Faculteit Letteren & Wijsbegeerte Julie Van Pelt Foucault en de Griekse roman: zelfmoord in vijf liefdesverhalen Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de vergelijkende moderne letterkunde 2014 Promotor Prof. dr. Koen De Temmerman Vakgroep Letterkunde DANKWOORD Met dank aan Annelies Bossu, Maarten Taveirne, Tine Scheijnen, Thierry Oppeneer en Matthias Velle, voor de rijke discussie die we samen gevoerd hebben, waardoor ik nieuwe inzichten ontwikkelde op mijn project. Ik dank ook mijn zus Sylvie, die ondanks haar drukke agenda tijd vond om mijn tekst na te lezen. Tot slot gaat mijn bijzondere dank uit naar prof. Koen De Temmerman, omwille van zijn enthousiasme, beschikbaarheid en rijke begeleiding. 2 INHOUD Dankwoord ........................................................................................................................................................................... 2 Inhoudsopgave…………………………………………………………………………………………………………….…………3 Inleiding…………………………………………………………………………………………………………………………………5 HOOFDSTUK 1: Theoretisch kader 1.1 Foucault: discours ontmaskerd ..................................................................................................................... 7 1.1.1 Discours, kennis, macht ................................................................................................................................... 7 1.1.2 Subject en identiteit ....................................................................................................................................... 11 1.1.3 Foucault en de antieke roman: Histoire de la sexualité.................................................................... 12 1.1.4 Foucault en zelfmoord: Droit de mort et pouvoir sur la vie ............................................................ 14 1.1.5 De filosoof van de moderniteit toepassen op antieke literatuur? ............................................... 15 1.2 New Historicism: de literatuurpraktijk van Stephen Greenblatt ......................................................... 18 1.2.1 Basisprincipes .................................................................................................................................................. 18 1.2.2 De anekdote ....................................................................................................................................................... 19 1.2.3 De dubbele aard van literatuur ................................................................................................................. 20 HOOFDSTUK 2: Zelfmoord in de oudheid. Antieke idealen rond leven en dood 2.1 De sociologische zelfmoordtheorie van Durkheim.................................................................................... 23 2.2 De reconstructie van een mentaliteit: de methode ................................................................................... 25 2.2.1 Descriptieve bronnen .................................................................................................................................... 25 2.2.2 Prescriptieve bronnen .................................................................................................................................. 27 2.3 Het antiek zelfmoorddiscours ............................................................................................................................ 28 2.3.1 Shame-culture .................................................................................................................................................. 28 2.3.2 Zelfmoord als publieke daad ...................................................................................................................... 29 2.3.3 Zelfmoord als bevestiging van de individuele vrije wil ................................................................... 29 2.3.4 Middelen en motieven................................................................................................................................... 30 2.3.5 De zelfmoordmodellen: Ajax en Lucretia .............................................................................................. 32 2.3.6 Ambiguïteit ........................................................................................................................................................ 33 HOOFDSTUK 3: Zelfmoord in de Griekse roman 3.1. Inleiding...................................................................................................................................................................... 35 3 3.2 Shame-culture ........................................................................................................................................................... 37 3.2.1 Het Lucretia-model......................................................................................................................................... 38 3.2.2 De bedrogen echtgenoot .............................................................................................................................. 42 3.2.3 De ‘mors Romana’ ........................................................................................................................................... 45 3.3 Zelfmoord als bevestiging van de vrije wil? ................................................................................................. 46 3.4 Zelfmoordmiddelen ................................................................................................................................................ 52 3.4.1 Eervolle middelen ........................................................................................................................................... 52 3.4.2 Oneervolle middelen...................................................................................................................................... 55 Conclusie……………………………………………………………………………………………………………………………...60 Bibliografie…………………………………………………………………………………………………………………………..62 Appendix……………………………………………………………………………………………………………………………...65 Aantal woorden: 20.638 (exclusief voetnoten, bibliografie en appendix) 4 INLEIDING Wie hoopt getrakteerd te zullen worden op zeemzoete liefdestaferelen om heerlijk bij weg te dromen, die neemt best geen Griekse liefdesroman ter hand. De verteller van Chaereas en Callirhoe stelt aan het eind van het verhaal zijn lezers gerust met de volgende woorden: ‘Νομίζω δὲ καὶ τὸ τελευταῖον τοῦτο σύγγραμμα τοῖς ἀναγινώσκουσιν ἥδιστον γενήσεσθαι: καθάρσιον γάρ ἐστι τῶν ἐν τοῖς πρώτοις σκυθρωπῶν. οὐκέτι λῃστεία καὶ δουλεία καὶ δίκη καὶ μάχη καὶ ἀποκαρτέρησις καὶ πόλεμος καὶ ἅλωσις, ἀλλ ἔρωτες δίκαιοι ἐν τούτῳ <καὶ> νόμιμοι γάμοι.’ (Chariton 8.1.4)1 Eind goed, al goed dus, maar de rest van het verhaal blijkt in elk geval geen pretje te zijn geweest. Ook zelfmoord wordt als één van de ingrediënten van deze dramatische verhaalcocktail genoemd. Het genre van de Griekse roman of ‘liefdesroman’ bestaat uit een reeks teksten die met elkaar in verband worden gebracht op basis van enkele gemeenschappelijke kenmerken. Het gaat om fictionele prozateksten van een zekere lengte waarin een verhaal wordt verteld over twee jonge geliefden. De jongen en het meisje ontmoeten elkaar, worden dolverliefd en zullen trouwen. Het lot drijft hen echter uit elkaar waardoor ze allerhande avonturen beleven en de hele wereld afreizen, waarna ze uiteindelijk herenigd worden. De diepgaande liefde voor elkaar, de onwankelbare trouw aan elkaar en de kuisheid van het meisje, zijn belangrijke thema’s die in al deze verhalen doorweven zijn. Ook zelfmoord is een recurrent topos dat in de meeste liefdesromans aanwezig is. Er bestonden heel wat teksten in de oudheid die aan deze formule beantwoordden. Vele zijn verloren gegaan, van andere zijn er slechts fragmenten over. Vijf teksten zijn echter integraal bewaard en worden beschouwd als de canonieke werken van het genre van de Griekse roman. Het gaat om die van Chariton (Chaereas en Callirhoe), Xenophon van Ephese (Een Ephesisch verhaal), Achilles Tatius (Leucippe en Clitophon), Longus (Daphnis en Chloe) en tot slot Heliodorus (Een Ethiopisch verhaal). In deze scriptie staat de werking van het zelfmoordtopos in deze vijf canonieke teksten centraal. Mijn onderzoek baseert zich in belangrijke mate op het nalatenschap van de Franse filosoof Michel Foucault. De manier waarop ik zelfmoord in de Griekse roman wil benaderen en analyseren, kadert binnen zijn denken. Hoewel Foucault’s laatste grote werk, Histoire de la sexualité, een uitzonderlijke positie inneemt voor mijn onderzoek, schuilt het belang van Ik denk dat dit laatste deel ook voor de lezers het aangenaamst zal zijn, want het vormt een tegenwicht voor de ellende uit de vorige boeken. Er is geen sprake meer van ontvoering, slavernij, rechtspraak , strijd, hongerdood, oorlog en verovering, maar van oprechte liefde en een wettig