hypocotylen. Zet de gevonden (gemiddelde) waarden uit tegen de logarithme van de GA-concentratie. Vraag: Is de groei evenredig met de hormoonconcentratie? Ethyleen Inleiding. Snijbloemen verwelken sneller als er fruit in de buurt is, een weetje uit grootmoeders tijd dat erom vraagt nader onderzocht te worden. Als bloemen in het experiment worden anjers gebruikt daar deze extra gevoelig zijn. Voor het fruit wordt gekozen voor de appel. Door deze keuzes is getracht de normale situatie na te bootsen. Theorie Ethyleen werd bij toeval ontdekt door citroenkwekers. Citroenen worden groen geoogst. Om ze hun gele kleur te laten krijgen werden de citroenen verwarmt met kerosinekachels in de veronderstelling dat warmte de citroenen geel kleurt. Bij een andere manier van verwarmen bleven de citroenen geel. Nader onderzoek wees uit dat de citroenen niet geel kleurde o.i.v. warmte, maar o.i.v. een kleine hoeveelheid ethyleen die vrijkwam bij het verbranden van kerosine. Ethyleen is een gasvormig plantenhormoon. Ethyleen is een gas dat vrijkomt uit rijpend fruit en het is verantwoordelijk voor het verwelken van snijbloemen. De molecuulformule voor het gas ethyleen is C2H4. Andere plantenhormonen zijn cytokininen, gibberrellinen en auxine. Waar ethyleen een negatief effect heeft op het vaasleven van snijbloemen hebben de andere hormonen hier juist een positief effect op. Voor de vorming van cytokinine is suiker nodig. Daardoor verlengt het toevoegen van suiker aan het water de levensduur van snijbloemen. De anjer is erg gevoelig voor ethyleen. De gevoeligheid van een snijbloem lijkt af te hangen van het aantal receptoren voor ethyleen dat de soort heeft. Meer receptoren leidt tot een hogere gevoeligheid. Bij de afgesneden anjer wordt door ethyleen dat van buiten de bloem binnendringt, de eigen ethyleenproductie sterk gestimuleerd. Deze snel oplopende ethyleenproductie zorgt ervoor dat de anjer verwelkt. Ethyleen versnelt het verouderingsproces. Materiaal en methode De bloemen en de appels moeten in een kleine, luchtdicht afgesloten ruimte bij elkaar worden geplaatst. Uit praktische en financiële overwegingen is er gekozen de opstellingen in grote doorzichtige plastic zakken te plaatsen. De gekozen bloemensoorten zijn de anjer (zeer gevoelig voor ethyleen) en de chrysant (vrij ongevoelig voor ethyleen. Als appelsoort is er gekozen voor de Elstar (zonder een duidelijke reden). De appels werden in een weckpot geplaatst om daarin ethyleen te 'kweken'. Een weckpot is luchtdicht af te sluiten en door de rubberring kan met een injectienaald gas worden afgenomen. Om het gas te onderzoeken is gebruik gemaakt van een gaschromatograaf. Voordat het gas in de gaschromatograaf is gespoten werd het door een zeolietbuis geleid om het gas te drogen. Zeolietkristallen absorberen waterdamp. De gaschromatograaf is via een signaalversterker gekoppeld aan het meetpaneel en met het programma IP-coach zijn m.b.v. de computer de metingen uitgevoerd. Met ethyleengas is een ijkgrafiek gemaakt, deze ijkgrafiek is vergeleken met het in de weckpot 'gekweekte' gas. De bloemenopstelling: 5 oranje anjers en 10 elstar appels in één plastic zak 5 oranje anjers in één plastic zak (blanco) 5 witte anjers in één plastic zak; 25 ml ethyleengas geïnjecteerd 5 witte anjers in één plastic zak (blanco) 5 witte chrysanten en 10 elstar appels in één plastic zak 5 witte chrysanten in één plastic zak (blanco) Figuur 1: De opstellingen. Resultaten Grafiek 1 is de ijklijn van het gas ethyleen, grafiek 2 is de lijn die de gaschromatograaf geeft bij inspuiting van het gas uit de weckpot dat is geproduceerd door de appels. Grafiek 1: ethyleen Grafiek 2: appelgas De grafieken geven op hetzelfde punt een ongeveer evengrote piek te zien. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het gas dat de appels produceren ethyleen is. Na 10 dagen in de opstelling worden de resultaten op het oog vastgesteld: 5 oranje anjers en 10 elstar appels in één plastic zak: bloemen zijn verwelkt 5 oranje anjers in één plastic zak (blanco): bloemen zijn niet verwelkt 5 witte anjers in één plastic zak; 25 ml ethyleengas geïnjecteerd: bloemen zijn niet verwelkt 5 witte anjers in één plastic zak (blanco): bloemen zijn niet verwelkt 5 witte chrysanten en 10 elstar appels in één plastic zak: bloemen zijn niet verwelkt 5 witte chrysanten in één plastic zak (blanco): bloemen zijn niet verwelkt Discussie De oranje anjers die samen met de appels in één plastic zak zaten zijn verwelkt, de oranje anjers zonder de appels zijn niet verwelkt. