Overzicht van de vragen en antwoorden die gesteld werden tijdens

advertisement
Overzicht van de vragen en antwoorden die gesteld werden tijdens de
Vlaamse infodagen in de provinciale hoofdsteden (januari-februari
2016).
Vlaamse Infodag Gent 21 januari 2016
Wanneer, in het geval van een uitgesteld vooronderzoek met ingreep in de bodem, een
bouwvergunning wordt verleend maar de daarop volgende nota niet door het
agentschap Onroerend Erfgoed wordt bekrachtigd, wat gebeurt er dan met de reeds
afgeleverde bouwvergunning?
Het bekomen van een bekrachtigde nota werd in dat geval als voorwaarde bij de
bouwvergunning geformuleerd. Zo lang deze er niet is, is niet voldaan aan de voorwaarden bij
de bouwvergunning en kan dus ook niet gestart worden met de uitvoering van de vergunde
werken.
De uitvoering van de nog uit te voeren archeologische opgraving zit vervat in de
archeologienota. Moet de archeoloog die deze opgraving zal uitvoeren dan al gekend
zijn?
Neen. De verschillende fases van het archeologisch traject kunnen achtereenvolgens door
verschillende erkende archeologen worden uitgevoerd. In de archeologienota worden geen
namen van uitvoerders vermeld. Wel worden de competenties meegegeven die de uitvoerders
van de voorgestelde maatregelen moeten bezitten. Het is dan aan de bouwheer een erkende
archeoloog aan te stellen die over deze competenties beschikt (en op zijn beurt specialisten
betrekt die over de noodzakelijke competenties beschikken wanneer de erkende archeoloog
bepaalde zaken uitbesteedt).
Moet eventueel grondwerk voor archeologische opgravingen ook opgenomen worden in
het dossier voor de bouwvergunning?
Cf. besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen
stedenbouwkundige vergunning nodig is, artikel 11.3.
[toekomstige versie – ten vroegste vanaf 01/04/2016]:
Art. 11.3. Een stedenbouwkundige vergunning is niet nodig voor de volgende archeologische
opgravingen of archeologische vooronderzoeken als binnen twee jaar na de start van de
opgravingen of het vooronderzoek het terrein hersteld wordt in zijn oorspronkelijke staat, of een
aanvang genomen wordt met stedenbouwkundig vergunde handelingen:
1°
archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, gemeld overeenkomstig artikel 5.4.6
van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;
2°
archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem waarvoor een archeologienota
bekrachtigd is overeenkomstig artikel 5.4.13 van het voormelde decreet;
1
3°
4°
5°
6°
7°
archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem waarvoor een toelating is verkregen
overeenkomstig artikel 5.5.3 van het voormelde decreet;
archeologische opgravingen waarvoor een archeologienota is bekrachtigd overeenkomstig
artikel 5.4.9 van het voormelde decreet;
archeologische opgravingen waarvoor een nota is bekrachtigd overeenkomstig artikel 5.4.17
van het voormelde decreet;
archeologische opgravingen waarvoor een toelating is verkregen overeenkomstig artikel
5.5.3 van het voormelde decreet;
archeologische opgravingen of graafwerken met de bedoeling archeologische monumenten
op te sporen en vrij te leggen waarvoor een vergunning is verkregen overeenkomstig artikel
6 van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van archeologisch patrimonium.
Als in een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt verwezen naar een
uitgesteld vooronderzoek. Hoe dit beoordelen?
Er hoeft geen beoordeling over het uitgesteld vooronderzoek met ingreep in de bodem te
gebeuren door de vergunningverlenende overheid. Wanneer voor dit traject werd gekozen door
de bouwheer, werd dit beschreven in de archeologienota. Wanneer deze werd bekrachtigd door
het agentschap, werd door het agentschap goedkeuring verleend aan de keuze voor het
uitgestelde traject.
Moet bij afwijkende vergunde werken altijd als voorwaarde worden opgenomen dat een
bekrachtigde nota moet worden bekomen of is dit afhankelijk van het soort afwijking?
M.a.w. als de impact van de afwijking als irrelevant beschouwd wordt voor de
ingeschatte maatregelen ten behoeve van archeologie, kan men dan de voorwaarde om
een bekrachtigde nota te bekomen weglaten?
De voorwaarde om een bekrachtigde nota te bekomen moet altijd in de vergunning opgenomen
worden bij afwijkende vergunde werken. De impact van de afwijking op archeologie wordt door
de erkende archeoloog bekeken (en niet door de vergunningverlenende overheid) en resulteert in
een nota, die vervolgens voor bekrachtiging aan het agentschap wordt voorgelegd.
Moet het naleven van de maatregelen uit de bekrachtigde archeologienota altijd worden
opgenomen als voorwaarde in de vergunning of is dit nog onderworpen aan een
afweging door de vergunningverlenende overheid? M.a.w. kan de vergunningverlenende
overheid al dan niet beslissen om de bekrachtigde archeologienota wel dan niet op te
nemen in de vergunning?
Het opnemen van het naleven van de maatregelen uit de bekrachtigde archeologienota als
voorwaarde in de vergunning moet altijd worden opgenomen en is niet onderworpen aan een
afweging door de vergunningverlenende overheid.
Moet voor een site waarvoor reeds eerder een archeologisch vooronderzoek met ingreep
in de bodem is gebeurd, opnieuw de procedure nieuwe regelgeving worden doorlopen of
kan het binnen dit eerder onderzoek opgemaakte rapport met indicatie mogelijke
vondsten als basis dienen?
Of de procedure van de nieuwe regelgeving gevolgd moet worden, is afhankelijk van de datum
van indiening van de vergunningsaanvraag. Voor alle vergunningsaanvragen ingediend na
1/6/2016 geldt de nieuwe regelgeving.
Wanneer voor dergelijke aanvragen reeds voorafgaand aan 1/6/2016 vooronderzoeken werden
uitgevoerd en deze nog volgens de vorige regelgeving verliepen, kunnen de rapporten die het
2
resultaat zijn van die vooronderzoeken meegenomen worden in het bureau-onderzoek dat de
erkende archeoloog (ook onder de nieuwe regelgeving) sowieso uitvoert. De eerdere resultaten
en rapporten zijn dus niet verloren. Het oude rapport wordt bij wijze van spreken omgewerkt
tot een archeologienota, met behoud van de inhoudelijke resultaten.
Wat met vooronderzoeken en onderzoeken die lopende zijn via opgevraagde bijzondere
voorwaarden waarbij de vergunning na 1/6/2016 wordt aangevraagd?
Voor vergunningsaanvragen ingediend na 1/6/2016 geldt de nieuwe regelgeving. De lopende en
reeds vergunde vooronderzoeken of opgravingen kunnen afgerond worden volgens de
vergunning die ervoor verleend werd. Het bekomen van een vergunning voor nieuwe
vooronderzoeken en opgravingen kan vanaf 01/04/2016 niet meer volgens de vorige regelgeving,
tenzij ze het gevolg zijn van een voorwaarde in een stedenbouwkundige vergunning die voor
01/06/2016 verleend werd (overgangsmaatregel).
Zijn de 21 dagen om een archeologienota te bekrachtigen kalenderdagen of werkdagen?
Kalenderdagen.
Voor de meldingen RO is de termijn verlengd tot 30 kalenderdagen. Is dit ook het geval
voor de termijn bij meldingsplichtige handelingen in beschermde stads- en
dorpsgezichten?
Neen. Handelingen aan of in beschermde stads- of dorpsgezichten mogen worden aangevat 20
dagen na melding aan het college van burgemeester en schepenen. Deze termijn is ingeschreven
in het Onroerenderfgoedbesluit en blijft gehandhaafd op 20 dagen.
Welke instantie dient te controleren of aan de voorwaarden opgenomen in de
bekrachtigde archeologienota (opgenomen in de vergunning) wordt/is voldaan? Is dit de
vergunningverlenende overheid of de dienst Inspectie?
Voorwaarden die opgenomen worden bij een vergunning maken integraal deel uit van die
vergunning. Het niet-naleven van deze voorwaarden houdt m.a.w. een bouwmisdrijf in. Het
toezien op het correct naleven van vergunningen is een taak van de vergunningverlenende
overheid. Daarnaast regelt het Onroerenderfgoeddecreet in artikel 11.2.2, 3° dat het agentschap
Inspectie RWO een handhavingstraject kan opstarten als de (onroerenderfgoed)voorwaarden bij
een vergunning niet werden gerespecteerd.
Hoe wordt bij een erkenning als rechtspersoon (archeoloog) de expertise van de effectief
op het terrein werkende archeoloog gegarandeerd.
Om aangeduid te worden als erkend archeoloog rechtspersoon moet men beschikken over
minstens één erkend archeoloog natuurlijk persoon die beschikt over een opgravingservaring
van minstens 3 jaar gedurende de 10 jaar voorafgaand aan de erkenningsaanvraag. De werken
die effectief op het terrein worden uitgevoerd, gebeuren bovendien steeds onder
toezicht/verantwoordelijkheid van de erkende archeoloog natuurlijk persoon. De Code van
Goede Praktijk voor archeologie en metaaldetectie beschrijft bovendien de ervaringsvereisten
van bepaalde actoren die op het terrein moeten ingezet worden. Het is aan de erkende
archeoloog om dit te verzekeren.
Er wordt geconstateerd dat metaaldetectoristen bij archeologische opgravingen
ongevraagd het terrein betreden.
3
Het Onroerenderfgoeddecreet en –besluit laten toe metaaldetectoristen te erkennen. Enkel
erkende metaaldetectoristen mogen met een metaaldetector op zoek gaan naar archeologische
vondsten/sites. Zij moeten dit doen conform de Code van Goede Praktijk waarin een afzonderlijk
deel voorzien is specifiek voor vrijetijdsmetaaldetectie. In dit deel is opgenomen dat nooit
zonder toestemming andermans terrein mag worden betreden en dat nooit gedetecteerd mag
worden in beschermde archeologische sites of op plaatsen waar een archeologisch
vooronderzoek of een archeologische opgraving in uitvoering is (tenzij de erkende archeoloog
die dit vooronderzoek of deze opgraving coördineert zelf de hulp van een erkende
metaaldetectorist inhuurt). Het niet naleven van de onroerenderfgoedregelgeving en de Code van
Goede Praktijk kan ertoe leiden dat een erkenning van een metaaldetectorist wordt geschorst
en/of ingetrokken, en kan aanleiding zijn voor een handhavingstraject.
Waarom moet de archeologienota ingediend worden vóór de vergunningsaanvraag
wordt ingediend?
Waarom
kan dit niet geïntegreerd worden in de
vergunningsprocedure?
De keuze de archeologienota in te dienen vóór de vergunningsaanvraag is een bewuste
beleidskeuze. Op die manier is een bouwheer immers zeker van de archeologische consequenties
verbonden aan de door hem geplande bouwwerken. Op basis van het archeologisch
vooronderzoek dat de basis vormt voor het opmaken van een archeologienota, kan de bouwheer
eventueel, in functie van de archeologische gevolgen, ervoor kiezen zijn bouwplannen aan te
passen.
