Romantiek en Realisme In de 19e Eeuw. Invalshoek 5 : kunst, wetenschap en Techniek Door Maria Vitters, Unwana van der Werk en Marjolein van der Naald. 1 Inhoudsopgave Opkomst wetenschap en techniek blz. 3 Specialisatie in de wetenschappen, specialisatie in de kunsten, Gesamtkunstwerk blz. 5 Architectuur/ samenwerking met ingenieurs: ijzer/glasconstructies blz. 7 Toename reproductiemogelijkheden blz. 11 Ontwikkelingen op het gebied van theater blz. 14 Fotografie blz. 19 Verwetenschappelijking van het verzamelen blz. 24 Bronnotatie blz. 25 2 Opkomst muziekwetenschap en kunstgeschiedenis. In de 19e eeuw ontplooit de kunstgeschiedenis zich tot een wetenschap en de kunst kritiek ontwikkelt zich. Het schrijven van recensies over de beeldendekunst groeide zelfs uit tot een waar beroep. Er wordt niet alleen over kunst van vroegere tijden geschreven maar de schrijvers beschrijven ook de kunstgeschiedenis van hun eigen tijd. Muziekwetenschap Muziekwetenschap buigt zich over muziekgeschiedenis en muziektheorie. Het was in eerste instantie gericht op het uit de vergetelheid redden van oude meesters door het schrijven van biografieën maar later kreeg het een wetenschappelijke kant. Dit was mede dankzij Hugo Riemann(1849-1919) en Guido Adler(1855-1941). Zij legden de nadruk meer op muzikale ontwikkelingen en stijlkritiek dan op de biografie van de musici. Hierdoor werd het muzikale verleden toegankelijk. Guido Adler (1855-1941) In 1833 kreeg Adler een aanstelling op de universiteit in Vienna als docent in musicologie. In zijn jaren als docent schreef hij verschillende stukken over musicologie. Zo schreef hij ‘umfang, methode und ziel der musikwissenschaft’ waar hij niet alleen een goede poging deed een beschrijving te geven van de studie van muziek maar hier verdeeld hij de muziekwetenschap in 3 subonderwerpen namelijk 1. historisch 2. systematisch 3. vergelijkend Deze deelgebieden zijn in de huidige muziewetenschap nog ruwweg te vinden, de verdeling van musicologie ziet er tegenwoordig zo uit: 1. Muziek geschiedenis 2. Muziek theorie 3. Etnomusicologie (Tak van de musicologie die zich concentreert op het bestuderen van muziek in zijn culturele context.) De historische muziekwetenschap gaat vooral over de geschiedenis van de westerse muziek, de ontwikkeling van genres en ontwikkeling van muziekinstrumenten, de geschiedenis van de muziektheorie, het notenschrift, muziekuitgeverij, het muziekleven en natuurlijk de biografie van de componist. In muziektheorie wordt behandeld hoe muziek werkt. De termen en notatie worden bestudeerd. En er wordt gezocht naar patronen in technieken van componisten. Bij muziektheorie worden alle elementen van de muziek geanalyseerd . Etnomusicologie 3 Wordt gedefinieerd als : studie van sociale en culturele aspecten van muziek en dans in lokale en globale context’ Guido Adler was dus een ware pionier in zijn vak en we hebben nog steeds profijt van zijn vindingen. Hugo Riemann 1849-1919 Hugo Riemann was een duits musicoloog. Riemann is een van de opmerkelijkste muziekgeleerden van zijn tijd. In zijn vele publicaties behandeld hij bijna alle fundamenten van de muziekwetenschap. In 1882 schreef hij de Musiklexikon en die is nog steeds een belangrijk naslagwerk. Ook staat de ontdekking van het belang van de componisten van de mannheimer schule voor de klassieke instrumentale muziek op zijn naam. Na jaren lang studeren, promoveren en doceren wordt hij in 1901 buitengewoon hoogleraar in Leipzig en een aantal jaar later wordt hij directeur van het door hemzelf opgerichte muziekwetenschappelijkinstituut. Kunstgeschiedenis Kunstgeschiedenis wordt gedefinieerd als de wetenschap die de evolutie van het menselijk kunststreven bestudeert. Alle kunstdisciplines maken een deel uit van deze wetenschap (architectuur, beeldende kunst, literatuur, muziek, theater en dans. Kunstgeschiedenis gaat vooral over het in kaart brengen van de verbanden die te zien zijn als je een kunstwerk bestudeerd en waarom het kunstwerk zo ontstaan is. Er wordt gezocht naar verklaringen door de tijd en het milieu waarin het kunstwerk tot stand kwam bij het verbanden leggen te betrekken. Maar vooral wordt er met kunstgeschiedenis geprobeert een duidelijk beeld te scheppen van de mens in de desbetreffende tijd door opvattingen, gevoel en smaak te analyseren. En het gaat ook niet alleen om de kunstenaar maar ook om de opdrachtgever. Je zou dus kunnen zeggen dat kunstgeschiedenis een humanistische wetenschap is die in verband staat met de algemene cultuurgeschiedenis. Pas in de tweede helft van de 18e eeuw legde Johann Joachim Winckelmann de basis van de huidige kunstgeschiedenis hij schreef een indrukwekkend werk over de Griekse kunst. Maar pas tegen het einde van de 18e eeuw was er echt sprake van kunsthistorische wetenschap er waren 2 methodes om kunsthistorie vast te leggen. 1.Biografische methode Er werden biografieën geschreven waarin het leven en het werk van de kunstenaars beschreven wordt. 2. iconografische methode De iconografische methode richt zich meer op het kunstwerk zelf en zoekt naar een verklaring van het kunstwerk na aanleiding van het ontwerp. 4 Specialisatie in de wetenschappen, specialisatie in de kunsten, Gesamtkunstwerk. De specialisatie in het kunstenaarschap is hoe de kunstenaars in de 19e eeuw roem en aanzien wisten te verwerven, De expertise van de kunstenaar kon alleen gezien worden in de zintuigelijke intensiteit van het kunstwerk. En om een zo groot mogelijke impact te hebben op de toeschouwer van de kunst moesten de disciplines wel gecombineerd worden. Wagner en Gesamtkunstwerk Wagner introduceerde de term het ‘Gesamtkunstwerk’, hij gebruikte deze term om duidelijk te maken wat hij met zijn opera wilde bereiken en het ging hem met name over harmonie, een harmonie tussen muziek, poëzie, beweging en acteerwerk. Volgens Wagner zou een goede harmonie tussen deze disciplines zorgen voor perfecte dramatiek, zijn opera zou door deze perfecte dramatiek antwoord moeten geven op de meest innerlijke vragen van het individu. Hoewel Wagner in zijn opera`s terug grijpt op de middeleeuwse en oude sagen, is hij een van de grootste theater vernieuwers van de negentiende eeuw zijn opera’s, muziek, tekst en enscenering zijn revolutionair. Alles is even belangrijk de inhoud van het verhaal en de manier waarop het verhaal getoond werd. Wagner ontwikkelde zijn opera tot een waar Gesamtkunstwerk en hier onstonden zijn grootste muziekdrama’s die uiteindelijk in het speciaal gebouwde theater (festpielhaus) werden opgevoerd in de stad Bayreuth. Specialisatie in de wetenschappen Op wetenschappelijk gebied was er ook ruimte voor wetenschappers om zich te specialiseren. De werktuigen worden verbetered en de uitvindingen nemen toe dankzij laboratoria en wetenschappelijke instellingen. de ontdekking van de stoomkracht heeft tot gevolg het gebruikt van de stoomachine het stoomschip en het stoomlocomotief. De 19e eeuw wordt de eeuw van de motor, elektriciteit, telefoon en telegraaf. Er ontstaan nieuwe industrieën door de uitvinding van staal, cement, gewapend beton, fotografie, en cinematografie. Kleine bedrijven groeien uit tot gigantische fabrieken waar veel geld verdiend wordt door de productie meer en meer op te drijven. De rijke burgerij vormt de nieuwe adel en er onstaat een grote arbeidersklasse. Er onstaan nieuwe stromingen vanuit deze nieuwe maatschappij. Door alle nieuwe standpunten vanuit het socialisme, positivisme en metafysica onstaat er een nieuwe wetenschap namelijk sociologie. Als socioloog hou je, je bezig met hoe sociale cohesie, sociale ongelijkheid en identiteit tot stand komen. 