HET KLASSIEKE BEELD VAN NATUUR VERSUS MILIEU Boven en

advertisement
HET KLASSIEKE BEELD VAN NATUUR VERSUS MILIEU
Boven en onder: 2 didactische prenten van www.wereldorientatie.net
die duidelijk de klassieke tegenstelling tussen ‘natuur’ en ‘milieu’
weergeven. Natuur wordt afgebeeld als mooi en lieflijk. Milieu wordt
afgebeeld als allerlei vormen van vervuiling.
80 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen
4. ALLES HANGT SAMEN
__________________________________________________________________
Doelstelling : in dit cursusonderdeel ontdekken we hoe alles samenhangt in de natuur.
Daarbij gaan we na op welke manier de mens invloed uitoefent op de natuur, want natuur
zonder de mens is bij ons –en eigenlijk over de gehele wereld– al lang niet meer
denkbaar. Concreet maken we kennis met enkele basisbegrippen uit de ecologie.
4.1 NATUUR EN MILIEU
Natuur
Met  natuur wordt vaak aangeduid datgene wat op aarde bestaat
zonder dat het door de mens gewijzigd werd.  Soorten zijn
spontaan ontstaan en behoren dus tot de natuur: de Merel, de
paardenbloem, de Vliegenzwam... Huisdieren en kamerplanten zijn
in die opvatting niet louter natuur: het oorspronkelijk erfelijk materiaal
werd door kruising en/of selectie door de mens gewijzigd. Zo werden
uit de –sedert lang uitgestorven– Oeros alle tamme runderrassen
gefokt. Dergelijke dieren en planten zijn dus deels natuur, deels
mensenwerk. Sedert kort kan de mens ook puzzelen met het erfelijk
materiaal van  organismen. Het resultaat daarvan is eveneens
een samengaan van natuur en mensenwerk. Maar ook
onrechtstreeks oefent de mens invloed uit op organismen, b.v. op
het gedrag van dieren. Zo was de Merel in de negentiende eeuw
nog een schuwe bosvogel. Op een bepaald moment ontdekten een
aantal merels de voordelen van het leven in de stad. De mens gaat
immers uiterst kwistig met voedsel om. Nu leeft een groot gedeelte
van alle merels in de nabijheid van de mens. Deze stadsmerels
hebben nog nauwelijks contact met hun soortgenoten die het bos
trouw gebleven zijn.
biotoop: p. 59
landschap: p. 49
slikken en schorren: p. 59
bossen: p. 61
houtkanten en veedrinkpoelen: p. 73
Nog duidelijker wordt de invloed van de mens, als we op het niveau
van  biotoop en  landschap kijken. Biotopen zijn de
leefgebieden van planten en dieren. Een of meer biotopen vormen
een landschap. Hier en daar is nog een biotoop te vinden dat niet of
nauwelijks door de mens is beïnvloed. Voorbeelden zijn de slikken
en schorren aan de kust, en enkele oude loofbossen. De meeste
biotopen en alle landschappen zijn door de mens veranderd. Zo
worden de meeste bossen voor houtproductie beheerd. Ze wijken af
van de bossen die hier van nature zouden groeien. De mens heeft
zelfs totaal nieuwe landschappen doen ontstaan. Sommige daarvan
zijn alweer bijna verdwenen, zoals de heide of het oude
cultuurlandschap
met
graanakkertjes,
houtkanten
en
veedrinkpoelen. Andere breiden steeds verder uit, zoals het
ruilverkavelingslandschap en het (rand)stedelijke landschap.
Aan het begin van dit stukje gingen we uit van de stelling dat de
mens niet tot de natuur behoort. Als dit zo is, betekent dit dat er
onder invloed van de mens steeds minder natuur overblijft.