Er worden vragen gesteld m.b.t. de prijs die erkende archeologen vragen voor de opmaak
van een archeologienota. Zo wordt gesignaleerd dat de prijs die erkende archeologen
aanrekenen voor het opmaken van een archeologienota hoger ligt dan de prijs die een
landmeter vraagt voor de opmaak van een volledig verkavelingsdossier. Zijn de prijzen
van archeologen inderdaad hoog? Zijn er richtprijzen?
Er zijn geen richtprijzen en de Vlaamse overheid wenst ook niet sturend te werken op dat vlak.
Wel zal de kostprijs van archeologie gemonitord worden en dit in het kader van de jaarlijkse
evaluatie van hoofdstuk 5 van het Onroerenderfgoeddecreet. Deze evaluatie is decretaal
ingeschreven waarbij expliciet vermeld is dat het evaluatierapport o.m. moet ingaan op de
financiële implicaties van het archeologisch onderzoek.
Wat wordt bedoeld met “ingreep in de bodem”?
Cf. Memorie van Toelichting bij artikel 5.4.1 en 5.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet: “Onder
bodemingrepen verstaat de regelgever elke wijziging van de eigenschappen van de ondergrond
door verwijdering of toevoeging van materie, verhoging of verlaging van de grondwatertafel, of
samendrukken van de materialen waaruit de ondergrond bestaat. Vernieuwbouw, die geen
ingreep in de bodem vertegenwoordigt, valt hier niet onder en vereist bijgevolg geen
bekrachtigde archeologienota.”
Waar kan bijkomende
solidariteitsfondsen?
informatie
gevonden
worden
m.b.t.
archeologische
Onroerenderfgoeddecreet, art. 10.3.4 en art. 10.3.5
Onroerenderfgoedbesluit, art.11.8.1 tot en met art.11.8.11
Momenteel zijn er nog geen erkende archeologische solidariteitsfondsen.
4
Moet er nog aandacht gegeven worden aan percelen die gelegen zijn in een vastgestelde
ankerplaats? Geldt daar nog een zorgplicht voor overheden?
Artikel 12.3.15 van het Onroerenderfgoeddecreet stelt definitief aangeduide ankerplaatsen (die,
hetzij in toepassing van het Landschapsdecreet, hetzij in toepassing van artikel 12.3.15, 2de lid van
het Onroerenderfgoeddecreet definitief zijn aangeduid) gelijk met een “vaststelling van de
landschapsatlas, als vermeld in hoofdstuk 4 van het Onroerenderfgoeddecreet.”
Over het al dan niet van toepassing zijn van de zorgplicht ten aanzien van deze items van de
vastgestelde landschapsatlas bestaat inderdaad enige onduidelijkheid. Artikel 4.1.9, 1ste lid van het
Onroerenderfgoeddecreet bepaalt immers: “Art. 4.1.9. Elke administratieve overheid neemt zo veel
mogelijk zorg in acht voor de erfgoedkenmerken van onroerende goederen die opgenomen zijn
in een aan een openbaar onderzoek onderworpen vastgestelde inventaris als vermeld in artikel
4.1.3.”
De verwijzing in artikel 12.3.15 naar “hoofdstuk 4” omvat onder meer het artikel 4.1.3, dat de
modaliteiten voor de organisatie van een openbaar onderzoek regelt. Artikel 12.3.15, 1ste lid van
het Onroerenderfgoeddecreet moet dan ook in die zin gelezen worden: de ankerplaatsen, die in
toepassing van de vroegere regelgeving definitief zijn aangeduid, zijn te beschouwen als items
van de vastgestelde landschapsatlas, alsof deze aan een openbaar onderzoek onderworpen is
geweest. Artikel 12.3.15, 1ste lid van het Onroerenderfgoeddecreet wordt momenteel ook in die zin
aangepast (wijzigingsprocedure is lopende).
Hier kan nog opgemerkt worden dat de term “vastgestelde ankerplaats” niet voorkomt in de
onroerenderfgoedregelgeving; correcter is het om deze ankerplaatsen te benoemen als “items
van de vastgestelde landschapsatlas”.
Hebben ankerplaatsen voor vergunningverlenende overheden nog betekenis tijdens de
vergunningsprocedure?
Graag wat uitleg bij de landschapsatlas. Wanneer moet deze in de gaten worden
gehouden bij vergunningverlening?
De in artikel 4.1.9 van het Onroerenderfgoeddecreet omschreven zorgplicht geldt voor de
administratieve overheid. Deze moet bij het nemen van beslissingen over eigen werken of
activiteiten met directe impact op geïnventariseerd erfgoed de erfgoedkenmerken van
onroerende goederen, opgenomen in een aan een openbaar onderzoek onderworpen
vastgestelde inventaris (of daaraan gelijkgesteld: zie antwoord op vorige vraag), in acht nemen.
Ze heeft hiertoe ook een uitdrukkelijke motiveringsplicht.
Uit de parlementaire voorbereiding van het decreet blijkt dat deze zorgplicht strikt gezien niet
van toepassing is op administratieve taken die de overheid ten aanzien van derden (zoals het
verlenen van vergunningen) vervult. Desalniettemin kan vanuit het oogpunt van goed bestuur
van de vergunningverlenende overheid worden verwacht dat zij een zekere zorgvuldigheid aan
de dag legt bij het nemen van beslissingen en de impact op de erfgoedkenmerken van de items
van de vastgestelde landschapsatlas steeds mee in overweging neemt.
De landschapsatlas kan via het Geoportaal geraadpleegd worden (geo.onroerenderfgoed.be ->
inventaris van het landschappelijk erfgoed). Voor elke ankerplaats is een inhoudelijke fiche met
foto(‘s) beschikbaar. Voor de ankerplaatsen, die als vastgestelde items van de landschapsatlas te
beschouwen zijn, zijn ook juridische fiches beschikbaar (beschrijving van de waarden, link naar
het besluit en kaart met landschapskenmerken).
5
Vlaamse Infodag Leuven 29 januari 2016
Wat verstaat men onder “geroerde grond”? Bv. vanaf 1000 m² dient men archeologisch
onderzoek te doen, maar in welke mate wordt er rekening gehouden met de diepte?
Hoe moet “ingreep in de bodem” verstaan worden? Deze kunnen nl. heel verschillend
zijn ‘(kelder, leidingen, …)
Het Onroerenderfgoeddecreet en –besluit spreken niet van “geroerde grond”, maar van “ingreep
in de bodem”. Wat onder deze term verstaan moet worden is terug te vinden in de Memorie van
Toelichting bij artikel 5.4.1 en 5.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet: “Onder bodemingrepen
verstaat de regelgever elke wijziging van de eigenschappen van de ondergrond door
verwijdering of toevoeging van materie, verhoging of verlaging van de grondwatertafel, of
samendrukken van de materialen waaruit de ondergrond bestaat. Vernieuwbouw, die geen
ingreep in de bodem vertegenwoordigt, valt hier niet onder en vereist bijgevolg geen
bekrachtigde archeologienota.” De diepte van de bodemingreep is daarbij niet relevant. Het
archeologisch vooronderzoek zal uitwijzen of de geplande ingrepen een voldoende diepe impact
hebben om eventueel aanwezige archeologische sporen te schaden. Bovendien moet men de
“ingreep in de bodem” ruim lezen: het gaat niet om de som van individuele bodemingrepen (bv.
de samengetelde oppervlakte van de individuele palen bij een paalfundering) maar om de ganse
betrokken zone (de hele zone die gefundeerd wordt, inclusief werfzone).
Heeft het ontbreken van een bekrachtigde archeologienota bij de vergunningsaanvraag
onvolledigheid als gevolg?
Inderdaad.
Bij de goedkeuring van de archeologiebepalingen door de Vlaamse Regering is eveneens
goedkeuring verleend aan wijzigingen in het “Besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004
betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning”
en in het “Besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende de dossiersamenstelling
van de aanvraag voor een verkavelingsvergunning”. Zo is in beide besluiten toegevoegd dat een
bekrachtigde archeologienota moet zijn toegevoegd wanneer deze verplicht is overeenkomstig
artikel 5.4.1 (stedenbouwkundige vergunning) of artikel 5.4.2 (verkavelingsvergunning) van het
Onroerenderfgoeddecreet.
Wanneer een archeologienota verplicht moet worden toegevoegd aan de vergunningsaanvraag,
en dit niet nageleefd is, moet het dossier onvolledig en dus onontvankelijk worden verklaard.
Indien bij de dossiersamenstelling geen archeologienota voorzien is, wie gaat beroep
aantekenen tegen de eventuele vergunning afgeleverd door het College van Burgemeester
en Schepenen? Onroerend Erfgoed krijgt geen afschrift van de vergunning. Ruimte
Vlaanderen ontvangt ook niet alle afschriften van de vergunning. Wie dan wel?
Het nagaan of een archeologienota bij de aanvraag gevoegd moet worden is in eerste instantie
een taak van de bouwheer: die moet nagaan of hij valt onder de criteria van artikel 5.4.1 of 5.4.2
van het Onroerenderfgoeddecreet. In tweede instantie is het de taak van de vergunningverlener
(veelal de ambtenaar RO van de gemeente) om na te gaan of een archeologienota vereist is en of
die daadwerkelijk bij de aanvraag gevoegd is. De bekrachtigde archeologienota wordt vanaf 1
juni toegevoegd aan de aanstiplijst die Ruimte Vlaanderen ter beschikking stelt voor de
aftoetsing van de dossiersamenstelling.
6
Wanneer er sprake is van een aanvraagdossier, waarin de verplichte bekrachtigde
archeologienota ontbreekt, waarvoor toch een vergunning wordt verleend, hebben zowel de
initiatiefnemer, als de ambtenaar RO van de gemeente, als het college van burgemeester en
schepenen zich niet aan de betreffende regelgeving gehouden. De kans dat deze 3 partijen dit
tegelijkertijd per abuis doen, lijkt bijzonder klein. Bij het uitschrijven van regelgeving ervan
uitgaan dat betrokken partijen moedwillig regelgeving gaan negeren, getuigt evenwel niet van
vertrouwen in lokale besturen en hun deskundigheid. De onroerenderfgoedregelgeving gaat dan
ook uit van bouwheren, lokale ambtenaren en vergunningverlenende overheden die ernaar
streven correct de regelgeving ter zake na te volgen.
Voor de volledigheid: momenteel wordt een aanpassing aan het Onroerenderfgoeddecreet
voorbereid die erin voorziet dat vergunningverlenende overheden het agentschap Onroerend
Erfgoed een afschrift bezorgen van de vergunningen die ze verlenen waarin het naleven van de
bekrachtigde archeologienota als voorwaarde wordt opgenomen.
Is er bij een verkavelingsaanvraag een archeologisch onderzoek nodig en zo ja, vanaf
welke oppervlakte?
