Theorie voor op de Vloer met de Ander Theorie voor op de Vloer met de Ander Begrippen voor de theatermaker Lectoraat Theatrale Maakprocessen Arts-professionals in transdisciplinaire maakprocessen 2010 1 Theorie voor op de Vloer met de Ander “To translate is to make two words equivalent. But since no two words are equivalent, translation also implies betrayal: ‘traduction, trahison’. So translation is both about making equivalent, and about shifting. It is about moving terms around, about linking and changing them.” (John Law 2007: 5) 2 Theorie voor op de Vloer met de Ander Inhoudsopgave Inleiding...................................................................................................4 De vloer....................................................................................................5 Acteertheater.....................................................................................6 Community Theatre.............................................................................8 Ervaringstheater...............................................................................10 Fysiek Theater .................................................................................12 Montagetheater.................................................................................14 Muziektheater...................................................................................16 Regisseurstheater.............................................................................17 Teksttheater/ teksttoneel...................................................................18 Transparant acteren..........................................................................19 Vormgevingstheater..........................................................................21 De Ander.................................................................................................22 Auteurschap.....................................................................................23 Engagement.....................................................................................25 Interactiviteit....................................................................................26 Multi-, inter- en transculturaliteit.........................................................27 Multi-, inter- en transdisciplinair..........................................................29 Theatermaker ..................................................................................32 Werken in context.............................................................................33 De theorie...............................................................................................34 Dramatiek........................................................................................35 Mimesis, Semiotiek en Deconstructie...................................................36 Narrativiteit......................................................................................38 Performativiteit.................................................................................39 Postdramatisch theater .....................................................................40 Theatraliteit......................................................................................42 Tragiek............................................................................................43 Thematische begrippenlijst........................................................................46 Alfabetische begrippenlijst.........................................................................46 3 Theorie voor op de Vloer met de Ander Inleiding Met dit digitale cahier wil het lectoraat theatrale maakprocessen inzicht verschaffen in de begrippen die gehanteerd worden in het hedendaagse theatrale maakproces. Het is bedoeld voor docenten en studenten van de faculteit theater van de HKU, maar ook voor studenten van andere kunsthogescholen, studenten media- en theaterwetenschappen en professionele makers. Ieder begrip is gekoppeld aan een schaal van theorie tot praktijk en op die manier in drie hoofdcategorieën ingedeeld: De vloer, De ander en De theorie. De insteek bij ieder begrip is dat het beschreven is op zo'n manier dat het hanteerbaar is voor de theatermaker in het maakproces. De begrippen zijn geïllustreerd met citaten van makers, voorbeelden uit de praktijk en/ of een glijdende schaal waarop het te gebruiken is. De lijst is niet compleet en de begrippen die wel ter sprake komen liggen niet vast. We willen iedereen uitnodigen om met suggesties of aanvullingen te komen. De Vloer Begrippen die werkvormen en voorstellingsvormen beschrijven. De Ander Begrippen die nuttig zijn in het definiëren van jezelf, je ideeën, je werkwijze aan een ander persoon met wie je samenwerkt of die komt kijken, begrippen die gaan over samenwerking en interactie met het publiek en begrippen die een relatie hebben tot de context waarin je werkt. De Theorie Begrippen uit filosofie, theater- en mediawetenschap die relevant zijn in het theatrale maakproces. De begrippen worden vaak op verschillende manieren gehanteerd en kunnen leiden tot misverstanden. De insteek bij ieder begrip is dat het beschreven wordt op zo'n manier dat het hanteerbaar is voor de theatermaker in het maakproces. Dat kan zijn dat een begrip nuttig is om uit te leggen aan je medemakers hoe je werkt of waaraan je werkt, of dat je een begrip kan gebruiken om in je achterhoofd te houden gedurende een maakproces. Het kan ook zijn dat een begrip in gaat op een bepaalde theatervorm. Begrippen staan niet los van elkaar maar zijn altijd gerelateerd aan andere begrippen, overlappen of botsen. Dit cahier is op verschillende manieren te gebruiken. De begrippen zijn geordend op basis van de bovengenoemde schaal. Daarnaast is een alfabetisch lijst te vinden achterin. Verder is bij ieder begrip een lijst met gerelateerde begrippen te vinden. Dit boekje is tot stand gekomen met medewerking van: Zuraida Buter, Nirav Christophe, Claire van Daal, Jochem Naafs, Emile Schra, Remco Weijer en Mart-Jan Zegers, En met dank aan: Henny Dörr, Eugene van Erven 4 Theorie voor op de Vloer met de Ander De vloer 5 Theorie voor op de Vloer met de Ander Acteertheater Beschrijving en voorbeelden Bij de beschrijving van theatervoorstellingen wordt de term ‘Acteertheater’ vaak gebruikt om de nadruk te leggen op de allesoverheersende werking van acteerspel tijdens een voorstelling. De acteurs staan dan letterlijk en figuurlijk op de voorgrond en zijn door hun sublieme, vakkundig en enerverend (samen)spel de belangrijkste drager van de voorstelling. Vanuit het perspectief van het maakproces spreken we over ‘acteertheater’, wanneer de makers hoofdzakelijk uit acteurs/actrices bestaan en hun vakmatigheid en persoonlijke betrokkenheid uitgangspunt zijn van de maakstrategie. De acteur/actrice staat niet in dienst van een toneeltekst en/of regisseur, maar bepaalt zelf het materiaal en de aanpak. Je kunt meestal spreken van een collectief werkproces waarbij de individuele vakmatigheid en betrokkenheid in dienst staan van de gezamenlijke inhoudelijke uitgangspunten en het gezamenlijk gecreëerde (tekst)materiaal. Het Werktheater(1970-88) was het eerste toneelgezelschap in Nederland dat alleen uit toneelspelers was samengesteld en op basis van de hier beschreven uitgangspunten werkte. Deze voor zijn tijd vernieuwende werkvorm leverde legendarische voorstellingen op (Avondrood 1976, Opname 1979, Hallo Medemens 1980, U bent mijn moeder, 1984) die voornamelijk door de persoonlijke en inhoudelijk betrokken aanpak de perceptie van de toeschouwer persoonlijker en meer betrokken maakte. De acteur kwam letterlijk en figuurlijk dichter bij de toeschouwer en de maatschappelijke onderwerpen te staan, met veel ruimte voor improvisatie, actuele en controversiële onderwerpen (zoals criminaliteit, ziekte en dood) en interactie met het publiek. Daarbij werd het publiek ook opgezocht in ziekenhuizen, gevangenissen, psychiatrische inrichtingen en buurthuizen. De barrière was voor een groot gedeeltelijk geslecht die in de tijd daarvoor tussen de klassieke acteur en de toeschouwer was opgeworpen. De acteur was niet langer meer het vehikel van een door een schrijver geschreven tekst, maar het vehikel van zijn eigen vakmatigheid en persoonlijke betrokkenheid. De aflopen veertig jaren heeft het acteertheater en haar aanpak veel theatermakers geïnspireerd en beïnvloed en zijn er mengvormen ontstaan. De meeste groepen die nu alleen uit spelers bestaan, werken nu vaak samen met een vormgever, een dramaturg en/of een eindregisseur. De toneelgezelschappen De Warme Winkel en Wunderbaum zijn hier voorbeelden van. 6 Theorie voor op de Vloer met de Ander --Zie ook: regisseurstheater, vormgevingstheater 7 Theorie voor op de Vloer met de Ander Community Theatre Beschrijving en voorbeelden Community theatre is een theatervorm waarbij professionele theatermakers samenwerken met mensen uit een bepaalde community. Deze community kan geografisch bepaald zijn zoals de bewoners van een flat in Overvecht (De Operaflat, Yo! Opera). Maar de community kan ook bestaan uit een groep mensen met hetzelfde beroep zoals de taxichauffeurs in Cargo Sofia-X van Rimini Protokoll of met dezelfde achtergrond. Het is een ad hoc groep deelnemers die op allerlei manieren te omschrijven valt. Het theater wordt niet alleen gemaakt met deze community, maar ook in grote mate voor deze community. Community theatre is een manier van theatermaken waarbij professionele kunstenaars in meer of mindere mate samenwerken met mensen die normaliter niet of nauwelijks actief met kunst in aanraking komt. Hierbij gelden bepaalde spelregels (die specifiek zijn voor deze discipline) zoals het gebruik maken van culturele parameters die bij de groep deelnemers horen. Community theatre is dan ook vaak intercultureel en multi- of interdisciplinair. Iedere maker heeft zijn eigen specialiteit in het maakproces. Dat kan theatermaken zijn, of koken, verhalen vertellen, roddelen, over jezelf vertellen of spelen met modeltreinen. Het verschil met amateurtheater of semiprofessioneel theater is dat de niet-professionele theatermakers worden ingezet op vlakken