Misschien komt er wel een dag dat alles door de mens omgevormd
of beïnvloed is, en er dus geen natuur meer overblijft! Vraag is
evenwel of deze stelling juist is. Dat de mens zijn wortels in de
natuur heeft, wordt, sinds Darwin de evolutietheorie formuleerde,
 CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen - 81
EVOLUTIE LEIDT TOT DIFFERENTIATIE EN SPECIALISATIE
OF
Elke soort neemt een unieke plaats in in het ecosysteem. Met andere woorden, ze is anders dan
alle andere soorten. Op die manier ontsnapt ze aan de concurrentie van andere soorten. Dit is
het resultaat van evolutie, niet van bewuste keuzen. Ook bij mensen zien we dat concurrentie tot
specialisatie en dus differentiatie leidt. Hier spelen uiteraard wel bewuste keuzen mee. In het
bovenstaande voorbeeld wordt een bakker geconfronteerd met de nabije vestiging van een
concurrent. Ofwel gaan ze effectief de concurrentie aan, wat wellicht zal leiden tot het verdwijnen
van een van beide bakkers. Ofwel gaat elke bakker zich specialiseren, b.v. de ene als
pasteibakker, terwijl de andere dagvers brood ronddraagt. Op die manier kunnen ze beide blijven
bestaan.
82 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen
door de meeste mensen nu wel aanvaard. Dat de mens een zekere
invloed op zijn omgeving uitoefent, is allerminst uniek in de natuur.
Elke soort doet dit, op haar eigen manier. Een boom werpt schaduw
af, waardoor een aantal lichtminnende planten moeten wijken. Een
vogel verzamelt nestmateriaal, een grazend dier houdt de
plantengroei kort, enz. Een verschil is wel dat de beïnvloeding van
zijn omgeving door de mens een heel hoge vlucht heeft genomen.
Als geen ander levend wezen is de mens in staat zijn omgeving te
veranderen. Bovendien staat ‘omgeving’ hier inmiddels voor
nagenoeg de gehele aarde. De moderne mens is theoretisch zelfs in
staat om met kernwapens het leven op aarde grotendeels te
verwoesten. Maar de geschiedenis toont aan dat de mens ook heel
wat positieve invloed op de natuur heeft uitgeoefend. In de door
onze voorouders gecreëerde landschappen vonden heel wat
planten- en diersoorten een plek om te overleven. De meeste van
onze natuurreservaten zijn overblijfselen van het oude
cultuurlandschap. Ze worden beheerd... door de mens.
Kortom, de werkelijkheid van alledag toont aan dat mens en natuur
nauw met elkaar verbonden zijn. In feite heeft het niet zoveel belang
te weten of iets ‘puur natuur’ dan wel geheel of gedeeltelijk
mensenwerk is. Het gaat erom hoeveel soorten samen met de mens
op deze planeet kunnen voortbestaan. Dit is nu grotendeels de
verantwoordelijkheid van de mens geworden. Op dit aspect van
‘biodiversiteit’ wordt in hoofdstuk 5 ingegaan.
Milieu
Het  milieu is de leefomgeving die de bestaansvoorwaarden voor
een organisme omvat. Het milieu zal dus voor elke soort anders zijn.
Een regenworm, een goudvis, een snoek, een stadsduif, een
torenvalk,.. al deze soorten hebben hun eigen milieu. Ook de mens
heeft een milieu. Het bestaat uit elementen die rechtstreeks tot de
natuur behoren en uit elementen die hij zelf uit die natuur heeft
gecreëerd en eraan toegevoegd. Hiervoor wezen we al op de grote
invloed die de mens op de natuur uitoefent. Tegelijkertijd verandert
de mens ook zijn milieu. In de loop van zijn geschiedenis heeft de
mens –terecht– naar steeds meer leefcomfort gestreefd. Maar voor
dit comfort wordt een hoge prijs betaald. Soorten die misschien erg
nuttig konden zijn voor de mens sterven uit, landschappen
verdwijnen door ze in cultuur te brengen (en nadien misschien door
 erosie), grondstoffen raken uitgeput, allerlei giftige stoffen komen
in de natuur terecht. De mens tast met andere woorden zijn eigen
bestaansvoorwaarden aan. Een duurzaam milieubeheer is nodig
opdat de aarde voor de huidige en toekomstige generaties leefbaar
blijft.