Cf. artikel 5.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet:
Art. 5.4.2. Een bekrachtigde archeologienota zoals vermeld in artikel 5.4.8 wordt bij de
aanvraag van een verkavelingsvergunning toegevoegd in volgende situaties:
1° aanvragen met betrekking tot percelen die gelegen zijn in een voorlopig of definitief
beschermde archeologische site;
2° aanvragen waarbij de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de
vergunning betrekking heeft 300 m² of meer bedraagt en waarbij de betrokken
percelen geheel of gedeeltelijk gelegen zijn in archeologische zones, opgenomen in de
vastgestelde inventaris van archeologische zones;
3° aanvragen waarbij de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de
vergunning betrekking heeft 3000 m² of meer bedraagt en waarbij de percelen helemaal
buiten de archeologische zones, opgenomen in de vastgestelde inventaris van
archeologische zones, liggen.
Waar kunnen de kaarten geraadpleegd worden die aangeven waar er vermoedelijk
belangrijke archeologische sites zijn en waar niet?
Alle gegevens m.b.t. geïnventariseerd en/of beschermd onroerend erfgoed zijn terug te vinden
op:
geo.onroerenderfgoed.be,
beschermingen.onroerenderfgoed.be
en
inventaris.onroerenderfgoed.be. De kaart met gebieden waar geen archeologisch erfgoed te
verwachten valt kan geraadpleegd worden via geo.onroerenderfgoed.be.
Hoe kan de vergunningverlenende overheid controleren of er een bekrachtigde
archeologienota moet zijn bij de vergunningsaanvraag? Hoe moet te werk worden
gegaan?
De bekrachtigde archeologienota wordt vanaf 1 juni toegevoegd aan de aanstiplijst die Ruimte
Vlaanderen ter beschikking stelt voor de aftoetsing van de dossiersamenstelling. Daarbij is het
aan de vergunningverlenende overheid om na te gaan of er overeenkomstig artikel 5.4.1 of artikel
5.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet een bekrachtigde archeologienota toegevoegd diende te
worden aan de vergunningsaanvraag. Als ondersteuning bij die verificatie voorziet Onroerend
Erfgoed in een beslissingsboom die de initiatiefnemer en de vergunningverlener stapsgewijs
doorheen de wettelijke criteria loodst. Deze beslissingsboom is beschikbaar op de website van
Onroerend Erfgoed.
7
Komt er een aanstiplijst waaraan de gemeente kan aftoetsen of er een bekrachtigde
archeologienota aanwezig moet zijn?
Ja. De bekrachtigde archeologienota wordt vanaf 1 juni toegevoegd aan de aanstiplijst die
Ruimte Vlaanderen ter beschikking stelt voor de aftoetsing van de dossiersamenstelling. Als
ondersteuning bij die verificatie voorziet Onroerend Erfgoed in een beslissingsboom die de
initiatiefnemer en de vergunningverlener stapsgewijs doorheen de wettelijke criteria loodst.
Deze beslissingsboom is beschikbaar op de website van Onroerend Erfgoed.
Is een architect verplicht om in de beschrijvende nota elementen op te nemen waaruit
blijkt dat er geen bekrachtigde archeologienota aanwezig moet zijn?
Neen. Het zijn de drempelwaarden, vermeld in artikel 5.4.1 en artikel 5.4.2 die bepalen of er al dan
niet een bekrachtigde archeologienota toegevoegd moet worden aan de vergunningsaanvraag.
De architect hoeft niet op te nemen dat de verplichting niet geldt voor de werken waarvoor een
vergunning wordt aangevraagd.
Komt er een type- of voorbeeldbestek voor het aanstellen van een erkend archeoloog?
Het aanstellen van een erkend archeoloog is de taak van de initiatiefnemer, net als het
aanstellen van een architect, een bodemsaneringsdeskundige, een stabiliteitsbureau, een
studiebureau MER, enz. Afhankelijk van het statuut van de initiatiefnemer zal bij het aanstellen
van een erkend archeoloog de wetgeving op overheidsopdrachten al dan niet van toepassing
zijn. Initiatiefnemers die minder vertrouwd zijn met het opmaken van bestekken voor
archeologisch onderzoek kunnen beroep doen op ontwerpers of consultants die deze dienst
aanbieden.
Wie draagt de kosten van archeologisch onderzoek na een toevalsvondst?
Bij een toevalsvondst is het het agentschap Onroerend Erfgoed dat beslist of er al dan niet een
archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. In geval van een archeologisch onderzoek is
het het agentschap Onroerend Erfgoed dat dit onderzoek uitvoert en bekostigt. Bij een
onderzoek dat langer dan 30 dagen duurt kan de eigenaar een schadevergoeding vragen, voor
de periode die deze 30 dagen overschrijdt. Voorwaarde hierbij is dat degene die de
toevalsvondst deed voldaan heeft aan alle decretale verplichtingen t.a.v. een toevalsvondst,
zijnde aangifte doen bij het agentschap binnen de 3 dagen en tot de 10de dag na de aangifte 1)
de archeologische artefacten en hun vindplaats in onveranderde toestand bewaren 2) de
archeologische artefacten en hun context tegen beschadiging en vernieling beschermen en 3) de
archeologische artefacten en hun context toegankelijk maken voor onderzoek door het
agentschap.
Is er een nieuwe lijst vastgesteld onroerend erfgoed?
Via inventaris.onroerenderfgoed.be kan steeds worden nagegaan of een onroerend goed
geïnventariseerd is en zo ja, of het inventarisitem ook werd vastgesteld. De vastgestelde
archeologische zones kunnen ook geraadpleegd worden via het geoportaal van Onroerend
Erfgoed op geo.onroerenderfgoed.be.
Stel: een gemeente plant werken met ingreep in de bodem op openbaar domein (bv.
wegenis- en rioleringswerken) van aanzienlijke omvang. Indien er reeds bestaande
verstoring is (bv. oude riolering) is het bekomen van een bekrachtigde archeologienota
8
dan verplicht? Of valt de bestaande wegenis onder zones waar geen archeologie te
verwachten valt?
Of het bekomen van een bekrachtigde archeologienota verplicht is, wordt bepaald in artikel 5.4.1
en 5.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet (drempelwaarden). Bij aanvragen voor
stedenbouwkundige vergunningen (art. 5.4.1, derde lid, 2°) is o.m. bepaald dat er geen
bekrachtigde archeologienota moet zijn indien de aanvraag betrekking heeft op werkzaamheden
binnen het gabarit van bestaande lijninfrastructuur en haar aanhorigheden. De Memorie van
Toelichting bij dit artikel verduidelijkt dat onder deze werkzaamheden wordt verstaan:
werkzaamheden die tot doel hebben bestaande lijninfrastructuur en de aanhorigheden ervan te
beheren en exploiteren, te herstellen, te onderhouden of te vernieuwen ZONDER dat hierbij de
begrenzing van de oorspronkelijke aanleg overschreden wordt en ZONDER bijkomende
verstoring van de bodem. De gemeente zal dus op voorhand moeten kunnen vaststellen wat dat
gabarit is, en of de geplande werken dat gabarit overschrijden.
Wordt er werk gemaakt van het verder in kaart brengen van de archeologische
verwachtingswaarde van de grote zone buiten de bekende waardevolle archeologische
sites, de gebieden zonder archeologie en de historische stadskernen, bijvoorbeeld op
basis van bodemeigenschappen, oude rivierbeddingen e.d.?
De inventaris van archeologische zones en de kaart met gebieden waar geen archeologie te
verwachten valt, zijn dynamische instrumenten die geregeld geactualiseerd en aangevuld zullen
worden. Input van derden is hierbij welkom.
Zijn de gegevens op perceelsniveau beschikbaar in GIS-formaat van de beschermde
archeologische sites, de gebieden waar geen archeologie te verwachten valt en de
vastgestelde archeologische zones? Zo ja, waar zijn die terug te vinden?
Deze gegevens zijn tot op perceelsniveau beschik baar. Zie geo.onroerenderfgoed.be
Bestaat er een meldingsplicht bij panden palend aan beschermde stads- en
dorpsgezichten?
Er bestaat geen meldingsplicht bij panden palend aan beschermde stads- en dorpsgezichten.
Wel verleent het agentschap Onroerend Erfgoed advies bij werkzaamheden aan percelen palend
aan beschermde monumenten en dit overeenkomstig het Besluit van de Vlaamse Regering van
05 juni 2009 tot aanwijzing van instanties die over een vergunningsaanvraag advies verlenen.
9
Vlaamse Infodag Antwerpen 1 februari 2016
Kan er een inschatting gegeven worden van hoeveel tijd een bouwheer moet voorzien
om een archeologienota op te laten maken en te laten bekrachtigen?
De tijd voor het laten bekrachtigen van een archeologienota is decretaal vastgesteld op 21
kalenderdagen.
M.b.t. de tijd voor het laten opmaken van een archeologienota kan geen eenduidig antwoord
gegeven worden. Deze duurtijd is immers afhankelijk van diverse factoren. Zo heeft de
oppervlakte van het archeologisch te onderzoeken gebied vanzelfsprekend een effect op de duur.
Aangezien het archeologisch onderzoek tot doel heeft na te gaan of er al dan niet aanwezigheid
van archeologisch erfgoed is, heeft ook het onderzoek, noodzakelijk om die doelstelling te
bereiken, zijn gevolgen voor de duurtijd. Zo zal in bepaalde gevallen archeologisch
vooronderzoek zonder ingreep in de bodem volstaan om uitspraken te doen over de
aanwezigheid van archeologisch erfgoed, terwijl in andere gevallen ook een vooronderzoek met
ingreep in de bodem zal moeten plaatsvinden. Meer onderzoek vergt natuurlijk meer tijd.
Wordt de verplichte dossiersamenstelling gewijzigd zodat een dossier onvolledig
verklaard kan worden indien er geen bekrachtigde archeologienota toegevoegd is?
De dossiersamenstelling werd inderdaad gewijzigd en deze gewijzigde bepalingen treden in
werking op 1 juni 2016. Met de collega’s van Ruimte Vlaanderen worden de nodige afspraken
gemaakt opdat de aanstiplijsten worden aangepast aan de gewijzigde regelgeving.
Wie na 1 juni 2016 een dossier indient zonder bekrachtigde archeologienota, terwijl die
overeenkomstig de onroerenderfgoedregelgeving aanwezig moet zijn, zal geconfronteerd worden
met een onvolledig verklaard dossier.
Gaat in de praktijk niet veelal gekozen worden voor het uitgesteld vooronderzoek met
ingreep in de bodem waardoor de bekrachtigde archeologienota’s meestal het resultaat
zullen zijn van enkel archeologisch vooronderzoek zonder ingreep in de bodem?