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het door de appels geproduceerde ethyleengas de anjers doet verwelken. Opmerkelijk is dat de witte anjers in de zak waarin ethyleengas is geïnjecteerd niet zijn verwelkt. Dit is mogelijk te wijten aan het feit dat ethyleen vrij snel de plastic zak heeft kunnen verlaten (mogelijk door diffusie of door het niet perfect afgesloten zijn van de zak). Bij de proef met de appels speelde dit een kleinere rol omdat de appels voor een voortdurende aanvoer van ethyleengas verantwoordelijk waren. Uit de vergelijking tussen de oranje anjers met appels in de zak en de witte chrysanten met appels in de zak kan worden geconcludeerd dat de anjers gevoeliger voor ethyleengas zijn dan de chrysanten. Er kan worden vastgesteld dat rijpend fruit een nadelige invloed heeft op het vaasleven van anjers. Het weetje uit grootmoeders tijd is hiermee bewezen. Echter één ding heeft grootmoeder over het hoofd gezien, het geldt niet voor alle snijbloemen in even sterke mate. Zo zijn bijvoorbeeld chrysanten veel minder gevoelig. Maar ja, wat wist grootmoeder nou van ethyleenproductie? Daar heeft zij haar meer ontwikkelde achter-achter-achter-achter kleindochters voor nodig. EXTRA INFO BESCHIKBAAR indien nodig !!! Auxinen Belangrijke productie plaatsen van auxinen zijn: Het topmeristeem van de stengel, vruchtbeginsels jonge bladeren en jonge zaden. Auxine wordt door de bladgroencellen (parenchymcellen) die in contact staan met de vaatbundels, van jonge blaadjes naar beneden getransporteerd. Dit transport verloopt langzaam (1 cm/uur), in de stengel naar de basis vd plant en in de wortel naar de punt van de wortel. Het transport van auxine kost energie. Inactivatie in de plant vindt plaats door conjugatie met suikers of oxidatie.Auxine bevordert de celstrekking, cambiumactiviteit, vruchtvorming en vruchtgroei, en speelt een rol in de knoprust. Verwijdering van jonge bladeren en knoppen remt de vorming van nieuwe wortels. Wordt vervolgens auxine toegediend, dan worden de nieuwe wortels alsnog gevormd. Auxine bevordert de vorming van wortels aan stengels (=adventiefwortels). Auxinen worden daarom in allerlei formuleringen van stekpoeder gebruikt. In hoge concentraties veroorzaakt IAA de productie van ethyleen. De werking van auxine wordt beïnvloed door de aanwezigheid van cytokinine. Gibberelline Gibberelline wordt vooral in de jonge bladeren geproduceerd, net zoals de auxinen. Wortels produceren eveneens gibberelline. Transport vanuit de wortel naar de top vindt plaats via het xyleem, vanuit de bladeren via het floeem naar de jonge groeiende delen. Wanneer gibberelline aan de wortel oplossing wordt toegevoegd, wordt de vorming van zijwortels onderdrukt. In het algemeen werken gibberellinen groeiversnellend en ze verlengen de strekkingsgroei van de intacte plant. Gibberelline worden onder andere gebruikt om onbevruchte peren en druiven volledig te laten ontwikkelen. Toevoegen van gibberelline kan een koude of licht behandeling voor de kieming van zaden vervangen. Bij de groei van de wortel speelt gibberelline geen rol. Inactivatie van gibberelline vindt plaats door conjugatie aan suikers of door omzetting in een minder actieve gibberelline. Cytokinine Cytokinine concentratie is het hoogst in jonge organen (zaden, vruchten en bladen) en in de wortelpuntjes. Op deze plaatsen en in de stengel wordt de cytokinine geproduceerd. Transport vindt vooral plaats via het xyleem. Cytokinine activeert de stofwisseling, bevordert de celdeling, doorbreekt rust in knoppen en zaden. In callus weefsel ontstaan knoppen, stengels en bladen, wanneer de verhouding Cytokinine/auxine hoog is. Is deze verhouding laag dan ontstaan complete planten. Is er een overmaat aan auxine dan ontstaan wortels. Cytokinine vertraagt de veroudering, zij beschermt de membranen tegen oxidatie door zuurstof radicalen. Hoge cytokinine concentraties in een orgaan of weefsel brengen een transport opgang van assimilaten naar dat weefsel of orgaan. De productie van cytokinine in de wortel zorgt er voor dat de suikers en andere voedingsstoffen naar de wortel getransporteerd worden. Inactivatie van cytokinine vindt plaats door conjugatie met een suiker of door oxidatie. De glucosides van cytokinine zouden een opslag en transport vorm kunnen zijn. Ethyleen Ethyleen wordt door alle organen gevormd. In de grond is de ethyleen niet alleen van de wortels afkomstig. Ook bacteria en schimmels maken ethyleen, in de grond kunnen deze organismen dus een hormonale invloed op de plant uitoefenen. Transport van ethyleen vindt plaats via de intercellulaire ruimtes. Inactivering vindt plaats door oxidatie, tevens kan ethyleen als gas aan de atmosfeer worden afgegeven. Ethyleen kan dus vrij eenvoudig verdwijnen. In het geval dat dit onmogelijk