Moderne betekenissen van natuur en milieu
In de bovenstaande tekst werden natuur en milieu in hun
oorspronkelijke betekenissen gebruikt. In die zin gaat het om
neutrale begrippen. Tegenwoordig wordt natuur eerder in positieve
zin, en milieu in negatieve zin gebruikt. Natuur staat dan voor al het
mooie dat, ‘ondanks de mens’, nog is overgebleven. Milieu staat
daarentegen voor al wat fout loopt in onze leefomgeving, het begrip
is synoniem geworden voor milieuproblemen.
 CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen - 83
ENKELE VORMEN VAN SAMENLEVING OF SYMBIOSE
parasitisme
De parasiet leeft van de
‘gastheer’ zonder deze
(rechtstreeks) te doden.
Een parasiet is doorgaans
kleiner dan de gastheer.
steekmug
lintworm
mutualisme
Beide organismen hebben
elkaar nodig om te kunnen
overleven.
darmflora
wortelknolletjesbacterieën
predatie
De predator doodt zijn prooi.
De predator is doorgaans
groter dan zijn prooi.
kat met muis
Een waterschorpioen
zuigt een kikkervisje
leeg.
Let op:
Predatie is niet ‘goed’ voor de predator en ‘slecht’ voor de prooi! Enkel zieke, zwakke of jonge
prooien kunnen worden gevangen. Dit kan bovendien alleen maar door gezonde predatoren. Zo
houden predator en prooi elkaar in de beste conditie, in een relatie die lijkt op een eindeloze
aflevering van Tom en Jerry. Ook parasieten vervullen een dergelijke regulerende rol in de natuur.
84 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen
Deze begripsverschuiving is begrijpelijk, maar niet correct. Zo is lang
niet alles wat tot de natuur behoort voor ons positief. Denken we
maar aan de negatieve aspecten van ons eigen natuur-zijn, zoals
ziekte en dood. Anderzijds is milieu in oorsprong een heel positief
begrip, want het gaat om niets minder dan om de voorwaarden voor
ons eigen (voort)bestaan.
4.2 WAT IS ECOLOGIE?
Oorspronkelijke wetenschappelijke definitie
Het woord  ecologie ontstond in het midden van vorige eeuw. Het
is gebaseerd op het Griekse ‘οικoς’, wat huis betekent. Van Dale
omschrijft het begrip als de leer van de betrekkingen tussen dieren
en planten en hun omgeving of tussen dieren en planten onderling.
dieren: p. 25
planten: p. 3
bestuiving: p. 139
zaadverspreiding: p. 147
bodem en klimaat: p. 87
Dieren en planten leven in nauw verband. Alle dieren zijn voor hun
voedsel rechtstreeks (planteneters) of onrechtstreeks (vleeseters)
van planten afhankelijk. Planten bieden vele dieren nest- of
woongelegenheid. Anderzijds zijn veel planten op dieren
aangewezen
voor
hun
voortplanting
(bestuiving
en/of
zaadverspreiding). Er zijn zelfs planten-  soorten die zich –
gedeeltelijk– met dieren voeden.
Ook tussen levende wezens en hun niet-levende omgeving bestaat
een nauwe samenhang. Een plant kan slechts leven op een
bepaalde  bodem, in een bepaald  klimaat. De niet-levende
omgeving wordt op haar beurt beïnvloed door levende wezens.
Regenwormen maken de bodem losser van structuur. In het bos
heerst een milder klimaat dan erbuiten. Een ven waar zich een
kolonie Kokmeeuw vestigt, wordt voedselrijker door de mest van de
vogels.
Er is dus steeds een wisselwerking tussen levende wezens
onderling en tussen levende wezens en hun niet-levende omgeving.
Ecologie is de wetenschap die deze wisselwerking bestudeert.