5 Specialisatie in de kunsten William Morris was dichter, ontwerper en sociaal hervormer. In de ogen van Morris waren voorwerpen die industrieel gecreëerd werden van slechte kwaliteit en zielloos, hij pleitte voor de heropleving van het ambacht. Morris & Company was het gevolg van zijn verafschuwing van massaproductie, in zijn bedrijf werden verschillende middeleeuwse ambachten beoefent zoals het ontwerpen van glasramen, het maken van meubilair, borduurwerk en behangsels. Hiermee kreeg Morris een grote invloed op de kunst in Engeland die een totale smaakverandering veroorzaakte. Morris verlangde naar een kunst die voor en door het volk gemaakt werd. Het gewone volk kon de ambachtelijk gecreëerde voorwerpen niet betalen en morris was zich daar ook bewust van. Hij probeerde dit dan ook gedeeltelijk te compenseren door goede werkomstandigheden te voorzien voor de arbeiders in zijn ambachtelijke atelier. Zijn ideaal was een maatschappij zonder klassenonderscheid. Kleurenleer In 1810 publiceerde de Duitse dichter Wolfgang Goethe zijn boek Zur farbenlehre (de kleurenleer). Hiermee dacht hij newton te corrigeren maar in plaats daarvan heeft zijn werk grote invloed gehad op het denken over kleur. hij had het in zijn boek over de beleving van kleur. Er was en is weinig waardering voor Goethes natuurwetenschappelijke werk. Een reden voor het onbegrip kan zijn, dat men Goethes kleurenleer vanuit natuurkundig oogpunt benadert. Goethes methode wijkt af van de hedendaagse proefondervindelijke wetenschappelijke benadering, in die zin dat hij de dingen niet waarnam als uiterlijk verschijnsel, maar als fenomeen, als observeerbare gebeurtenis. Dus niet alleen dat wat te zien is telt maar ook de manier waarop het waargenomen wordt. 6 Architectuur in de 19de eeuw/ Samenwerking met ingenieurs: ijzer/glasconstructie In de negentiende eeuw paste de vormgeving zich aan aan de functie van een gebouw. Volgens Augustus Welby Northmore Pugin moet zelfs het kleinste detail van een gebouw een doel hebben1. Volgens sommige mensen waren alle stijlen al ontdekt. En alles wat nog gedaan kon worden, was het kopiëren van stijlen (James Savage, Observations on Style in Architecture, Londen, 18362). Daarnaast was het een uiting van nationalistische en religieuze gevoelens en zochten ze naar bevestiging van hun status. Bijvoorbeeld werd de Gotiek weer voor kerken gebruikt, en de Renaissancestijl, de classicistische stijl, weer bij openbare gebouwen. Men wilde proberen om de levendigheid weer terug te brengen, maar hoe ze het ook probeerden, de bouwstijlen bleven kil en afstandelijk, doordat de benadering van de oude stijlen te wetenschappelijk werden benaderd. Een andere ontwikkeling die erg belangrijk is geweest voor de architectuur in de 19de eeuw, waren de materialen glas en staal. Zo konden bruggen en bijvoorbeeld de Eiffeltoren gebouwd worden. Als er in één gebouw maar één stijl wordt gebruikt, wordt dat een neostijl genoemd. Als er in één gebouw verschillende stijlen gebruikt zijn, wordt dat eclectisch genoemd. Naast de Europese bouwkunst zijn er ook ontwerpen in Islamitische, Egyptische of Japanse stijl. Palais Bourbon, Poyet Parlementsgebouwen In Parijs, tegenover La Madeleine, een kerk met een Griekse uitstraling, staat het Palais Bourbon. Het werd gebouwd voor de dochter van Lodewijk XIV, de hertogin van Bourbon. De bouw begon in 1722, maar de voorgevel werd pas in 1808 voltooid. De voorgevel is classicistisch, met 12 Korinthische zuilen, gebouwd door Poyet. Later kwam de raad van afgevaardigden in het gebouw. Momenteel zit het Franse Parlement er. Het gebouw had een bestuursfunctie, en moest dus gezag uitstralen. Dat bereik je met een classicistische stijl. Toen het oude parlementsgebouw in Londen afbrandde, moest er een nieuwe komen. Dit was in 1834. Er kwam een competitie voor de bouw van het nieuwe parlementsgebouw. Men was het erover eens dat het of Gotisch of Elizabethaans moest worden. De Gotiek zat er nog in bij de overgebleven stukken van het oude parlementsgebouw. 1 2 Pevsner, N., 1973, The Sources of Modern Architecture and Design, Londen, Thames and Hudson LTD, Blz. 9 Mignot, C., 1994, Architecture of the 19th Century, Köln, Benedikt Taschen Verlag GmbH, Blz. 80 7 Elizabethaans was veel gewaagder, en een stuk recenter. De wedstrijd is gewonnen door Charles Barry, en de details zijn gemaakt door Augustus Welby Northmore Pugin. Het is uiteindelijk gebouwd in een fase van de Gotische stijl, terwijl Barry’s architecturale stijl eigenlijk meer Klassiek dan Gotisch was. Dit heeft hij er dan ook in verwerkt, bij het middenstuk tussen de torens. De torens zijn grotendeels wel in Gotische stijl, waardoor er spanning ontstaat. Het Lagerhuis en het Hogerhuis hebben er hun betrekking gevonden. Daarnaast is het paleis er voor ceremoniële gebeurtenissen. Houses of Parliament, London, Charles Barry en Augustus Pugin Theaters Theaters bestonden niet meer sinds de Grieken. Vitruvius had een beschrijving gegeven over hoe een theater er uitzag, maar er waren geen beelden van. Zijn boek was pas in de 15de eeuw weer ontdekt, en zo kon Alberti Vitruvius’ kennis gebruiken om een idee te maken voor een theater. Daarvoor was het nooit nodig geweest, artiesten speelden op de markt of bij de koning in het paleis. Men was het erover eens dat de vorm van het theater een halve cirkel moest zijn. Dit was overgenomen van de Grieken. Ook in de 19de eeuw werd dit principe nog gebruikt. Friedrich Gilly heeft schetsen gemaakt voor het Nationale Theater in Berlijn. Deze schets laat duidelijk de functie van het gebouw zien. Elk deel is anders opgebouwd; de ingang heeft Dorische zuilen, en het theater was een halve cirkelvormige amfitheaterachtige zitplaatsen. Het is een revolutionair ontwerp. De uiteindelijke architect van het Nationaal Theater was Schinkel. Hij was het eens met het idee van Gilly, maar heeft toch Ontwerp Nationaal Theater in Berlijn, Friedrich Gilly een ander auditorium gebouwd. In de tijd dat het gebouwd is, is er een herleving van de Grieken. Dit is te zien aan het Schauspielhaus, het portaal met de Dorische zuilen, en de timpanen bovenaan. De Griekse stijl werd de internationaal geaccepteerde stijl voor publieke gebouwen. Schauspielhaus, Berlijn, K. F. Schinkel 8 Het gebouw ziet er uit als een theater, en volgens Schinkel moest de uitstraling van een gebouw laten