De keuze uitgesteld vooronderzoek met ingreep in de bodem is een keuze van de bouwheer in
overleg met de erkende archeoloog. De Memorie van Toelichting bij artikel 5.4.5 stelt evenwel:
“Het Onroerenderfgoeddecreet gaat uit van het principe dat het archeologisch vooronderzoek,
zowel de fase zonder ingreep in de bodem als de fase met ingreep in de bodem, plaatsvindt
voorafgaand aan
de aanvraag van
de
stedenbouwkundige vergunning of
verkavelingsvergunning. Dit biedt immers de grootste rechtszekerheid aan de initiatiefnemer
(noodzaak tot verder onderzoek, kosten, termijnen, …), en tevens de grootste garantie op een
optimale omgang met eventuele archeologische sites en artefacten (fysiek behoud,
planaanpassing, opgraving, …). In uitzonderlijke gevallen is het echter niet mogelijk of opportuun
om reeds ingrepen uit te voeren op het terrein. Daarom kan de erkende archeoloog uitzonderlijk
voorstellen het archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem pas uit te voeren na het
verkrijgen van de vergunning. De redenen hiervoor dienen uitvoerig te worden gemotiveerd in
de archeologienota die het resultaat is van een vooronderzoek zonder ingreep in de bodem. […].”
De keuze voor uitgesteld vooronderzoek met ingreep in de bodem moet dus uitvoerig worden
gemotiveerd in de archeologienota. Wanneer er hierbij geen sprake is van onmogelijkheid of
juridische, economische of maatschappelijke onwenselijkheid, zal het agentschap de
archeologienota weigeren.
10
Vergeten we ook niet dat het uitgesteld vooronderzoek met ingreep in de bodem een aantal niet
onbelangrijke nadelen kent: er is de bijkomende verplichting tot opmaak van een nota
(administratieve meerlast en dus ook bijkomende kost) en vooral de onzekerheid over het te
volgen archeologisch traject na het verkrijgen van de vergunning. M.n. dit laatste is een gegeven
waarop, in uitvoering van het Archeologiedecreet, heel wat kritiek kwam/komt. Daarom is er
expliciet voor gekozen in het Onroerenderfgoeddecreet archeologisch vooronderzoek (zonder
en/of met ingreep in de bodem) te laten plaatsvinden voorafgaand aan de vergunningsaanvraag
en slechts in uitzonderlijke gevallen hierop een uitzondering toe te staan. Wie alsnog kiest voor
die uitzondering, moet dit motiveren en de nadelen ervan voor eigen rekening nemen.
Wordt de bekrachtigde archeologienota bindend, in tegenstelling tot het advies van
Onroerend Erfgoed tot op heden?
De bekrachtigde archeologienota is bindend in die mate dat het naleven van de maatregelen uit
de bekrachtigde archeologie als voorwaarde opgenomen wordt in de vergunning.
Wanneer kunnen de bouwwerken aanvangen in het geval een bekrachtigde
archeologienota toegevoegd is aan het bouwdossier? Kan het begin van de werken
tegengehouden worden wanneer archeologisch onderzoek bezig is?
Bouwwerken kunnen beginnen nadat de vergunning is verleend en de voorwaarden bij die
vergunning zijn nageleefd.
Bij een vergunning waarin het naleven van de maatregelen uit een bekrachtigde
(archeologie)nota als voorwaarde is meegegeven, moet m.a.w. eerst uitvoering gegeven worden
aan de maatregelen uit de (archeologie)nota (bv. archeologische opgraving) alvorens de
bouwwerken kunnen starten. Het is evenwel mogelijk dat in de bekrachtigde (archeologie)nota
de erkend archeoloog een fasering heeft voorgesteld waarbij er tegelijkertijd gestart kan worden
met opgravingen én bouwwerken. In dat geval kan er bv. op een deel van het terrein worden
opgegraven terwijl op een ander deel de bouwwerken al van start kunnen gaan.
Moet het archeologierapport af zijn om de bouwwerken te kunnen aanvatten?
De bouwwerken kunnen worden aangevat van zodra de maatregelen uit de bekrachtigde
(archeologie)nota werden uitgevoerd. Hierop toezien is een verantwoordelijkheid van de erkende
archeoloog. Het is dus de erkende archeoloog die aangeeft wanneer het veldwerk beëindigd is en
de bouwwerken kunnen worden gestart. Hiervoor moet niet gewacht worden op de indiening
van het archeologierapport (moet worden ingediend binnen de 2 maanden na het beëindigen
van het veldwerk). Het archeologierapprot zal wel steeds aantonen dat het nodige onderzoek op
het terrein is afgerond.
Wat als de in de vergunning aangevraagde werken kleiner zijn dan deze voorgesteld in de
bekrachtigde archeologienota?
Indien de aangevraagde werken kleiner zijn dat de werken voorgesteld in de bekrachtigde
archeologienota kan de bekrachtigde archeologienota niet als toelating dienen voor de erin
omschreven maatregelen. Om die reden moet de vergunning worden geweigerd en aan de
vergunningsaanvrager worden meegedeeld dat een nieuwe vergunningsaanvraag moet worden
ingediend waarbij de werken uit de bekrachtigde archeologienota en de werken waarvoor een
vergunning wordt aangevraagd overeenstemmen.
Wat als de vergunningverlenende overheid een deel van de aanvraag van vergunning
uitsluit? Wat betekent dat voor de bekrachtigde archeologienota?
11
Wanneer de vergunningverlenende overheid een deel van de aanvraag uitsluit van vergunning,
geldt de procedure “afwijkende vergunde werken” (Onroerenderfgoedbesluit, artikel 5.4.11). In dat
geval wordt de vergunning verleend met als voorwaarde dat een bekrachtigde nota moet
worden bekomen waarbij de werken beschreven in de bekrachtigde nota in overeenstemming
zijn gebracht met de reeds vergunde werken.
Wat wordt bedoeld met “geïntegreerde toelating in de vergunning”? Hoe wordt dit
geïntegreerd in het decreet omgevingsvergunning?
Met de “geïntegreerde toelating in de vergunning” wordt bedoeld dat de aanvrager van een
toelatingsplichtige en vergunningsplichtige handeling in 1 beslissing uitspraak krijgt over het al
dan niet verkrijgen van de vergunning (verantwoordelijkheid CBS) en de toelating
(verantwoordelijkheid Onroerend Erfgoed).
Een integratie van het Omgevingsvergunningsdecreet en Onroerenderfgoeddecreet is nog niet
aan de orde. Wel wordt momenteel reeds bekeken welke aanpassingen aan het
Onroerenderfgoeddecreet nodig zijn om ook afgestemd te zijn met het Omgevingsdecreet.
12
Vlaamse Infodag Brugge 2 februari 2016
Wat zijn de concrete bevoegdheden van een erkende onroerenderfgoedgemeente op het
vlak van archeologie?
Erkende onroerenderfgoedgemeenten hebben overeenkomstig het Onroerenderfgoeddecreet
volgende taken inzake archeologie: het behandelen van de meldingen van vooronderzoek met
ingreep in de bodem en het ontvangen van de melding van aanvang archeologische
opgravingen.
In navolging van het kerntakenplan Onroerend Erfgoed, dat in juli 2015 door de Vlaamse
Regering werd goedgekeurd, wordt het bekrachtigen van archeologienota’s en nota’s een
bijkomende bevoegdheid voor erkende onroerenderfgoedgemeenten. Dit impliceert een
aanpassing van de regelgeving (zowel Onroerenderfgoeddecreet als Onroerenderfgoedbesluit) die
momenteel in voorbereiding is.
Is er een verschil in de procedure rond archeologie wanneer de gemeente erkend is als
onroerenderfgoedgemeente (of aangesloten is bij een erkende intergemeentelijke
onroerenderfgoeddienst)?
Erkende onroerenderfgoedgemeenten hebben overeenkomstig het Onroerenderfgoeddecreet
volgende taken inzake archeologie: het behandelen van de meldingen van vooronderzoek met
ingreep in de bodem en het ontvangen van de melding van aanvang archeologische
opgravingen. Of het archeologisch onderzoek plaats vindt binnen of buiten de grenzen van een
erkende onroerenderfgoedgemeente leidt niet tot een verschil in procedure. Het betekent
hoogstens dat een melding bij een andere instantie moet gebeuren (ofwel het agentschap
Onroerend Erfgoed ofwel de erkende onroerenderfgoedgemeente).
Wie of welke instantie behandelt het beroep tegen de goedkeuring, de weigering, de
inhoud of voorwaarden van de archeologienota en binnen welke termijn?
Beroepen moeten worden ingediend bij de minister bevoegd voor onroerend erfgoed binnen een
termijn van dertig kalenderdagen. De minister kan over het beroepschrift het advies van de
Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed inwinnen. De minister beslist over het beroep binnen een
termijn van zestig dagen.
Met het vorige decreet kon een volledig archeologisch traject worden afgelegd vóór het
indienen van de bouwaanvraag. Dit leverde een aanzienlijke tijdswinst op. Met het
verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning kon direct gestart worden met de
infrastructuurwerken. Is dit nog mogelijk met de nieuwe regelgeving?
Neen, dat is niet meer mogelijk. De bekrachtigde archeologienota is de toelating voor de erin
opgenomen opgraving, op voorwaarde dat de werken in de archeologienota overeenstemmen
met de vergunde werken. Zolang er geen vergunde werken zijn, is deze overeenstemming er ook
niet, en dus ook geen toelating voor de opgraving. Hiermee wordt vermeden dat overbodige
opgravingen worden uitgevoerd. Er is immers nooit zekerheid of een aangevraagd werk
daadwerkelijk toegelaten zal worden vooraleer de vergunning verleend is. Opgraven voorafgaand
aan de vergunning is een voorafname op de ruimtelijke afwegingen, en creëert het risico dat
onnodig archeologisch erfgoed opgegraven worden (gelet op het primeren van behoud in situ,
overeenkomstig het Verdrag van Valletta).
13
Komt bij een archeologische opgraving na het verlenen van de vergunning de
vervaltermijn van de vergunning niet in het gedrang? Of wordt hier op een bepaalde
manier rekening mee gehouden?
Wordt de vergunning geschorst tijdens het archeologisch onderzoek dat pas kan
gebeuren na het verlenen van de vergunning?
Cf. Decreet van 18 december 2015 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en
landbouw en energie, artikel 108.
Art. 108. In artikel 4.6.2, § 1, van dezelfde codex, gewijzigd bij decreet van 6 juli 2012, worden
tussen het tweede en het derde lid drie leden ingevoegd, die luiden als volgt:
"De termijnen van twee of drie jaar, vermeld in het eerste lid, worden geschorst tijdens het
uitvoeren van de archeologische opgraving, omschreven in de bekrachtigde archeologienota
overeenkomstig artikel 5.4.8 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 en in de
bekrachtigde nota overeenkomstig artikel 5.4.16 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli
2013, met een maximumtermijn van een jaar vanaf de aanvangsdatum van de archeologische
opgraving.
[…]
Klopt het dat het
vergunningstraject?
archeologisch
voortraject
langer
kan
duren
dan
het
Het archeologisch vooronderzoek kan inderdaad langer duren dan het vergunningstraject. Dat
geldt ook voor het opmaken van een MER, het uitvoeren van bodemsaneringsonderzoek, het
ontwerpen, enz.