Moderne maatschappelijke betekenis van ecologie
kringlopen: p. 91
Net zomin als de begrippen  natuur en  milieu is het begrip
ecologie ontsnapt aan een betekenisverschuiving. Met de zorg voor
een beter leefmilieu ontstond ook buiten de ecologische wetenschap
belangstelling voor ecologie. Veel milieuproblemen zijn immers terug
te voeren op het feit dat de mens de samenhang in de natuur
onvoldoende respecteert. Als soorten verdwijnen, kunnen andere
soorten daarvan op hun beurt de gevolgen ondervinden. Het
inbrengen van vreemde stoffen in de natuur verstoort de natuurlijke
stoffenkringlopen, enzovoort. Ecologie werd daarom mettertijd
synoniem van ‘milieuvriendelijk’. Zo ontstonden ecologische politieke
partijen, ecologische waspoeders en zelfs ecologische auto’s. Met
de oorspronkelijke, wetenschappelijk nog steeds geldige, term
ecologie hebben deze moderne begrippen niet veel meer te maken.
Toch begrijpt iedereen wel enigszins wat ermee bedoeld wordt.
 CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen - 85
NIET-LEVENDE ELEMENTEN: DE WATERRKINGLOOP
BLADGROENVERRICHTING/ FOTOSYNTHESE
zonlicht
zuurstof
koolstofdioxide
glucose via bastvaten naar
alle delen van de plant
water
86 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen
4.3 BIOTOOP EN ECOSYSTEEM
biotoop: p. 59
Een  biotoop is een afgelijnd gebied, zoals een vijver, een bos,
een heide, maar ook b.v. een oude eik. Het vertoont een aantal
kenmerken op het vlak van de niet-levende natuur: licht,
temperatuur, vochtigheid, wind,  bodem... In een biotoop leven
een aantal planten- en diersoorten in een natuurlijke samenhang.
Deze dieren en planten zijn in de loop van miljoenen jaren door
evolutie zodanig aangepast geraakt dat ze in die biotoop optimaal
kunnen functioneren.
Het geheel van planten en dieren en de niet-levende elementen in
een biotoop heet  ecosysteem. Elke  soort heeft door haar
bouw, wijze van voedselvoorziening en woon- of groeiplaats een
welbepaalde functie in het ecosysteem. Elke soort is in min of
meerdere mate afhankelijk van de andere soorten die er voorkomen.
Bovendien bestaan er relaties tussen soortgenoten.
4.4 WELKE ELEMENTEN BEPALEN ONZE
LEEFOMGEVING?
Niet-levende elementen
Deze elementen worden ook  abiotische elementen genoemd.
Het gaat om  klimaat en  bodem.
rivieren: p. 65
Het klimaat wordt gevormd door neerslag, wind en temperatuur.
Onze streken kennen een gematigd zeeklimaat. (Vrij) warme zomers
met hoge luchtvochtigheid wisselen af met (vrij) koude winters met
lage luchtvochtigheid. Deze periodieke opeenvolging van seizoenen
beïnvloedt alle planten en dieren die hier voorkomen. Ze zijn eraan
aangepast. Meestal gaat het om aanpassingen om de ‘ongunstige’
winter door te komen. Het klimaat beïnvloedt daarenboven zeer
sterk het reliëf en de bodem. Rechtstreeks b.v. door de werking van
rivieren, onrechtstreeks door plantengroei mogelijk te maken die de
bodemvorming gaat beïnvloeden (b.v. een bosbodem).
De bodem is de oppervlakkige grondlaag waarin de planten
wortelen. Hij bevat  mineralen, zoals nitraat, fosfaat, kalk. De
ligging van de bodem en zijn structuur bepalen zijn
vochtigheidsgraad. Mineralen zijn bouwstenen voor de groene
planten. De bodem bepaalt bijgevolg, samen met het klimaat, de
plantengroei. Maar ook de dierenwereld wordt rechtstreeks of
onrechtstreeks door de bodem beïnvloed. Onrechtstreeks gebeurt
dit via de plantengroei, waarvan de dieren afhankelijk zijn.