huwelijk. (van Opstall 1998, 132) 1 5 Foucault’s werk voor mijn opzet eerder in het algemene dan in het specifieke. Van belang zijn de grote denkbewegingen die zijn oeuvre doorkruisen. Foucault heeft in zijn werken een algemene cultuurtheorie opgezet die aandacht besteedt aan de werking van anonieme machtsrelaties in een maatschappij. Mijn interesse gaat uit naar de rol die literatuur speelt in dergelijke ‘culturele machtsspelletjes’. De link tussen het gedachtegoed van Foucault en (antieke) literatuur is op twee manieren verzekerd. Ten eerste heeft Foucault zich in zijn Histoire de la sexualité zelf gewend tot de Griekse roman als bron van een antiek seksualiteitsdiscours. Ten tweede wordt het gedachtegoed van Foucault geoperationaliseerd in de literatuurbenadering van het New Historicism, dat op de kaart werd gezet door Stephen Greenblatt. Om die reden vormt het New Historicism de belangrijkste methodologie in mijn literair onderzoek. Het concreet opzet van mijn onderzoek is na te gaan op welke manier en door middel van welke literaire technieken of narratieve instrumenten de Griekse roman deelneemt aan de conceptie van culturele machtspatronen rond zelfmoord in de Griekse maatschappij van de imperiale tijd. Ik zal deze vraag beantwoorden door aan te tonen dat bepaalde antieke idealen rond zelfmoord verwerkt zijn in deze literaire teksten, maar dat de creatieve behandeling ervan, veroorzaakt door enkele specifieke literaire vernuftigheden die eigen zijn aan het genre, resulteert in een verwijdering van het traditioneel paradigma. Op die manier zal ik besluiten dat ironie, de overheersing van het liefdesmotief en het Lot als plot-sturende kracht belangrijke technieken zijn waardoor de Griekse roman als het ware in dialoog treedt met zijn socioculturele context. Deze scriptie valt uiteen in drie hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk schets ik het theoretisch kader waarbinnen mijn onderzoek zich situeert. Daarin wil ik dieper ingaan op het gedachtegoed van Foucault en de link tussen zijn filosofie en mijn literair onderzoek verder uitwerken. Daarnaast zal ik de basisprincipes van de New Historistische literatuurbenadering verduidelijken. Het tweede hoofdstuk biedt een overzicht van de antieke idealen en mentaliteiten rond zelfmoord. Dit basisdiscours zal dienen als een vertrekpunt voor mijn literaire analyses van de zelfmoordpassages in de Griekse romans. In het derde hoofdstuk, ten slotte, analyseer en interpreteer ik verschillende literaire passages met speciale aandacht voor de creatieve verwerking van het traditioneel zelfmoordparadigma uit hoofdstuk twee. 6 HOOFDSTUK 1: THEORETISCH KADER 1.1 FOUCAULT: DISCOURS ONTMASKERD In dit hoofdstuk wil ik Foucault’s denken samenvatten en toelichten, waarbij ik voornamelijk zal focussen op het inzichtelijk maken van de elementen die voor mijn onderzoek van belang zijn. Ik streef dus geen volledigheid na bij het bespreken van Foucault’s oeuvre. Daarnaast wil ook aantonen waarom deze zaken belangrijk zijn voor mijn onderzoek en, ten slotte, op welke manier ik Foucault’s denken zal toepassen in mijn literaire analyses. 1.1.1 DISCOURS, KENNIS, MACHT D E GESCHIEDENIS VAN HET DENKEN Het uitgangspunt van Foucault’s denken is dat ‘at any given period in a given domain, there are substantial constraints on how people are able to think.’ (Gutting 2005, 32) Het menselijk denken situeert zich steeds in een denkkader (een denksysteem) dat historisch en cultureel bepaald is. Dit kader bepaalt de wegen en de grenzen van het individueel denken. In Les mots et les choses (1966) definieerde Foucault dit fenomeen als het ‘episteme’ van een historische omgeving. Later zal hij echter steeds vaker spreken in termen van ‘discours’. Discours kan gedefinieerd worden als ‘a set of legitimized and culturally authoritative ways of thinking, speaking, behaving and recording.’2 Elk discours functioneert volgens specifieke, interne spelregels, die doorgaans onzichtbaar zijn voor de spelers zelf. Bijgevolg kunnen we zeggen dat ‘individuals operate in a conceptual environment that determines and limits them in ways of which they cannot be aware. (…) If we can uncover these rules, we will be able to see how an apparently arbitrary constraint actually makes total sense in the framework defined by those rules.’ (Gutting 2005, 33) D E ARCHEOLOGISCHE METHODE In functie van het ontmantelen van de interne spelregels van een discours en het opstellen van een geschiedenis van denksystemen, ontwikkelde Foucault doorheen zijn werk uit de jaren ’60 wat hij zelf zijn ‘archeologie’ heeft genoemd. Uiteindelijk beschreef hij de S. Renee Gillespie, ‘The Politics of Breathing: Asthmatic Medicaid Patients Under Managed Care’, Journal of Applied Communication Research 29 (2001) 100. 2 7 archeologische methode in L’archéologie du savoir, een werk uit 1969. Deze methode beoogt het analytisch beschrijven van de spelregels van een ‘episteme’. De sporen van het Frans structuralisme zijn onmiskenbaar in deze opzet. De archeoloog beschrijft echter geen atemporele structuren, maar wil enkel de interne werking van een specifiek, historisch discours opgraven en blootleggen. Hij is als het ware geïnteresseerd in de interne verhoudingen tussen de stukken die hij aantreft op het schaakbord na een specifiek partijtje, zonder rekening te houden met de betekenis van de koningin of het paard voor het spel of de spelers. While the structuralist claims to find cross-cultural, ahistorical, abstract laws defining the total space of possible permutations of meaningless elements, the archaeologist only claims to be able to find the local, changing rules which at a given period in a particular discursive formation define what counts as an identical meaningful statement. (Dreyfus & Rabinow 1982, 55) De archeologie van Foucault is dus geen poging tot een algemene theorie van discours op basis waarvan voorspellingen gedaan kunnen worden. 'The structuralist studies possibilities, the archaeologist studies existence.’ (Dreyfus & Rabinow 1982, 56) K ENNIS De interne regels van een historisch discours bakenen de contouren van mogelijk menselijk denken af en bepalen wat als aanvaardbaar en waar geldt in de maatschappij in kwestie. Bijgevolg produceert discours kennis. Dit gebeurt o.a. via de mediatie van wetenschappelijke disciplines. ‘Foucault holds that what counts as truth is determined by the conceptual system or, more accurately, the discursive practices of a particular discipline.’ (Dreyfus & Rabinow 1982, 31) Foucault wijst er dus op dat ook deze ‘objectieve’ wetenschappelijke disciplines onder het juk van het discours staan . ‘There exists no place outside of language, power, society and history from which one could construct a theory of them.’ (Oksala 2010, 457) Foucault ontmaskert zo het geloof in een objectieve waarheid. Hij ondermijnt de klassieke overtuiging ‘that there is some truth in itself, accessible either through perception or through history, and that some discipline is in possession of a neutral discourse capable of revealing this truth.’ (Dreyfus & Rabinow 1982, 33) 8 M ACHT Als het leven een spel is en discours de regels vormt, dan is elk individu een speler die deelneemt aan het spel van de samenleving. Het spel en zijn regels gaan echter vooraf aan het individu. De mens kan enkel vaststellen dat hij reeds meespeelt, ‘that he is "always already" in the world, in language, in society, and in nature.’ (Dreyfus & Rabinow 1982, 38)3 De spelers zijn zich niet bewust van de regels die ze volgen, zoals een moedertaalspreker ook de regels van vervoeging die hij operationaliseert niet kent. Dit leidt Foucault ertoe de werking van discours te beschouwen als een vorm van macht. ‘C’est à la condition de masquer une part importante de lui-même que le pouvoir est tolérable. Sa réussite est en proportion de ce qu’il parvient à cacher de ses mécanismes.’ (Foucault 1976, 113) Foucault beschrijft dus een sluipende, anonieme vorm van macht. Het is niet mogelijk aan te wijzen wie macht uitoefent: de machtstechnieken en -praktijken die Foucault voor ogen heeft, zijn intrinsiek verbonden met de manier waarop een samenleving is georganiseerd. Macht draait ook niet om verdrukking. In tegendeel; ‘power produces; it produces reality; it produces domains of objects and rituals of truth.’ (Foucault 1991, 194) Foucault’s archeologische aanpak, die steeds gericht is op het ontmantelen van de werking van een specifiek historisch discours en bijgevolg ook specifieke machtsrelaties bestudeert, hangt samen met zijn overtuiging dat machtsrelaties steeds verankerd zijn in een historisch netwerk van sociale structuren. That is to say, power relations are rooted deep in the social nexus, not reconstituted "above" society as a supplementary structure whose radical effacement one could perhaps dream of. (...) A society without power relations can only be an abstraction. (Foucault 1982, 222-223) Om dit te verduidelijken kan de metafoor van het spel ons opnieuw van dienst zijn. Elke samenleving is een specifiek spel, met zijn eigen regels, waarin individuen participeren. De regels zijn intrinsiek verbonden met de vorm van het spelbord, i.e. de sociale structuren en praktijken in de samenleving. De regels limiteren de individuen in hun denken en handelen in het spel, dus oefenen macht uit. Het spel, i.e. de samenleving, bestaat echter slechts in en door de regels, die ondersteund worden door de materiële structuur van het spelbord. De samenleving bestaat dus slechts in en door het discours dankzij een proces van menselijke zelfconstitutie. Bijgevolg is een samenleving zonder discours (een spel zonder regels) onmogelijk. Taal speelt hierin een belangrijke rol. Foucault’s aandacht voor taal kadert binnen de zogenaamde ‘linguistic turn’ die het Franse structuralisme en post-structuralisme doormaakte. De basisgedachte zegt dat ‘reality is not only linguistically mediated, but also, to varying degrees, linguistically constituted.’ (Oksala 2010, 450) De mens kan zich m.a.w. niet vrij bedienen van taal om uit te drukken wat er in zijn geest omgaat. Zijn geest wordt reeds beheerst door talige structuren waar hij niet buiten kan. Taal bepaalt zo de grenzen waarbinnen de mens kan spreken én denken. 3 9 We kunnen besluiten dat Foucault’s denken over macht resulteert in ‘an effort to politicize regions of reality that have been depoliticized.’ (Oksala 2010, 447) Hij legt de onzichtbare, discursieve machtsrelaties bloot die een constitutieve rol spelen in onze conceptie van de realiteit. Zo toont hij ook de contingentie aan van onze sociale realiteit, die voorheen essentieel en neutraal leek. While many of the social practices that we engage in every day might seem completely apolitical—treating the sick, doing household chores, travelling to work—they can and have been politicized by revealing and contesting the power relations operative in them: the power of doctors over patients, of men over women, of capitalists over workers. (Oksala 2010, 462) V AN ARCHEOLOGIE NAAR GENEALOGIE Doorgaans wordt Foucault’s werk opgedeeld in twee fases: de archeologische fase van de jaren ’60 en zijn latere werk uit de jaren ’70, de genealogische fase. Critici hebben dit onderscheid vaak als een radicale breuk in Foucault’s denken opgevat. Waarom? De taak van de archeoloog was ‘to describe in theoretical terms the rules governing discursive practices. By bracketting truth and seriousness the archaeologist claims to operate on a level that is free of the influences of both the theories and practices he studies.’ (Dreyfus & Rabinow 1982, 102) Maar ‘the archaeologist’s claim that he is totally detached from the real of serious discourse of his day makes the meaning and relevance of his project problematic.’ (Dreyfus & Rabinow 1982, 103) Omwille van die reden is Foucault’s archeologie voorwerp van kritiek. Critici nemen aan dat Foucault zelf de mankementen ervan inzag en daarom uitgeweken is naar de genealogische methode, waarin de notie van macht centraal kwam te staan. Toch moeten we dit beeld nuanceren. Foucault zegt zelf aan het eind van zijn leven dat hij nooit echt is opgehouden met archeologie (Berkeley, 1983). Hij omschrijft de twee facetten van zijn werk als complementair: archeologie biedt het methodologisch kader waarbinnen aan genealogie gedaan kan worden. Archeologie was ‘a strict analysis of discourse’; in zijn latere werk zal Foucault deze methode in functie stellen van een meer fundamenteel project, waarin hij meer aandacht krijgt voor het individu als subject. Zijn analyses van de spelregels van een bepaald discours bieden inzicht in machtsrelaties en de plaats van het individu hierin. Een radicale breuk was de overstap naar genealogie dus zeker niet.4 Beide ‘fases’ van Foucault’s werk hebben, elk op hun eigen manier, iets te bieden voor mijn opzet. Het belang van de eerste fase schuilt in de blik van de archeologische methodologie, ‘His archaeologies show how it [truth] is often relative to the contigent historical frameworks it is supposed to transcend, his genealogies how it is entwined with the power and domination from which it is supposed to free us.’ (Gutting 2005, 109) 4 10 zoals deze ook voor Foucault relevant is gebleven. De archeologische bril beoogt het ontmantelen van discours en het inzicht krijgen in de werking ervan, waardoor de blik wordt verruimd en datgene wat als ‘normaal’ geldt tegen het licht van alternatieven kan worden geplaatst. Door deze bril wil ik kijken naar zelfmoord. Ik zal trachten dit fenomeen in het licht van een bepaald denksysteem te plaatsen, van een specifiek, historisch discours over leven en dood . In de tweede fase richt Foucault zich op een specifiek genealogisch project, waarin hij de moderne samenleving ontleedt in termen van bio-politiek (infra). Op inhoudelijk vlak is deze fase dus weinig relevant voor mijn onderzoek – mijn studiegebied is de literatuur van de klassieke oudheid. Anderzijds duiken in zijn latere werk enkele nieuwe aandachtspunten op die wel relevant zijn voor mijn studie, waaronder de belangstelling voor machtsrelaties en het individu als subject. Dit laatste onderwerp zal ik nu verder toelichten. 1.1.2 SUBJECT EN IDENTITEIT A major part of Foucaults efforts in the 1970s has gone to constructing an account of the place of the subject, sucjectivism, and the modern individual. The central theme of Foucault’s genealogy is now to show the development of power techniques oriented to individuals. (Dreyfus & Rabinow 1982, 120) Eens hij de archeologische methode om de regels van een discours te analyseren heeft ontwikkeld, richt Foucault zich tot de verhouding tussen de discursieve praktijken en het individu. Deze verhouding beschouwt hij als een machtsrelatie waarin het individu ‘subject’ wordt. Elk individu participeert noodgedwongen in het cultureel spel van de samenleving. In en door deze participatie wordt het individu geconstitueerd als ‘subject’ (fr. ‘sujet’) in de dubbele betekenis die Foucault aan de term toekent: (1) ‘subject to someone else by control and independence’ en (2) ‘tied to his own identity by a conscience or self-knowledge.’ (Foucault 1982, 212) De macht van het discours maakt van het individu een ‘sub-ject’, een onderworpene, terwijl het proces van zelfconstitutie door participatie in het discours van het individu een subject of ‘onderwerp’ maakt en hem/haar een identiteit verleent. Ook het tweede geval heeft te maken met een vorm van macht. ‘This form of power applies itself to immediate everyday life which categorizes the individual, marks him by his own individuality, attaches him to his own identity, imposes a law of truth on him which he must recognize and which others have to recognize in him.’ (Foucault 1982, 212) Het genealogisch project dat Foucault onderneemt vanaf de jaren ’70 is er dus op gericht te tonen ‘how our culture attempts to normalize individuals through increasinly rationalized means, by turning them into meaningful subjects and docile 11 objects.’ (Dreyfus & Rabinow 1982, xxiii) Hij focust zich hierbij op de manier waarop het zelf tot stand komt en op het feit dat de identiteit van een individu ontstaat door een proces van zelfconstitutie binnen de patronen die reeds voorhanden zijn in de eigen cultuur, gemeenschap en sociale groep. Deze nieuwe invalshoek bracht Foucault ertoe vormen van subjectiviteit, zoals seksualiteit, als studieobject te kiezen. Zijn Histoire de la sexualité graaft dieper dan de archeologische analyse van een politieke nexus van machtsrelaties . Foucault ontwikkelt nu een geschiedenis van de constitutie van individuen als subjecten in psychologische en ethische zin. (Gutting 2005, 92) De genealogische focus op de manier waarop een maatschappelijk discours macht uitoefent over individuen is eveneens van belang voor mijn studie van zelfmoord in literatuur. In de eerste twee onderdelen van dit hoofdstuk heb ik getracht het algemeen project van Foucault’s denken te schetsen. Ik zou willen afsluiten met het volgende citaat, omdat het een goede samenvatting biedt van de verschillende stappen in dit denken. Foucault now maintains that, from the beginning, he has, on the broadest level, been developing a 'history of truth'. He conceives this history as having three main aspects: an analysis of 'games of truth' (that is, various systems of discourse developed to produce truth), both in their own right and in relation to one another; an analysis of the relations of these games of truth to power relations; and an analysis of the relation of games of truth to the self. (Gutting 2005, 108) Mijn interesse gaat uit naar de rol die literatuur speelt in de culturele machtsspelletjes die het individu tot subject maken. 