zien waarvoor het gebouwd was. De Renaissancestijl bleef niet de stijl voor theater- en operagebouwen. Het veranderde naar de Barok. De Neo-Barok begon in Parijs, met het Opera gebouw van Charles Garnier, het Palais Garnier. Het een complex gebouw. Als je binnenkomt, kom je bij een gigantische trap, waarvan wordt gezegd dat de zaal die je betreed door de trap is gemaakt voor de trap, en niet andersom (Viollet-le-Duc). De vorm van de zaal is, traditiegetrouw, in de vorm van een hoefijzer. Het exterieur heeft ook invloeden van de cinquecento. Markthallen Midden in de 19de eeuw werd er door Balard een nieuwe oplossing gevonden. Hij bouwde een markthal geheel van staal en glas. Staal werd in de eerste plaats gebruikt voor brandwering. Het kwam dus vooral voor in het dak, in het begin. Het werd geïntroduceerd in de daken van theaters, maar werd al snel overgenomen bij de bouw van kerken, fabrieken en andere gebouwen. In fabrieken werd niet alleen het plafond van staal gemaakt, maar al snel ook de balken. Het had het voordeel dat het snel in elkaar gezet kon worden. Halles Centrales, Victor Baltard Ook konden de gevels dunner worden gemaakt, dan bij hout of steen. En er kon zo meer licht naar binnen worden gelaten. Daarnaast hoefde er door de lichte constructie geen extra steunbalken gebouwd te worden, en had je dus een hele grote open ruimte. In markthallen waren die grote ruimtes ook nodig, er stonden heel veel verschillende winkeltjes, en er kwamen heel vele mensen. Naast markthallen werden ook kassen gemaakt van glas en ijzer. Glas was natuurlijk al langer nodig voor kassen, ze werden dan ook van steen en glas gemaakt. Door veel mensen werden deze nieuwe gebouwen echter lelijk en ordinair gevonden, waaronder Queen Victoria. Great Conservatory, Chatsworth, Jopseph Paxton Naast de markthallen en de kassen is ook het Crystal Palace compleet van staal en glas gemaakt. Rond 1848 werd er een competitie uitgeschreven door Koning Albert, en er deden verschillende architecten mee. Horeau en Turner wonnen beide de wedstrijd met hun glasen-staalconstructie. Zij waren wel gekozen, maar het comité heeft er een eigen ontwerp van gemaakt, die uiteindelijk gebouwd zou worden. Toen eenmaal het officiële kwam 9 Crystal Palace, Londen, Joseph Paxton Paxton tevoorschijn. Hij vond het ontwerp van het comité voor het Crystal Palace niet goed, en probeerde uit te vinden of een nieuw ontwerp van hem nog mee mocht doen voor het ontwerp van het Crystal Palace. En hij ontwikkelde enkele ideeën. In juni presenteerde hij zijn ideeën, en in juli nam het comité zijn ontwerp aan als officieel ontwerp voor het Crystal Palace. De bouw begon op 30 juli 1850, en in januari 1851 was het bouwwerk al helemaal voltooid. Het Crystal Palace is een reusachtig gebouw, maar het is binnen een half jaar gebouwd. Dat kon door het gebruik van pre-fabonderdelen. Dat wil zeggen dat alle onderdelen al los van elkaar bestonden, en alleen nog maar in elkaar gezet hoefde te worden. Het glas hoefde daarna alleen nog maar gezet te worden. De constructie bleek ongelofelijk sterk. Het Crystal Palace was gebouwd voor tentoonstellingen, en het is door miljoenen bezoekers bezocht in de 19de eeuw. De combinatie van glas en staal is een van de belangrijkste kenmerken van de 19de eeuwse bouwkunst. In 1889 werd de Internationale tentoonstelling in Parijs gehouden, waar de Eiffeltoren was gebouwd. De Eiffeltoren was bedoeld als entree voor de expositie. De Eiffeltoren stond voor de bevrijding van de gevangenen van de Bastille, voor het begin van de Franse Revolutie. De tentoonstelling was namelijk precies honderd jaar later dan de Franse Revolutie. Het ontwerp is niet gemaakt door Gustave Eiffel, hij was de aannemer. Het ontwerp was niet meteen gekozen, want een aantal Parijzenaren waren tegen de bouw van zo’n gevaar. Het was in die tijd namelijk het hoogste bouwwerk, met een hoogte van meer dan 300 meter. Ook bij dit bouwwerk is veel al van tevoren in fabrieken gemaakt. De toren is opgebouwd uit vier poten, elk op een eigen voetstuk. Ze komen in de top samen. Eiffel had berekend dat de toren niet zou omwaaien doordat de toren kon steunen op vier poten. De grote bogen , die van de voetstukken naar het eerste platform gaan, hebben geen dragende functie. Ze zijn er alleen voor de sier. De Eiffeltoren is nu nog een voorbeeld bijvoorbeeld bij de bouw van wolkenkrabbers. De Eiffeltoren, Parijs, Gustave Eiffel 10 Toename van reproductiemogelijkheden In de negentiende eeuw kwam er ook een drang naar het reproduceren van werk waar vele uren aan was besteed. Er werd gezocht naar nieuwe manieren om kunst, tekst of beelden van de werkelijkheid op een slimme manier, in veelvoud te kunnen produceren. Waar in het begin van de 19e eeuw veel gebruik van werd gemaakt, was van de nieuwe techniek; Lithografie. Deze werd eind 18e eeuw ontdekt door Alois Senefelder, maar werd pas in de 19e eeuw op grote schaal gebruikt door het pas iets later aanslaan van de techniek. Deze techniek heeft te maken met het afstoten van olie en water. Hij bestaat uit een paar stappen. Allereerst wordt er een tekening of afbeelding op kalksteen gemaakt. Dit met behulp van een speciaal soort inkt waar een hoog vetpercentage in voorkomt. Zonder dit vet in de inkt zou het hele lithografieproces niet lukken. De lijnen van de tekening trekken namelijk in het gesteente. Hierna wordt hij ingewreven met een mengsel van een soort gom (een gehard soort sap van bomen en struiken) met zuur. Meestal salpeterzuur. Dit wordt over de tekening gewreven zodat de delen die niet getekend zijn niet vet zullen worden. Dit mengsel heeft even nodig om zijn werk te doen en moet vierentwintig uur intrekken. Hierna kan het worden verwijderd met terpentine. De gehele steen wordt hierna met water gespoeld. Op de plaatsen waar de vettige inkt in het gesteente is getrokken, zal het water droog blijven; want water en vet stoten elkaar af. Hierna wordt er een inktroller over de steen gerold die alleen de droge lijnen van de steen zal bevochtigen. Hierna wordt er een vel papier op de steen gelegd, en is daar dan je afdruk. Samengevat: - Men tekent met vettige inkt - Gebruikt een mengsel om vet af te stoten - Laat het intrekken - Afspoelen - Vet stoot water af, dus is droog - Men rolt er inkt overheen - Inkt pakt alleen de droge plaatsen - Drukken - Droge lijnen met inkt zullen worden afgebeeld Deze steen kan hergebruikt worden, en de volgende tekening zou dan met een ander soort kleur kunnen worden gedrukt. Bijvoorbeeld 11 links: eerste druk, gele inkt rechts: tweede druk, gele en rode inkt Het is dan ook een mogelijkheid om verschillende soorten kleuren over elkaar heen te drukken. Hierbij verander je de allereerste tekening en heb je dus verschillende stenen. Dit heeft als effect dat verschillende delen van een afbeelding wel en niet gekleurd zijn. Namelijk: links: derde druk, geel, rood en zwart rechts: vierde druk, geel rood, zwart en blauw Waar goed over nagedacht moest worden,w as het