Rechtstreeks kan een bodem b.v. woongelegenheid bieden aan
dieren. Zo zal een grofkorrelige zandbodem zich makkelijk lenen om
er holen in uit te graven.
Levende elementen
Deze worden ook  biotische elementen genoemd. We beperken
ons hier tot een bespreking van de planten en de dieren, waaronder
de mens.
 CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen - 87
ENKELE PLANTEN ZONDER BLADGROEN
Ook paddestoelen missen
bladgroen. Ze worden
echter niet als planten
beschouwd, maar als een
aparte groep naast de
planten en de dieren.
vogelnestje
(een orchidee)
schubwortel
warkruid
of ‘duivelsnaaigaren’
op brandnetel
‘Groene planten’, het lijkt wel een pleonasme. Planten onderscheiden zich immers van andere
organismen door de aanwezigheid van bladgroen. Toch zijn er enkele soorten die deze eigenschap
in de loop der tijden weer kwijtgeraakt zijn. Ze leven als parasiet of van afval. Vaak zul je ze niet
tegenkomen, want de meeste soorten zijn behoorlijk zeldzaam geworden.
PLANT OF DIER ?
volvox (plant)
Deze microscopisch kleine planten
bewegen zichzelf voort met tril- en
zweephaartjes.
zeeanemoon (dier)
De larve zwemt rond en
kiest een plek uit.
88 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen
planten: p. 3
Groene planten vormen de basis van de voedselvoorziening voor
alle andere levende wezens. Dit door hun unieke eigenschap: de 
bladgroenverrichting of  fotosynthese. Hiermee kunnen ze uit
water en koolstofdioxide voedingsstoffen opbouwen, zoals zetmeel.
De energie voor deze omzetting van energiearme naar energierijke
stoffen wordt geleverd door het zonlicht. Met andere woorden, de
planten kunnen de energie van de zon opslaan, om ze nadien weer
te gebruiken. Groene planten hebben dus licht nodig om te groeien.
Een belangrijk bijproduct van de bladgroenverrichting is zuurstofgas.
Dit is onmisbaar voor de  ademhaling van dier én plant.
Ademhaling is het proces waarbij dieren en planten de opgenomen
energie weer vrijmaken voor hun levensprocessen. Bij dieren komt
de energie van elders (planten of andere dieren), bij planten van de
bladgroenverrichting. Planten verbruiken dus weer een deel van de
zuurstof die ze bij de bladgroenverrichting geproduceerd hebben;
het verbruik ligt echter lager dan de productie.
vlinderbloemenfamilie: p. 19
heide: p. 63
dieren: p. 25
Om eiwitten te vormen, hebben planten stikstofverbindingen
(nitraten) nodig. Deze worden langs de wortels uit het bodemwater
opgenomen. Hoewel 80% van de lucht uit stikstofgas bestaat,
kunnen planten dit niet opnemen. Toch maken bepaalde planten- 
soorten er via tussenschakels gebruik van. Aan de wortels van
vlinderbloemigen, Duindoorn en Zwarte els zitten door  bacteriën
veroorzaakte knolletjes. De bacteriën zijn microscopisch kleine
wezentjes die wel stikstofgas uit de lucht kunnen omzetten in voor
de plant opneembare stikstofverbindingen. Ze voeden zich met
suikers van de plant, die ze zelf niet kunnen samenstellen door het
ontbreken van bladgroen. Zo hebben beide, plant en bacterie, baat
bij het samenleven. Vleesetende’ planten, zoals zonnedauw, halen
hun stikstofverbindingen gedeeltelijk uit de eiwitten van insecten en
andere kleine ongewervelde dieren. Zo kunnen ze op zeer
stikstofarme bodems groeien, zoals op de heide.