Bestaan er wettelijke termijn voor het uitvoeren van archeologisch vooronderzoek en
veldwerk (opgraving)?
Er zijn geen wettelijke termijnen voorzien voor het uitvoeren van archeologisch vooronderzoek
of archeologische opgravingen. Het is aan bouwheer en de erkende archeoloog om in onderling
overleg duidelijke afspraken te maken over de duur van de uit te voeren archeologische
maatregelen en deze al dan niet contractueel vast te leggen.
Kan een archeologische opgraving worden uitgevoerd voor de bouwvergunning wordt
aangevraagd?
Een archeologische opgraving kan niet worden uitgevoerd voor de vergunning is aangevraagd
en verleend. De bekrachtigde archeologienota is de toelating voor de erin opgenomen opgraving,
op voorwaarde dat de werken in de archeologienota overeenstemmen met de vergunde werken.
Zolang er geen vergunde werken zijn, is deze overeenstemming er ook niet, en dus ook geen
toelating voor de opgraving. Hiermee wordt vermeden dat overbodige opgravingen worden
uitgevoerd. Er is immers nooit zekerheid of een aangevraagd werk daadwerkelijk toegelaten zal
worden vooraleer de vergunning verleend is.
Situatie: onroerend goed van 280 m² - bouwaanvraag nieuwbouw met kelder van 100 m²
– gelegen in vastgestelde archeologische zone. Is er een archeologienota vereist? Of
geldt de regeling bij toevalsvondsten?
De geschetste situatie valt buiten de drempelcriteria waardoor er geen verplicht archeologisch
traject te doorlopen is. Wanneer er alsnog een archeologische vondst wordt gedaan, dan geldt
de meldingsplicht waarna het agentschap Onroerend Erfgoed het eventueel te ondernemen
archeologisch onderzoek uitvoert (of laat uitvoeren) en financiert.
14
Is er een aparte toelating vereist indien de erkende archeoloog die de archeologienota
opstelde niet dezelfde is als de erkende archeoloog die de opgraving uitvoert?
Er is geen aparte toelating vereist wanneer de opgraving gebeurt door een andere erkende
archeoloog dan deze die de archeologienota opstelde.
Wie beslist over vrijgave van de gronden? Na de opgraving? Na het indienen van het
archeologierapport?
Het is de erkende archeoloog die beslist over vrijgave van de gronden. Hij is immers degene die
uitsluitsel kan geven over het al dan niet uitgevoerd hebben van alle maatregelen uit de
bekrachtigde (archeologie)nota. Het is m.a.w. de erkende archeoloog die aangeeft wanneer het
veldwerk beëindigd is waarna tot vrijgave kan worden overgegaan. Hiervoor moet niet gewacht
worden op de indiening van het archeologierapport (moet worden ingediend binnen de 2
maanden na het beëindigen van het veldwerk). Het archeologierapprot zal wel steeds aantonen
dat het nodige onderzoek op het terrein is afgerond.
Wat met archeologische sites volgens het Gewestplan bestemd? Vanuit
uitvoeringsbesluit Gewestplan verplicht advies te vragen aan Onroerend Erfgoed.
het
Het Gewestplan bevat geen bestemming die een advies inzake archeologie bevat. Wel kan het
zijn dat per uitzondering in Ruimtelijke Uitvoeringsplannen een adviesvereiste is opgenomen.
Indien een Ruimtelijke Uitvoeringsplan een adviesvereiste bevat, dan moet die nageleefd worden,
tot de vereiste wordt geschrapt uit het uitvoeringsplan bij een actualisatie of aanpassing.
Worden de archeologische zones en de beschermde archeologische sites afgebakend per
volledig kadastraal perceel? Kan je op eenzelfde perceel zowel een deel archeologische
zone als een deel restcategorie hebben?
Bij het afbakenen van archeologische zones, beschermde archeologische sites en gebieden waar
geen archeologie te verwachten valt, wordt er maximaal naar gestreefd af te bakenen op
perceelsniveau. Dat sluit evenwel niet uit dat in bepaalde gevallen verschillende statuten
aangetroffen kunnen worden op eenzelfde perceel. Daarom spreken de artikels 5.4.1 en 5.4.2 van
het Onroerenderfgoeddecreet over “geheel of gedeeltelijk gelegen in”. Als een perceel slechts
gedeeltelijk gelegen is binnen een vastgestelde archeologische zone of een beschermde
archeologische site, dan gelden de criteria over vastgestelde archeologische zones en
beschermde archeologische sites voor het ganse perceel.
Bestaat er een tool om te berekenen of in te schatten wat de kosten voor archeologisch
onderzoek zijn? Bestaan er officiële tarieven?
Neen. De kostprijs voor archeologisch onderzoek is afhankelijk van diverse factoren (zie ook
volgende vraag). Er bestaan ook geen officiële tarieven. Het uitvoeren van archeologisch
vooronderzoek en archeologische opgravingen gebeurt in een marktomgeving, dus worden de
prijzen ook door die markt bepaald.
Wat is ongeveer de kostprijs voor de opmaak van een archeologienota?
M.b.t. de kostprijs voor het laten opmaken van een archeologienota kan geen eenduidig
antwoord gegeven worden. Deze kostprijs is immers afhankelijk van diverse factoren. Zo heeft de
oppervlakte van het archeologisch te onderzoeken gebied vanzelfsprekend een effect op de
kostprijs. Aangezien het archeologisch onderzoek tot doel heeft na te gaan of er al dan niet
15
aanwezigheid van archeologisch erfgoed is, heeft ook het onderzoek, noodzakelijk om die
doelstelling te bereiken, ook zijn financiële gevolgen. Zo zal in bepaalde gevallen archeologisch
vooronderzoek zonder ingreep in de bodem volstaan om uitspraken te doen over de
aanwezigheid van archeologisch erfgoed, terwijl in andere gevallen ook een vooronderzoek met
ingreep in de bodem zal moeten plaatsvinden. Meer onderzoek vergt natuurlijk meer tijd en een
hogere kostprijs.
De kostprijs voor archeologie is alvast een gegeven dat strikt gemonitord zal worden en dit in
het kader van de decretaal bepaalde jaarlijkse evaluatie van het archeologiehoofdstuk van het
Onroerenderfgoeddecreet. Zo bepaalt artikel 5.6.1, tweede lid, dat het jaarlijks evaluatierapport
o.m. de financiële implicaties van het archeologisch onderzoek moet behandelen.
Is ophogen of verharden van een terrein ook een bodemingreep?
Wat wordt beschouwd als ‘bodemingreep’?
Vanaf wanneer is er sprake van ‘ingreep in de bodem’?
Cf. Memorie van Toelichting bij artikel 5.4.1 en 5.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet: “Onder
bodemingrepen verstaat de regelgever elke wijziging van de eigenschappen van de ondergrond
door verwijdering of toevoeging van materie, verhoging of verlaging van de grondwatertafel, of
samendrukken van de materialen waaruit de ondergrond bestaat. Vernieuwbouw, die geen
ingreep in de bodem vertegenwoordigt, valt hier niet onder en vereist bijgevolg geen
bekrachtigde archeologienota.” Het ophogen of verharden van een terrein valt onder het
toevoegen van materie.
Wordt het nu mogelijk om bij de ontwikkeling van een terrein (bv. industrieterrein) enkel
de wegeniszone in beschouwing te nemen om te voldoen inzake de verplichting van het
archeologisch traject?
Indien een industrieterrein wordt gerealiseerd door middel van een verkavelingsvergunning zal
het vooronderzoek en de archeologienota betrekking hebben op het volledige industrieterrein.
Wordt het industrieterrein ontwikkeld via een RUP, dan is er geen archeologienota vereist bij
het opstellen van het RUP. Voor de individuele stedenbouwkundige vergunningen voor wegenis,
infrastructuur, omgevingsaanleg, en de verschillende gebouwen binnen het industrieterrein,
zullen de criteria uit artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet bepalen of een
archeologienota vereist is. Dat kan in praktijk tot grote verschillen tussen industrieterreinen en
binnen eenzelfde industrieterrein leiden. Indien de omgevingsaanleg een grootschalige nivellering
inhoudt, zal het hele terrein al van in het begin aan archeologisch vooronderzoek onderworpen
worden. Indien slechts beperkte wegenis moet aangelegd worden en de loten of de gebouwen
erop eerder klein zijn, kan het mogelijk zijn dat geen enkele archeologienota noodzakelijk is.
Gelet op de omvang van de gemiddelde industrieterreinen is deze kans in praktijk echter klein.
Wat zijn de dossiervereisten voor werken aan gebouwen gelegen in een beschermd
stads- of dorpsgezicht? En zijn deze dezelfde als voor beschermde monumenten?
De aanvraag voor toelatingsplichtige en vergunningsplichtige handelingen aan of in beschermd
onroerend erfgoed bestaat minstens uit de volgende elementen:
1° de contactgegevens van de aanvrager;
2° een nauwkeurige beschrijving van de werken en de noodzaak ervan, de uitvoeringstechniek
en het te gebruiken materiaal, eventueel vergezeld van een technische fiche, de huidige staat van
het goed en de precieze plaats waar de werken zullen worden uitgevoerd, aangevuld met
tekeningen of plannen, een situeringsplan en fotomateriaal van de bestaande toestand;
3° de vermelding van de vermoedelijke datum van het begin en het einde van de werken.
16
Deze zijn dezelfde voor alle beschermd onroerend erfgoed (monument, stads- of dorpsgezicht,
cultuurhistorisch landschap of archeologische site).
17
Vlaamse Infodag Hasselt 15 februari 2016
Hoe kan een bouwheer weten of een bekrachtigde archeologienota aanwezig moet zijn
of niet?
Cf. artikel 5.4.1 en artikel 5.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet:
Art. 5.4.1. Een bekrachtigde archeologienota zoals vermeld in artikel 5.4.8 wordt bij de
aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem toegevoegd in
volgende situaties:
1° aanvragen met betrekking tot percelen die gelegen zijn in een voorlopig of definitief
beschermde archeologische site;
2° aanvragen waarbij de totale oppervlakte van de ingreep in de bodem 100 m² of meer
beslaat en de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de vergunning
betrekking heeft 300 m² of meer bedraagt en waarbij de betrokken percelen geheel of
gedeeltelijk gelegen zijn in archeologische zones, opgenomen in de vastgestelde inventaris
van archeologische zones;
3° aanvragen waarbij de totale oppervlakte van de ingreep in de bodem 1000 m² of meer
beslaat en de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de vergunning
betrekking heeft 3000 m² of meer bedraagt en waarbij de percelen volledig gelegen zijn
buiten archeologische zones, opgenomen in de vastgestelde inventaris van archeologische
zones.
Voor de toepassing van het eerste lid, 2° en 3°, op terreinen zonder kadastraal nummer
geldt de totale oppervlakte van de hele werf van het te vergunnen werk.