aanbrengen van de tekening op de steen. Dit was zo, omdat de steen tijdens het drukken direct in aanraking kwam met het papier. DIt betekende dat de afbeelding op papier uiteindelijk niet hetzelfde was als de tekening op steen. Deze afbeelding was namelijk in spiegelbeeld. De makers van de tekening moesten dus op voorhand beslissen hoe ze de afbeelding wilden hebben, zodat ze daar rekening mee konden houden bij het tekenen. De lithografie is ontstaan omdat Senefelder een makkelijkere manier probeerde te zoeken om bladmuziek te kopiëren. Dit is misschien ook wel gekoppeld aan de verwetenschappelijking van het verzamelen. Stel je voor hoe erg dat mis zou kunnen gaan, gespiegelde bladmuziek in massaproductie! Er is al een voorloper geweest op deze techniek. Namelijk de offsetdruk. Dit was eigenlijk bijna hetzelfde principe als bij de lithografie, alleen daarbij werd er geen gebruik gemaakt van steen, maar van een rubberen doek. Dit doek was minder geschikt voor druk en herproductie, want de druk die dit doek kon hebben bij het drukken was veel lager dan dat een steen kon hebben. Hierdoor kon de steen vaker gebruikt worden, want bij het doek was bekend dat het snel brak. Er is een techniek ontstaan vanuit de lithografie, deze heeft zeefdrukken. Dit is nu nog steeds een populaire manier om kleding en kunst te drukken. Een van de meest bekende afbeeldingen ontstaan uit de zeefdrukken is er een uit de pop art van Andy Warhol. 12 Marilyn Monroe, Andy Warhol Zoals je hebt gelezen is de lithografie ontstaan vanuit de wil om beeldende kunst en tekst te vermenigvuldigen. Een soortgelijke manier van reproduceren van kunst, is heliografie. Dit had meer te maken met fotografie. Heliografie kunnen we vertalen naar het woord lichtdruk. Dit is de allereerste vorm van het maken van een foto. De trotse uitvinder van deze fototechniek was Joseph Nicéphore Niepce. Hij ontwikkelde in 1826 zijn eerste foto, na ontzettend veel eerdere experimenten. Dit is hoe het in zijn werking ging. Er werd een goed opgepoetste tinplaat in het venster van Niepce gezet. Deze tinplaat werd ingesmeerd met het middel Bitumen. Dat is een vloeistof die uit ruwe aardolie bestaat, een vloeistoef die ontzettend fotogevoelig is. Dit betekent dat blootstelling aan licht de vloeistof aantast. Omdat er nog geen flitsen en snelle sluitertijd bestond, moest de plaat bijna twintig uur tegen het venster staan, natuurlijk achter een camera obscura, die met een lens het invallende licht opving en als het ware projecteerde op het tinnen materiaal. Na die lange tijd werden er delen van de Bitumenlaag in de tinnen plaat opgelost, door middel van lichtstraling. Wanneer dit effect ook nog eens versterkt wordt door de stof jodium, waar de plaat mee werd gewassen, is er al een afbeelding zichtbaar. Hierna werd er ook nog eens stoom onder de afbeelding gezet, waardoor de ingekerfde jodiumdelen een zwarte kleur aan begonnen te nemen. Dit mondde zich uit in een heuse foto. De meest accurate reproductietechniek van de realiteit. 13 Invalshoek Kunst - wetenschap en techniek De meest grote veranderingen in het theater op het gebied van wetenschap en techniek liggen in het volgende straatje - belichting - Grieks theater special-effects - het ophijsen acteurs of het verdwijnen in gaten, en dan ergens anders opkomen. Een belangrijke term in de theatertechniek is “deus ex machina”. Dit komt van het Grieks en Romeinse theater vandaan. In het Latijn betekent dit: "god uit een machine". In het Grieks; apo mêkhanês theos. Stel je voor dat de schrijver van een Grieks/Romeins stuk had bedacht dat er plotseling een personage op het podium zou verschijnen. Meestal stond zo’n verschijnend personage dan voor de vertolking van het goddelijke. Deze god hielp de personages de juiste keuzes te maken of hielp ze door moeilijke opdrachten of situaties heen. Omdat dit een goddelijk personage was, dat overtuigend over moest komen, werd er een systeem bedacht waarbij men de spelers van bovenaf op het theater hijsen. Dit systeem werd later een machine genoemd, de deux ex machina. 14 Vele toneelschrijvers maakten gebruik van deze machine. Er zijn verschillende stukken waarvan bekend is dat de deux ex machina is gebruikt. Bijvoorbeeld bij het stuk Iphiginaia. De goddelijke vorm in dat verhaal zal Artemis, godin van de jacht, zijn geweest. Aan het eind van het stuk wordt Ihiginaeia namelijk geofferd. Hierdoor zullen de strijders weer wind van de goden krijgen, waardoor ze de zee weer op kunnen om hét grote gevecht aan te gaan waar ze op stonden te wachten. Iphigineia wordt geofferd op een brandstapel, maar net op tijd komt Artemis opdagen en spreekt tot Iphigineia alleen, zij legt een hinde in haar plaats, en neemt Iphigineia mee naar, niemand weet waarheen. De Deux Ex Machina zal er waarschijnlijk voor hebben gezorgd dat Artemis op een magische manier ten tonele kon verschijnen, en een prachtige wissel tussen Iphigineia en de Hinde kon maken. Zonder deze machine zou dat heel anders weergegeven moeten worden in mis en scene. Ook in Orestes, Helena en Andromache werd gebruik gemaakt van deze machine, en waarschijnlijk nog in vele anderen. De maker van al deze stukken was Euripides. Omdat hij zo veelvoudig gebruik maakte van de machine, en omdat hij er een klein beetje bekend om stond dat hij werkte met spontane en plotselinge special effects in de lucht, wordt er gedacht dat hij de uitvinder is van de term en de machine. Maar echt weten zullen we dat nooit. Niet alleen voor het omhoog hijsen of takelen van personages, was de deux ex machina bedoeld, maar ook om andere special effects weer te geven of kracht bij te zetten. Het is ook een middel geweest om een nieuw personage te introduceren, of een nieuwe superkracht uit te beelden, of een nieuw wapen extra krachtig neer te zetten. Meestal werd er gebruik gemaakt van dit middel wanneer er een groot omslagpunt in het stuk moest komen. Wanneer de protagonist (de eerste speler) bijvoorbeeld vast komt te zitten, wanneer hij of zij in een uitzichtloze situatie terecht is gekomen. 