waarin zijn wel professioneel of expert zijn of worden. De professionele maker werkt samen met een gemeenschap die een belangrijke bijdrage levert aan de inhoud en de uitvoering van de voorstelling en ideaal gezien ook een groot deel van het publiek vormt. De Duits-Zwitserse theatergroep Rimini Protokoll noemt de mensen met wie zij samenwerken ‘Experten des Alltags’, deskundigen van het alledaagse. Het gaat hen niet om de kwaliteit van het acteren, maar ze halen hun inspiratie uit deze experts. De makers van Rimini Protokoll ensceneren vervolgens de informatie die deze deskundigen aanleveren. Eugène van Erven van het Community Art Lab noemt community art: kunst die door professionals in/met/over/voor/door/van/(zoveel mogelijk voorzetsels) een gemeenschap is gemaakt. Community theatre is volgens Van Erven in te delen op een schaal van softcore tot hardcore community art. Softcore community art is conceptgestuurde of kunstenaargestuurde community art, waarbij in een vooraf bepaald artistiek concept participatieve ruimte wordt ingebouwd. Dit levert over het algemeen een relatief laag gevoel van mede-eigenaarschap onder participanten op. Softcore community theatre is vooral theater IN en MET en misschien OVER maar weinig VOOR, DOOR en VAN de deelnemers. Hardcore community art is deelnemergestuurde community art, hoewel die in extreme vorm vrij zelden voorkomt. Het idee is dat de faciliterende kunstenaar met open vizier een gemeenschap tegemoet treedt en uit die ontmoeting materiaal laat ontstaan en vervolgens een thema en een concept die tenslotte door de kunstenaar in samenspraak met de deelnemers zo krachtig mogelijk vorm gegeven wordt. Daar zit per definitie veel meer VAN, VOOR en DOOR in. Petra Kuppers hanteert een veel bredere definitie van wat zij community performance 8 Theorie voor op de Vloer met de Ander noemt in Community Performance: An Introduction (2007). Zij pleit voor een zo breed mogelijke definitie. Het vastpinnen van community performance gaat volgens haar in tegen de principes van community performance werk zelf. “There are many different definitions of community performance, and many practices that relate to it, such as Applied Theatre, New Genre Public Art, Community-Based Performance, Participatory Arts, Community dance, Theatre for Social Change and Engaged Art. This book presents a spectrum of different practices, with many differently nuanced and weighted ways of thinking about communal practice and community performance. “To nail it down,” to define, is an act that opposes many of the principles of community performance work itself, at least in my understanding of it. Thus I invite you to approach definitions as journeys, different paths, ways of moving” (Kuppers 2007). Literatuur Kuppers, Petra. Community Performance: An Introduction. Londen: Routledge, 2007. Dreysse, Miriam en Florian Malzacher. Experten des Alltags. Das Theater von Rimini Protokoll. Berlijn: Alexander Verlag, 2007. Community Art Lab/Eugène van Erven --Zie ook: interculturaliteit, werken in context 9 Theorie voor op de Vloer met de Ander Ervaringstheater Beschrijving en voorbeelden De term ervaringstheater wordt gebruikt om voorstellingen te beschrijven die de fysieke ervaring van de toeschouwer centraal stellen. Het geeft de bezoeker van de voorstelling allereerst een (zintuigelijke) ervaring. De bezoeker wordt uitgedaagd of verleid mee te gaan in deze ervaring en pas na afloop deze ervaring (en daarmee de voorstelling) te interpreteren of te beoordelen. Makers als Boukje Schweigman, Dries Verhoeven, Theun Mosk, Lotte van den Berg en Roos van Geffen maken sinds ongeveer 2002 voorstellingen die onder deze noemer geschaard worden. Wilfred Takken noemt in NRC Handelsblad de voorstelling Orakulos van de Colmbiaanse thetermaker Enrique Vargas als ijkpunt voor het ervaringstheater in Nederland. Deze voorstelling was in 2001 te zien op het Holland Festival. Ervaringstheater betrekt vaak de locatie in de vormgeving en de structuur om de ervaring compleet te maken. De vormgeving speelt een grote rol in ervaringstheater; deze wordt vaak ingezet om de toeschouwer onder te dompelen in de fictieve wereld van de voorstelling. Veel makers van ervaringstheater hebben een achtergrond in theatervormgeving. Jowi Schmitz noemde deze groep theatermakers in 2007 de 'bewust naïeven' in de bundel Nieuw Licht over jeugdtheatermakers. Van Peijpe beschrijft naar Schmitz: “Deze makers verleiden de toeschouwers, zowel volwassenen als kinderpubliek, om zorgvuldig en zonder oordeel te kijken naar iets kleins en eenvoudigs, in de hoop dat zij deze open blik mee terug nemen de echte wereld in. Dit opnieuw leren kijken is een individueel proces dat voor iedereen anders verloopt” (Van Peijpe, 2008). “De danseres in mijn voorstelling confronteert mij met mijn eigen gevoelens. In het (half)donker laat ze mij balanceren op de drempel tussen volledig meedoen en een stap terug zetten. Met deze dans wordt voor mij de nadruk gelegd op het niet kunnen maken van keuzes. Je niet in het diepe durven storten of juist geen afstand te durven nemen van iets waar je misschien niet helemaal gelukkig van wordt. Zelden heb ik mij zo gemakkelijk en ongemakkelijk tegelijk gevoeld. Op de overheadprojector was tekst van Roland Barthes te lezen: “Powerless to utter itself, powerless to speak”. Ik voelde me inderdaad machteloos, machteloos om mezelf te uiten” (Jochem Naafs over Project NO van Hooman Sharifi 2007). “Het ervaringstheater creëert situaties waarin de bezoeker onalledaagse, vaak sterk zintuiglijke ervaringen kan opdoen. Daarmee vormt het een specifieke niche binnen een bredere ontwikkeling in het hedendaagse theater waarin de toeschouwer steeds meer centraal komt te staan. Ervaringsvoorstellingen spelen zich doorgaans af op ongebruikelijke locaties of in speciaal ontworpen installaties. Er is meestal geen sprake van fictie, een verhaal, personages of dramatische ontwikkeling zoals in het klassieke theater. In plaats daarvan wordt de aandacht gericht op al wat hier-en-nu werkelijk aanwezig is en gebeurt. De voorstellingen nodigen uit tot sensitiviteit en aandacht voor het detail en vaak ook tot een vorm van participatie. Ervaringstheater ensceneert een geïntensiveerde variant van (een fractie van) de werkelijkheid, waarbij de bezoeker wordt gevraagd zijn interpretatie, oordeel en alledaagse omgang met die werkelijkheid tijdelijk op te schorten” (Van Peijpe 2009). 10 Theorie voor op de Vloer met de Ander Literatuur Peijpe, Bas van. “De uitnodiging van Boukje Schweigman - over theater als eilandjes van aandacht en concentratie”. In: Theater Schrift Lucifer 7. 2008. Peijpe, Bas van. “Experimenteren en transformeren - Over zin en betekenis van ervaringstheater”. In: Theater Schrift Lucifer 9. 2009. Brommer, Cecile en Sonja van der Valk (Red.). Het ligt in uw handen – de rol van de toeschouwer in hedendaags theater. Amsterdam: Theater Schrift Lucifer i.s.m. Domein voor Kunstkritiek, 2008. Verhoeven, Dries en Janneke Robers. 80 cm away from you. Amsterdam: Dries Verhoeven, 2009. Takken, Wilfred. “Confronterend Streeltoneel”. In: NRC Handelsblad. 2 mei 2008. --Zie ook: vormgevingstheater, fysiek theater, postdramatisch theater 11 Theorie voor op de Vloer met de Ander Fysiek Theater Beschrijving en voorbeelden Fysiek theater is een vorm van theater waarbij het lichaam van de acteur in tijd en ruimte als uitgangspunt wordt genomen. Het kent verschillende genres waaronder mime, commedia dell’arte, clownerie en slapstick. Hun uitdrukkingsvorm is niet altijd zonder woorden; geschreven tekst vormt echter niet het vertrekpunt, zoals dat in het klassieke westerse theater vaak het geval is. Een algemeen kenmerk voor voor alle genres is dat de gebeurtenis (het handelingsverloop) en niet zozeer de psychologische ontwikkeling van personages centraal staat. Fysiek theater vraagt van de acteur een benaderingswijze waarbij lichaam en beweging het uitgangspunt vormen van het werkproces; een mentaliteit waarbij gezocht wordt naar fysieke, ruimtelijke en beeldende uitdrukkingsvormen. Door diverse makers zijn methodes en technieken ontwikkeld die een acteur trainen in dit fysieke bewustzijn, zoals door Jacques Lecoq en Etienne Decroux. “Dat dit geloofwaardig blijft en nergens kinderachtig wordt, is voor een belangrijk deel te danken aan de oprechtheid van de verbazing en onderzoeksdrang van de spelers. Deze basishouding is niet alleen kenmerkend voor de voorstellingen van Schweigman, maar voor de hele hedendaagse mime als discipline: niet iemand spelen die luistert, maar lúisteren, niet doen alsof je nieuwsgierig bent, maar nieuwsgierig zíjn, elke keer weer echt de verrassing toelaten. Anders dan het helaas nog wijdverbreide beeld van de mimespeler met de fictieve roos en de gespeelde glazen wand, gaat mime tegenwoordig vooral juist over wat wél echt aanwezig is. Deze speelstijl is ook te zien in het werk van anderen, bijvoorbeeld bij mimegroep Bambie, maar nergens zo consequent doorgevoerd als bij Schweigman. Bij haar wordt niets gesuggereerd dat niet aanwezig is en niets dat wel aanwezig is wordt ontkend” (Van Peijpe 2008). “Net als je je afvraagt of er nog wat gebeurt met de grote, kartonnen doos op het lege toneel, komt er heel voorzichtig een stukje vinger tevoorschijn. Voorzichtig maar vastberaden wordt het gaatje groter gemaakt, tot er van binnenuit druk kan worden gezet en jawel, daar komt het hoofdje te voorschijn. Het is een mooi begin van de nieuwe voorstelling van Theatergroep Carver, deze geboortescène. René van 't Hof is meesterlijk als pasgeboren jong, met ontroerend onhandige eerste pasjes. Hij laat prachtig zien waar eigenlijk de hele voorstelling over gaat: de ijver en de vastberadenheid waarmee wij, mensen, geboren worden en het droeve geploeter dat daarna volgt” (Margriet Prinssen, recensie AD). 12 Theorie voor op de Vloer met de Ander Literatuur Vogels, Frits en Amos de Haas. Mime handboek. Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1994 Peijpe, Bas van. “De uitnodiging van Boukje Schweigman - over theater als eilandjes van aandacht en concentratie”. In: Theater Schrift Lucifer 7. 