Dieren onderscheiden zich in de eerste plaats van planten doordat
ze zich kunnen verplaatsen. Dit is echter niet altijd waar. Denken we
maar aan zeeanemonen of zeepokken. Het wezenlijke verschil is dat
dieren zich voeden met levende of dode  organismen, dit is met
 organisch materiaal. Van groene planten weten we al dat ze,
door de bladgroenverrichting, uit  anorganische –d.w.z. niet van
levende wezens afkomstige– stoffen hun eigen voedsel aanmaken.
Dieren hangen voor hun voedsel rechtstreeks of onrechtstreeks van
groene planten af: planteneters eten groene planten; diereneters
eten planteneters. Ook voor woon- of nestgelegenheid maken vele
dieren gebruik van planten.
zaadverspreiding: p. 147
bestuiving: p. 139
Al etend of lopend beïnvloeden dieren de plantengroei:
haakvruchtjes worden door langslopende pelsdieren meegevoerd;
door bessen te eten, helpen vogels de zaden via hun uitwerpselen
verspreiden; bloembezoekende insecten zorgen voor bestuiving;
door begrazing worden sommige plantensoorten ‘kort gehouden’ ten
voordele van andere planten...
 CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen - 89
ENKELE VOEDSELKETENS
EEN VOEDSELWEB
VOEDSELKRINGLOOP
zon
energie PRODUCENTEN
groene planten
OPBOUW
organisch
CONSUMENTEN
planteneters
diereneters
VERBRUIK (verwerking)
anorganisch
(mineralen)
- uitwerpselen, urine, kadavers
- dode plantendelen
REDUCENTEN
zwammen
bacteriën
ONTBINDING (mineralisatie)
90 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen
slikken en schorren: p. 59
bossen: p. 61
Een heel bijzondere diersoort is de mens. We zagen al dat mens en
 natuur eigenlijk niet te scheiden zijn. Zijn invloed op het 
landschap is niet meer weg te denken, al is die niet overal even
groot. In oude industriesteden is haast geen natuur meer over. Ook
in het moderne ruilverkavelingslandschap kom je nog weinig ‘echte’
natuur tegen. In heidegebieden en ouderwetse hooilanden is de
menselijke invloed eveneens essentieel, maar toch duidelijk minder
groot. In slikken en schorren en in oude loofbossen is soms van een
minimale invloed sprake.
4.5 VOEDSELKETEN, VOEDSELWEB,
VOEDSELKRINGLOOP
Voedselketen
In de  natuur gaat het om ‘eten en gegeten worden’. Een 
voedselketen is een opeenvolging van organismen, waarvan het ene
zich voedt met het vorige in de keten en zelf gegeten wordt door het
volgende.
Voorbeelden zijn de voedselketens:
blad  bladluis  lieveheersbeestje  mees  sperwer
algen  muggenlarve  stekelbaars  snoek  mens
Voedselweb
In werkelijkheid voeden de meeste  soorten zich met meer dan
één soort, en worden ze door meer dan één soort opgegeten. Zo
ontstaat een  voedselweb.
Voedselkringloop
ongewervelden: p. 43
paddenstoelen: p. 11 en 161
Als in de natuur al wat via voedselketens en voedselwebben wordt
opgebouwd niet opnieuw zou worden afgebroken, dan zou de aarde
na een aantal jaar bedolven geraken onder een dikke laag
uitwerpselen, dode planten en dode dieren.  Mineralen
(voedingsstoffen) zouden uitgeput geraken. Na verloop van tijd zou
geen leven meer mogelijk zijn. Gelukkig bestaat in de natuur een 
voedselkringloop: wat door de groene planten geproduceerd en door
de dieren geconsumeerd wordt, wordt door andere  organismen
weer afgebroken (gereduceerd). Deze afbrekers zijn soms
microscopisch klein, zoals  bacteriën en schimmels. Andere kun
je met het blote oog zien, zoals heel wat insecten en andere
ongewervelden. Ook veel paddenstoelen zijn afbrekers. En wat te
denken van de hakkende specht, die het hout van de boom
versnippert en zo makkelijker afbreekbaar maakt voor schimmels en
bacteriën?