15 In de tijd van de oude Grieken werden de theaterstukken gespeeld bij daglicht. De theaters hadden namelijk geen overkoepeling en de voorstellingen vonden overdag plaats. Er werd wel gebruik gemaakt van fakkels en olielampen, maar die stonden er niet echt om het spel te verlichten., maar het was meer een onderdeel van theatercode. De aanwezigheid van zulke verlichting was een teken voor de toeschouwers dat die scènes zich in de avond of de nacht afspeelden. Er was dus niet zo veel spectaculaire belichting. De techniekmannen hadden het in die tijd alleen maar zwaar met het hijsen van de katrollen voor de deux ex machina. Maar later kwam de interesse voor special effects steeds meer opzetten. Er werd gebruik gemaakt van donder en bliksem om weer te geven dat er negatieve energie aan zat te komen. Wanneer we bij het rijk van de slechterik kwamen, wanneer de nacht spannend ging worden of wanneer er iemand op ging komen die de loop van het stuk op een niet zo’n positieve manier zou beïnvloeden. Dit vroeg wel om speciale belichting, en de donder werd gemaakt door metalen platen te buigen en te strekken. De religieuze toneelstukken in de Middeleeuwen konden urenlang duren. Om de aandacht van de toeschouwer toch vast te houden, werden er steeds meer trucjes verzonnen. Op het toneel konden acteurs net als tijdens de Romeinse tijd met behulp van blazen gevuld met dierenbloed op gruwelijke wijze worden neergestoken. Kunstledematen zorgden voor realistische onthoofdingen of het afhakken van armen of benen. Er werden in de podia van het theater luiken gebouwd waardoor spelers plotseling konden verdwijnen of verschijnen. Er kwamen steeds meer effecten, en dus werd er ook vaker met water en met vuur gewerkt. Er was bijvoorbeeld een truc waarbij er in een Bijbels verhaal een hellemond tot leven kwam. Deze spoog vuur en slokte mensen op. Ontzettend gevaarlijk. Er waren dan ook heel veel mensen nodig om deze truc te laten werken. De meeste effecten waren net zo gevaarlijk als deze, er kon veel mis gaan doordat er met echt vuur en water gewerkt werd. Er zijn ook gevallen bekend waarbij er vuurwerk aan acteurs vast werd gemaakt zodat. Dit kon natuurlijk vreselijk aflopen met verschrikkelijke verwondingen of misschien zelfs wel erger. Er waren maar liefst zeventien mensen voor nodig om deze truc te bewerkstelligen. Al deze speciale effecten waren niet ongevaarlijk. Soms werd er zelfs vuurwerk vastgemaakt aan de kleding van de acteurs. Als dat misging kon het tot lelijke verwondingen leiden, of zelfs erger. Verbazingwekkend genoeg was het een architect (Sebastiano Serlio) die het meest heeft toegevoegd aan belichting op het theater, Hij had veel verstand van hoe een decor het beste opgebouwd kon worden en hoe je het licht daar dan bij moest gebruiken om geloofwaardiger over te laten komen. Hij was de man achter het idee waarbij er verschillende kleuren van licht kunnen worden weergegeven op het toneel. Hij deed dit door kaarsen achter glazen met gekleurde vloeistof te zetten. Ook was hij de bedenker van het eerste spotje. Hij creëerde dit spotlicht door een licht door een flessenboden te laten schijnen op de plaats waar de acteur uitgelicht moest worden. Toen het theater in de 19e eeuw van open vlakken buiten of op wagens tijdens een festival verhuisde naar schouwburgen of theaterzalen veranderde het licht met die ontwikkeling mee. Op het podium werd nog steeds gebruik gemaakt van alle soorten licht die het publiek al kenden. Ze zetten er kaarsen neer (wat vaak heeft gezorgd voor een afgebrand theater, het beroemde theater van William Shakespeare bijvoorbeeld ging in rook op toen bij een nepkanonschot een brandend papier naar het rieten dak opdwarrelde.) maar ook fakkels en olielampen. Theaterlicht zelf, om het podium mee te verlichten werd steeds belangrijker. Ze begonnen met het verbinden van verschillende soorten lampen met elkaar. Dit zorgde ervoor dat er een hele rij verlichting tegelijk aangezet kon worden. Natuurlijk kon deze rij dan ook precies tegelijk dimmen of juist weer afgezet worden. Dit maakte het verzorgen van de 16 techniek een stuk makkelijker, je had nu veel minder schakelingen of knoppen nodig om een effect op het podium te bewerkstelligen. De lichtevoluatie die er heeft plaatsgevonden ging als volgt; simpel daglicht, kaarsen, kandelaars, olielampen, gaslicht, kalklicht (verhitten van een brok kalk zorgde ervoor dat er een soort van schijnsel van licht vrijkwam dat als spot kon dienen) en uiteindelijk de gloeilamp, een uitvinding van Thomas Edison. Hierdoor werd het werk voor de theatertechnici nog makkelijker. Het licht was meer hanteerbaar en ook nog eens een stuk veiliger omdat er niet meer met vuur gewerkt hoefde te worden. Rond 1850 werd er een nieuwe ontdekking gedaan. Het was mogelijk om de illusie van licht te creëren door middel van een effect met spiegels. Ook werden er spiegels gebruikt om een acteur van het een op het andere moment van plaats te laten veranderen. Door het weerspiegelen van zijn reflectie kon hij plotseling heel ergens anders opduiken. Er was plotseling veel meer mogelijk aan effecten en stunts, dit was dan ook de reden dat er opleidingen werden gesticht om theatertechnici te onderwijzen. Techneuten konden daar van elkaars en van hun meesters ervaringen leren en deze voortzetten op het theater. Als antwoord op deze opleiding kwamen er ook fabrieken die zich specialiseerden in materiaal dat er nodig op het theater. Deze specialiseerden zich dan vooral op de special effects en de verschillende soorten licht. Bijvoorbeeld spotjes, kleurenfilters, publiekslicht, lichttorens, een uitgelichte straatjes plafondspots en ga zo maar verder) er was steeds meer mogelijk op het podium. Aan het eind van de negentiende eeuw werd dan ook de eerste vereniging van theatertechnici opgericht, waarin de techneuten van elkaars ervaringen konden leren. Tegelijkertijd ontstond de eerste theatertechniekfabriek die materiaal aanleverde voor licht en special effects. Ook een leuke ontwikkeling in de techniek van het theater, was dat ze gingen samenwerken met goochelaars. De trucs en illusies waar zij mee werken werden steeds vaker toegepast in het theater. Ook projecties of diaschermen werden steeds vaker gebruikt. 17 Ontstaan van theater en theatertechniek: Er heeft altijd al theater bestaan, maar sommige vormen wat simplistischer dan andere vormen. Lang geleden in de tijd van de Griekse tragedies werden er vaak voorstellingen laten zien aan de voet van een heuvel. Het publiek ging dan op de heuvelzijde zitten, zodat iedereen naar benedenkon kijken en de voorstelling kon aanschouwen. De volgende stap daarvandaan was het bouwen van banken en zitplaatsen zodat men niet meer op de grond hoefde te zitten. Dit ging een tijd goed, het zat comfortabeler en het deed zijn werk. Maar toen heeft er een groot ongeluk plaatsgevonden waardoor de houten banken en stoelen niet meer veilig gebruikt konden worden. Een paar van die houten banken waren ingestort waardoor er een kettingreactie van vallende mensen en stukken hout plaatsvond dat uitmondde in vele doden. Vanaf dat moment is men begonnen met een technische kijk op het theater. Op welke manier kan je veel mensen krijt, op een veilige manier en kunnen ze dan ook nog eens allemaal hetzelfde spel aanschouwen zonder in elkaars zicht te zitten? Hier begonnen de plannen voor de bouw van het Dionysustheater. Dit werd in Athene gebouwd en is een van de oudste theaters in onze geschiedenis. Dyonisus was de god van de wijn en de landbouw. Hij stond bekend voor de groeiende vrucht, waar druiven uit voort kwamen, waar dan weer wijn van gemaakt kon worden. Ook is hij een stimulerende factor op het gebied van menselijk samenzijn. Hij bracht de mensen in de tijd dichter bij elkaar door middel van vrolijkheid en naastenliefde. In zijn naam werd er een jaarlijks theaterfestival (tussen maart en april) georganiseerd waar alle theaterschrijvers stukken