2008. --Zie ook: transparant acteren, ervaringstheater 13 Theorie voor op de Vloer met de Ander Montagetheater Beschrijving en voorbeelden In de jaren 90 van de vorige eeuw werd in publicaties een aantal grote zaalproducties van Toneelgroep Amsterdam onder regie van Gerardjan Rijnders ‘montagetheater’ genoemd. Men doelde op Rijnders’s vermenging van verschillende disciplines, verhaallijnen en tekstsoorten die tot een eenheid gesmeed werden. Het soort theater en de werkwijze zorgden voor opzien, omdat zij voor het eerst in de Schouwburg werd getoond. Het monteren van materiaal is op zich niet nieuw en heel gebruikelijk bij het maken van theater, sterker nog, het is een wezenlijk onderdeel van het maakproces. Monteren wil in eerste instantie zeggen: het samenvoegen van delen tot een geheel. Net als de automonteur met de verschillende onderdelen een auto samenvoegt. Binnen het theatrale maakproces voegt de theatermaker verschillende onderdelen samen, waarbij het materiaal een betekenisgevende ordening ondergaat. Op deze manier kunnen plotlijnen, beelden, disciplines, teksten en speelplekken samengevoegd en tot een betekenisgevende ordening worden gebracht. Het is binnen een maakproces belangrijk aan te geven wat onder ‘geheel’ verstaan wordt. In principe zijn er twee mogelijkheden: aan de ene kant het geheel als eenheid, waarbij de delen opgaan in het geheel en niet meer van elkaar te onderscheiden zijn; aan de andere kant het geheel als veelheid, waarbij de delen wel nog van elkaar te onderscheiden zijn. Zo kun je een verschil maken tussen theater dat de onderdelen tot een eenheid smeedt, bijvoorbeeld de eenheid van tijd, ruimte en handeling, wat kenmerkend is voor gesloten dramaturgische toneelstukken. Daartegenover staat theater dat de onderdelen tot een veelheid monteert, door discontinuering van tijd, vermenigvuldiging van ruimte, fragmentering van handeling, collagering van taal en versplintering van beeld, wat kenmerkend is voor open dramaturgische theatervoorstellingen. Wanneer we nu spreken van ‘montagetheater’ hebben we eerder te maken met een montageprincipe dat toewerkt naar een geheel van veelheid. Dit sluit niet uit dat binnen die veelheid eenheden kunnen opduiken. Denk bijvoorbeeld aan de eenheid van speeltijd, terwijl de gespeelde tijd als veelheid meerdere gespeelde tijden vertoont. Daarom is het beter het montagetheater als een discontinu proces van vermenging van eenheid en veelheid te definiëren, binnen het maakproces en in de beleving van de toeschouwer. Als voorbeelden gelden de eerder aangeduide voorstellingen van Gerardjan Rijnders (Bakeliet, Titus, geen Shakespeare, Ballet en Count your Blessings), de voorstellingen van de Zwitserse regisseur Christophe Marthaler en de voorstellingen van de Belgische Theatermaker Jan Lauwers en zijn Needcompany. 14 Theorie voor op de Vloer met de Ander Literatuur Daniela Moosmann, De toneelschrijver als theatermaker, International Theatre and Books, Amsterdam, HKU 2007 --Zie ook: postdramatisch theater 15 Theorie voor op de Vloer met de Ander Muziektheater Beschrijving en voorbeelden volgt Schaal Literatuur --Zie ook: teksttheater/ teksttoneel 16 Theorie voor op de Vloer met de Ander Regisseurstheater Beschrijving en voorbeelden De vooraanstaande rol van de regisseur binnen het theatrale maakproces heeft zich pas gestaag gedurende 20ste eeuw ontwikkeld. Door de opkomst van moderne, meer naar experiment en vernieuwing neigende theaterontwikkelingen kwam het klassieke repertoire steeds meer onder invloed te staan van andere ensceneringprincipes. De dominante rol van de ‘leading actors’ binnen toneelgezelschappen met een klassieke repertoire werd overgenomen door regisseurs die de steeds meer belangrijker geworden theaterdisciplines zoals vormgeving, lichtontwerp en dramaturgie onder hun hoede namen en de eindverantwoordelijkheid op zich namen van het volledige maakproces. Het volstond niet langer meer een toneelstuk te kiezen, de rollen te verdelen en een mise en scène te ontwikkelen. Theatermaken was veel complexer geworden. Er ontstond de nieuwe invulling van de functie van regisseur: artistiek beleidsmaker, initiatiefnemer van theaterproducties, samensteller van de cast, aanstuurder van de vormgever, spelregisseur en uiteindelijk ook vaak bewerker van de toneeltekst. Zijn visie bepaalt de werkwijze en de artistiek keuzes van een gehele proces. Alle beslissingen worden door hem/haar gemaakt. Hij/zij staat niet meer in dienst van het product, maar is kunstenaar geworden die in zijn/haar dominante rol de overige medewerkers aanstuurt. Binnen de structuur van een toneelgezelschap staat niet meer de acteur of de schrijver bovenaan de hiërarchie maar de regisseur als artistiek leider die zijn eigen regie-oeuvre ontwikkelt. De afgelopen 50 jaar domineerden regisseurs veelal het theaterveld: om een paar voorbeelden te noemen: de Engelsman Peter Brook (oprichter van het International Centre for Theatre Research in Parijs), de Duitser Peter Stein (artistiek leider van Schaubühne am Lehniner Platz in Berlijn , de Française Ariane Mnoushkine (Theatre du Soleil in Parijs) en de Duitser Frank Castorf (Volksbühne am Rosa Luxemburgplatz in Berlijn). In Nederland werd regisseurstheater gemaakt door Erik Vos met zijn toneelgroep de Appel, door Gerardjan Rijnders met zijn Toneelgroep Amsterdam en zijn opvolger Ivo van Hove, door Theu Boermans met zijn Compagnietheater voorheen De Trust en door Johan Simons met zijn toneelgroep Hollandia en NT Gent. (zie: de dvdbox Allemaal theater, geproduceerd door AVRO en de Joop van der Endefoundation. 11 aflevering over regisseurstheater. --Zie ook: acteertheater, vormgevingstheater 17 Theorie voor op de Vloer met de Ander Teksttheater/ teksttoneel Beschrijving en voorbeelden Het begrip ‘teksttoneel’ kan niet alleen als beschrijving van een theatervoorstelling worden gehanteerd (men duidt dan op het feit dat een toneelvoorstelling de enscenering van een repertoirestuk behelst), maar ook als uitgangspunt van een maakproces. Dat wil dan zeggen dat de theatermaker een te schrijven of reeds geschreven theatertekst als startpunt van zijn maakproces gebruikt. Dit kan een toneelstuk zijn op basis van een gesloten dramaturgie (Griekse tragedie, Burgerlijk drama of een sociaal drama), maar ook een theatertekst die meer geschoeid is op een open dramaturgische leest (teksten van Heiner Müller, Rob de Graaf of Sarah Kane). Het theatraliseren en eventueel dramatiseren van deze teksten start dan bij de uitgebreide analyse van de linguïstische en semantische kenmerken en structuren van de tekst. Daarnaast wordt ook de inhoudelijke en genretechnische context betrokken. Op basis van deze analyse worden eerste stappen gezet om de tekst een theatrale setting te geven en een eventuele dramatische dynamiek aan te meten (dit is bij open dramaturgische teksten niet dwingend). Hieruit komen de keuzes wat betreft speelstijl, enscenering en vormgeving voort. De tekst en zijn linguïstische en semantische kwaliteiten blijven uitgangspunt en toetssteen tijdens de repetities. Bij onduidelijkheden en onbeslistheden tijdens het maakproces blijft de tekst meestal onaangetast en wordt de speelstijl, de enscenering en de vormgeving aan de eisen van de tekst aangepast. --Zie ook: muziektheater, postdramatisch theater 18 Theorie voor op de Vloer met de Ander Transparant acteren Beschrijving en voorbeelden Onder transparant acteren wordt die speelstijl verstaan, waarbij de acteur zichzelf als persoon en maker van de voorstelling toont; transparant spel toont de mens achter de acteur. Dat sluit niet uit dat de acteur de rol van een personage kan aannemen. De acteur laat daarbij wel een duidelijke scheiding tussen zichzelf en het personage bestaan. Er is sprake van een samenspel tussen de rol als mens, acteur en personage, waarbij de eerste het belangrijkste draagvlak vormt. De ruimte refereert niet alleen aan de ruimte van het toneelstuk, maar ook aan de actuele plek van de opvoering. Het hier-en-nu waarin de acteur zich met het publiek bevindt is even reëel als de situatie waarin het door hem gespeelde personage zich beweegt. Deze vorm van acteren wordt ook wel de derde variant genoemd, waarbij het ingeleefd acteren (Stanislavski) en distantiërend acteren (Brecht) de eerste en tweede variant zijn. Vanuit het perspectief van de toeschouwer heeft het transparante acteren een zeer specifiek effect. De toeschouwer ziet zich constant geconfronteerd met de vraag wie er aan het woord is, de acteur of het personage. Dit levert met name een verhoging van de theatrale spanning op ( zie: theatraliteit). Juist omdat niet duidelijk wordt gemaakt wat de legitimatie van het spreken is, zeg maar de waarheidsinstantie, wordt een beroep gedaan op de alertheid van de toeschouwer en wordt de tekst en het gedrag van het personage tegen het licht gehouden en ter discussie gesteld. Gebruikte Brecht deze speelstijl om inhoudelijke reden, zo is de derde (Nederlandse) variant eerder een louter esthetische vorm. Was bij Stanislavki duidelijk sprake van een spanning tussen tekst en subtekst, gedrag en subgedrag, zo kenmerkt zich de derde variant door het praktisch en intellectueel ter discussie stellen van ‘het subject’ in het algemeen (tevens kenmerkend voor postdramatisch theater). De transparante manier van spelen heeft sinds de Actie Tomaat een sterke ontwikkeling doorgemaakt. De belangrijkste voorvechter in Nederland was Maatschappij Discordia. In navolging zijn er vele groepen die – ieder op geheel eigen wijze – deze acteerstijl hebben vormgegeven waaronder theatergroep Hollandia, ’t Barre Land en Dood Paard. Was tot dan toe de acteur dienstbaar aan zijn rol, vanaf de Actie Tomaat ontstond een democratisering van de acteur die ervoor zorgde dat deze zelf een creatief kunstenaar werd die zich actief bezighoudt met het materiaal van de regisseur en auteur. Vanuit een transparante speelstijl toont de acteur zich meer op de voorgrond, als drager van de voorstelling. Hij toont helder de keuzes die hij maakt met betrekking tot zijn rol en de betekenis van die rol binnen het stuk. Kortom: de acteur trekt het personage naar zich toe, in plaats van dat hij transformeert. Vaak wordt nadrukkelijk het mechanisme van het acteren getoond. Bijvoorbeeld