bionieuws 18, 24-11-2007 achtergrond Flexibel omgaan met veranderingen Vogels ondervinden stress van plotselinge weersveranderingen en stadse omstandigheden. Bloedonderzoek toont waarom sommige vogelsoorten daar beter tegen bestand zijn. Door Willy van Strien © bionieuws Sommige dieren leven in barre omstandigheden waar andere soorten zouden verkommeren, zoals aan de Noordpool. Ook zijn er soorten die zich handhaven en zelfs floreren in een onnatuurlijke omgeving als de stad. De van oorsprong Engelse bioloog John Wingfield, verbonden aan de universiteit van Californië, wil weten hoe sommige soorten zich weten te redden in zulke dieronvriendelijke gebieden. Hij kijkt vooral naar de stress die de dieren er ondervinden en de mate waarin ze daartegen bestand zijn. Wingfield was op 15 november te gast in Nederland. Hij sprak op een symposium over stress dat het Instituut Biologie Leiden had georganiseerd. Onvoorspelbare verstoringen wekken bij vogels, en bij alle andere gewervelde dieren, een stressreactie op. Die heeft als gevolg dat de bijnierschors corticosteron produceert (bij mensen: cortisol), het belangrijkste stresshormoon. Het hormoon brengt het dier ertoe zijn fysiologie en gedrag aan te passen om de verstoring te kunnen overleven. Energie wordt gemobiliseerd, de spieren worden in gereedheid gebracht, de bloeddruk stijgt en energievragende processen die niet acuut nodig zijn, zoals de spijsvertering, worden opgeschort. Het dier gaat schuilen of het vlucht. Maar het kan ook zijn nest verlaten. Als het corticosteron langdurig in het bloed aanwezig blijft, schiet de voortplanting er helemaal bij in. Stress brengt de voortplanting in gevaar. Maar dieren die in moeilijke omstandigheden broeden vormen daar kennelijk een uitzondering op. Zij ondervinden regelmatig stress, bijvoorbeeld als gevolg van een sneeuwstorm in de lente, een jankende motorzaag of een roofzuchtige kat, maar ze slagen er toch in om jongen groot te brengen. Poolcirkel De witkruingors, Zonotrichia leucophrys, heeft een groot verspreidingsgebied. Hij leeft boven de poolcirkel in Alaska, maar ook in het veel aangenamere Californië. Biologen onderscheiden vijf ondersoorten. In Alaska komt de ondersoort gambelii voor, die vanwege het korte broedseizoen maar één broedsel per jaar voltooit. In zuidelijker streken halen de andere ondersoorten drie tot vier nesten per seizoen, bijvoorbeeld de ondersoort pugetensis die aan de westkust van de staten Oregon en Washington leeft. De witkruingorzen worden niet oud, slechts een deel komt aan een tweede broedseizoen toe. In Alaska weegt het mislukken van een nest zwaarder dan elders. De kans dat een vogel een nieuwe kans krijgt om te broeden, is er veel kleiner dan in het zuiden. In dat geval, stelt Wingfield, is een stressreactie die overleving tot doel heeft vaak niet zinvol. Afhankelijk van wat er precies aan de hand is, kunnen vogels vaak beter doorgaan met het nest dat ze hebben dan vluchten, omdat stug doorzetten vaak nog de grootste kans biedt om nageslacht te krijgen. ‘We verwachtten dus, dat de noordelijke vogels een minder sterke reactie op stress zouden hebben’, vertelt hij. ‘Dus dat het gehalte aan corticosteron in het bloed na een verstoring minder hoog zou oplopen.’ Met zijn medewerkers ontwikkelde hij een methode om die stressreactie op een gestandaardiseerde wijze te veroorzaken en te meten. Hij ving witkruingorzen en nam meteen wat bloed af uit de vleugelader om de basiswaarde van corticosteron te meten. Het hormoon is buiten stressperioden in lage concentratie aanwezig en regelt dan onder meer de vethuishouding. ‘Om die basiswaarde te meten, moet je binnen een paar minuten bloed geprikt hebben’, zegt hij. ‘Als je eenmaal wat handigheid hebt, lukt dat wel.’ Vervolgens hield hij zo’n vogel een halfuur tot een uur gevangen en mat het hormoongehalte nog een paar keer. Het vangen en gevangen houden veroorzaakt stress en de toename van corticosteron weerspiegelt de reactie van de vogel daarop. De onderzoekers maten die stressreactie op verschillende tijden: als de vogels in hun broedgebied aankwamen, als ze broedden en als ze jongen te voeden hadden. Tot hun verrassing was de stressreactie bij de noordelijke gambelii-witkruingorzen niet lager dan bij de zuidelijkere ondersoort pugetensis, maar juist hóger. Althans, in de periode vlak voor het broeden, en bij de mannetjes meer dan bij de vrouwtjes. Later in het seizoen daalden de corticosterongehalten weer. ‘Die toename aan het begin van de broedcyclus was onverwacht’, vertelt Wingfield. Reageerden de noordelijke vogels toch sterker op verstoringen dan de zuidelijke? Een van Wingfields medewerkers opperde het idee om ook het gehalte te meten van het bloedeiwit dat corticosteron kan binden. ‘Dat is een bewerkelijke extra test, vandaar dat we die niet meteen hadden gedaan’, zegt Wingfield. Toen was het raadsel opgelost. De noordelijke vogels bleken na verstoring een veel hoger gehalte van dat bindende eiwit te hebben, en daar zat het extra corticosteron inderdaad aan gebonden. De hoeveelheid vrij corticosteron, die de fysiologische aanpassingen en gedragsveranderingen stuurt, was na verstoring juist láger bij de noordelijke vogels dan bij de zuidelijke. ‘De hypothese dat de noordelijke vogels minder makkelijk te verstoren zijn, klopte dus toch’, zegt Wingfield. Dat de noordelijke vogels bij stress meer corticosteronbindend eiwit maken, en niet gewoon minder corticosteron produceren, is een voordeel, stelt hij. ‘Het eiwit beschermt de vogels tegen acute stress, maar het corticosteron is wel snel beschikbaar als fysiologische aanpassingen of gedragsaanpassingen toch nodig zijn. Het maakt de reactie op stress flexibeler.’ Stad De ondersoort pugetensis leefde aanvankelijk in natuurlijke laaggelegen gebieden, maar heeft sinds 1940 steden gekoloniseerd, leeft daar sinds ongeveer 2000 in grote aantallen en broedt er met succes. Hij is bovendien de bergen ingetrokken, waar hij leeft in door mensen aangetaste gebieden zoals ski-oorden. In die nieuwe leefgebieden zijn er zoveel verstoringen, dat de voortplanting in gevaar zou komen als de vogels daar gevoelig voor waren. Is de stressreactie van de stads- en bergvogels anders dan die van de vogels in hun natuurlijke leefomgeving? Bij de mannetjes gemiddeld genomen wel. Het gehalte aan corticosteron is bij de stadsbewoners verhoogd, maar net als bij de noordelijk broedende vogels gaat het om gebonden corticosteron. Bij de vrouwtjes is er geen verschil. ‘De mannetjes zijn dus niet meteen gevoelig voor verstoringen, maar ze hebben in de moeilijker leefomgeving wel extra corticosteron beschikbaar’, zegt Wingfield. ‘Dat vrouwtjes dat niet hebben, heeft ermee te maken dat mannetjes en vrouwtjes aan het begin van het seizoen verschillende dingen doen. Vrouwtjes eten alleen maar, mannetjes bewaken hun territoriumgrenzen, zingen, vechten en zijn veel mobieler.’ In Californië leeft de ondersoort nuttalli, en die heeft niet de overstap naar de stad gemaakt. Wingfield: ‘Bij nuttalli zijn er nauwelijks individuele verschillen in de stressreactie, er zijn geen dieren met een verhoogd gehalte aan gebonden corticosteron. Bij de pugetensis-populatie in natuurlijk gebied zijn die verschillen er wel. Daar zitten vogels tussen die minder storingsgevoelig zijn. Ik denk dat dat deels verklaart waarom de ene soort wel in steden kan gaan leven en de andere niet.’ Literatuur: Breuner, C.W., et al. (2003) Differential mechanisms for regulation of the stress response across latitudinal gradients. Am J Physiol Regul Integr Comp Physiol 285: 594–600. Bonier, F. et al. (2007) Sex-specific consequences of life in the city. Behavioral Ecology 18(1): 121129.