voor wilden maken. Er waren in die tijd drie theaterschrijvers die de meeste stukken produceerden. Euripides, Sphopcles en Aischylos. En in de tijd dat het Dionysostheater werd gebouwd waren zij degenen wiens stukken het theater het meest vulde. Tussen 342 en 326 voor Christus werd het theater afgemaakt. Een afbeelding van het Dionysostheater. Het woord dat wij tegenwoordig voor hetzelfde soort theater gebruiken, is het Amfitheater. Achter dit ontwerp heeft meer technisch onderzoek gezeten dan je zult denken. Uiteindelijk pasten er meer dan zeventienduizend man in het theater, neergezet op rijen van stenen banken, die niet om konden vallen, om ongelukken te voorkomen. Er waren in totaal 67 rijen van de banken gehouwen uit marmer gemaakt. Maak daar maar eens een prototype van! 18 Fotografie in de 19de eeuw Niépce wordt beschouwd als de uitvinder van de fotografie. Al in 1793 was hij begonnen met experimenteren met een camera een etsplaat te kunnen maken. In 1816 was het gelukt om een foto te maken door in een camera obscura een plaat te steken met lichtgevoelig materiaal en deze plaat bloot te stellen aan licht. Deze foto’s bleven echter niet lang bestaan, ze vervaagden snel. De eerste foto’s hadden een belichtingstijd van wel acht uur. Later ontmoette hij Daguerre, en samen ontwikkelden ze de eerste succesvolle foto. Naast Niépce, wordt ook Louis Daguerre beschouwd als een van de uitvinders van de fotografie. Samen met Nicéphore Niépce maakte hij de eerste goede of succesvolle foto. Dit was in 1826. Daguerre zocht naar een snellere manier om foto’s te ontwikkelen. Dit lukte in 1839, toen hij het Daguerreotypie uitvond. Het Daguerreotypie is een manier waarmee op grote schaal foto’s ontwikkeld konden worden. Het is een methode waarbij een zilveren plaat gepolijst wordt en met zoutoplossing wordt bewerkt. Het beeld dat er op tevoorschijn komt is in spiegelbeeld. Het is een uniek beeld, want het kan niet gereproduceerd worden. De beelden die er uit kwamen, waren scherper dan de eerdere foto’s. Daguerre gebruikte de foto’s voor zowel de beeldende kunsten als voor de wetenschap. Daguerre wilt niet teveel kwijt over zijn werkwijze, en deze gaat dan ook grotendeels verloren bij een brand in het diorama van Daguerre. Slechts enkele foto’s zijn bewaard gebleven. Boulevard du Temple, IIIe arrondisement van Parijs, Daguerre; eerste foto met een mens 19 De foto’s van Daguerre hadden hoge ontwikkelingskosten. Het was dus alleen mogelijk voor de welgestelde mensen om foto’s te laten maken. In de jaren zestig van de negentiende eeuw kwam daar verandering in doordat men overging op de calotypie. Het calotypie is een proces waarbij een papieren negatief door een chemisch proces een positief beeld op papier wordt afgedrukt. Dit type is niet zo gedetailleerd als het daguerreotypie, de contouren zijn vager en er kan gespeeld worden met licht en donker. Van dit type fotografie kunnen meerdere afdrukken gemaakt worden met het negatief, en is dus minder uniek als het daguerreotypie, maar ook een stuk goedkoper. Er is ook meer manipulatie mogelijk tijdens het afdrukproces, wat meer creatieve vrijheid geeft. De calotypie is van William Talbot. De calotypie is zich blijven ontwikkelen, tot aan de moderne fotografie toe. Officier aan boord van de HMS Superb, Henneman; calotypie Talbots negatief gaf zachte contouren, en de structuur van de papiervezels bleven in de foto zichtbaar. Daardoor kreeg de foto’s een schilderachtige indruk. Er was een lange belichtingstijd voor nodig, en was daarom erg geschikt voor landschapsfotografie. Dan kan de lens namelijk gewoon lang openstaan, zonder dat er al teveel beweegt. Gustave Le Gray bracht een belangrijke verbetering aan in het procedé van Talbot, namelijk de met was ingewreven papiernegatief, dat kon van tevoren worden geprepareerd. Hierdoor was een kortere sluitertijd nodig. Hierna volgden in een snel tempo de verbeteringen van het negatiefproces elkaar op. In 1861 is de eerste echte kleurenfoto gemaakt met drie kleurenfoto’s. Dit werd gedaan door James Maxwell. Hij wordt tot de grootste natuurkundigen gerekend samen met Einstein en Newton. Maxwell heeft aangetoond dat je met de drie primaire kleuren rood, groen en blauw alle kleuren maken kunt. Dit heeft hij laten zien door een gekleurd lint met drie filters apart te fotograferen en later drie projecties over elkaar heen te laten zien. De originele kleuren waren te zien. Het was echter een projectie, geen foto. 20 De eerste echte kleurenfoto, Maxwell In eerste instantie werd de camera gebruikt om de perspectief goed te krijgen op een schilderij. Een camera werd dan ook veel in de schilderkunst gebruikt. Heel vreemd is het dan ook niet dat de eerste fotografen eigenlijk schilders waren, zoals Daguerre en Talbot. Daarnaast werd het ook in de wetenschap gebruikt. Veel mensen wilden dan ook dat het niet gezien werd als een alleenstaand medium in de kunst, maar als een hulpmiddel in de beeldende kunsten, de natuurkunde, de sterrenkunde, etc. Dit werd onder andere betoogd door François Arago in de Académie des Sciences. Volgens hem was fotografie een ‘dienstbaar medium’. Doordat er steeds kortere belichtingstijden komen, ontstaat er een nieuwe, fascinerende beeldwereld, die heel dicht bij de realiteit komt. Hierdoor raakt de schilderkunst op de achtergrond. De fotografie vervangt bijvoorbeeld de schilder in portretten. Het wordt ook voor een grotere bevolkingsgroep betaalbaar om foto’s (van zichzelf) te laten maken. Hierdoor ontstaan er in Parijs fotostudio’s. Een van de bekendste studio’s was die van de fotograaf Nadar. Hij heeft veel Franse sterren op de foto gezet. Het portret had zijn tradities en betekenissen, maar Nadar imiteerde geen schilderijen, hij maakte portretten. Voor Nadar was fotografie een grafisch medium zoals elk ander medium. Het had zijn eigen techniek en methodes, maar het was net zo goed een vorm van kunst als een ets of een schilderij. Door veel mensen werd de fotografie namelijk als een ‘mechanische’ en ‘reproduceerbare’ techniek gezien. Het hanteren van de camera was een kunst op zich, net zoals het behandelen van de belichte plaat. Elke foto werd toen nog afzonderlijk met de hand afgedrukt en kwam met even veel artistieke ambitie tot stand als ieder ander kunstwerk. Daarnaast bepaalt het licht wat je ziet, maar de kunstenaar bepaalde de compositie en het onderwerp. De belichting van een onderwerp is erg belangrijk bij de fotografie. De weergave van een groot aantal halftonen bepaalde de kwaliteit van de afdruk. In fotografietijdschriften werden foto’s geroemd om hun fijne detaillering en warme tonen, terwijl foto’s waarbij het ontbrak werden bekritiseerd. Naast het perspectief hielp de fotografie ook met houdingen van lichamen. Door de camera konden er allemaal moeilijke standen worden aangenomen, die een mens niet lang vol kan houden, maar die wel vastgelegd konden worden met de camera. De kunstenaar kon op die manier dus moeilijke poses natekenen. De naaktfoto’s waren daarnaast ook goedkoper dan een model. Ondanks de mooie producten van getalenteerde fotografen werd de foto een symbool van vulgariteit. naaktfoto's voor kunstenaars Ze werden namelijk ook verkocht om aan genotzoekers plezier te verschaffen. De afbeeldingen van modellen werden ook in het kunstonderwijs gebruikt. Bijvoorbeeld de Amsterdamse Rijksacademie en de Rijksschool voor Kunstnijverheid bezaten fotocollecties voor de studenten. Het waren echter niet alleen maar foto’s van modellen, maar ook foto’s van dieren, landschappen en stadsgezichten. 