door het uitspreken van neventekst, spelen van dubbelrollen en gebruikmaking van nadrukkelijke tekstbehandeling. Het gevolg is een hoog hier-en-nu gehalte van de voorstelling. De acteur moet blijven luisteren naar de andere acteurs, stelt zich kwetsbaar op en laat zien welke keuzes hij 19 Theorie voor op de Vloer met de Ander maakt; ook waar hij twijfelt. “[…]niet de acteur die opgaat in zijn personage, er geheel in verdwijnt, niet de acteur die zijn personage toont, die naast zijn rol gaat staan, maar wel de wellicht mede door de performance beïnvloedde acteur die in de eerste plaats bezig is zichzelf te zijn voor een publiek, die eerder het personage in zich laat leven, ingebed in zijn persoonlijkheid, dan omgekeerd” (Marianne van Kerkhoven). Literatuur Binnerts, Paul. Toneelspelen in de tegenwoordige tijd. Blokdijk, Tom. Essays over acteerstijlen. Kerkhoven, Marianne van. Samenvallen met wat je denkt. Krans, Anja. Vertraagd effect. Walraven, Ellen. The choice of a next generation. --Zie ook: theatermaker 20 Theorie voor op de Vloer met de Ander Vormgevingstheater Beschrijving en voorbeelden Het begrip ‘vormgevingstheater’ wordt bij de beschrijving en analyse van theater niet vaak gehanteerd. Het is lastig een voorstelling op deze manier te kwalificeren, omdat de vormgeving binnen theatrale performances nooit als enige discipline aanwezig is. Dan zou er eerder sprake zijn van een tentoonstelling. Theatervormgeving is meestal dienstbaar aan de andere disciplines, en wanneer zij zich dominant op de voorgrond plaatst, is dit een direct resultaat van een specifiek maakproces. Hierbij wordt het start- en ijkpunt meestal geïnitieerd door een vormgever die zelf beeldend kunstenaar is en vanuit zijn autonome discipline het theater naar zijn hand probeert te zetten. De beelden die op het toneel worden gecreëerd en de beeldperceptie door de toeschouwer worden letterlijk aangestuurd door esthetische middelen en kaders uit de beeldende kunst. Zij bepaalt de kijk- en ervaringscode. De Visuele prikkels en plastische vormen bepalen de ruimte- en tijdervaring van de toeschouwer. Theatraliteit en dramatiek staan slechts in dienst van de beeldmontage en spelers zijn figuren die integraal deel uit maken van de toneelbeelden en hun transformaties. Het is belangrijk te benadrukken dat vormgevingstheater een veel langduriger en complexer maakproces kent, omdat het ontwerpen en uitvoeren in technisch opzicht veel tijd en energie kost. Zeker wanneer je binnen een organisch maakproces werkt waarbij de evolutie van beeldend materiaal vooropstaat. Een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het vormgevingstheater is de Amerikaanse beeldend kunstenaar en regisseur Robert Wilson die ook repertoirestukken heeft geënsceneerd, maar altijd de op de esthetiek van de beeldende kunst gebaseerde vormgeving op de voorgrond plaatste. De laatste jaren is de Belgische beeldend kunstenaar Kris Verdonck begonnen specifiek vormgevingstheater te maken. Het ervaringstheater in Nederland wordt gekenmerkt door theatermakers met een achtergrond in theatervormgeving zoals Theun Mosk, Roos van Geffen en Dries Verhoeven. --Zie ook: regisseurstheater, acteertheater, ervaringstheater 21 Theorie voor op de Vloer met de Ander De Ander 22 Theorie voor op de Vloer met de Ander Auteurschap Beschrijving en voorbeelden Auteurschap is de persoon of verzameling personen die drijvende en creatieve kracht zijn achter het proces dat zich veruiterlijkt in het eindproduct. De auteurtheorie vindt haar oorsprong in de filmkritiek van de jaren 50 van de 20e eeuw en vind haar hoogtepunt in het tijdperk van het tijdschrift Cahier du Cinema. Hierbij werd er beargumenteerd dat hoewel het maken van een film een proces was waarbij meerdere instanties en personen betrokken waren, het vooral zou gaan om de visie en creativiteit van de regisseur en dat deze visie herkenbaar in de film aanwezig moest zijn en zodanig als eindproduct opgeleverd werd. Zoals een auteur van een boek zijn of haar visie als een stempel op het boek drukt, zo zou de regisseur zijn stempel op de film moeten zetten. De camera is daarbij voor de regisseur wat de pen voor de auteur is. De toeschouwer of gebruiker zal de hand en de visie van de maker in het werk herkennen. Dit kan door middel van een bepaalde thematiek, gebruik van belichting, inzetten van bepaalde acteurs, specifieke camerastandpunten et cetera. Het gevaar van de auteurtheorie is dat de focus op persoonlijkheid of visie van één persoon onrecht kan doen aan het proces en de samenwerkingsverbanden van het product (werk, film, stuk). Wat is de balans? Bij de faculteit Theater zijn de projecten of eindproducten veelal het resultaat van een proces en samenwerkingsverband tussen meerdere partijen en personen (acteur, regisseur, gebruiker, vormgever, etc.). Bij een kunstopleiding is het zaak om als maker er bewust van te zijn dat het project een bepaalde uitdrukkingswaarde heeft die versterkt kan worden door de inzet, creatieve visie en input van een drijvende kracht: de maker. De idee van auteurschap kan worden ingezet als tool om de bewustwording te stimuleren dat een visie ingezet kan en mag worden om een bepaalde mate van herkenbaarheid te bewerkstelligen en uiteindelijk als promotiemiddel in te zetten. Kernwoorden die samenhangen met het begrip auteurschap zijn: persoonlijke expressie, “body of work” en eigenaar. “The strong director imposes his own personality on a film; the weak director allows the personalities of others to run rampant” (Andrew Sarris). “auteur theory is an attempt by adult males to justify staying inside the small range of experience of their boyhood and adolescence” (Pauline Kael). Film: Klassiek: - Orson Welles: Citizen Kane, Modern: - Tim Burton: Hoofdpersonage meestal een ‘misfit’ (Edward Scissorhands, Beetlejuice); “hergebruik’ acteurs: Johnny Depp/ Helena Bonham Carter Animatie: Hayao Miyazaki (Studio Ghibli): Thematisch: Traumatische ervaring, onzekerheid, volwassen worden, fantasie gegrond in de werkelijkheid, mens – natuur verhouding, onafhankelijkheid. Stilistisch: Handgemaakte frames, Samenwerking met audio-composer Joe Hisaishi. Games: Fumito Ueda: Bedenker van Ico (PS2), Shadow of the Colossus (PS2), 23 Theorie voor op de Vloer met de Ander Thema: Isolatie, vriendschap, fragiliteit. Indie Game Developers zoals: Jonathan Blow (Braid). DVTG: Monobanda: Fusion Play --Zie ook: Theatermaker, Multi-, inter-, transdisciplinair 24 Theorie voor op de Vloer met de Ander Engagement Beschrijving en voorbeelden Engagement is aantoonbare betrokkenheid van een artiest bij maatschappelijke, culturele en levensbeschouwelijke problemen. Maar enkel betrokkenheid is niet voldoende. Het moet terug te zien zijn in de voorstelling of in de tekst. Engagement is dus een begrip dat zowel in proces als in product gebruikt wordt. Een voorstelling die uitspraken doet over onderwerpen van maatschappelijke waarde die de samenleving als geheel aangaan, is een maatschappelijk geëngageerde voorstelling, waarbij het woord ‘geëngageerd’ wijst op een bepaalde verbondenheid met de zaken die spelen in de werkelijke wereld.1 Politieke onderwerpen en gebeurtenissen vallen hier ook onder. Daarom wordt vaak nog een onderverdeling gehanteerd van maatschappelijk geëngageerd in: sociaal geëngageerd en politiek geëngageerd. Politiek geëngageerde voorstellingen bevatten expliciet een politiek onderwerp en sociaal geëngageerde voorstellingen bevatten onderwerpen die de samenleving in bredere zin beschouwen. Een belangrijk aspect van politiek geëngageerd theater kan ook zijn behalve dat het theater zélf politiek is: een debat of een opening tot discussie. Bij deze vorm van theater worden ook regelmatig randprogrammeringen georganiseerd in de vorm van een debat. Soms kan het engagement het maatschappelijke overstijgen en levensbeschouwelijk zijn. Het onderzoek van schrijver Jelmer Soest in eindwerk en scriptie naar God op toneel is daar een voorbeeld van. Een andere vorm van engagement is persoonlijk engagement. Dat zijn voorstellingen die verhalen over gebeurtenissen en onderwerpen die niet direct onderdeel uitmaken van de samenleving als geheel, maar eerder van de persoonlijke leefwereld van de maker.2 Makers van persoonlijk geëngageerd theater door middel van codes die voortkomen uit de samenleving en dus gezamenlijk herkenbaar zijn, hebben altijd te maken met onderwerpen en gebeurtenissen uit de samenleving en daarom is de scheiding tussen persoonlijk geëngageerd en maatschappelijk geëngageerd dan ook niet absoluut. Als voorbeeld van een persoonlijk geëngageerde voorstelling geldt Over Morgen van Laura van Dolron. Literatuur Mensert, Joanne. Tenminste houdbaar tot. Een onderzoek naar de invloed van actualiteit op het theatrale maakproces, Ma Theaterdramaturgie, Professional School of the Arts Utrecht, juni 2006, pag. 10. --Zie ook: 1 2 Mensert, Joanne. Tenminste houdbaar tot. Een onderzoek naar de invloed van actualiteit op het theatrale maakproces, Ma Theaterdramaturgie, Professional School of the Arts Utrecht, juni 2006, pag. 10. Idem. 25 Theorie voor op de Vloer met de Ander Interactiviteit Beschrijving en voorbeelden Het is het meest helder alleen bij artistieke producten over interactiviteit te spreken. In eerste instantie hangt dit begrip samen met het concept van de actieve, scheppende toeschouwer. De toeschouwer heeft een actieve invloed op het artistieke product en maakt in dat opzicht het product áf. Er is bij interactiviteit een actieve onderlinge beïnvloeding tussen maker, het artefact en de toeschouwer/gebruiker. Interactiviteit is een reactie van een artefact op een actie van de gebruiker, die voor die gebruiker niet te voorspellen was. De mate van interactiviteit is altijd een glijdende schaal. In haar uiterste geval neemt de toeschouwer letterlijk actief deel (bijvoorbeeld games, ervaringstheater, community-art) mét beïnvloeding op de voorstelling (veel ervaringstheater kent weinig beïnvloeding van de toeschouwer op de maker of het product). Dat een theatermaker in zijn maakproces vaak werkt met materiaal van de toeschouwer of doelgroep, is geen kenmerk van interactiviteit, maar van werken in context. Werken in context