De aanvrager van een stedenbouwkundige vergunning wordt van die verplichting
vrijgesteld:
1° indien de aanvraag betrekking heeft op een gebied waar geen archeologisch erfgoed te
verwachten valt, zoals vastgesteld door de Vlaamse Regering;
2° indien de aanvraag betrekking heeft op werkzaamheden binnen het gabarit van
bestaande lijninfrastructuur en haar aanhorigheden;
3° indien de aanvrager een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon is, de
totale oppervlakte van de ingreep in de bodem minder dan 5000 m² beslaat, en de
betrokken percelen volledig gelegen zijn buiten woongebied of recreatiegebied en buiten
archeologische zones opgenomen in de vastgestelde inventaris van archeologische zones
en buiten beschermde archeologische sites.
De Vlaamse Regering kan de nadere regels voor deze vrijstellingen bepalen.
Voor de toepassing van het derde lid, 3°, op terreinen zonder kadastraal nummer geldt de
totale oppervlakte van de hele werf van het te vergunnen werk.
De aanvrager van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem kan een
archeologienota indienen die in het kader van een vorige vergunningsaanvraag is
bekrachtigd, als de stedenbouwkundige vergunning betrekking heeft op hetzelfde perceel of
dezelfde percelen en als de ingreep in de bodem van de te vergunnen werken overeenkomt
met de ingreep in de bodem van de werken omschreven in de bekrachtigde
archeologienota.
Art. 5.4.2. Een bekrachtigde archeologienota zoals vermeld in artikel 5.4.8 wordt bij de
aanvraag van een verkavelingsvergunning toegevoegd in volgende situaties:
18
4° aanvragen met betrekking tot percelen die gelegen zijn in een voorlopig of definitief
beschermde archeologische site;
5° aanvragen waarbij de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de
vergunning betrekking heeft 300 m² of meer bedraagt en waarbij de betrokken
percelen geheel of gedeeltelijk gelegen zijn in archeologische zones, opgenomen in de
vastgestelde inventaris van archeologische zones;
6° aanvragen waarbij de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de
vergunning betrekking heeft 3000 m² of meer bedraagt en waarbij de percelen helemaal
buiten de archeologische zones, opgenomen in de vastgestelde inventaris van
archeologische zones, liggen.
Voor de toepassing van het eerste lid, 2° en 3°, op terreinen zonder kadastraal nummer
geldt de totale oppervlakte van de werf van de te vergunnen verkaveling.
De aanvrager van een verkavelingsvergunning wordt van die verplichting vrijgesteld indien
de aanvraag betrekking heeft op een gebied waar geen archeologisch erfgoed te verwachten
valt, zoals vastgesteld door de Vlaamse Regering.
De aanvrager van een verkavelingsvergunning kan een archeologienota indienen die in het
kader van een vorige vergunningsaanvraag is bekrachtigd, als de verkavelingsvergunning
betrekking heeft op dezelfde percelen en als de ingreep in de bodem van de te vergunnen
werken overeenkomt met de ingreep in de bodem van de werken omschreven in de
bekrachtigde archeologienota.
Als ondersteuning bij die verificatie voorziet Onroerend Erfgoed in een beslissingsboom die de
initiatiefnemer en de vergunningverlener stapsgewijs doorheen de wettelijke criteria loodst.
Deze beslissingsboom is beschikbaar op de website van Onroerend Erfgoed.
Zijn er voorbeeld lastenboeken voor het aanstellen van een erkende archeoloog voor het
opmaken van een archeologienota, beschikbaar?
Het aanstellen van een erkend archeoloog is de taak van de initiatiefnemer, net als het
aanstellen van een architect, een bodemsaneringsdeskundige, een stabiliteitsbureau, een
studiebureau MER, enz. Afhankelijk van het statuut van de initiatiefnemer zal bij het aanstellen
van een erkend archeoloog de wetgeving op overheidsopdrachten al dan niet van toepassing
zijn. Initiatiefnemers die minder vertrouwd zijn met het opmaken van bestekken voor
archeologisch onderzoek kunnen beroep doen op ontwerpers of consultants die deze dienst
aanbieden.
Klopt het dat Onroerend Erfgoed geen advies meer geeft voor bouwkundige relicten?
Momenteel geeft Onroerend Erfgoed volgende adviezen m.b.t. items opgenomen in de
vastgestelde inventaris bouwkundig erfgoed:
- advies bij sloop
- advies m.b.t. functiewijzigingen voor zonevreemde gebouwen
In het kerntakenplan Onroerend Erfgoed, goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 17 juli 2015,
is opgenomen dat deze adviezen worden stopgezet. Dit vergt echter een aanpassing van de
regelgeving die momenteel in voorbereiding is. Pas nadat de regelgeving is aangepast, zal ook de
advisering worden stopgezet.
Wat is een vergunningsplichtige ingreep in een beschermd stads- of dorpsgezicht?
19
Vergunningsplichten worden geregeld in sectorale regelgeving, zoals bv. de VCRO, het decreet
betreffende de milieuvergunning, het Bosdecreet of het decreet betreffende het natuurbehoud
en het natuurlijk milieu.
Kan er een voorbeeld worden gegeven van werken waarvoor een meldingsplicht geldt in
beschermde stads- en dorpsgezichten?
Cf. artikel 6.2.5 van het Onroerenderfgoedbesluit:
Art. 6.2.5. Voor de volgende handelingen aan of in beschermde stads- en dorpsgezichten geldt
de procedure van artikel 6.3.12 van dit besluit:
1°(…);
2° het verwijderen, vervangen, wijzigen of verstevigen van constructieve elementen;
3° het uitvoeren van de volgende werken aan het dak en de buitenmuren van constructies:
a) het verwijderen, vervangen of wijzigen van dakbedekking en gootconstructies;
b) het aanbrengen, verwijderen, vervangen of wijzigen van de kleur, textuur of samenstelling van
de afwerkingslagen;
c) het aanbrengen, verwijderen, vervangen of wijzigen van buitenschrijnwerken, deuren, ramen,
luiken, poorten, inclusief de al dan niet figuratieve beglazing, beslag, hang- en sluitwerk;
d) het aanbrengen, verwijderen, vervangen of wijzigen van aard- en nagelvaste elementen,
smeedijzer en beeldhouwwerk, inclusief nieuwe toevoegingen;
e) het aanbrengen, vervangen of wijzigen van opschriften, publiciteitsinrichtingen of
uithangborden, met uitzondering van verkiezingspubliciteit en met uitzondering van
publiciteitsinrichtingen, waarbij wordt bekendgemaakt dat het goed te koop of te huur is, op
voorwaarde dat de totale maximale oppervlakte niet meer bedraagt dan 4 m²;
4° het uitvoeren van de volgende omgevingswerken:
a) het plaatsen of wijzigen van bovengrondse nutsvoorzieningen en leidingen;
b) het plaatsen of wijzigen van afsluitingen, met uitzondering van gladde schrikdraad en
prikkeldraad ten behoeve van veekering;
c) het aanleggen, wijzigen of verwijderen van wegen en paden;
d) het vellen of beschadigen van bomen en struiken die opgenomen zijn in het
beschermingsbesluit of in een goedgekeurd beheersplan, en elke handeling die een wijziging van
de groeiplaats en groeivorm van de bomen en de struiken die opgenomen zijn in het
beschermingsbesluit of in een goedgekeurd beheersplan tot gevolg kan hebben;
e) het aanleggen of wijzigen van verharding met een minimale gezamenlijke grondoppervlakte
van 30 m² of het uitbreiden van bestaande verhardingen met minimaal 30 m², met uitzondering
van verhardingen geplaatst binnen een straal van 30 meter rond een vergund of een vergund
geacht gebouw;
f) het plaatsen of wijzigen van straatmeubilair, met uitzondering van niet-aard- en nietnagelvaste elementen en verkeersborden vermeld in artikel 65 van het Koninklijk Besluit van 1
december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het
gebruik van de openbare weg;
g) het aanleggen van sport- en spelinfrastructuur of parkeerplaatsen;
h) het fundamenteel en structureel wijzigen van de aanleg van historische tuinen en parken en
begraafplaatsen;
5° de aanmerkelijke reliëfwijziging van de bodem;
6° elke handeling die een aanzienlijke wijziging van de landschapskenmerken tot gevolg heeft,
met uitzondering van cultuurgewassen, onder meer voor de landbouw, en tuinbeplanting.
In het eerste lid wordt verstaan onder aard- en nagelvast: duurzaam met de grond of
met gebouwen of constructies verenigd.
20
Als voor de handelingen, vermeld in het eerste lid, ook een toelating vereist is omwille
van een bescherming als monument, cultuurhistorisch landschap of archeologische site, geldt de
meldingsprocedure, vermeld in artikel 6.3.12, niet.
Voor de hele of gedeeltelijke sloop, het optrekken of het plaatsen of het herbouwen van
een gebouw of een constructie in een beschermd stads- of dorpsgezicht moet een toelating
gevraagd worden overeenkomstig artikel 6.3.2 tot en met 6.3.11.
Hoe worden bouwheren, architecten, verkavelaars en ontwikkelaars ingelicht over de
nieuwe regelgeving archeologie?
Ook voor deze doelgroep worden specifieke infosessies georganiseerd. De data en locaties zijn
terug te vinden op de website www.onroerenderfgoed.be.
Wordt het uitvoeringsbesluit dossiersamenstelling nog gewijzigd?
Bij de goedkeuring van de archeologiebepalingen door de Vlaamse Regering is eveneens
goedkeuring verleend aan wijzigingen in het “Besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004
betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning”
en in het “Besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende de dossiersamenstelling
van de aanvraag voor een verkavelingsvergunning”. Zo is in beide besluiten toegevoegd dat een
bekrachtigde archeologienota moet zijn toegevoegd wanneer deze verplicht is overeenkomstig
artikel 5.4.1 (stedenbouwkundige vergunning) of artikel 5.4.2 (verkavelingsvergunning) van het
Onroerenderfgoeddecreet.
Wordt de presentatie ter beschikking gesteld van de deelnemers aan de Vlaamse
Infodagen?
De presentaties zijn terug te vinden op de website van Ruimte Vlaanderen en Onroerend
Erfgoed. In de nabije toekomst worden ook brochures verspreid, gericht op vergunningverleners
en op bouwheren, die de archeologieregelgeving toelicht en de rol van de desbetreffende
doelgroepen daarin.
Geldt de overgangsbepaling (en dus de bepalingen van het Archeologiedecreet) ook
retro-actief voor dossiers die jarenlang bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen
hebben gelegen en waarover een nieuwe beslissing genomen moet worden?
Beroepen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen waarvan de vergunningsaanvraag werd
ingediend onder toepassing van het Archeologiedecreet, worden behandeld conform de regels
van het Archeologiedecreet. Wanneer er echter in beroep wordt beslist dat een nieuwe
vergunningsaanvraag moet worden ingediend, dan moet dit gebeuren overeenkomstig de regels
van het Onroerenderfgoeddecreet.
Wat te doen indien een vooronderzoek met ingreep in de bodem noodzakelijk is en de
terreinen nog bebost zijn? Moet er dan eerst een vergunning tot ontbossing worden
aangevraagd?