1.1.3 FOUCAULT EN DE ANTIEKE ROMAN: HISTOIRE DE LA SEXUALITÉ Foucault’s laatste grote studie, getiteld Histoire de la sexualité, is een directe bron van inspiratie geweest voor mijn onderzoek omwille van verschillende redenen, die ik nu zal toelichten. Van de zes geplande volumes heeft Foucault er uiteindelijk drie afgewerkt. Het tweede en derde boek wijken echter in grote mate af van het opzet van het eerste deel en zal ik daarom apart behandelen. 12 Omwille van praktische overwegingen begin ik bij het tweede en derde volume, respectievelijk L’usage des plaisirs en Le souci de soi. In de inleiding op L’usage des plaisirs schrijft Foucault het volgende: Il apparaissait qu’il fallait entreprendre maintenant un troisième déplacement, pour analyser ce qui est désigné comme “le sujet”; il convenait de chercher quelles sont les formes et les modalités du rapport à soi par lesquelles l’individu se constitue et se reconnaît comme sujet. (…) Mais il était clair qu’entreprendre cette généalogie m’entraînait très loin de mon project primitif. Je devais choisir: ou bien maintenir le plan établi, en l’accompagnant d’un rapide examen historique de ce thème du désir. Ou bien réorganiser toute l’étude autour de la lente formation, pendant l’Antiquité, d’une herméneutique de soi. C’est pour ce dernier parti que j’ai opté … (Foucault 1984, 12) Foucault’s nieuwe belangstelling voor de constitutie van het individu als subject doorheen discursieve machtsrelaties bracht hem ertoe een zijsprong te nemen die hem voor het eerst tot in de klassieke oudheid bracht. In volume twee en drie van Histoire de la sexualité onderzoekt Foucault het ontstaan van wat hij ‘la culture de soi’ heeft genoemd. Hierbij heeft hij speciale aandacht voor de cultuur en literatuur van de oude Grieken. In het laatste hoofdstuk van het derde volume, Une nouvelle érotique, wendt Foucault zich expliciet tot drie van de vijf teksten die het voorwerp van mijn literair onderzoek vormen. Het gaat om de liefdesromans van Chariton, Achilles Tatius en Heliodorus. Deze werken fungeren in Foucault’s tekst als bronnen van een nieuw seksualiteitsdiscours. Ik zal op gelijkaardige wijze de Griekse romans lezen als een culturele lens op een eigentijds discours, ditmaal over leven en dood. Het eerste volume van Histoire de la sexualité draagt de titel La volonté de savoir en bevat een genealogisch onderzoek naar de disciplinerende machtsverhoudingen in de moderne samenleving. Foucault’s onderzoek naar seksualiteit staat hier in teken van het ontmantelen van de maatschappelijke technieken die het individu controleren. Dit disciplinerend discours noemt hij ‘bio-politiek’. De technieken van bio-politiek zijn erop gericht menselijk leven te controleren op twee niveaus: enerzijds dat van individuele lichamen, anderzijds dat van volkeren en rassen. Deze controle over het leven wordt uitgeoefend door middel van een seksualiteitsdiscours. Seksuele praktijken worden gereguleerd door middel van disciplinerende technieken, zoals de biechtpraktijk in de Christelijke sfeer. Kortom, le sexe est accès à la fois à la vie du corps et à la vie de l’espèce (…) la sexualité est poursuivie jusque dans le plus petit détail des existences (…) mais on la voit aussi devenir thème d’opérations politiques, d’interventions économiques, de campagnes idéologiques.’ (Foucault 1967, 192) ‘Le sexe devient une cible centrale pour un pouvoir qui s’organise autour de la gestion de la vie plutôt que de la menace de la mort. (Foucault 1967, 193) 13 La volonté de savoir is een specifieke analyse van culturele ontwikkelingen in de 19e eeuw, die geleid hebben tot de moderne samenleving. De werking van bio-politiek, eigen aan de moderniteit, is dus niet relevant voor een literatuurstudie van werken uit de 1 e en 2e eeuw. Desondanks is de manier waarop Foucault seksualiteit heeft benaderd mij tot inspiratie geweest. Foucault as genealogist poses the question of sexuality in strictly historical terms; sexuality is a historical construct, not an underlying biological referent. He disputes the widely accepted notion of sex as the underlying essence, as an archaic drive, by showing that this concept, too arose in a particular historical discourse on sexuality. (Dreyfus & Rabinow 1982, 168) Foucault toont dat de manier waarop mensen omgaan met seksualiteit niet zo persoonlijk en intiem is als gedacht, maar onderhevig is aan de categorieën die hiervoor in de eigen cultuur beschikbaar zijn. De manier waarop Foucault dit erg intieme aspect van het menselijk bestaan ontmaskert, heeft mij geïnspireerd om op analoge wijze een ander intiem aspect van het menselijk bestaan, namelijk de beschikking over het eigen leven, te benaderen. 1.1.4 FOUCAULT EN ZELFMOORD: DROIT DE MORT ET POUVOIR SUR LA VIE Dit brengt ons naadloos bij de link tussen Foucault’s werk en het thema zelfmoord. Het laatste hoofdstuk van La volonté de savoir, getiteld Droit de mort et pouvoir sur la vie, waarin de werking van bio-politiek op exhaustieve wijze wordt uiteengezet, was de directe inspiratiebron om rond het zelfmoordthema te werken. Slechts eenmaal maakt Foucault een opmerking over zelfmoord: ‘Il ne faut pas s’étonner que le suicide – crime autrefois puisqu’il était une manière d’usurper sur le droit de mort que le souverein, celui d’ici-bas ou celui de l’au-delà, avait seul le droit d’exercer – soit devenu au cours du XIXe siècle une des premières conduites à entrer dans le champ de l’analyse sociologique; il faisait apparaître aux frontières et dans les interstices du pouvoir qui s’exerce sur la vie, le droit individuel et privé de mourir.’ (Foucault 1976, 182) Het gaat hier om de culturele behandeling van zelfmoord in het specifieke kader van de bio-politiek in de moderniteit. Toch roept dit vragen op wat betreft de rol van het historisch discours over leven en dood voor de menselijke zelfbeschikking over het eigen leven in andere historische omgevingen. Ik zal het literair thema van zelfmoord daarom benaderen in het licht van het antiek historisch discours waardoor individuen op één van de meest persoonlijke aspecten van hun leven geconditioneerd worden. Hoewel Foucault zelf nooit een ‘Histoire de la suicide’ ondernomen heeft, lijkt dit project mij erg Foucauldiaans. 14 In The author, agency and suicide, een artikel uit 2010, gaat Katrina Jaworski na wat de implicaties zijn van Foucault’s theorieën, en in het bijzonder van zijn essay Qu’est-ce qu’un auteur?, voor zelfmoord. In dit essay claimt Foucault dat de auteur niet voorafgaat aan zijn werk. ‘If this is the case, then what happens when the notion of the author as never outside discourse is grafted to suicide?’ (Jaworski 2010, 675) Jaworski’s centrale these luidt dan ook dat ‘the act of suicide can be read as relational, and as such, as never outside discourse.’ (Jaworski 2010, 675) Jaworski wijst op het feit dat zelfmoord slechts bestaat door de interpretatie van een derde, die achteraf stelt dat het gevonden lichaam het resultaat is van een opzettelijke daad van de dode. Bijgevolg, ‘in constituting truths about deaths such as suicide, even the individual as author, who in most instances dies alone, is never entirely lonely.’ (Jaworski 2010, 683) De interpretatie van een sterfgeval als zelfmoord kadert in een reeks historische en maatschappelijke normen, voorwaarden en patronen en staat dus niet buiten het discours. Jaworski besluit daarom dat ‘in relation to suicide, death is not necessarily power’s limit, since meanings and assumptions and the processes that are part of making sense of suicide will constitute the ‘truth’ of suicide.’ (Jaworski 2010, 683) Anderzijds zal het individu nog vooraleer hij een zelfmoordactie onderneemt deze daad ‘kennen’ en begrijpen doorheen de discursieve conceptualisering van wat bekend staat als ‘zelfmoord’ in zijn maatschappij. Al deze observaties bevestigen nogmaals de toepasbaarheid van Foucault’s denken op het thema zelfmoord. 