‘In kringloop leven’; de natuur doet het voor. En dit systeem kan in
principe onbeperkt blijven doorgaan. Ook de mens heeft duizenden
jaren lang hoofdzakelijk door de natuur afbreekbare producten
vervaardigd (glas is een al heel oude uitzondering). Vooral sedert de
tweede helft van vorige eeuw is dit drastisch veranderd. Met de
nieuwe niet-afbreekbare stoffen zijn even zovele milieuproblemen
 CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen - 91
VOEDSELKRINGLOOP IN DE ZEE
zoöplankton
(dierlijk)
fytoplankton
(plantaardig)
vissen
roofvissen
mineralen
afbrekers
STOFFENKRINGLOOP
dorre bladeren
VOEDSELPIRAMIDE
schimmels
insecten
water
bacteriën
wormen
92 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen
ontstaan. De beste oplossing is hier uiteraard voorkómen. Waar dit
niet mogelijk is, zal de mens zelf voor de volledige verwerking ervan
moeten instaan.
4.6 VOEDSELPIRAMIDE
planten: p. 3
De motor die de  voedselkringloop draaiende houdt, is het
zonlicht. De groene planten nemen de energie van het zonlicht op
via de  bladgroenverrichting. De alzo vastgelegde energie wordt
doorgegeven aan de planteneters, de diereneters en de afbrekers.
Bij elke stap gaat een deel van de energie verloren. Een gedeelte
van de opgegeten planten of dieren is onbruikbaar voor de
consument en wordt weer uitgescheiden (uitwerpselen). Van de wel
opgenomen energie wordt een deel gebruikt voor diverse
levensfuncties ( ademhaling) en gaat verloren onder de vorm van
warmte. Slechts een gering deel –ongeveer 10%– van de
oorspronkelijke energie wordt in nieuwe weefsels vastgelegd.
Zo heeft een bladluis veel suikersap uit bladeren nodig om zich te
voeden. Een lieveheersbeestje moet veel bladluizen eten om in
leven te blijven, terwijl een Koolmees op zijn beurt heel wat
lieveheersbeestjes (en andere insecten) verorbert. De Sperwer
tenslotte leeft van een heleboel kleine vogels, waaronder mezen.
Op die manier ontstaat als het ware een  voedselpiramide.
Hierboven werd de zgn. ‘10%-regel’ geformuleerd. Bij elke trap
omhoog op de voedselpiramide blijft slechts 10% van de energie uit
de vorige trap over. Eigenlijk treedt dus een gigantisch
energieverlies op. Dit heeft gevolgen voor onze eigen
voedselvoorziening. Mensen kunnen zich zowel met dierlijk als met
plantaardig voedsel voeden. Dierlijk voedsel is omgezet uit planten,
waarbij dus 90% van de oorspronkelijke energie verloren is gegaan.
Door rechtstreeks planten te eten, kunnen veel meer mensen
gevoed worden. Minder of geen vlees eten heeft dus niet enkel te
maken met ethiek of met volksgezondheid, maar ook en vooral met
verdelende rechtvaardigheid!
Voedselpiramides tonen bovendien aan wat er gebeurt als er giftige,
niet-afbreekbare stoffen in de  voedselketens terechtkomen.
Nemen we opnieuw het eerste voorbeeld van voedselketen dat
hiervoor gegeven werd. Het gebruik van insecticiden zal tot gevolg
hebben dat een aantal insecten –in dit geval bladluizen– niet gedood
worden, maar minieme hoeveelheden van het gif in hun lichaam
opslaan. Als een lieveheersbeestje veel van dergelijke bladluizen
eet, stapelt het gif zich in het kevertje op. Bij een Koolmees die veel
van deze kevertjes eet, bereikt het gif in het vogeltje een nog hogere
concentratie. Tenslotte zal de Sperwer zoveel gif hebben
opgenomen (via de vergiftigde koolmezen), dat deze eraan bezwijkt
–of onvruchtbaar wordt. De top van de voedselpiramide is dus
steeds het meest bedreigd.