is dan werken in interactie met anderen. Kenmerkend voor interactiviteit is het beschouwen van het performatieve of theatrale product als een regelset. Net als bij games zijn er in het theater van te voren vaststaande regels die het publiek niet kent en soms gedurende de performance leert kennen. In een game interacteert de speler met die regelset en gaat daarom actief op zoek naar de regels. Omdat de toeschouwer in het theater niet met de regelset interacteert gaat de toeschouwer er meestal niet actief naar op zoek. Wanneer het lukt de regelset zo goed te ontwerpen dat die niet afhankelijk is van een vast verloop van een narratief, kan een toeschouwer zich actief opstellen en zo zijn eigen narratief ontdekken. De toeschouwer heeft de mogelijkheid zelf te experimenteren met de wereld en het systeem waarin de performance zich afspeelt. De toeschouwer krijgt een actieve rol en de grens tussen actieve performer en reflecterende toeschouwer vervaagt. --Zie ook: ervaringstheater, transparant acteren 26 Theorie voor op de Vloer met de Ander Multi-, inter- en transculturaliteit Beschrijving en voorbeelden Het begrip interculturaliteit wordt gebruikt om aan te geven dat er sprake is van interactie tussen, of vermenging van twee of meer culturen. Dit in tegenstelling tot monoculturaliteit, waarbij uitgegaan wordt van één dominante cultuur, multiculturaliteit waarbij sprake is van interactie tussen meerdere culturen met als basis één dominante cultuur of transculturaliteit waarbij het doel is om de culturele verschillen te overstijgen. Maaike Bleeker geeft voor interculturalisme – de actieve vorm van het woord intercultureel (letterlijk: positief kunnen omgaan met dat wat onbekend en vreemd is) - de volgende definitie: “Interculturalisme is een ongehoorzaam multiculturalisme: Culturen bestaan niet gescheiden van elkaar, maar zijn constant in interactie en daarbij is voortdurend sprake van fricties, botsingen en spanningen. Die dynamiek is van wezenlijk belang wanneer het gaat om begrip van de posities die de verschillende spelers innemen” (Bleeker 2005). Het begrip interculturaliteit wordt vaak gebruikt in de context van de interactie tussen autochtone en allochtone culturen. In toenemende mate wordt het begrip ook toegepast in internationaal verband, waarbij het minder verwijst naar kleur en meer naar nationale, geografische en taalkundige verschillen. Om te begrijpen wat interculturaliteit betekent is het noodzakelijk om te benoemen wat er allemaal onder het begrip cultuur moet worden verstaan. Er zijn drie verschillende interpretaties van het begrip cultuur. Bekeken vanuit een esthetische invalshoek (1) staat het begrip cultuur voor de kunsten. De professionele kunstenaar die via zijn kunstwerk, een voorstelling, schilderij et cetera, uitdrukking geeft aan zijn unieke en persoonlijke kijk op de samenleving. Vanuit een antropologische en sociologische bril (2) gaat cultuur over een specifieke levensstijl die eigen is aan een bepaald volk. Je hebt het dan over bijvoorbeeld eet- en leefgewoontes van een volk. Als derde interpretatie is de pedagogische invalshoek (3), het lerend vermogen van een individu. Het individu brengt zijn eigen identiteit in binnen de maatschappij en is in constante interactie daarmee: aan de ene kant wordt een individu gevormd door de maatschappij, aan de andere kant vormt het individu de maatschappij. Mensen maken zich letterlijk een cultuur eigen. Deze drie interpretaties spelen allemaal mee als we het hebben over intercultureel theater. Er is de ontwikkeling van een nieuwe artistieke invulling van theatermaken, voorstellingen dragen bij aan een nieuwe invulling van een autochtone cultuur en zowel makers als toeschouwers maken zich via een voorstelling de nieuwe vermenging van culturen eigen en vormen dit om tot een nieuw geheel. Er kan op alle niveaus sprake zijn van interactie tussen verschillende culturen: de cast, vormgeving, kostuums, muziek, verhalen, manieren van communiceren, theatertradities et cetera. Regelmatig is de culturele integratie letterlijk het onderwerp van de voorstelling en wordt de culturele identiteit gethematiseerd. Bijvoorbeeld door te spelen met de verwachtingen van het publiek: een keurige autochtone dame met 27 Theorie voor op de Vloer met de Ander een zwaar Surinaams accent als Ophelia, een Marrokaanse Hamlet et cetera. Met als doel om artistiek, inhoudelijk de culturele verschillen te laten ontmoeten, botsen en overstijgen in een nieuwe culturele samenhang. Een klassiek voorbeeld hierbij is de film Mahabharata van Peter Brook. De vermenging begint al op het niveau van de westerse regisseur die met deze oude Indiaase mythologie aan de slag gaat. Vervolgens is er sprake van een mix tussen Westerse en Indiaase theatertradities, acteurs van verschillende nationaliteit et cetera. Het verhaal krijgt een nieuwe invulling en zeggenschap die de culturele verschillen overstijgt. Zowel op artistiek, sociologisch en pedagogisch niveau is er sprake van interactie. Een kritiekpunt op het interculturele theater is dat het niet zozeer de interactie zou opzoeken maar enkel uiting geeft aan het eigen culturele palet. Intercultureel theater zou vooral bijdragen aan de verzuiling, aangezien het nadruk legt op het anders zijn. Vanuit de makers bezien zou het het vooral bijgedragen aan de bevestiging van de etnische identiteit en behoud van het culturele erfgoed uit het land van herkomst. Andersom zou het vanuit het perspectief van de autochtone toeschouwer stigmatiserend werken. Literatuur Bleeker, Maaike et al. Multicultureel Drama. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2005. Patrice Pavis Eugene Barba Jan Nederveen Pieterse Nelly van der Geest Zie ook: Theatermaker, werken in context, engagement 28 Theorie voor op de Vloer met de Ander Multi-, inter- en transdisciplinair Beschrijving en voorbeelden De termen multi-, inter- en transdisciplinariteit worden hier gebruikt om samenwerkingsverbanden te beschrijven tussen verschillende disciplines. Niet alleen tussen verschillende kunstdisciplines, maar ook de samenwerking met wetenschappelijke en filosofische en technische disciplines. Deze beschrijving gaat uit van het perspectief van de maker en niet die van de toeschouwer of analyticus. Bij het laatste perspectief gaat het om de ervaring van de verschillende disciplines, bij het eerste om de manier waarop een samenwerking gestart wordt. Een multidisciplinaire samenwerking (‘proces’) kan uiteindelijk een transdisciplinaire voorstelling (‘product’) opleveren in de ervaring van de toeschouwer. De drie begrippen kunnen op een lijn gezet worden van interactie en vermenging tussen en van de disciplines. Onderstaand schema geeft een idee hoe een maker kan schuiven op een lijn van multi- tot transdisciplinair werken. Een maakproces waarbij meerder disciplines betrokken zijn bevindt zich ergens op deze schaal. Niet-artistieke disciplines kunnen naarmate een samenwerking meer naar rechts verschuift gemakkelijker aanschuiven. In een multidisciplinaire samenwerking moeten alle onderdelen op zichzelf een artistieke kwaliteit hebben. In een interdisciplinaire samenwerking kan bijvoorbeeld een dramaturg of technicus een grotere rol hebben omdat hij of zij aan de slag gaat in gesprek met anderen. In een transdisciplinair maakproces is veel ruimte voor niet-artistieke disciplines. Wetenschappers en technici kunnen leren van kunstenaars en andersom. Ze gaan aan de slag met elkaars materiaal en medium, kennis en kunde. Ze leren van elkaar en de niet-artistieke disciplines worden vermengd met kunstdisciplines waardoor ze hun achtergrond ontstijgen. Multidisciplinariteit Een multidisciplinair samenwerkingsverband is er een waarin meerdere (multi=vele) disciplines samenkomen. De interactie tussen de disciplines is laag en de disciplines kunnen van elkaar worden onderscheiden. Aan iedere discipline wordt afzonderlijk gewerkt. In de extreme vorm komen de verschillende disciplines pas samen op het podium op het moment van de voorstelling. Zo hoorden de dansers van de Merce Cunningham Dance Company de muziek die John Cage maakte voor de choreografieën pas op het moment van de eerste voorstelling. Een andere, meer voorkomende multidisciplinaire vorm is als één discipline de overhand heeft. Dit was bijvoorbeeld het geval bij het maakproces van De Graaf van Monte Cristo van het Nationale Toneel. Regisseur Johan Doesburg onderhield contact met de tekstbewerker, de acteurs, de vormgever, maar onderling hadden deze vertegenwoordigers van de verschillende disciplines nauwelijks contact. Interdisciplinariteit ‘Inter’ staat voor tussen, tussen de disciplines in. In een interdisciplinaire samenwerking zoeken de makers uit verschillende disciplines elkaar op. Ze weten van elkaar waar ze mee bezig zijn en denken na over het geheel. “Er is tussen de disciplines sprake van een proces van dynamische wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding, door maskermaker Frans Krom aardig in drie stadia verdeeld: ontmoeting, overgave, creatie” (Christophe). Niet de afzonderlijke disciplines zijn van 29 Theorie voor op de Vloer met de Ander belang, maar de situatie die ontstaat door de interactie tussen de disciplines. Een voorbeeld is een collaboratie van verschillende kunstenaars die samenwerken, maar die wel hun eigen discipline als uitgangspunt nemen. Ze maken gebruik van de eigen kennis, vaardigheden en achtergrond en komen zo tot een werk. Deze manier van samenwerken is vaak te zien in kleinere gezelschappen of in een tijdelijke samenwerking. De inhoud komt door samenwerking tot stand. In het werkproces van U - Razende stilstand van de Belgische performancegroep Crew werkten regisseur, dramaturg, stemacteur, technicus en geluidskunstenaar nauw samen. Iedere maker had zijn eigen rol, maar de disciplines moesten interacteren om tot één ervaring voor de immersant te komen. Verhaal en technologie boden samen deze ervaring. Deze vorm van samenwerking kenmerkt zich door experiment en improvisatie tijdens het proces. Transdisciplinariteit In deze lijn staat transdisciplinair voor de ontstijging (transcendentie) van de disciplines. De disciplines worden in een transdisciplinaire samenwerking