21 Ook na de academie bleven kunstenaars de foto’s gebruiken als inspiratie of om het schilderij later nog een keer te kunnen reproduceren. In de 19de eeuw kwam in Frankrijk de ‘realistische school’ op. Zij streefden naturalisme na. Ze zochten een onmiddellijke omzetting van waarheid naar kunst zonder de tussenkomst van een vertaler, een code of een traditie. De camera dus. Baudelaire was kritisch; ‘Wat betreft de schilderkunst en beeldhouwkunst is het credo van de mensen: ‘Ik geloof in de natuur en in niets dan de natuur. Ik geloof dat kunst niets anders is en kan zijn dan het exact weergeven van de natuur. Zo bezien zou de nijverheid, die ons een resultaat oplevert dat identiek is aan de natuur, de absolute kunst zijn. Omdat de fotografie ons alle garanties van exactheid geeft die wij maar wensen, zijn fotografie en kunst hetzelfde’. ‘Het fotovak is de wijkplaats van alle schilders met te weinig talent of schilders die te lui zijn om hun studie af te maken. De nijverheid is doordat het het gebied van de kunst is binnengedrongen, de grootste doodsvijand van de kunst is geworden. Als de fotografie de kunst in sommige functies mag verlangen, zal het deze spoedig verdrongen of totaal bedorven hebben, dankzij de natuurlijke stuen die het zal vinden in de domheid van de massa.‘ Volgens Baudelaire moest de fotografie terugkeren naar zijn echte taak, de dienaar zijn van wetenschap en kunst. De kunstgeschiedenis heeft nooit de moeite genomen om de fotografie op te nemen in de kunsten. Daardoor werd fotografie een van de laagste kunsten. Nadar is dus eigenlijk maar een nietszeggend persoon. Zijn foto’s zijn van goede kwaliteit, hij is een kunstenaar, zijn foto’s zijn echt kunst. Maar de critici zien het niet op die manier, en behoort hij dus eigenlijk niet tot de grote namen. Echter de portretfotografie is een van de eerste overwinningen van de fotografie. Maar Julia Cameron heeft het medium ‘fotografie’ tot kunst gemaakt. Dit kwam doordat haar foto’s meer lijken op iets uit de fantasie, dan op een echte foto. Net zoals een schilderij uit die tijd. De doorslaggevende breuk tussen schilderen en fotograferen is een mentale en een psychologische breuk. Niet zomaar het resultaat van een technische uitvinding. Heel veel kunstenaars hebben geëxperimenteerd met de fotografie, maar velen wezen het af. Het was een geschikter medium voor de wetenschap. Enkele andere bekende fotografen uit die tijd zijn Charles Nègre, Henri Le Secq, Gustave Le Gray en Roger Fenton. Kunsthistorici discussiëren over fotografie in termen van het schilderen en over de invloed van het ene medium en het andere. Ze proberen te laten zien dat fotografen foto’s maken die lijken op schilderijen, of juist andersom, dat schilders schilderijen maken die lijken op foto’s. Dat kan ook niet anders, want de schilderkunst heeft veel invloed gehad op de fotografie, en andersom. Het is bekend dat enkele schilders zoals Edouard Manet, Dante Gabriel Rossetti, George Breitner gebruik hebben gemaakt van foto’s als voorstudies. De schilders gebruikten foto’s om de realiteit na te streven, terwijl de fotografie in het begin nog geen eigen richting had, en de schilderkunst na deed. Er zijn foto’s gevonden die zeer veel lijken op schilderijen, waarbij de foto’s soms tot in detail is nagemaakt. Volgens Heinrich Scwartz is de ‘fotografische visie, de informaliteit en het directe bereik dat we waarderen in de fotografie, al was voorbereid in schilderijen van de late 18de eeuw, vooral in schilderstudies of schetsen van landschappen’. 22 De vroege fotografie was vaak onduidelijk, zoals bijvoorbeeld de kleur. Schilderijen konden dit veel beter laten zien. Daarnaast waren de onderwerpen van de fotografie nog dezelfde als die van de schilderkunst, namelijk portretten, landschappen, kunstvoorwerpen en stillevens. Maar vaak komt het er op neer dat er zo neerbuigend werd gedaan over fotografie omdat het niet paste in die tijd. Dat fotografie niet kan liegen, is een kwestie van geloof. Het is niet dat de fotografie meer gelijkenis heeft dan een handgemaakte afbeelding, maar ons geloof garandeert dat de foto authentiek is, we geven ons zonder slag of stoot over aan de overtuiging dat de fotografische afbeelding is van iets dat echt voor de camera stond, in situatie die na te maken is. Misschien geloven we de camera meer dan onze eigen ogen. De fotografie heeft een symbolische waarde gekregen. Sinds de ontdekking van de fotografie is men omringd door duizenden foto’s. Je weet niet meer hoe je de wereld zou waarnemen zonder alle foto’s. Je weet niet hoe de wetenschap zich zou hebben ontwikkeld zonder de fotografie. Tijdens de 19de eeuw blijft de fotografie geconcentreerd tot Europa. Belangrijke bijdragen aan de fotografie uit andere werelddelen is niet bekend. Pas bij de eeuwwisseling wordt er kennis gemaakt met grote fotografen uit andere werelddelen. Tegenwoordig doet iedereen aan fotografie. 23 De verwetenschappelijking van het verzamelen In de 19de eeuw komen de eerste musea. In de eeuwen daarvoor waren wel verzamelingen, maar men legde ze nooit vast. De verzamelingen waren toen grotendeels particuliere verzamelingen. In de 19de eeuw komt daar verandering in; verzamelingen aanleggen werd veel meer een taak voor de overheid. Zo worden de eerste musea gesticht. De particuliere verzamelaars schenken wel (delen) van hun bezittingen aan musea. Ook is er een verandering in de classificatie van de verzamelingen die worden aangelegd. Hoewel in de 16e en 17e eeuw een verzameling alleen maar gerangschikt kon worden onder het kopje 'kunst' of 'natuur' hebben we nu meer verschillende verzamel termen. Niet alleen het type verzamelingen, maar ook de plaats van tentoon stelling verandert. De verzamelingen worden in soort onderscheden en op verschillende plaatsen tentoongesteld. Kunstverzamelingen werden in het kunsthistorisch museum tentoongesteld, de natuur verzamelingen konden gevonden worden in het natuurhistorisch museum, ambachtelijke producten komen op een speciale afdeling van het kunsthistorisch museum terecht (namelijk de kunstnijverheidsafdeling) en de gevonden gebruiksvoorwerpen uit verre, niet-westerse landen werden in het volkenkundig museum laten zien. In de 19de eeuw veranderd de definitie van schoonheid. In de 18de eeuw heeft de kunst als doel de schoonheid als doel te stellen. Het Schone heeft een aantal regels, waaronder dat het werk tijdloos moet zijn. In de 19de eeuw