En waar staat de mens?
 CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen - 93
NATUURLIJK EVENWICHT
94 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen
4.7 NATUURLIJK EVENWICHT
Roofvogels en landroofdieren werden eeuwenlang –en vaak ook nu
nog!– bestreden door jagers, omdat ze als ‘concurrenten’ werden
beschouwd. Het aantal aanwezige prooien (= jachtbuit) zou
omgekeerd evenredig zijn met het aantal roofdieren: veel vossen,
weinig konijnen en omgekeerd.  Ecologisch onderzoek heeft
aangetoond dat in werkelijkheid een wisselwerking tussen beide
groepen bestaat. Meer nog, het vóórkomen van een dier-  soort
wordt in de eerste plaats door het voedselaanbod en niet door de 
predatoren ervan bepaald. Zo kunnen bij een hoog voedselaanbod
aan planten veel planteneters overleven en veel jongen
voortbrengen. Bij laag voedselaanbod zal een aantal volwassen
exemplaren sterven of wegtrekken. Slechts weinig jongen zullen
opgroeien. Weliswaar zullen de planteneters de hoeveelheid planten
verkleinen, maar uiteindelijk zal hierdoor hun aantal óók afnemen.
Zo kunnen de planten zich weer herstellen, enzovoort. Dit
verschijnsel geldt op precies dezelfde wijze voor de relatie tussen
planteneters en diereneters. Vervang hierboven ‘planten’ door
‘prooien’ (b.v. konijnen) en ‘planteneters’ door ‘roofdieren’ (b.v.
vossen).
Blijft dan uiteraard de vraag wat de rol van de predatoren is.
Wanneer uitsluitend een relatie tussen planten en planteneters zou
bestaan, zouden er grote schommelingen optreden in het aantal
planten en het aantal planteneters. Vooral kleine planteneters
kunnen veel nakomelingen produceren. Hun invloed op de
plantengroei kan worden versterkt, bij voorbeeld als na een gunstig
voorjaar een extreem droge zomer volgt. Het is niet denkbeeldig dat
zulke combinatie van factoren onomkeerbare gevolgen zou hebben
voor bepaalde planten. De invloed van de predatoren maakt
dergelijke schommelingen minder extreem. Ze voorkomen dat
planteneters zich tot een ‘plaag’ kunnen ontwikkelen.
Het voorgaande maakt duidelijk dat er niet elk jaar opnieuw
evenveel planten, prooien en roofdieren zullen zijn. Dit hangt in de
eerste plaats –maar niet uitsluitend– af van de groeiomstandigheden
voor de groene planten, de basis van de voedselpiramide. Deze
groeiomstandigheden
wisselen
naar
gelang
van
de
weersomstandigheden. Roofdieren kunnen ook in meer of mindere
mate op ander voedsel overschakelen (voedselweb). Nog andere
omstandigheden dan voedselaanbod spelen een rol. Denk maar aan
nestgelegenheid.
De  natuur vertoont steeds een tendens naar een wisselend
(dynamisch) evenwicht. Kleine verstoringen worden opgevangen.
Grote verstoringen zijn momenteel hoofdzakelijk het werk van de
mens. Ze kunnen leiden tot algehele vernietiging van een 
ecosysteem. Hierboven zagen we reeds hoe het gebruik van
insecticiden aanleiding kan geven tot het verdwijnen van roofvogels.
Als soorten zoals Buizerd en Torenvalk verdwijnen, neemt het aantal
muizen toe. De schade aan allerlei gewassen zal groter worden. Zo
zijn er ook ‘teveel’ kraaien en eksters, omdat er meer
voedselaanbod is (afval op vuilnisbelten e.d.) én omdat er minder
roofvogels zijn, ten gevolge van insecticidengebruik en van stroperij.
 CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Alles hangt samen - 95
Download