niet gezien als afzonderlijk. De grenzen tussen disciplines vervagen of worden bewust vervaagd. De makers uit verschillende disciplines gooien als het ware alle ingrediënten in een grote kom en vervolgens gaan ze samen met alle losse elementen van alle disciplines aan de slag. Transdisciplinaire maakprocessen worden ook gekenmerkt door het improviseren en experimenteren tijdens het maakproces. De verschillende makers proeven van elkaars disciplines door aan de slag te gaan met de methodes, media of technieken van die discipline. Het gevolg van deze manier van samenwerken is dat er nieuwe producten ontstaan die niet direct zijn terug te herleiden naar de betrokken disciplines. Door de samenwerking ontstaat er een transdisciplinair kunstproduct. De makers in een transdisciplinair maakproces houden voor ogen dat de afzonderlijke disciplines niet op zichzelf staan. Zij streven naar hybride vormen waarin de samenwerking centraal staat. De relaties tussen de disciplines zijn van groter belang dan de disciplines (actoren) zelf. Een honderd procent transdisciplinaire samenwerking zal net zo min bestaan als een honderd procent multidisciplinaire samenwerking, maar er moet in ieder geval interactie én vermenging plaatsvinden om te spreken van een transdisciplinair maakproces. “With a research team of over a dozen individuals, one size does not fit all. ‘whisper’ builds art research through techniques of body. But what does that mean? Does this ‘work’ as we work… softly, softer, whispering, shouting, weeping, dissolving, and reemerging our strategies, technologies and techniques. (…) Our work of designing and testing experience models borrows methodologies from the performance practices of theatre, dance and the filed of somatics, expanding work in the area of computationally centered design techniques as well as the rhetoric of user-centered design, experience design, and participatory design” (T. Schiphorst in Nigten 2006: 177). 30 Theorie voor op de Vloer met de Ander Literatuur “Four Key Discoveries. Merce Cunningham Dance Company at Fifty”. A discussion with Carolyn Brown, Merce Cunningham, Laura Kuhn, Joseph V. Melillo, Thecla Schiphorst, and David Vaughan. http://muse.jhu.edu/journals/theater/v034/34.2brown.pdf Mesu. Costiaan. “Interview met Sophie Kassies”. http://www.topstukken.nl/UserFiles/File/PDF/Interview%20met%20Sophie %20Kassies.pdf --Zie ook: Theatermaker, auteurschap, postdramatisch theater 31 Theorie voor op de Vloer met de Ander Theatermaker Beschrijving en voorbeelden De term theatermaker geeft uitdrukking aan het vervagen van de grenzen tussen de functies binnen het theater. Het reflecteert een ontwikkeling die zich in de jaren zeventig als gevolg van Actie Tomaat heeft ingezet. Acteurs die gezelschappen opzetten en de verantwoordelijkheid voor de voorstelling als een gezamenlijke beschouwen en de klassieke indeling in functies opheffen. Acteurs worden daarmee de auteurs van hun eigen werk. Om recht te doen aan de ambachtelijke werkwijze wordt de term theatermaker geïntroduceerd. Deze term reflecteert een typisch Nederlands-Vlaamse theaterpraktijk zoals te zien was/is bij Maatschappij Discordia, ’t Barre Land, Dood Paard, STAN, De Roovers en Comp. Marius. Het heeft een opvoeringspraktijk die zich hoofdzakelijk afspeelt in vlakkevloertheaters, waarbij de nadruk ligt op het scheppen van een nieuwe werkelijkheid in plaats van het nabootsen van de werkelijkheid. De voorstellingen van toneelgroep De Warme Winkel is op dit moment een goed voorbeeld van een collectief maakproces. Binnen de functie van theatermaker is er enerzijds sprake van functies die elkaar overlappen: de acteur die ook schrijft, of de musicus die regisseert. Anderzijds geeft de term uitdrukking aan de verantwoordelijkheid voor de inhoud, vorm en uitvoering van de voorstelling: je eigen werk maken en er ook in spelen. Een acteur hoefde zich niet meer te verstoppen - in het open toneelbeeld dat tot op de dag van vandaag de voorstellingen van Dood Paard kenmerkt, zie je de invloed van Discordia. Dat geldt ook voor de collectieve werkwijze van de groep, die net als 't Barre Land bij voorkeur zonder regisseur werkt en de voorstelling ziet als het eindresultaat van een gezamenlijke zoektocht. Dood Paard gaat daarin nog verder dan Discordia en 't Barre Land, want het gezelschapje kent geen sterspelers en ook geen aanvoerder zoals Lamers dat is. Hun kostuums doen de spelers van Dood Paard zelf, de decors ook. Dat Oscar van Woensel van de groepsleden de echte schrijver is, weerhoudt de anderen er niet van om zo nu en dan ook teksten te leveren. Shakespeare-stukken worden door Manja Topper en Kuno Bakker vertaald. Bakker tekent in herkenbaar zwart-wit alle affiches en flyers. Literatuur The 3rd European Theatre Forum. Verslag symposium, 1998. --Zie ook: transparant acteren, acteurstheater, auteurschap 32 Theorie voor op de Vloer met de Ander Werken in context Beschrijving en voorbeelden De context is de totale omgeving waarin iets zijn betekenis krijgt. Overal waar bínnen de artistieke normen van het werk óók externe niet theatrale normen en doelen zijn vervat, spreken we van werken in context. Dat kan betekenen werken in opdracht. Het project ‘Jago de Wraak’ is daar een mooi voorbeeld van: Paul Feld schrijft in opdracht van Giep Hagoort een toneelstuk over Jago, dat gebruikt kan worden om managers de manipulatieprocessen van leidinggeven te tonen. Feld schrijft dit in artistieke vrijheid, voor zijn eigen gezelschap Growing up in Public, en toch vormt de opdracht met het externe doel, een essentieel onderdeel van het creatieve proces. Dat betekent dat doelgroep en context expliciet in het maakproces worden meegenomen, en dat keuzes in het proces ook op basis van die context worden genomen. De context kan even goed commercieel, zakelijk en industrieel zijn als maatschappelijk, sociaal of cultureel. De aandacht voor het cultureel ondernemerschap benadrukt de visie dat al het artistieke werk ook werken in context is. --Zie ook: community theatre, engagement 33 Theorie voor op de Vloer met de Ander De theorie 34 Theorie voor op de Vloer met de Ander Dramatiek Beschrijving en voorbeelden Net als theatraliteit en tragiek is het begrip dramatiek niet gebonden aan een specifiek genre of discipline binnen het theater. Deze drie termen vertegenwoordigen eerder de belangrijkste wezenskenmerken en maakstrategieën die in elke theatervorm werkzaam zijn. Op het toneel vinden gebeurtenissen plaats omdat iemand een doel wil bereiken. ‘Wil’ en ‘doel' omlijsten de handeling en bevorderen het begrip van wat deze handeling behelst. Het begrip ‘dramatische handeling’ is de veraanschouwelijkende uiting van de wil een doel te bereiken, zonder dat beide nadrukkelijk worden benoemd. Dramatiek helpt ons te begrijpen waarom de gebeurtenissen plaatsvinden. Ook hier is de toetsing van de mate dramatiek gekoppeld aan het waarschijnlijke en het geloofwaardige ten opzichte van de realiteit. Maar het overgaan tot handelen is per definitie niet dramatisch te noemen. Het is wel haar voorwaarde. Veel belangrijker is de intensiteit waarmee zich de wil tot het bereiken van een doel manifesteert. Zij bepaalt de dramatiek, die zich echter niet mag uiten in het wilskrachtig uitschreeuwen van het doel. Dramatiek toont zich pas wanneer de uitvoering van de wil en het bereiken van het doel de grootste moeite kost. Drama heeft dus een weerstand nodig in de vorm van een conflict ten gevolge van materiële, fysieke, geestelijke of emotionele barrières. De weerstanden helpen de dramatiek te verhogen, want de noodzaak de weerstanden te overwinnen wordt nadrukkelijker en inzichtelijker. De conflicten en tegenstrijdige belangen maken de wil en het doel inzichtelijk en zorgen er tevens voor dat het daadwerkelijke bereiken van het doel onzeker wordt. Er staat iets op het spel, er wordt strijd geleverd, de afloop is ongewis en daarom is de gebeurtenis dramatisch. Binnen het theater is het begrip dramatiek dubbelzinniger dan je in eerste instantie zou denken. Dit komt door haar tweeledige functionaliteit. Aan de ene kant zorgt de dramatiek van een scène ervoor dat de spanning en daarmee de aandacht van de toeschouwer verhoogd en desgewenst verlengd kan worden. Aan de ander kant stelt dramatiek de theatermaker in staat de wilskracht, het doel en de opgeworpen weerstanden die aan de scène ten grondslag liggen als inhoudelijke dilemma’s zichtbaar, voelbaar en inzichtelijk te maken. Want dat is wat je wil als theatermaker: communiceren met je publiek over die onderliggende dilemma’s. Onze wereld zit vol met gebeurtenissen die op zich niets betekenen en wij maken er drama van om er mee in contact te komen en het te begrijpen. Literatuur Zegers, Mart-Jan. Theatermaken, pragmatische theorieën. Utrecht/Amsterdam: Lectoraat theatrale maakprocessen HKU/ International Theatre and Film Books, 2008. --Zie ook: Theatraliteit, tragiek 35 Theorie voor op de Vloer met de Ander Mimesis, Semiotiek en Deconstructie Beschrijving en voorbeelden Mimesis, Semiotiek en Deconstructie als theoretische ijkpunten die de relatie werkelijkheid/theater binnen een maakproces categoriseren Mimesis Mimesis is het nabootsen dan wel verbeelden van de werkelijkheid binnen een theatrale en dramatische structuur. Aristoteles gebruikt deze term in zijn aantekeningen Poëtica waarin hij de belangrijke kenmerken van de Griekse tragedie van een analytische beschrijving voorziet. De mimesis geeft via de middelen die ze gebruikt een groot deel van die elementen uit de reële werkelijkheid weer zodat een verificatie van die werkelijkheid via de mimesis mogelijk is. Mimesis is geen volledige duplicatie van een reëel object, reële handeling of gebeurtenis, maar gebruikt voldoende elementen uit de realiteit dat een herkenning en bevestiging van de reële werkelijkheid in het kunstwerk mogelijk is. Het beoogde effect is dat de creatie (het kunstwerk, de theatrale performance) in de mimesis de realiteit bevestigt en deze bevestiging aan de realiteit toevoegt. Semiotiek Deze leer van de tekens werd o.a. vanuit de taalwetenschap ontwikkeld door Ferdinand de Saussure (1857-1913), een Zwitserse taalwetenschapper die een nieuwe, structuralistische