is, kunnen afwijkingen ontstaan door ophoping van ethyleen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de wortels langdurig onder water staan. In deze omstandigheden is de productie van ethyleen weliswaar verminderd, maar de afvoer van ethyleen staat vrijwel geheel stil. De verschijnselen die dan optreden zijn: bladchlorose, versterkte strekking van de stengel, gecombineerd met een verdikte stengel, slaphangen, naar de stengel buigen van de bladen en eventueel bladval, afnemende wortelstrekking, vaak gecombineerd met de vorming van adventief wortels, en een toegenomen gevoeligheid voor ziekteverwekkers. De verhoogde ethyleen concentratie in waterverzadigde grond kan in de schorscellen de vorming van cellulase opwekken. Hierdoor lossen de celwanden op. De celinhoud verdwijnt eveneens, zodat een holte overblijft. Het aerenchym weefsel ontstaat op deze wijze. De ethyleenovermaat verschijnselen bovengronds zijn een indirect effect van het ondergrondse zuurstofgebrek. De voorloper van ethyleen ACC heeft zuurstof nodig om ethyleen te vormen. Deze stof wordt via het xyleem naar boven getransporteerd en daar in de zuurstofrijke. Bij rozen is deze situatie nog niet gerapporteerd. Onder normale omstandigheden remt ethyleen de strekking en verdikt de wortel en de stengel. Dit is goed zichtbaar tijdens de kieming. Abscisinezuur Abscisinezuur remt de celdeling en de celstrekking en remt het uitlopen van rustende knoppen en zaden, het kan als antagonist van de gibberelline, auxine en cytokinine beschouwd worden. Het is een remstof van de groeiprocessen. Abscisinezuur wordt gevormd door de afbraak van carotenoïden. Belangrijke productie plaatsen zijn de bladgroenkorrels in verouderend blad. Het wordt eveneens geproduceerd in de worteltoppen, vruchten en zaden. Transport vindt plaats via het xyleem en floeem. De belangrijkste transportweg is vanaf het blad via het floeem naar de sinks. Abscisinezuur wordt geïnactiveerd door oxidatie en door de conjugatie met suikers. Is de aanvoer van Abscisinezuur in de groeipunten groot genoeg dan stopt de celdeling in de groeipunten van wortel en spruit, terwijl op de ogen knopschubben ontstaan. De plant gaat in rust. Transport in planten Planten groeien mede onder invloed van het groeihormoon auxine. Auxine bevordert de celstrekking en wordt onder andere in de stengeltop van een plant geproduceerd. In een onderzoek naar het transport van auxine worden vier experimenten gedaan. In experiment 1 wordt een stukje stengel van een plant in drie delen verdeeld: de stengeltop, het middelste deel en het onderste deel. Vervolgens worden de delen weer in dezelfde positie op elkaar gezet. Hierna groeit de stengel door (zie de afbeelding hieronder). In experiment 2 wordt een stukje stengel op dezelfde manier in drie delen verdeeld. Vervolgens wordt het middelste deel omgekeerd teruggeplaatst. Hierna groeit de stengel niet door (zie de afbeelding hieronder). auxine Op grond van de resultaten van de experimenten 1 en 2 worden twee vervolgonderzoeken opgezet, de experimenten 3 en 4. In deze experimenten wordt het middelste deel van een overeenkomstig stukje stengel tussen twee blokjes agar geplaatst. Agar is een stof die auxine doorlaat. Aan het bovenste blokje is auxine toegevoegd, aan het onderste blokje niet (zie de afbeelding hieronder). In experiment 3 wordt het stengeldeel rechtop geplaatst. Na enkele uren blijkt auxine in het onderste blokje agar te zijn gekomen. In experiment 4 wordt het stengeldeel omgekeerd geplaatst. Nu komt geen auxine in het onderste blokje terecht (zie de afbeelding hieronder). auxine Formuleer een onderzoeksvraag die met de resultaten van de experimenten 3 en 4 kan worden beantwoord. Drie leerlingen trekken op grond van de resultaten van de experimenten 1, 2, 3 en 4 de volgende conclusies: leerling 1: het transport van auxine vindt plaats door de bastvaten; leerling 2: het transport van auxine vindt plaats van de top van de stengel naar het onderste deel van de stengel; leerling 3: het transport van auxine vindt plaats van de top van de stengel naar het onderste deel van de stengel door diffusie. Welke van deze leerlingen trekt een juiste conclusie uit de experimenten 1, 2, 3 en 4? A: geen van deze leerlingen B: alleen leerling 3 C: alleen de leerlingen 2 en 3 D: alleen leerling 2 E: alleen leerling 1 F: alleen de leerlingen 1 en 3 http://www.nice-info.be http://www.rhizopon. com/historie1.html# 1 http://www.digischo ol.nl/bioplek/animati es/cel/celstrekking.h tml http://www.biologie. uni-hamburg.de/bonline/e31/31d.htm http://www.vcbio.sci ence.ru.nl/fesem/applets/vein/ http://www.plant.dlo.nl/news/archive/pb98-9.html