In geval van beboste percelen kan geopteerd worden voor het uitgesteld traject vooronderzoek
met ingreep in de bodem. Het is m.a.w. niet verplicht eerst een vergunning tot ontbossing aan te
vragen. Het is aan de bouwheer, in overleg met de door hem aangestelde erkende archeoloog,
om al dan niet te beslissen over ofwel 2 vergunningsaanvragen (1 voor het ontbossen en 1 voor
de effectieve bouwwerken) ofwel de procedure uitgesteld vooronderzoek met ingreep in de
bodem.
21
Hoe en wanneer gebeurt de update van de GIS-kaartlagen? Worden gemeentes hiervan
op de hoogte gebracht?
De update gebeurt na de definitieve beslissing over actualisering en de effectieve
inwerkingtreding
van
die
actualisering.
Het
volstaat
geo.onroerenderfgoed.be,
beschermingen.onroerenderfgoed.be, en inventaris.onroerenderfgoed.be er op na te slaan om op
de hoogte te zijn van de meest actuele situatie.
Is het haalbaar voor een gemeente na te gaan of de werken waarvoor een vergunning
wordt aangevraagd overeenkomen met de werken uit de bekrachtigde archeologienota?
De archeologienota bevat een gegeorefereerd plan waarop de betrokken percelen, de precieze
plaats van het archeologisch vooronderzoek en de geplande werken nauwkeurig moeten worden
afgelijnd. Het volstaat dit plan te vergelijken met de plannen voor de werken waarvoor een
vergunning wordt aangevraagd. Als ondersteuning daarbij bevat de archeologienota ook een
tekstuele beschrijving van de geplande werken.
Wie controleert of het naleven van de maatregelen uit de bekrachtigde archeologienota
effectief opgenomen is als voorwaarde bij de vergunning?
Het is de taak van de vergunningverlener om deze voorwaarde op te nemen. Onroerend Erfgoed
zal niet systematisch elke verleende vergunning controleren of een archeologienota noodzakelijk
was, effectief toegevoegd werd en ook opgenomen is als voorwaarde. Er wordt uitgegaan van
vertrouwen in de vergunningverlener.
Bij welke vergunningsaanvragen moet een bekrachtigde archeologienota worden
toegevoegd? Zit dit verwerkt in de aanvraagformulieren? Kan een stedenbouwkundige of
verkavelingsvergunning hierop onvolledig worden verklaard?
In welke gevallen een bekrachtigde archeologienota moet worden toegevoegd aan een aanvraag
voor een stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning is bepaald in artikel 5.4.1 en artikel 5.4.2
van het Onroerenderfgoeddecreet:
Art. 5.4.1. Een bekrachtigde archeologienota zoals vermeld in artikel 5.4.8 wordt bij de
aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem toegevoegd in
volgende situaties:
4° aanvragen met betrekking tot percelen die gelegen zijn in een voorlopig of definitief
beschermde archeologische site;
5° aanvragen waarbij de totale oppervlakte van de ingreep in de bodem 100 m² of meer
beslaat en de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de vergunning
betrekking heeft 300 m² of meer bedraagt en waarbij de betrokken percelen geheel of
gedeeltelijk gelegen zijn in archeologische zones, opgenomen in de vastgestelde inventaris
van archeologische zones;
6° aanvragen waarbij de totale oppervlakte van de ingreep in de bodem 1000 m² of meer
beslaat en de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de vergunning
betrekking heeft 3000 m² of meer bedraagt en waarbij de percelen volledig gelegen zijn
buiten archeologische zones, opgenomen in de vastgestelde inventaris van archeologische
zones.
Voor de toepassing van het eerste lid, 2° en 3°, op terreinen zonder kadastraal nummer
geldt de totale oppervlakte van de hele werf van het te vergunnen werk.
22
De aanvrager van een stedenbouwkundige vergunning wordt van die verplichting
vrijgesteld:
4° indien de aanvraag betrekking heeft op een gebied waar geen archeologisch erfgoed te
verwachten valt, zoals vastgesteld door de Vlaamse Regering;
5° indien de aanvraag betrekking heeft op werkzaamheden binnen het gabarit van
bestaande lijninfrastructuur en haar aanhorigheden;
6° indien de aanvrager een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon is, de
totale oppervlakte van de ingreep in de bodem minder dan 5000 m² beslaat, en de
betrokken percelen volledig gelegen zijn buiten woongebied of recreatiegebied en buiten
archeologische zones opgenomen in de vastgestelde inventaris van archeologische zones
en buiten beschermde archeologische sites.
De Vlaamse Regering kan de nadere regels voor deze vrijstellingen bepalen.
Voor de toepassing van het derde lid, 3°, op terreinen zonder kadastraal nummer geldt de
totale oppervlakte van de hele werf van het te vergunnen werk.
De aanvrager van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem kan een
archeologienota indienen die in het kader van een vorige vergunningsaanvraag is
bekrachtigd, als de stedenbouwkundige vergunning betrekking heeft op hetzelfde perceel of
dezelfde percelen en als de ingreep in de bodem van de te vergunnen werken overeenkomt
met de ingreep in de bodem van de werken omschreven in de bekrachtigde
archeologienota.
Art. 5.4.2. Een bekrachtigde archeologienota zoals vermeld in artikel 5.4.8 wordt bij de
aanvraag van een verkavelingsvergunning toegevoegd in volgende situaties:
7° aanvragen met betrekking tot percelen die gelegen zijn in een voorlopig of definitief
beschermde archeologische site;
8° aanvragen waarbij de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de
vergunning betrekking heeft 300 m² of meer bedraagt en waarbij de betrokken
percelen geheel of gedeeltelijk gelegen zijn in archeologische zones, opgenomen in de
vastgestelde inventaris van archeologische zones;
9° aanvragen waarbij de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de
vergunning betrekking heeft 3000 m² of meer bedraagt en waarbij de percelen helemaal
buiten de archeologische zones, opgenomen in de vastgestelde inventaris van
archeologische zones, liggen.
Voor de toepassing van het eerste lid, 2° en 3°, op terreinen zonder kadastraal nummer
geldt de totale oppervlakte van de werf van de te vergunnen verkaveling.
De aanvrager van een verkavelingsvergunning wordt van die verplichting vrijgesteld indien
de aanvraag betrekking heeft op een gebied waar geen archeologisch erfgoed te verwachten
valt, zoals vastgesteld door de Vlaamse Regering.
De aanvrager van een verkavelingsvergunning kan een archeologienota indienen die in het
kader van een vorige vergunningsaanvraag is bekrachtigd, als de verkavelingsvergunning
betrekking heeft op dezelfde percelen en als de ingreep in de bodem van de te vergunnen
werken overeenkomt met de ingreep in de bodem van de werken omschreven in de
bekrachtigde archeologienota.
Bij de goedkeuring van de archeologiebepalingen door de Vlaamse Regering is eveneens
goedkeuring verleend aan wijzigingen in het “Besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004
betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning”
23
en in het “Besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 betreffende de dossiersamenstelling
van de aanvraag voor een verkavelingsvergunning”. Zo is in beide besluiten toegevoegd dat een
bekrachtigde archeologienota moet zijn toegevoegd wanneer deze verplicht is overeenkomstig
artikel 5.4.1 (stedenbouwkundige vergunning) of artikel 5.4.2 (verkavelingsvergunning) van het
Onroerenderfgoeddecreet.
Wanneer een archeologienota verplicht moet worden toegevoegd aan de vergunningsaanvraag,
en dit niet nageleefd is, moet het dossier onvolledig en dus onontvankelijk worden verklaard.
Bij vergunningsplichtige toelatingsplichtige handelingen geldt het ongunstig advies van
Onroerend Erfgoed als weigeringsgrond. Is dit advies bindend? Wat als het College van
Burgemeester en Schepenen niet volgt?
Een ongunstig advies vanwege Onroerend Erfgoed is bindend wanneer uit het advies blijkt dat
het aangevraagde strijdig is met direct werkende normen binnen het beleidsveld onroerend
erfgoed of als dergelijke strijdigheid manifest uit het aanvraagdossier blijkt (cf. artikel 6.4.4, §3,
vierde lid, 1° van het Onroerenderfgoeddecreet). In dergelijke gevallen kan het agentschap
Onroerend Erfgoed beslissen in beroep te gaan tegen een College van Burgemeester en
Schepenen dat alsnog de vergunning heeft verleend.
Worden de kaarten van archeologische zones, beschermde archeologische sites en
gebieden waar geen archeologie te verwachten valt ook digitaal ter beschikking gesteld
zodat gemeentes deze kunnen inladen in hun GIS-systeem?
De archeologische zones, beschermde archeologische sites en gebieden waar geen archeologie te
verwachten
valt
worden
digitaal
ontsloten
via
geo.onroerenderfgoed.be,
beschermingen.onroerenderfgoed.be, en inventaris.onroerenderfgoed.be.
Hoe gebeurt de informatieplicht naar kandidaat-kopers? Moet de gemeente dit doen of
is er een loket naar notarissen zoals bv. recht van voorkoop?
Iedereen die een geïnventariseerd goed verkoopt, verhuurt, inbrengt in een vennootschap, …
moet in de onderhandse of authentieke akte vermelden dat het om onroerend goed opgenomen
in een vastgestelde inventaris gaat, alsook de rechtsgevolgen die aan die opname verbonden
zijn. Voor dit laatste volstaat het te verwijzen naar hoofdstuk 4 van het
Onroerenderfgoeddecreet in de akte.
Iedereen die een beschermd goed verkoopt, verhuurt, inbrengt in een vennootschap, … moet in
de onderhandse of authentieke akte vermelden dat het om beschermd onroerend goed gaat,
alsook de rechtsgevolgen die aan die bescherming verbonden zijn. Voor dit laatste volstaat het
te verwijzen naar hoofdstuk 6 van het Onroerenderfgoeddecreet en het beschermingsbesluit in
de akte.
Om na te gaan of een onroerend goed opgenomen is in een vastgestelde inventaris of
beschermd
is,
volstaat
het
beschermingen.onroerenderfgoed.be,
en
inventaris.onroerenderfgoed.be te raadplegen.
Heeft dit decreet (i.c. de archeologiebepalingen) ook impact bij de opmaak van RUP’s?
Het Onroerenderfgoeddecreet koppelt de verplichting tot het toevoegen van een bekrachtigde
archeologienota enkel aan stedenbouwkundige of verkavelingsvergunningen.
Is een vooronderzoek met ingreep in de bodem altijd nodig?
24
De doelstelling van een archeologisch vooronderzoek is volgens de Code van Goede Praktijk voor
archeologie en metaaldetectie: “vaststellen of er een archeologische site aanwezig is op het een
terrein, wat de karakteristieken en de bewaringstoestand van deze site zijn, en hoe ermee
omgegaan moet worden in het kader van bodemingrepen en wetenschappelijk onderzoek”.
Indien deze doelstelling kan worden bereikt o.b.v. een archeologisch vooronderzoek zonder
ingreep in de bodem, dan volstaat het dit te motiveren in de te bekrachtigen archeologienota.