kijk op taal en tekens voorstond. Hij definieerde een teken als volgt: het bestaat uit een betekenaar, bijvoorbeeld het woord ‘tafel’, dat verwijst naar een betekende, namelijk het voorwerp ‘tafel’. Wanneer je een betekenaar en een betekende kunt aanwijzen, is er sprake van een teken, dat door deze opsplitsing in betekenaar en betekende pas betekenis krijgt. Binnen het theater is de voorstelling als geheel, maar ook de verschillende onderdelen van een voorstelling, een complex teken, waarbinnen door de toeschouwer waargenomen handelingen, teksten en beelden als betekenaars kunnen worden beschouwd die verwijzen naar betekenden. De opsplitsing van een teken maakt het creëren van nieuwe tekens en nieuwe betekenissen mogelijk door bekende betekenaars aan nieuwe betekenenden te koppelen (en omgekeerd) en kan binnen een theatrale performance in het proces van het maken (acteur, schrijver, regisseur, vormgever) en ervaren (toeschouwer) nieuwe betekenissen te creëren. Semiotiek kan met name de theatraliteit van een performance stimuleren. Het is belangrijk om op te merken, dat het creëren van een teken volgens het semiotische principe er – in tegenstelling tot de mimesis – voor zorgt dat de reële werkelijkheid in het teken niet wordt bevestigd maar wordt vervangen. Het teken als semiotische structuur neemt in theatrale performance de plaats in van de reële werkelijkheid waarnaar het verwijst. Deconstructie Dit inmiddels grotendeels ingeburgerde neologisme, een term die oorspronkelijk in de filosofische stroming van het poststructuralisme werd geïntroduceerd, behelst een strategie die de mimesis en semiotische structuur zelf gebruikt om hun communicatieve waarde en legitimatie ter discussie te stellen en zelfs aan te tasten, om op die manier de werkelijkheid zelf hernieuwd te weerspiegelen en met waarde en betekenis te bezetten. In de destructie van het bestaande ligt de constructie van een 36 Theorie voor op de Vloer met de Ander nieuwe realiteit besloten. Deconstructie als creatieve werkvorm De drie termen mimesis, semiotiek en deconstructie bieden de mogelijkheid een specifieke vorm van creativiteit van het theatermaken te lokaliseren, eventueel te definiëren en te stimuleren. Grofweg zijn er dus drie creatieve werkvormen te onderscheiden: a) het bestaande zodanig manipuleren dat je iets nieuws aan het bestaande toevoegt. Deze vorm van creativiteit kun je koppelen aan het begrip ‘mimesis’; het nabootsen en uitbeelden van de bestaande realiteit met theatrale en dramatische middelen. Het beoogde effect is dat de creatie in de mimesis de realiteit bevestigt en deze bevestiging aan de realiteit toevoegt. b) het bestaande zodanig manipuleren dat je iets nieuws voor het bestaande in de plaats zet. Deze vorm van creativiteit kun je koppelen aan het begrip ‘semiotiek’; terwijl de realiteit getheatraliseerd en gedramatiseerd wordt ontstaat er betekenis. Het beoogde effect is het verdwijnen en afwezig laten zijn van de realiteit op het moment van de creatie. c) het bestaande zodanig manipuleren dat je het bestaande zelf vernieuwt. Je kunt het koppelen aan ‘deconstructie’. Dit behelst een creatie die het bestaande niet complementeert met haar bevestiging of doet verdwijnen in een teken, maar het bestaande ter discussie stelt, door het aan te tasten, te herdefiniëren en te herscheppen. Literatuur Zegers, Mart-Jan. Theatermaken, pragmatische theorieën. Lutrecht/Amsterdam: Lectoraat theatrale maakprocessen HKU/ International Theatre and Film Books, 2008. --Zie ook: dramatiek, theatraliteit, tragiek 37 Theorie voor op de Vloer met de Ander Narrativiteit Beschrijving en voorbeelden volgt Schaal Literatuur --Zie ook: 38 Theorie voor op de Vloer met de Ander Performativiteit Beschrijving en voorbeelden volgt Schaal Literatuur --Zie ook: 39 Theorie voor op de Vloer met de Ander Postdramatisch theater Beschrijving en voorbeelden De term postdramatisch theater is geïntroduceerd door de Duitse theaterwetenschapper en -criticus Hans-Thies Lehmann. In zijn boek Postdramatisches Theater (1999, vertaald naar het Engels als Postdramatic Theatre, 2006) beschrijft hij een overzicht van de veranderende trends en stijlmiddelen in het theater sinds de late jaren 1960.In zijn boek schetst Lehmann een ontwikkeling van het theater in de afgelopen decennia. Lehmann herkent in het theater enkele aspecten die volgens hem niet passen in het dramatische theater zoals deze wordt beschreven door Peter Szondi (1987). Hij beschrijft postdramatisch theater als een theatervorm die zich niet langer aan de hand van een literaire tekst, het drama, ontwikkeld. Dit wil niet zeggen dat er geen stukken gebruikt worden maar het is niet langer hét tekensysteem bij uitstek van het theater. Andere tekensystemen zoals beeld, geluid en beweging zijn (even) belangrijk(er) geworden. Daarnaast gaat postdramatisch theater anders om met ruimte, tijd, lichaam en (technologische) media. Lehmann concludeert dat het ordeningsprincipe van theater verandert. Drama ziet Lehmann als een samenhangend geheel. Dramatisch theater is teleologisch. Het tragische lot ligt al vast in de kern van de voorstelling (Lehmann 2006: 43). Postdramatisch theater is in tegenstelling tot dramatisch theater niet teleologisch. Lehmann betoogt dat: “the reasons why dramatic action was formerly central to theatre no longer apply: the main idea no longer being a narrative, fabulating description of the world by means of mimesis; the formulation of an intellectually important collision of objectives; the entertainment value of ‘suspense’ where one situation prepares for and leads to a new and changed situation” (Lehmann 2006: 69). Postdramatisch theater onderscheidt zich niet alleen op basis van tekstgebruik, maar op ordening. Ordening van narratief, nabootsing en situaties. Waar dramatisch theater iedere situatie voorbereid in de voorgaande situaties, is er in postdramatisch theater sprake van botsingen. Voorbeelden van makers van postdramatisch theater uit zijn onder andere: andcompany&Co, Frank Castorf, Martin Crimp, Jan Fabre, Forced Entertainment, Gob Squad, Heiner Goebbels, Jan Lauwers, The Living Theatre, Christoph Marthaler, Heiner Müller, René Pollesch, Rimini Protokoll, Christoph Schlingensief, She She Pop, Robert Wilson en The Wooster Group. “Drama has increasingly become the core of more or less banal mass entertainment and illusionary perception, while simultaneously tending to disappear from more complex forms of innovative theatre. There is doubtless a certain desire for drama, but outdated dramaturgical models can no longer guarantee the fulfilment of that desire. It is drama that tends to disappear, not text; postdramatic theatre is by no means theatre without text. The question remains whether the dwindling of the dramatic impulse might – inadvertently and only half-consciously – mirror a society 40 Theorie voor op de Vloer met de Ander deluding itself into believing it is simply moving beyond dramatic, even tragic, conflict. On one level perhaps, the love for the postdramatic mood might be reflecting a society that is creating unceasingly false and misleading dramatisations of social and political realities. On a deeper level, however, it reflects the conscious need for forms that adequately articulate the reality of social and political life” (Deel van Lehmann’s openbare lezing in het Universiteitstheater Amsterdam, 2007). Literatuur Lehmann, Hans-Thies. Postdramatisches Theater. Frankfurt am Main: Verlag der Autoren, 1999. Fischer-Lichte, Erika. Ästhetik des Performativen. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 2004. Hoogenboom, Marijke en Alexander Karschnia: Na(ar) het theater - after theatre?. Amsterdam: Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, 2007. Szondi, Peter. Theory of the Modern Drama. Red. en Vert. M. Hays. Minneapolis: University of Minnesota Press: 1987. --Zie ook: Deconstructie, Mimesis, Semiotiek, Multi-, inter- en transdisciplinair 41 Theorie voor op de Vloer met de Ander Theatraliteit Beschrijving en voorbeelden Net als dramatiek en tragiek is het begrip theatraliteit niet gebonden aan een specifiek genre of discipline binnen het theater. Deze drie termen vertegenwoordigen eerder de belangrijkste wezenskenmerken en maakstrategieën die in elke theatervorm werkzaam zijn. Theatraliteit is het spanningsveld tussen het reële en het mogelijke, de spanning tussen de reële werkelijkheid en het mogelijke op het toneel, dus ook de spanning tussen de toeschouwer en de speler, de acteur en zijn personage en de tekst en zijn betekenis. In deze simultane (verdubbelde) aanwezigheid van dat wat ervaren wordt als reëel en dat wat ervaren wordt als mogelijk, vermengen zich deze ervaringen, maar niet zodanig dat ze één worden in een nieuwe realiteit; ze blijven juist te allen tijde van elkaar te onderscheiden. Theatraliteit is een maakstrategie die het spelmatige van theater moet handhaven en zichtbaar moet maken. Deze transparantie levert de code aan de hand waarvan de toeschouwer of theatermaker de vermenging toelaat, voortzet en afbreek. Vaak is de toetsing van de mate van theatraliteit gekoppeld aan het waarschijnlijke en het geloofwaardige ten opzichte van de realiteit. De mate van de vermenging van het reële en het mogelijke is variabel en aan spanning onderhevig. Deze spanning etaleert zich in ruimtelijke verhoudingen, in die zin dat er een speelruimte ontstaat waarbinnen het reële en het mogelijke evenredig aanwezig moeten zijn. Juist wanneer de toeschouwer, het waarnemende subject, de simultane aanwezigheid van het reële en het mogelijke blijft ervaren, blijft een mate van theatraliteit mogelijk en kan de toeschouwer het gepresenteerde als spel ervaren. Literatuur Zegers, Mart-Jan. Theatermaken, pragmatische theorieën. Utrecht/Amsterdam: Lectoraat theatrale maakprocessen HKU/ International Theatre and Film Books, 2008. --Zie ook: dramatiek, tragiek 42 Theorie voor op de Vloer met de Ander Tragiek Beschrijving en voorbeelden Net als theatraliteit en dramatiek is het begrip tragiek niet gebonden aan een specifiek genre of discipline binnen het theater. Deze drie termen vertegenwoordigen eerder de belangrijkste wezenskenmerken