veranderd deze opvatting. Het Schone is niet meer zo belangrijk. Wat nu belangrijk wordt, is de schoonheid die aan tijd en plaats is gebonden. De opvatting over schoonheid is subjectief geworden. De kunst van de eeuwen daarvoor wordt een bron van inspiratie. De museale verzamelingen worden volgens nieuwe wetenschappelijke geordend en gepresenteerd. Dat komt onder andere door nieuwe inzichten in de wetenschappen. De wetenschapper Carolus Linneaus, heeft de wetenschap opnieuw ingedeeld, maar nu op verschillende klassen, geslachten en soorten. In de kunstwereld werd dit overgenomen als stijlen, stromingen en schilderscholen. In deze tijd ging men ook alles classificeren, wat wil zeggen dat men ging bij houden wat er was en vastleggen in een encyclopedie, gesorteerd in de hier bovengenoemde categorieën. Een voorbeeld van mensen die verantwoordelijk zijn voor deze classificaties; Darwin. Hij legde al zijn werk vast omtrent het evolueren van van de soorten en hoe dat te maken had met natuurlijke selectie. Hij schreef het boek On the Origin of Species waarin al zijn verkregen informatie, al zijn theorieën en al zijn werk in werd verzameld. Ook de breinen achter het bekende boek Winkler Prins werd geschreven. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Ook dit is een vorm van verwetenschappelijking van het verzamelen, samen met de bibliografieën over de meest uiteenlopende onderwerpen. De Duitse wiskundig Georg Cantor verzamelde de meest fundamentele concepten binnen de wiskunde. Hij noemde een verzameling informeel. Een veelheid beschouwd als één, de totaliteit van in bepaalde zin bij elkaar behorende elementen." Er kwam op ieder gebied een grote drang naar beschikbaarheid van informatie. Een gestructureerde classificatie van kennis, en dat noemen we de verwetenschappelijking van het verzamelen. 24 Bronnotatie - Opkomst wetenschap en techniek - Specialisatie in de wetenschappen, specialisatie in de kunsten, Gesamtkunstwerk. Websites: • http://www.kunstcontext.com/ckv/sd4inv5.htm • http://en.wikipedia.org/wiki/Musicology • http://nl.wikipedia.org/wiki/Wetenschapsgeschiedenis • http://en.wikipedia.org/wiki/William_Morris • http://en.wikipedia.org/wiki/Winckelmann • http://www.ckv23.com/ • http://en.wikipedia.org/wiki/Hugo_Riemann • http://en.wikipedia.org/wiki/Guido_Adler • http://en.wikipedia.org/wiki/Music_history#1800-1950 • http://en.wikipedia.org/wiki/Ethnomusicology • http://nl.wikipedia.org/wiki/Kleurenleer_van_Goethe • http://nl.wikipedia.org/wiki/Johann_Wolfgang_von_Goethe • http://nl.wikipedia.org/wiki/Metafysica • http://nl.wikipedia.org/wiki/Sociologie • http://www.stedentipsvoortrips.nl/kunsthistorie/kunst19deeeuw.htm -Architectuur Boeken • Pevsner, N., 1976, A History of Building Types, Londen, Thames and Hudson Ltd. • Mignot, C., 1994, Architecture of the 19th Century, Köln, Benedikt Taschen Verlag GmbH • Voss, H., Epochen der Architektur, Neunzehntes Jahrhundert, Berlijn, Schütte & Behling • Pevsner, N., 1973, The Sources of Modern Architecture and Design, Londen, Thames and Hudson Ltd. Websites • http://gallery.sjsu.edu/paris/architecture/frn13009.html • http://nl.wikipedia.org/wiki/Palais_Bourbon • http://panoramicearth.blogspot.com/2006/11/houses-of-parliament-palace-of.html • http://en.wikipedia.org/wiki/Palace_of_Westminster • http://rdk.zikg.net/gsdl/cgi-bin/library.exe?e=d-01000-00---off-0rdkZz-web.23.12.07--00-1--0-10-0---0--0prompt-10---4-------0-1l--11-de-Zz-1---20-about---01-3-1-00-0-0-11-1-0utfZz-8-00&a=d&c=rdkweb.23.12.07&cl=CL1.1&d=Df4624 • http://www.hubert-brune.de/berlin_schauspielhaus.html • http://www.parisbalades.com/arrond/9/9e.htm • http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_architecten_naar_eeuw • http://www.ikhebeenvraag.be/vraag/5604 • http://noemewv.nl/Kunstgeschiedenis/19eEeuw/Bouw19eEeuw.htm • http://www.demassieux.fr/TDFWeb/TDFWebFull-CXII_.html • http://en.wikipedia.org/wiki/File:Chatsworth_-_Great_Conservatory_in_the_19th_century.JPG • http://www.designhistorylab.com/students/peters/?p=412 25 • http://parijs.nl/parijs/informatie/bezienswaardig/topattracties/eiffeltoren • http://nl.wikipedia.org/wiki/Eiffeltoren • http://web.onetelnet.nl/~arnoud_ilona/schatgraver/vermoedens/Wereldwonder.html • http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Construction_tour_eiffel5.JPG • http://www.opvakantie-frankrijk.nl/Info-Frankrijk/De%20Eiffeltoren.htm - Toename reproductiemogelijkheden Websites: • http://www.hermkens.com/lithografie.htm • http://www.multilingualarchive.com • http://www.meesterdrukkerij.nl/cursussen.html • http://www.hrc.utexas.edu/exhibitions/permanent/wfp/heliography.html • http://www.getpopart.com/?Andy.Warhol.Lithographs • http://www.lostateminor.com/2008/04/05/the-philosophy-of-andy-warhol/ -Ontwikkelingen op het gebied van theater Boek: Lessen voor acteurs - Konstantin Stanislavski • http://artikelen.foobie.nl/kunst/theatercultuur-in-de-19e-eeuw/ • http://fantasyboeken.be/deus-ex-machina.php • http://tvtropes.org/pmwiki/pmwiki.php/Main/DeusExMachina • http://nstp.ucis.dal.ca/zouppa_5328.html -Fotografie • Reader Romantiek en Realisme, invalshoek 5; https://portal.fontys.nl/instituten/kunsten/CKV_01/CKV%202/Forms/AllItems.aspx?RootFolder=%2finsti tuten%2fkunsten%2fCKV%5f01%2fCKV%202%2freader%20cultuur%20romantiek%20en%20realisme%2f reader%20romantiek%20en%20realisme&FolderCTID=&View=%7b6B695FB4%2dC052%2d4B86%2dBAE 7%2dE23ED87F6173%7d Boeken: • Boom, M., Rooseboom, H., 1996, Een nieuwe kunst, fotografie in de 19de eeuw, Gent, Snoeck-Ducaju • Vaughan, W., 1999, Arts of the 19th century, Volume Two 1850-1905, Parijs, Editions Citadelles & Mazenod • Evers, H.G., 1969, Kunst van Europa, impressionisme, expressionsime, abstracte kunst, Van historisme tot functionalisme, Amsterdam, Elsevier Websites: • http://nl.wikipedia.org/wiki/Louis_Daguerre • http://www.metmuseum.org/toah/hd/dagu/hd_dagu.htm • http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Boulevard_du_Temple_by_Daguerre.jpg • http://nl.wikipedia.org/wiki/Daguerreotypie 26 • http://nl.wikipedia.org/wiki/Calotypie • http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Officer_on_board_the_HMS_Superb_1845.jpg • http://www.nederlandsfotomuseum.nl/content/view/351/200/lang,nl/ • http://nl.wikipedia.org/wiki/Fotografie • http://www.forbes.com/sites/davidewalt/2011/01/03/gpotd-maxwells-tartan-ribbon/ • http://www.digischool.nl/ckv2/romantiek/romantiek/nadar/nadar.htm • http://www.cultuurnetwerk.nl/producten_en_diensten/bronnenbundels/1991/1991_61.htm -Verwetenschappelijking van het verzamelen Boeken: • Bergvelt, E., Meijers, D. J., Rijnders, M., 1993, Verzamelen Van Rariteitenkabinet tot Kunstmuseum, Heerlen, Gaade Uitgevers. Websites: • http://lambo.nl/sites/lambo.nl/files/art_source_files/verzamelen_en_classificeren_19e_eeuw.pdf • http://www.multilingualarchive.com/ma/enwiki/nl/Encyclopedia• http://www.multilingualarchive.com/ma/enwiki/nl/Encyclopedia• • http://www.allaboutscience.org/dutch/charles-darwin.htm 27