Hoe kan uitgesteld vooronderzoek met ingreep in de bodem worden aangevraagd? Wie
bepaalt de uitzonderingsprocedure?
Er hoeft geen aparte aanvraag worden ingediend voor het uitgesteld vooronderzoek met ingreep
in de bodem. Wanneer voor dit traject wordt gekozen door de bouwheer, wordt dit beschreven
en gemotiveerd in de archeologienota. Wanneer deze wordt bekrachtigd door het agentschap,
wordt door het agentschap goedkeuring verleend aan de keuze voor het uitgestelde traject.
Het is de bouwheer, in overleg met de erkende archeoloog, die bepaalt of er al dan niet gekozen
wordt voor de uitgestelde procedure, waarna het aan het agentschap is om hierover te oordelen
bij de beslissing over de archeologienota.
Vanaf welke diepte is er sprake van “ingreep in de bodem”?
Wat onder de term “ingreep in de bodem” verstaan moet worden is terug te vinden in de
Memorie van Toelichting bij artikel 5.4.1 en 5.4.2 van het Onroerenderfgoeddecreet: “Onder
bodemingrepen verstaat de regelgever elke wijziging van de eigenschappen van de ondergrond
door verwijdering of toevoeging van materie, verhoging of verlaging van de grondwatertafel, of
samendrukken van de materialen waaruit de ondergrond bestaat. Vernieuwbouw, die geen
ingreep in de bodem vertegenwoordigt, valt hier niet onder en vereist bijgevolg geen
bekrachtigde archeologienota.” De diepte van de bodemingreep is daarbij niet relevant. Het
archeologisch vooronderzoek zal uitwijzen of de geplande ingrepen een voldoende diepe impact
hebben om eventueel aanwezige archeologische sporen te schaden.
Voor welke landbouw-technische handeling die een verstoring van de bodem
veroorzaken is een vergunning nodig?
Vergunningsplichten worden geregeld in sectorale regelgeving, zoals bv. de VCRO, het decreet
betreffende de milieuvergunning, het Bosdecreet of het decreet betreffende het natuurbehoud
en het natuurlijk milieu.
Hoe gaan de verschillende fases/onderdelen van het archeologisch onderzoek
(bureauonderzoek, boringen, proefsleuven, opgraving) in de toekomst verlopen gezien de
vergunning vervalt indien niet binnen een bepaalde tijd gestart wordt met de uitvoering
van de vergunde werken. Wat moet uitgevoerd zijn vóór de vergunningsaanvraag en wat
kan pas na de vergunning uitgevoerd worden?
In het geval van het regulier archeologisch traject gebeurt het archeologisch vooronderzoek
volledig voorafgaand aan de vergunningsaanvraag, waardoor na de vergunning enkel nog de
eventuele archeologische opgraving volgt. De kans dat deze langer dan twee jaar duurt,
waardoor de vergunning zou komen te vervallen, is klein. Desalniettemin is geregeld in art. 108
van het “Decreet van 18 december 2015 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en
landbouw en energie” dat de vervaltermijn kan worden geschorst tijdens het uitvoeren van de
archeologische opgraving, met een maximum van 1 jaar.
25
Wanneer gekozen wordt voor het uitgesteld archeologisch traject gebeurt het
vooronderonderzoek zonder ingreep in de bodem voorafgaand aan de vergunningsaanvraag. Dat
betekent dat na het bekomen van de vergunning nog het eventuele uitgesteld vooronderzoek
met ingreep in de bodem en de eventuele archeologische opgraving moet volgen. Ook hier kan
de vervaltermijn van de vergunning geschorst worden tijdens de uitvoering van de opgraving,
met een maximum van 1 jaar.
Worden de vervaltermijnen van een vergunning verlengd indien er gekozen is voor een
uitgesteld vooronderzoek met ingreep in de bodem?
Cf. Decreet van 18 december 2015 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en
landbouw en energie, artikel 108.
Art. 108. In artikel 4.6.2, § 1, van dezelfde codex, gewijzigd bij decreet van 6 juli 2012, worden
tussen het tweede en het derde lid drie leden ingevoegd, die luiden als volgt:
"De termijnen van twee of drie jaar, vermeld in het eerste lid, worden geschorst tijdens het
uitvoeren van de archeologische opgraving, omschreven in de bekrachtigde archeologienota
overeenkomstig artikel 5.4.8 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 en in de
bekrachtigde nota overeenkomstig artikel 5.4.16 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli
2013, met een maximumtermijn van een jaar vanaf de aanvangsdatum van de archeologische
opgraving.
[…]
De vervaltermijn wordt dus geschorst voor de uitvoering van de opgraving, niet voor de
uitvoering van het uitgestelde vooronderzoek met ingreep in de bodem.
Vanaf wanneer moet een bekrachtigde archeologienota worden toegevoegd?
Vanaf 1 juni 2016.
Bevat de archeologienota de nodige elementen voor een aanbestedingsdossier (fasering
werken, onderbrekingen, …) of trekt de bouwheer tijdens de uitvoering een groot risico
naar zich toe?
De archeologienota bevat diverse elementen o.b.v. een aanbestedingsdossier kan worden
opgemaakt, nl.
- de te nemen maatregelen en een programma hierover;
- de noodzakelijke competenties die de uitvoerders van voorgestelde maatregelen moeten
bezitten;
- een kostenraming en geschatte duur van de voorgestelde maatregelen;
- een eventuele fasering van de uit te voeren archeologische opgraving.
Kan er aan het geoloket per zone verwezen worden naar de van toepassing zijnde
drempelwaarden?
In het geoloket wordt geduid in welk gebied een perceel gelegen is (bv. in een archeologische
zone, in een beschermde archeologische site, in een gebied waar geen archeologie te verwachten
valt, buiten een archeologische zone). Voor de rechtsgevolgen verbonden aan de verschillende
gebieden moet de regelgeving worden geraadpleegd.
26
Hoe ziet een bekrachtigde archeologienota er uit? Hoe neemt de vergunningverlenende
overheid de maatregelen op in de vergunning? Volstaat een verwijzing naar de brief van
Onroerend Erfgoed?
Een voorbeeld van archeologienota zal digitaal ter beschikking worden gesteld op
www.onroerenderfgoed.be. Een archeologienota zal in grote lijnen lijken op het verslag van een
prospectie zoals dat al opgesteld werd in toepassing van het Archeologiedecreet.
Voor het opnemen van de maatregelen uit de archeologienota als voorwaarde bij de vergunning,
wordt dezelfde praktijk gehanteerd als deze van de geïntegreerde toelating in vergunningen
Ruimtelijke Ordening. Dit komt erop neer dat 1° de bekrachtiging van de archeologienota door
Onroerend Erfgoed letterlijk geciteerd wordt of als bijlage bij de beslissing wordt toegevoegd en
2° de voorwaardelijke vergunning de maatregelen uit de bekrachtigde archeologienota moet
overnemen of het naleven van de voorwaarden uit de bekrachtigde archeologienota moet
opnemen.
Waar kan de beschrijving van de werken waarop de archeologienota is gebaseerd
teruggevonden worden om af te toetsen met de eigenlijke vergunningsaanvraag? Staat
dit in de bekrachtiging van Onroerend Erfgoed?
De archeologienota bevat een gegeorefereerd plan waarop de betrokken percelen, de precieze
plaats van het archeologisch vooronderzoek en de geplande werken nauwkeurig moeten worden
afgelijnd. Het volstaat dit plan te vergelijken met de plannen voor de werken waarvoor een
vergunning wordt aangevraagd.
Wat met het bestaande gabarit?
De aanvrager van een stedenbouwkundige vergunning met ingreep in de bodem, binnen het
gabarit van bestaande lijninfrastructuur en haar horigheden, wordt vrijgesteld van het bekomen
van een bekrachtigde archeologienota.
Onder werkzaamheden binnen het gabarit van bestaande lijninfrastructuur en haar horigheden
wordt verstaan: werkzaamheden die tot doel hebben bestaande lijninfrastructuur en de
aanhorigheden ervan te beheren en exploiteren, te herstellen, te onderhouden of te vernieuwen
zonder dat hierbij de begrenzing van de oorspronkelijke aanleg overschreden wordt en zonder
bijkomende verstoring van de bodem. Bij deze bepaling gelden geen nadere regels rond
oppervlakte van de ingreep in de bodem of perceelsoppervlak.
Wat met gefaseerde bouwaanvragen?
De archeologienota kan voorzien in een fasering van de uit te voeren archeologische
opgravingen.
Wat met slechts deel vergunde werken waarvan het vergunde deel onder de
drempelwaarden valt?
Wanneer bij een vergunningsaanvraag, inclusief bekrachtigde archeologienota, de vergunde
werken afwijken van de werken waarvoor een vergunning werd gevraagd, moet de verplichting
worden opgelegd alsnog een bekrachtigde nota te bekomen, ook wanneer de oppervlakte
ingreep in de bodem niet meer onder de drempelcriteria valt. Het is dan aan de initiatiefnemer
om aan deze verplichting te voldoen of een nieuwe vergunningsaanvraag in te dienen met
daarin die werken waarvoor reeds een vergunning werd verleend. Het is m.a.w. de
27
initiatiefnemer die de meerkost voor het bekomen van een bekrachtigde nota moet afwegen
t.o.v. de meerkost voor het aanvragen van een nieuwe vergunning.
Kunnen er vragen aan Onroerend Erfgoed worden gesteld via Yammer?
Neen.
Vragen aan Onroerend Erfgoed kunnen worden gesteld via volgende kanalen:
- vragen m.b.t. geïnventariseerd onroerend erfgoed: [email protected];
- vragen m.b.t. beschermd onroerend erfgoed: [email protected];
- vragen m.b.t. erkende instanties & actoren: [email protected].
Ook de verschillende provinciale buitendiensten kunnen worden gecontacteerd:
- [email protected];
- [email protected];
- [email protected];
- [email protected];
- [email protected].
Tot wanneer moet een advies vanwege Onroerend Erfgoed ingewonnen worden voor
archeologie?
Tot en met 31 mei 2016 (datum indiening vergunningsaanvraag).
Wat met verkavelingen waarop archeologie werd uitgevoerd en afgerond, waarna een
stedenbouwkundige vergunningsaanvraag volgt die eveneens overeenkomstig de
drempelwaarden over een bekrachtigde archeologienota moet beschikken?
In die gevallen geldt dat de bekrachtigde archeologienota, toegevoegd bij de
verkavelingsvergunning, ook kan worden ingediend in het kader van de stedenbouwkundige
vergunningsaanvraag op voorwaarde dat deze betrekking heeft op hetzelfde perceel of dezelfde
percelen en dat de ingreep in de bodem van de te vergunnen werken overeenkomt met de
ingreep in de bodem van de werken in de bekrachtigde archeologienota. Er zal dan al
automatisch voldaan zijn aan de voorwaarde, aangezien de opgraving al uitgevoerd werd in de
fase van de verkaveling.
28
Download