en maakstrategieën die in elke theatervorm werkzaam zijn. Het woord ‘tragiek’ is weliswaar verwant met het woord ‘tragedie’ dat een specifieke theatervorm beschrijft, maar beiden hebben hun oorsprong in het Griekse woord ‘tragos’ wat ‘geit’ betekent. Deze terugverwijzing duidt op de geritualiseerde slachting van een offerdier om daarmee de bovenmenselijke natuurkrachten te beïnvloeden. Dit procédé zou men terug kunnen vinden in de gedramatiseerde ondergang van de held in een Griekse tragedie. Minder inhoudelijk dus meer vormelijk beschrijft de Griekse filosoof Aristoteles in zijn Poëtica het genre tragedie als een uitbeelding - van een ernstige en volledige handeling die een zekere omvang heeft - in verfraaide taal waarvan iedere soort zich apart voordoet in de onderscheiden delen van het stuk - door mensen die bezig zijn met handelen en niet door middel van vertelling - die door zo te werk te gaan dat ze medelijden en angst wekt de vreselijke gevallen van lijden die haar onderwerp bij uitstek vormen ontdoet van het element van weerzinwekkendheid.3 In de loop van de geschiedenis van het theater werden deze vier formele kenmerken van de Griekse tragedie vaak gelezen en uitgewerkt als wetsartikelen uit het wetboek van het theater, als onomstotelijke idealiseringen van hoe een tragedie als theatervorm en genre hoort te zijn. De beschrijving werd een norm waar je aan diende te voldoen en zij werd geformaliseerd in vaste sjablonen en onderdelen, zoals afgebakende bedrijven en functionele dramatische scènes. De tweede en het vierde kenmerk van de Aristotelische beschrijving namen daarbij de overhand. De gangbare betekenissen van het woord ‘tragisch’ verwijzen in ons dagelijks leven naar thema’s als dood, ellende, vertwijfeling of de fatale samenloop van omstandigheden, met name als goede bedoelingen zich tegen je keren. Maar de werkelijkheid, en het leven dat zich daarbinnen doet gelden, huisvest in feite geen tragiek, behalve dan wanneer we onze belevenissen en ervaringen tot kunst verheffen, bijvoorbeeld door ze te theatraliseren en te dramatiseren. Binnen de theatergeschiedenis vinden we talrijke voorbeelden van tragedies waarbinnen een tragisch wereldbeeld met behulp van geformaliseerde kenmerken tot uitdrukking gebracht worden (denk aan de tragedies van William Shakespeare, Jean Racine, Joost van den Vondel, Friedrich Schiller en Heinrich von Kleist) In het kader van deze canon beschouwen wij de term tragiek dus niet als genre en we koppelen het ook los van een mogelijk wereldbeeld. We zien het eerder als een neutraal begrip dat een belangrijk wezenskenmerk en de derde maakstrategie is binnen alle soorten theater. 3 Aristoteles, Poëtica, vertaald door N. van der Ben en J.M. Bremer, Athenaeum – Polak en van Gennep, Amsterdam 2004, pag.37 43 Theorie voor op de Vloer met de Ander Er is ‘iets’ in het theater dat om een omschrijving vraagt naast de wezenskenmerken en maakstrategieën ‘theatraliteit’ en ‘dramatiek’. Terwijl theatraliteit en dramatiek blijven verwijzen naar het waarschijnlijke en het geloofwaardige en dus binnen de grenzen van de ervaring blijven, verwijst het derde wezenskenmerk en de derde maakstrategie 'tragiek' naar het afwezige. Er is binnen het theater een dynamiek aan het werk die het ongeloofwaardige en onwaarschijnlijke mogelijk en ervaarbaar wil maken, met als doel dat je iets ervaart dat je ervaring te boven gaat. Deze ‘bovenmenselijke’ ervaring maakt een emotionele reactie los die niet onmiddellijk te duiden is. Zij start een reflectie op over een ongewisse uitkomst. Net als in de geritualiseerde slachting van een offerdier wordt het ongeloofwaardige en onwaarschijnlijke opgewekt, want of dit offer een goede tijding teweegbrengt is volslagen ongewis. De handeling van het offer creëert een irreële sfeer, vertegenwoordigd in rituelen en symbolen, verwijzend naar een veronderstelde symbolische orde. Redeneerde vanuit dit procedé is de tragiek het opwekken en omgaan met een symbolische orde, die ongewis is in haar uitkomst en juist daardoor een hoge mate van fascinatie en betrokkenheid te weeg brengt. Een tweede redenering: Terwijl je bij elk soort theater de mate van theatraliteit en dramatiek kunt aanwijzen, is het maar de vraag in hoeverre ook tragiek zich noodzakelijkerwijs moet doen gelden. Toch moet er, naast de spanning tussen het reële en het mogelijke, en de stuwende beweging richting het onoverkomelijke, nog een derde kracht aanwezig zijn, om de simpele reden dat er aan een theatervoorstelling een einde moet komen. Aristoteles heeft gezegd: “De tragedie is een uitbeelding van een ernstige en volledige handeling die een zekere omvang heeft.” Deze ogenschijnlijk open deur wijst ons op de noodzaak om theater zodanig te organiseren en te structureren dat theatraliteit en dramatiek niet oneindig voortduren maar in een einde hun inlossing vinden. Theatraliteit en dramatiek tonen hun krachten in de manifestatie van de aanhoudende spanning tussen het reële en het mogelijke (theatraliteit) en de stuwende beweging richting het onoverkomelijke (dramatiek). Een derde kracht is nodig om de ruimtelijke (theatrale) en successievelijke (dramatische) ordening te verstoren en uiteindelijk te beëindigen. Theatraliteit en dramatiek worden door de tragiek geofferd en installeren een symbolische orde. Tragiek manifesteert zich in het theater juist wanneer de aanhoudende spanning van de theatraliteit teniet gedaan wordt en de stuwende beweging van de dramatiek omgebogen wordt door een wending, omslag of onverwachte onthulling. Aristoteles noemt dit moment ‘peripetie’ en verwijst o.a. naar de scène in Koning Oedipus van Sophokles dat Oedipus uiteindelijk beseft dat hij zijn vader vermoord heeft en met zijn moeder getrouwd is. Op dit moment in het stuk stopt letterlijk de dramatische handeling. Oedipus heeft geen wil en doel meer voor ogen. De dramatiek heeft haar kracht verloren. Ook de theatraliteit kan de spanning tussen het reële en mogelijke niet meer vasthouden. Ook deze kracht vloeit weg, want de verschrikkelijke waarheid heeft zich onherroepelijk getoond. De bovenmenselijke ervaring van Oedipus’s besef tast ook de ruimte- en de tijdservaring aan, in die zin dat het er niet meer toe doet waar hij en de toeschouwers zijn en hoe laat het is. De emotie die loskomt, heeft geen ruimte en geen richting. Er is geen uitkomst en alles is ongewis. Oedipus en zijn lot worden opgenomen in een symbolische orde die hem niet meer laat ontsnappen. Naast dit voorbeeld uit de toneelliteratuur herkennen we ook in bijvoorbeeld 44 Theorie voor op de Vloer met de Ander choreografieën binnen bewegingstheater de werking van tragiek. Een bewegingssequentie of -patroon toont een mate van theatraliteit door de aanhoudende spanning tussen het reële en het mogelijke in fysiek opzicht en toont een mate van dramatiek door de stuwende beweging richting het onoverkomelijke in fysiek opzicht. Juist wanneer de theatraliteit en de dramatiek in fysiek opzicht tot op hun uiterste grens worden gevoerd en de beweger moet breken met zijn patroon, wekt dit ontroering en tragiek op (denk aan de choreografieën van Pina Bausch, Jan Fabre en Sacha Waltz). Door verhoging en oplossing van de theatraliteit en de dramatiek tot op hun uiterste grenzen transformeren deze krachten tot tragiek die onderwerp, verhaal, gegeven of sfeer opsluiten in een symbolische orde. Dit kan toegepast worden zowel op het microniveau van een voorstelling alsook op het macroniveau, zowel in theater met een gesloten dramaturgie alsook in theater met een open dramaturgie. De omschrijving, bepaling en hantering van de tragiek in een maakproces komt neer op het in gang zetten van het procédé van symbolisering. Dit procédé van symbolisering manifesteert zich in technisch opzicht als de factor die het niet vrijblijvende (tijd)verloop en de structuur van een toneelvoorstelling zodanig bepaalt dat het inbreekt in deze structuur en haar verandert. De factor manifesteert zich als ritme, in de zin van geaccentueerde wisseling in een beweging of in het optreden van een verschijnsel. We hebben met theatraliteit een ruimte gecreëerd. De dramatiek zet ons in beweging en geeft een richting aan. De tragiek bepaalt uiteindelijk het ritme. De ervaring van ritme benadrukt de eindigheid en geslotenheid van de theatrale en dramatische structuur met name als haar inhoudelijke onderwerp, verhaal, gegeven of sfeer zich niet uit haar door de symbolisering ‘bezette’ structuur kan bevrijden. Tragiek stimuleert het besef van de fatale opsluiting. In de geschiedenis van het theater herken je de mate van tragiek van een toneelwerk aan de mate van bewustzijn van geslotenheid van vorm en structuur van het toneelwerk zelf. Het procédé van symbolisering moet in principe in elke toneelvoorstelling zich kunnen doen gelden, los van welk onderwerp, verhaal, gegeven of sfeer dan ook. Literatuur Zegers, Mart-Jan. Theatermaken, pragmatische theorieën. Utrecht/Amsterdam: Lectoraat theatrale maakprocessen HKU/ International Theatre and Film Books, 2008. --Zie ook: theatraliteit, dramatiek 45 Theorie voor op de Vloer met de Ander Thematische begrippenlijst De vloer Acteurstheater Community theatre Ervaringstheater Fysiek theater Montagetheater Muziektheater Regisseurstheater Teksttheater/ Teksttoneel Transparant acteren Vormgevingstheater De ander Auteurschap Engagement Interactiviteit Multi-, inter-, transculturaliteit Multi-, inter-, transdisciplinair Theatermaker Werken in context De theorie Deconstructie Dramatiek Mimesis Narrativiteit Performativiteit Postdramatisch theater Semiotiek Theatraliteit Tragiek Alfabetische begrippenlijst A Auteurschap Acteurstheater B C Community theatre D Deconstructie Dramatiek E Engagement Ervaringstheater F Fysiek theater G H I Interactiviteit Interculturaliteit Interdisciplinair J K L M Mimesis Montagetheater Multiculturaliteit Multidisciplinair Muziektheater 46 Theorie voor op de Vloer met de Ander N Narrativiteit O P Performativiteit Postdramatisch theater Q R Regisseurstheater S Semiotiek T Teksttheater/ Teksttoneel Theatermaker Theatraliteit Tragiek Transculturaliteit Transdisciplinair Transparant acteren U V Vormgevingstheater W Werken in context X Y Z 47