Zich te pletter werken en arm blijven Bernard Desmet Florence Aubenas is niet van de minsten. Deze sterjournaliste bij ‘le Nouvel Observateur’ – na een verleden bij Libération – werd eerder al eens zes maanden in Irak gegijzeld. Bovendien trok ze als oorlogsverslaggever naar Ruanda, Kosovo, Afghanistan. Haar bekendheid weerhield haar er niet van undercover te gaan in Normandië, in de buurt van Caen, ooit een bloeiende industriestad. Nu zijn undercover reportages niks nieuws, denk maar aan de Duitse Gunther Wallraf of de Franse Anne Tristan. Maar dat ook een bekend gezicht als Aubenas hier zich aan waagt, en toch amper herkend wordt… Maar bon, belangrijker is het verhaal dat zij vertelt. En hoewel op de cover gesproken wordt van solidariteit, vind ik daar eerlijk gezegd weinig van terug in haar relaas. Het is een ontmoedigend verhaal van een laaggeschoolde werkloze, die enkel in aanmerking komt voor klotebaantjes in de onderhoudsector. En hoe met die mensen gesold wordt, is schrikwekkend. De ontvangst in de Pôle Emploi, onze VDAB zeg maar, is ontmoedigend. In de loop van het verhaal zal trouwens blijken dat zelfs de bedienden bij deze arbeidsbemiddelingsdienst ongerust zijn. Ook zij moeten beantwoorden aan allerlei cijfers en objectieven, ook hun dienst is het slachtoffer van allerlei herstructureringen en outsourcing. Maar terug naar de ervaringen van Aubenas als schoonmaakster. En de ongelofelijke manier waarop met de voeten van deze mensen gerammeld wordt. Jobkes van één of twee uur per dag, het opleggen van een onhaalbaar tempo, het quasi routineus verplicht presteren van overuren die niet eens vergoed worden, het niet respecteren van zelfs maar dat beetje sociale wetgeving waarop deze onderklasse van het proletariaat recht heeft. Elk kaderlid, elke CEO die spreekt van flexibiliteit en bereidheid tot hard werk, mag even met rode kaken onder zijn bureau duiken. Want de prestaties van de – doorgaans – dames worden niet beloond met bonussen, de auto nodig voor hun verplaatsingen van hot naar her – onvermijdelijk als je de nodige uren bij elkaar wilt sprokkelen voor toch ietwat inkomen – wordt niet geleverd door het bedrijf, laat staan gesubsidieerd door belastingcenten. Indirect zijn de getuigenissen van Aubenas een pleidooi voor een openbare sector, waarvan zo weinig mogelijk werkzaamheden uitbesteed worden. Want dan begint de miserie. Aubenas werkte voor een bedrijf dat laag geboden had om een opdracht in een gemeentelijk vakantiepark binnen te halen. Met dubbel gevolg: de beheerders van het kamp in kwestie stuurden ellenlange klachtenbrieven naar het bedrijf over niet of slecht gedane prestaties. En de firma dwong zijn personeel – dat eigenlijk geen enkel statuut had – tot extra gratis werk om die klachten te verhelpen. En wat is er gebeurd met het personeel dat tot dan toe in overheidsdienst deze werkzaamheden verrichte? Maar niet enkel het patronaat van de schoonmaaksector wordt aan de schandpaal genageld. Ook de werknemers in de te kuisen bureaus getuigen van weinig respect. In de schaarse momenten dat bureaumens en poetsmadam elkaar ontmoeten, lijkt die laatste wel een stukje van het meubilair. Onbestaand, ongezien. Aubenas beschrijft overspel dat zonder enige gêne onder haar ogen wordt bedreven. Maar het hoeft geen goede zaak te zijn als het personeel wel het kuispersoneel opmerkt. Schrijnend is het verhaal van een eenzame schoonmaakster – die door Aubenas een tijdje wordt vervangen – en het slachtoffer is van personeel met geen greintje respect, van witteboorden-crapuul dat opzettelijk van zijn werkomgeving een zwijnenboel maakt, bij voorkeur net nadat de schoonmaakster is langsgekomen. Zelfs de vakbonden misprijzen het schoonmaakpersoneel. Aubenas raakt bevriend met een ex-syndicaliste en een communiste. Zij helpen Aubenas regelmatig uit de nood, maar hun verhaal over het syndicaat is niet mooi. De syndicale leiders luisterden niet naar de schoonmakers, formuleerden eisen in hun plaats en probeerden van die schoonmakers vooral militanten te maken voor de zaken die zij belangrijk vonden. De vriendinnen van Aubenas waren te lastig, te kritisch – terwijl zij niks meer vroegen dan respect en inspraak – en werden door de vakbond dan ook alras aan de kant geschoven. Het decor van Aubenas belevenissen is een industriestad in verval. Grote fabrieken zijn naar China vertrokken of failliet. De paar kleine KMOtjes die ontstaan als vorm van nieuwe economie kunnen totaal niet de verloren gegane arbeidsplaatsen compenseren. De werkloze arbeiders kunnen wel terugkijken op een rijke geschiedenis van sociaal verzet, maar zitten zonder baan. Voor hun kinderen lijkt er totaal geen hoop. Tja, wat moet je met zo’n boek? Kan dit boek op tegen de dagelijkse desinformatie over te hoge loonkosten, het immer herhaalde pleidooi voor inlevering en indexsprongen, de meelijwekkende verhalen over hardwerkende middenkaders die hun duurverdiende centen zien verdwijnen naar de eindeloze graaizucht van een verwend profitariaat? Frankrijk is Amerika (nog) niet, maar het net van de sociale bescherming heeft vele scheuren, laat staan dat in de getuigenis van Aubenas ergens de hangmat te vinden is, waarover zo graag gesproken wordt als het gaat over mensen die voor hun overleven van sociale voorzieningen afhankelijk zijn. Zich dood werken en toch arm blijven – zou dit het slag van hardwerkende Vlamingen zijn waarmee types als Bart De Wever toch zo’n medelijden hebben? Florence AUBENAS, De bodem van de pan, Undercover aan de onderkant van de samenleving, uitg. Atlas