1.1.5 DE FILOSOOF VAN DE MODERNITEIT TOEPASSEN OP ANTIEKE LITERATUUR? Nu duidelijk is waarom het nuttig is om Foucault’s denken toe te passen op het thema zelfmoord, rest mij nog het verduidelijken van het opzet om dit denken toe te passen op literatuur, meer bepaald literatuur van de oudheid. De manier waarop ik deze link concipieer en legitimeer vraagt nog verdere toelichting. F OUCAULT EN ANTIEKE LITERATUUR Eerst en vooral wil ik het specifieke opzet om Foucault’s cultuurtheorie toe te passen op antieke literatuur legitimeren. De keuze voor Foucault is weinig evident aangezien deze zich in zijn filosofie expliciet bezig hield met het ontrafelen van de kenmerken van de moderniteit. Pas helemaal aan het einde van zijn oeuvre, wendde hij zich tot de oudheid. Toch ben ik van mening dat het mogelijk is om de kloof tussen de typisch moderne theorieën van Foucault en mijn studieobject, literatuur van de oudheid, te overbruggen. De manier waarop ik zijn oeuvre voorgesteld heb, toont reeds hoe ik de relatie tussen beide polen concipieer. Ik zal trachten om 15 zelfmoord in de Griekse roman te benaderen in het spoor van Foucault’s manier van denken en kijken. Daarenboven gelden de algemene implicaties van Foucault’s cultuurtheorie voor eender welke samenleving in eender welke historische periode, inclusief die van het verleden. F OUCAULT EN LITERATUUR Ten tweede behoeft het meer algemene project om in het kader van Foucault’s denken een literatuurstudie aan te vatten verdere aandacht. Enerzijds wordt dit denken gemarkeerd door een intrinsiek kenmerk dat de link met literatuur legt. De dubbele positie die Foucault voor zichzelf creëert als beoefenaar van een archeologisch-genealogisch project, is gelijkaardig aan de positie van literatuur. De genealoog maakt namelijk deel uit van de structuren die hij bestudeert en ontrafelt, net zoals de literatuur ontstaan en geproduceerd is vanuit de samenleving waarop ze licht werpt. Foucault realizes and thematizes the fact that he himself – like any other investigator – is involved in, and to a large extent produced by, the social practices he is studying.(…) Foucault introduces genealogy as a method of diagnosing and grasping the significance of social practices from within them. (Dreyfus & Rabinow 1982, 103) Literatuur kan net als de analyticus discursieve structuren blootleggen die voorheen onzichtbaar waren, net omwille van het feit dat ze haar wortels heeft in dit maatschappelijk discours. ‘Interpretive understanding can only be obtained by someone who shares the actor’s involvement, but distances himself from it.’ (Dreyfus & Rabinow 1982, 124) Op dezelfde manier deelt literatuur in de samenleving die haar voortbrengt, maar distantieert ze zich er ook van. Deze literatuurconceptie zal uitvoeriger besproken worden in het volgende hoofdstuk. Anderzijds wil ik aantonen dat Foucault zelf aardig geput heeft uit literaire werken in zijn studies, precies omwille van die dubbele aard van literatuur. Ook voor hem speelde literatuur (en kunst in het algemeen) een belangrijke rol als unieke bron. On the one hand, we can say that he uses creative works to illustrate and gain knowledge of the structures of experience of a particular time: for example, his use of Rameau’s Nephew in The History of Madness; and of Don Quixote in The Order of Things. What is more interesting, however, is the idea that some of these works can work within, and against, their own culture by preserving and transmitting something that Foucault would later call subjugated knowledges. We could say that the value of these works would then be both the fact that they express something which is silenced and excluded, and also that they challenge, they throw down the gauntlet, to the culture in which they are produced, by 16 introducing an element of difference. (…) We could conclude then, that for Foucault, works of literature have the capacity to introduce an element of the strange and the foreign into the experience of a particular culture at a particular time. And this capacity would be the basis of their philosophical and social significance. (O’Leary 2008, 103-104) Deze dubbele betekenis die Foucault aan literatuur, en bij uitbreiding andere creatieve kunsten, verleent, wil ik illustreren aan de hand van een voorbeeld uit Les mots et les choses. In dit werk maakt hij een analyse van ‘Las Meninas’ van Velázquez waaruit blijkt dat dit schilderij niet enkel het ‘episteme’ van ‘l’âge classique’ vertegenwoordigt, maar ook ondergraaft. Enerzijds thematiseert het schilderij ‘representatie’ door de kunstenaar te tonen terwijl hij aan het werk is in zijn atelier en door het spiegelmotief. Anderzijds cirkelt het hele werk rond de centrale paradox van de onmogelijkheid om de act van representatie zelf te representeren (zo is bijvoorbeeld de lichtbron, die de representatie mogelijk maakt, onzichtbaar). Doordat dit schilderij deze paradox blootlegt, reflecteert het de manier waarop kennis in ‘l’âge classique’ geconceptualiseerd wordt: als een tafel waarop elk kennisobject afzonderlijk en netjes kan worden tentoongespreid, zonder dat het mogelijk is de tafel zelf te presenteren. (Dreyfus & Rabinow 1982, 21-26) Las Meninas is dus een product van het historisch discours waarbinnen het voortgebracht is, maar werpt er tegelijk ook een kritisch licht op. Deze bijzondere rol van creatieve kunst is de basis van een literaire theorie die bekend geworden is onder de noemer New Historicism, met als bekendste vertegenwoordiger Stephen Greenblatt. In het spoor van deze literatuurvisie, die eigenlijk reeds ten dele aanwezig is in het werk van Foucault, zal ik mijn literair onderzoek voeren. Eerst zal ik in de principes van het New Historicism verder toelichten. 17 1.2 NEW HISTORICISM: DE LITERATUURPRAKTIJK VAN STEPHEN GREENBLATT 1.2.1 BASISPRINCIPES Het New Historicism is een literatuurtheorie die ontstond in de jaren ’80 doorheen het werk van de Amerikaanse literatuurwetenschapper Stephen Greenblatt. In de decennia die daarop volgden groeide de benadering uit tot een populaire en wijdverspreide leespraktijk. Zoals de naam doet vermoeden is het New Historicism een historiserende literatuurbenadering die een literaire tekst analyseert in relatie tot zijn socio-culturele context. De theorie van het New Historicism vertrekt vanuit enkele basisveronderstellingen. ‘First, there is the conviction that human beings, much like the objects which they produce, are an inherent part of the social, discursive formation in which they live. They are not endowed with certain essential, transhistorical and immutable characteristics.’ (Pieters 2001, 14) Het individu is volgens New Historicists een product van de talige, sociale en culturele patronen in de maatschappij. Om dit te benadrukken spreken New Historicists dan ook niet over ‘individuen’ maar over ‘subjecten’. (Pieters 2001, 14) Dit inzicht leidt binnen het New Historicism tot een specifieke visie op de conceptie van geschiedenis. Ook datgene wat als het verleden geldt in de geschiedenisboeken, is het product van interpreterende subjecten. Het verleden wordt niet simpelweg gevonden in archieven, het is een constructie, gebaseerd op tekstuele sporen. (Pieters 2001, 15) Bijgevolg staan tekst en context voor New Historicists niet los van elkaar; terwijl voor traditionele historici een tekst geldt als een transparante reflectie van de historische periode waarin hij werd voortgebracht, zien New Historicists tekst en context als vervlochten. De tekst reflecteert niet enkel geschiedenis, hij produceert geschiedenis. De New Historicist houdt dus rekening met de dubbele relatie tussen tekst en context, met ‘the historicity of the texts and the textuality of history’. (Pieters 2001, 15) Een literaire tekst functioneert voor New Historicists daarom als een culturele lens op de historische omgeving waarin deze tekst werd geproduceerd, maar deze representatie van de werkelijkheid wordt niet beschouwd als louter passieve reflectie. De wederkerige relatie tussen tekst en context zorgt ervoor dat de literaire tekst een plaats is waarin culturele bemiddeling ontstaat. Wie een literaire tekst bestudeert zal bijgevolg inzicht krijgen in deze processen van culturele constitutie. 18 To Greenblatt (…) texts are places or sites that enable one to lay bare the determinations and negotiations of the manifold mechanisms and processes of meaning production that govern a society’s poetics of culture. Texts are inscribed and marked by these processes. They are ‘fields of force, places of dissension and shifting interests, occasions for the jostling of orthodox and subversive impulses’, as Greenblatt puts it in the inaugural New Historicism issue of Genre (1982:6). (Pieters 2001, 193) De volledige impact van dit citaat, waarin de New Historistische visie op literatuur mooi wordt samengevat, zal hieronder nog verder verduidelijkt worden. Toch zijn de sporen van Foucault’s gedachtegoed reeds duidelijk herkenbaar. Stephen Greenblatt zelf bevestigde dat zijn denken onderhevig was aan de invloed van enkele cultuurtheoretici, waaronder Louis Althusser, Antonio Gramsci, Mikhail Bakhtin, Pierre Macherey, Michel Foucault, Michel de Certeau, Raymond Williams, Stuart Hall, Jean-Francois Lyotard en Tzvetan Todorov. (Pieters 2001, 20) 1.2.2 DE ANEKDOTE De basisprincipes van het New Historicism lijken aan elke tekst een bijzonder statuut te verlenen, zonder een uitzonderingspositie voor literaire teksten te reserveren. Het is inderdaad zo dat de New Historicist aandacht heeft voor niet-literaire teksten. In de literaire analyses van Stephen Greenblatt worden de renaissancistische theaterteksten die hij bespreekt steevast naast minstens één andere, triviale tekst geplaatst. Deze methode, waarin hij de literaire tekst linkt aan een anekdotische tekst, heeft Greenblatt later toegelicht in een theoretisch werk uit 2000, Practicing New Historicism. In het hoofdstuk The Touch of the Real maakt hij duidelijk waarom hij dergelijke marginale teksten opneemt in zijn literaire studies. De triviale en de literaire tekst zijn beide geproduceerd in dezelfde historische context en zijn daarom ‘related in an unproblematic, continuous fashion on the basis of their shared cultural experience.’ (Pieters 2001, 199) Bijgevolg kan de anekdotische tekst ons helpen bij een adequaat begrip van de literaire tekst, en vice versa. What is interesting is not wether Shakespeare knew and/or used some of these writings, nor wether he was familiar at all with the medical discipline out of which they grew (1988a:86). What matters to him, are the textual and representational practices which Shakespeare’s play shares with other texts in the construction and distribution of a common cultural object. (Pieters 2001, 246) 19 Toch blijft Greenblatt een literatuurwetenschapper en is hij er van overtuigd dat literaire teksten een bijzondere positie innemen t.a.v. andere teksten. Wat het distinctief kenmerk is van literaire teksten, waardoor zij een betere culturele lens vormen, zal hieronder duidelijk worden. 1.2.3 DE DUBBELE AARD VAN LITERATUUR We hebben reeds vastgesteld dat een tekst de historische omgeving waarin hij geproduceerd wordt reflecteert en tegelijk ook constitueert, waardoor hij ons bewust maakt van de discursieve processen die werkzaam zijn in de maatschappij. ‘Collective actions, ritual gestures, paradigms of relationship, and shared images of authority penetrate the work of art and shape it from within, while conversely the socially overdetermined work of art, along with a multitude of other utterances, contributes to the formation, realignment, and transmission of social practices.’ (Greenblatt 1990, 89) Binnen het New Historicism hebben kunst en literatuur dus een dubbel statuut, gelijkaardig aan de tweevoudige rol die literatuur speelde in het werk van Foucault. Enerzijds is de tekst ingebed in de socio-culturele patronen waaruit hij is ontstaan en draagt hij hier de sporen van, anderzijds is het een creatieve verwerking van de bouwstenen die ter beschikking zijn, waardoor er iets gebeurt met het materiaal dat zijn bestaansvoorwaarden bepaalt. ‘Thus, texts are not only a culture’s products, they are also places where the culture is produced in a process of constant negotiation.’ (Pieters 2001, 232) Zoals een bloem haar wortels heeft in de aarde die haar voortbracht en die haar voedt, maar uitgegroeid is tot een nieuwe structuur die op haar beurt de aarde opnieuw zal bevruchten, zo ook verhoudt literatuur zich tot de samenleving in een complexe, circulaire relatie. De tweede tak van dit dubbele statuut, de beweging weg van de oorspronkelijke voedende elementen, is in het bijzonder eigen aan creatieve kunstvormen en literaire teksten. De literaire tekst slaagt erin om zich te distantiëren van het discours waarbinnen hij ontstond. Met andere woorden: the aesthetic space is constituted by the simultaneous appropriation of and swerving from the discourse of power. (Greenblatt 1988, 159) Deze ‘swerve away’ is typisch voor creatieve teksten en wordt doorgaans aangeduid door Greenblatt met de term ‘internal distance’, die hij ontleende aan Louis Althusser. Greenblatt argues that in contrast to Spenser’s writings the work by Marlowe and especially (‘supremely’) that by Shakespeare ‘”make[s] us ‘perceive’ … from the inside, by an 20 internal distance, the very ideology” in which it is held’ (Greenblatt 1980: 192). (Pieters 2001, 204) Greenblatt suggereert hier dat literaire teksten in het bijzonder de unieke mogelijkheid hebben om in en door zichzelf de werking van het discours waarin ze participeren bloot te leggen. De vraag die zich dan automatisch stelt is; hoe? Wat is het distinctieve kenmerk waardoor literatuur een betere culturele lens vormt en bijgevolg een waardig studieobject is? De ‘interne afstand’ die in een literair werk wordt bereikt is een gevolg van het literair taalgebruik waardoor de creatieve tekst wordt gedetermineerd, in tegenstelling tot andere teksten die delen in dezelfde discursieve omstandigheden. Het belang van het fictioneel karakter van de literaire tekst is hier nauw mee verbonden. ‘Literary texts draw the reader’s attention to the mediating function of language, a function which can then be taken to expose (or thematise) the ideological workings of language.’ (Pieters 2001, 245) Door taal op een creatieve en literaire manier te gebruiken, vervreemdt literatuur ons van de blinde representatie die onze dagelijkse realiteit beheerst en wijst ze ons op de contingentie ervan. Eén van de belangrijkste literaire technieken van vervreemding is ironie. In Renaissance Self-Fashioning (1981) plaatst Greenblatt de bron van de literaire beweging weg van het discours nog bij de creatieve geest van de auteur. In zijn Shakespearean Negotiations echter, waarin het gedachtegoed van Michel Foucault zwaarder begint door te wegen, ziet Greenblatt af van deze visie en beschouwt hij de kritische positie van een tekst eerder als een product van een anoniem netwerk van machtsrelaties. Hij ziet in dat de interne afstand van literatuur niet kan voortkomen uit het doorzicht van de auteur, aangezien Foucault erop wijst dat de discursieve regels en machtsrelaties in een maatschappij onzichtbaar zijn voor de subjecten die erin leven. Deze ommekeer in Greenblatt’s visie bracht hem tot een belangrijk nieuw inzicht: Literary texts can only occupy a position of internal disctance with respect to the discursive circumstances from which they emerged from the point of view of the critic who reads them. (Pieters 2001, 252) Greenblatt’s analyse van literatuur als bevreemdend en ideologiekritisch medium drijft sterk op de historische afstand die hem van zijn studieobject scheidt. Het is precies die historische afstand die maakt dat de interne processen van toe-eigening en afdwaling van een discours binnen literatuur zichtbaar worden. Het New Historicism geeft zo ook een positief antwoord op de vraag of het aangewezen is om Foucault’s moderne theorieën toe te passen of antieke literatuur. 21 In dit eerste hoofdstuk heb ik getracht Foucault’s cultuurtheorie en de manier waarop Greenblatt deze geoperationaliseerd heeft in de literatuurwetenschap duidelijk te maken. Het is in de lijn van deze traditie dat ik mijn onderzoek naar zelfmoord in de Griekse roman wil voeren. Ik zal kijken op welke manier de zelfmoordpassages in de romans het antiek zelfmoorddiscours enerzijds belichamen en er anderzijds een positie van interne afstand tegenover aannemen. Op die manier wil ik aantonen door middel van welke literaire technieken de romans delen in de discursieve machtsrelaties die het individu tot subject maken in de dubbele betekenis van de term. 22 HOOFDSTUK 2: ZELFMOORD IN DE OUDHEID. ANTIEKE IDEALEN ROND LEVEN EN DOOD Dit hoofdstuk biedt een overzicht van de culturele idealen en denkpatronen rond zelfmoord die leefden in de historische omgeving waarin de Griekse roman ontstond en is bedoeld als vertrekpunt voor mijn literaire analyse van de zelfmoordpassages in de vijf liefdesverhalen die ik bestudeer. Voor deze informatie vertrouw ik op bestaande sociologische studies van dit fenomeen in de oudheid, waarvan het boek van Anton Van Hooff, From Autothanasia to Suicide : Self-killing in Classical Antiquity, voor mij de belangrijkste bron is. In zijn studie tracht Van Hooff op basis van een omvangrijk corpus aan uiteenlopende bronnen de antieke mentaliteit of de culturele houding in de oudheid ten aanzien van zelfmoord te reconstrueren. Van Hooff omschrijft zijn voornaamste doelstelling als ‘examining how the ancient world saw suicide’ en zijn project is er dan ook op gericht ‘to reconstruct a history of mentality’. (Van Hooff 1990, 82) Op basis van de data die hij verzamelde wil hij inzicht krijgen in de manier waarop er over zelfmoord gedacht werd in de oudheid; was het aanvaard of niet en onder welke omstandigheden? Wat de gegevens hem vertellen, is dus niet zozeer waarom iemand zelfmoord pleegde, als wel hoe de maatschappij reageerde op de dood van dit individu. Every aspect of suicide has gone through filters. On any level, studying Graeco-Roman suicide means looking through the eyes of ancient observers and investigating their perspective. (Van Hooff 1990, 135) 2.1 DE SOCIOLOGISCHE ZELFMOORDTHEORIE VAN DURKHEIM De Franse socioloog Émile Durkheim ontwikkelde in de 20e eeuw een omvattende theorie rond zelfmoord. Voor het eerst werden algemene theoretische begrippen geponeerd om dit fenomeen wetenschappelijk te behandelen. Zijn invloed is daarom aanzienlijk en de critici die na hem over zelfmoord schrijven, kunnen dus bijna niet anders dan rekening houden met zijn nalatenschap. Toch gaan er ook kritische stemmen op; mogen we deze theorie, die toegespitst is op de samenleving van de 19e en 20e eeuw, wel zomaar toepassen op de antieke samenleving? Voor ik inga op deze kwestie wil ik Durkheim’s theorie kort schetsen, omdat ook ik niet buiten zijn nalatenschap kan. Dan bespreek ik verschillende visies op de bruikbaarheid van deze 23 theorie voor classici en tenslotte geef ik aan in hoeverre het werk van Durkheim nuttig kan zijn voor mijn onderzoek. Durkheim vertrekt vanuit de basisveronderstelling dat het fenomeen zelfmoord verklaard moet worden aan de hand van sociale patronen en de plaats van het individu in zijn sociale omgeving. ‘Suicide is the most individual act committed under the pressure of social forces.’ (Van Hooff 1990, 79) Volgens Durkheim zijn het gebrek aan sociale integratie en regulatie de belangrijkste oorzaken voor het optreden van zelfmoord. Durkheim onderscheidt vier categorieën van zelfmoordgevallen. De egoïstische zelfmoord staat tegenover de altruïstische zelfmoord en de anomische zelfmoord staat tegenover de fatalistische. Het eerste paar wordt bepaald door de mate van sociale integratie of interactie in de samenleving, het tweede paar verwijst naar de mate waarin een samenleving regulerend of modererend optreedt. (MacAlister 1996, 14) De egoïstische zelfmoord is een gevolg van de beperkte integratie en overmatige isolatie van het individu. Het individu is onvoldoende opgenomen in een sociaal verband met gemeenschappelijke waarden en praktijken. De altruïstische zelfmoord daarentegen treedt op wanneer het individu zichzelf overmatig identificeert met de gemeenschap waarin hij betrokken is en onvoldoende geïndividualiseerd is. De anomische zelfmoord is het resultaat van een gebrek aan sociale regulatie door gewoonte, traditie of conventie. Wanneer het individu echter aan overmatige controle en repressie onderworpen is, leidt dit tot de fatalistische zelfmoord. De ontwikkeling van deze algemene zelfmoordtheorie stond Durkheim toe om de stijging van het aantal zelfmoordgevallen in de 19e eeuw te interpreteren als een gevolg van de opkomst van de moderniteit. Hij zag de anonimiteit van de moderne samenleving en het gebrek aan sociale cohesie als de belangrijkste oorzaken voor het stijgen van het zelfmoordgetal. Ondanks dat Durkheim universele geldigheid claimt voor zijn theorie, mogen we er niet zomaar vanuit gaan dat zijn categorieën probleemloos kunnen worden toegepast op elke samenleving, inclusief die van het verleden. Durkheim heeft het fenomeen zelfmoord getheoriseerd in functie van de sociale fenomenen van de moderne samenleving. Daarom zijn de categorieën die hij poneert niet altijd even adequaat voor het beschrijven van zelfmoord in de antieke wereld. Omwille van die reden is Anton Van Hooff van mening dat Durkheim’s theorie weinig bruikbaar is voor zijn studie van zelfmoord in de oudheid. Toch merken we dat ook hij niet helemaal buiten de invloed van Durkheim’s begrippen blijft.5 Suzanne MacAlister ziet de verdienste van Durkheim’s concepten voor de studie van zelfmoord in de klassieke wereld iets positiever in. ‘At the very least, I suggest, they provide us 5 Zie bijvoorbeeld Van Hooff 1990, 126. 24 with a framework and tool to conceptualise, articulate and explore possible social meanings surrounding a phenomenon that did certainly exist.’ (McAllister 1996, 15) Toch houdt ook zij rekening met het feit dat de overdracht van Durkheim’s categorieën op de antieke fenomenen niet probleemloos is. Ze schrijft: In other words, Durkheim’s approach to understanding suicide – while it might be in the first instance a useful tool for the conceptualisation and articulation of social forces in a strictly abstract sense – proves, in the final analysis, not totally adequate for an understanding of the act’s underlying meanings to the individual. (McAllister 1996, 52) Ikzelf ben van mening dat Durkheim’s nalatenschap een belangrijke achtergrond is en blijft bij het nadenken over zelfmoord. We moeten echter een onderscheid maken tussen het rigoureus toepassen van de uitgewerkte theorie en het in beschouwing nemen van zijn algemene ideeën en van zijn manier van kijken. Omwille van de genoemde bezwaren zal ik zelf zo min mogelijk werken met Durkheim’s categorieën, maar dit sluit niet uit dat zijn werk een voorbeeld kan zijn voor wie zelfmoord bestudeert. Durkheim leerde ons dat zelfmoord bekeken moet worden in het licht van de verhouding tussen sociale patronen en de positie van het individu in de samenleving; op dit vlak is Durkheim’s denken navolgbaar, ook voor classici. 2.2 DE RECONSTRUCTIE VAN EEN MENTALITEIT: DE METHODE 2.2.1 DESCRIPTIEVE BRONNEN Voor ik de antieke denkpatronen rond leven, dood en zelfmoord bespreek, wil ik even stilstaan bij de methodologie van Van Hooff. Zijn studie is gebaseerd op een corpus van 960 zelfmoordcasussen uit de oudheid. Deze gegevens stellen hem in staat een algemeen beeld af te leiden van bepaalde antieke attitudes en denkpatronen ten aanzien van zelfmoord. In zijn studie licht Van Hooff ook toe waarom zijn interpretatie van deze data volgens hem tot een legitiem beeld van antieke zelfmoordidealen leidt. De gegevens uit de verzamelde zelfmoordcasussen kunnen gebruikt worden voor het reconstrueren van de antieke mentaliteit rond zelfmoord, precies omdat zij getuigen van de manier waarop deze acties achteraf gepercipieerd zijn. De getuigenissen van zelfmoordgevallen die overgeleverd zijn, bieden steeds het perspectief van een buitenstaander die achteraf de situatie interpreteert. Deze ‘ander’ reconstrueert de feiten op zo’n manier dat een ‘logische’ structuur ontstaat; zijn perceptie is gekleurd door algemene denkschema’s omtrent zelfmoord 25 waarin zijn individueel denken is ingebed. Bijgevolg, schrijft Van Hooff, ‘it will become clear that data about the methods and motives have even been more influenced by their passage through filters of mentality.’ (Van Hooff 1990, 39) Een overgeleverd verhaal over een zelfmoordgeval in de eerste eeuw voor Christus vertelt ons dus niet wat er precies gebeurd is of welke motieven het individu tot de wanhoopsdaad dreven; dit verhaal, dat door ideologische filters is gegaan, zegt iets over de manier waarop men in de samenleving waaruit de bron voortkomt de zelfmoordactie evalueerde. Dit geldt nog sterker voor literaire getuigenissen. Wanneer we literaire en iconographische bronnen gebruiken als getuigen van zelfmoordgevallen moeten we ervan uitgaan dat zij een geïdealiseerde weergave van zelfdoding presenteren. ‘Paradoxical as it may sound, fiction is often more realistic than historical record.’ (Van Hooff 1990, 15-16) Van Hooff beargumenteert dus voldoende waarom er een link mag worden gelegd tussen de overgeleverde verhalen van zijn corpus en een culturele mentaliteit. Hij kampt echter nog met een tweede methodologisch probleem; mag hij ervan uitgaan dat dit relatief beperkte aantal zelfmoordcasussen representatief is voor de gehele antieke bevolking? Met andere woorden, hoe kan hij verantwoorden dat dit klein aantal gevallen, waarin voornamelijk het leven van de elite gereflecteerd wordt, niet een beperkte, louter elitaire mentaliteit weerspiegelt, maar kan gezien worden als symptomatisch voor de denkpatronen die de gehele antieke bevolking tekenden? Van Hooff gebruikt de metafoor van de ijsberg om op deze vragen een antwoord te geven. Indien het totaal van alle zelfmoordgevallen in de antieke wereld de ijsberg is, dan is het corpus waarop de criticus zijn theorie baseert het topje dat boven water steekt. ‘The unhappy few of the elite are of course only the tip of the iceberg of suicide. Beneath there is the great mass of anonymous desperate people.’ (Van Hooff 1990, 20-21) Toch is Van Hooff van mening dat het mogelijk is om op basis van dit topje alleen te bepalen hoe de gehele ijsberg eruit ziet. ‘De criticus’, schrijft hij, may draw encouragement from the consideration that the material at his disposal is not the result of arbitrary selection. It reflects patterns in which the ancients wished to understand self-killing. (…) The one thousand or so cases represent the image of classical suicide, mainly known by way of literary sources. They are to be regarded as the icons of the ancients’ approach to self-killing. (Van Hoof 1998, 48) Aan de hand van deze argumentering maakt Van Hooff dus hard dat de data die hij uit zijn corpus haalt wel degelijk demonstratief zijn voor ‘the schemes of thinking in which the ancient world wished to comprehend suicide.’ (Van Hooff 1990, 135) 26 2.2.2 PRESCRIPTIEVE BRONNEN In zijn studie werkt Van Hooff met een corpus van 960 'descriptieve bronnen', met andere woorden teksten die al dan niet echt gebeurde zelfmoordgevallen beschrijven. In het laatste hoofdstuk besteedt Van Hooff ook even aandacht aan een ander soort teksten en de vraag of zij iets kunnen toevoegen aan het beeld van de antieke mentaliteit tegenover zelfmoord; het gaat om teksten die filosofisch of theologisch van aard zijn en actief reflecteren op de moraliteit van zelfmoord, de zogenaamde 'prescriptieve bronnen'. Het feit dat Van Hooff deze teksten als laatste en aanzienlijk korter behandelt, zegt al iets over de manier waarop hij hun waarde voor zijn onderzoek inschat. Volgens hem bieden dit soort teksten, in tegenstelling tot de andere, 'directe' bronnen, geen goed inzicht in de culturele mentaliteit die hij tracht te reconstrueren. The relation between ancient ideas about self-killing on the one hand and reality and mentality on the other, is better not reviewed as the autonomous development of philosophical concepts. (Van Hooff 1990, 182) Het lijkt erop dat Caroline Whelan ongeveer dezelfde mening is toegedaan: The opinion of philosophers is helpful in establishing the "theoretical" attitude toward suicide. It is of little help, however, in trying to determine what it was that caused a person to take his/her own life, or how this act was perceived by society at large. (Whelan 1993, 514) Elise Garrison ziet de rol van prescriptieve bronnen echter anders. Zij wil in haar artikel aantonen dat de manier waarop denkers als Plato en Aristoteles zelfmoord evalueren in hun filosofische geschriften net is ingebed in de volkse moraal en het algemeen beeld van de antieke houding tegenover zelfmoord daardoor net bevestigt. Aangezien mijn onderzoek gericht is op de rol van fictionele literatuur in de historische conceptie van het zelfmoordbegrip, is het niet nodig om in deze verhandeling verder uit te wijden over dit prescriptief materiaal. 27 2.3 HET ANTIEK ZELFMOORDDISCOURS In de rest van dit hoofdstuk zal ik de antieke denkpatronen en idealen omtrent zelfmoord bespreken. Dit zal leiden tot een algemeen beeld dat ik benoem als het antiek zelfmoorddiscours. Het is echter belangrijk om nu al aan te geven dat zoiets als 'hét antiek zelfmoorddiscours' in se niet bestaat. Er bestaan vele, vaak tegenstrijdige denkschema's die de antieke maatschappij doorkruisen. Omwille van praktische overwegingen zal ik echter spreken over 'het antiek zelfmoorddiscours', om datgene te kunnen benoemen wat als algemeen (maar daarom niet minder heterogeen) beeld zal overblijven op het einde van mijn bespreking. Op die manier kan ik in het volgende hoofdstuk ook gemakkelijker terugverwijzen naar de inhoud van dit hoofdstuk. 2.3.1 SHAME-CULTURE Het fenomeen zelfmoord wordt in elke maatschappij gepercipieerd en geëvalueerd binnen het ruimere kader van de waarden die deze samenleving domineren. De antieke maatschappij staat voor een belangrijk deel in teken van de sociale waarden van schaamte en eer. Dit soort maatschappij wordt gedefinieerd als een 'shame-culture'. In dergelijke agonistische samenlevingen wordt de publieke sfeer, waarin alle sociaal contact plaatsvindt, ervaren als een arena waarin eer te winnen of te verliezen valt. 'Honour, "the apex of the pyramid of temporal social values," was defined not only by how one viewed oneself, but more importantly, how he/she was evaluated by his/her society.' (Whelan 1993, 513) Tegenover eer staat schaamte; wie zijn eer en aanzien verliest in de publieke sfeer doordat hij of zij de sociale verwachtingspatronen niet inlost, ervaart schaamte door de manier waarop de rest van de samenleving hem of haar evalueert. In een samenleving die gedomineerd wordt door dit soort shame/honour-paradigma, wordt zelfmoord gezien als een manier om zich opnieuw in te schrijven in de waarden van de samenleving (en zo dus de eigen eer te redden) wanneer men zich in een positie van schaamte bevindt. In dit geval is zelfmoord niet enkel acceptabel maar zelfs wenselijk: Suicide created no "moral revulsion," but rather provided people with an honorable release from an undesirable life, a life made unbearable because of shame or dishonor, i.e., because of unfavorable societal perception. (Garrison 1991, 14) De studie van Van Hooff bevestigt het belang van het shame/honour-paradigma voor de perceptie van zelfmoord: maar liefst één derde van de 960 zelfmoordgevallen uit zijn corpus 28 vallen onder de categorie van zelfmoord wegens 'pudor' (schaamte). (Van Hooff 1990, 120) 2.3.2 ZELFMOORD ALS PUBLIEKE DAAD The sources on suicide in ancient Greece provide complex and sometimes contradictory evidence, but one overwhelming fact emerges: social significance attached to suicide. (Garrison 1991, 1-2) Zelfmoord in de oudheid was geen persoonlijke, intieme daad, of behoorde dit tenminste niet te zijn. Zelfmoordacties werden doorgaans gemotiveerd vanuit de relatie tussen het individu en de rest van de maatschappij; ze werden gezien als publieke acties. Dit is uiteraard een gevolg van de inbedding van zelfmoord in het sociaal paradigma van eer en schaamte. Wanneer de historische bronnen melding maken van een motief – en dit heeft geen betrekking op de gedachten die in het hoofd van het zelfmoordslachtoffer omgingen, maar wel om de beweegredenen die anderen achteraf hebben toegeschreven aan dit individu –, dan gaat het doorgaans om motieven die het belang van de reactie van de gemeenschap reflecteren. We merken dus dat Durkheim geen ongelijk had wanneer hij stelde dat de manier waarop een fenomeen als zelfmoord geconceptualiseerd wordt, nauw verbonden is met andere sociale patronen die de maatschappij organiseren. In een maatschappij als die van de oude Grieken, waarin een sterke sociale integratie van het individu bestond, was zelfmoord dan ook geen persoonlijke en intieme aangelegenheid. Het werd gezien als een manier om de band tussen individu en maatschappij te herbevestigen op het moment dat deze dreigde te worden doorgeknipt; de zelfmoordactie krijgt deze betekenis pas dankzij haar publieke karakter. Daarom beschouwt Van Hooff het Grieks-Romeinse zelfmoordconcept als semi-institutioneel: ‘What they strongly need is a public: they wish to be seen when they think themselves unable to face people.’ (Van Hooff 1990, 132) 2.3.3 ZELFMOORD ALS BEVESTIGING VAN DE INDIVIDUELE VRIJE WIL We zagen zonet dat men in de antieke wereld zelfmoord beschouwde als een acceptabele en nobele uitweg indien deze daad in het teken stond van schaamte en eer. Bijgevolg behoorde zelfmoord een publieke daad te zijn, die niet gemotiveerd was door persoonlijke wanhoop, maar een bevestiging was van de waardige positie van het individu in de maatschappij. Dit brengt ons bij een derde aspect van de culturele conceptie van zelfmoord in de oudheid, dat verband houdt met het voorgaande; de zelfmoordactie werd beschouwd als een bevestiging van de vrije wil van 29 het individu. Daarom was het van belang dat het individu weloverwogen gehandeld had voor de positieve evaluatie van de daad: ‘Antiquity preferred to see the deed as done after some deliberation.’ (Van Hooff 1990, 126) De zelfmoordactie werd enkel gewaardeerd indien deze blijk gaf van het rationeel verkiezen van de dood boven het leven vanuit nobele motieven. In dat geval is de zelfmoordactie een bevestiging van de waardigheid en vrijheid van het individu. Zelfmoord vanuit bittere wanhoop en dus vanuit lafheid werd afgekeurd. In dergelijke gevallen handelt het individu figuurlijk, maar vaak ook letterlijk, halsoverkop, waarbij hij reageert op lage instincten en de ratio van de vrije wil net ontkend wordt. In tegenstelling tot de moderne wereld, kende de antieke wereld dan ook geen praktijken van gokken met de dood. De nobele zelfmoord werd gekenmerkt door vastberadenheid en werd daarom liefst voltrokken door zekere en trage middelen. 2.3.4 MIDDELEN EN MOTIEVEN In lijn met het hierboven geschetste zelfmoordparadigma vertonen de antieke bronnen een positieve evaluatie van bepaalde zelfmoordmiddelen en -motieven, terwijl andere als laag en oneervol werden aanzien. E ERVOLLE MIDDELEN : In discussing ancient means of self-killing the ancient evaluation will be our rough guideline, starting with methods which were respected till we reach te lowest ways of doing away with oneself. This order corresponds to the degree of freedom in suicidal behaviour, from a conscious choice to a panicked reaction. (Van Hooff 1990, 41) Aangezien zelfmoord als uitdrukking van de vrije wil en vastberadenheid van een individu hoog gewaardeerd werd, beschouwde men die zelfmoordmiddelen als waardige middelen die een zekere dood tot gevolg hebben, maar waarbij de dood niet plots intreedt. Eervolle middelen zijn daarom het wapen, waarbij het slachtoffer langzaam moet doodbloeden en dat voornamelijk in zwang was in militaire kringen, en uithongering, waarvoor de Latijnse en Griekse termen respectievelijk 'inedia' of 'ἀποκαρτέρησιϛ' zijn. Het Griekse werkwoord 'ἀποκαρτερεῖν' betekent niet toevallig 'volharden': 'the Greek technical term ‘perseverance’ (karteria) and the verb ‘to persevere to the end’ (apokarterein) already bear testimony that starving oneself to death was regarded in antiquity as a method which demonstrated noble resoluteness, preferably to be used in sight of an admiring or sympathetic public.’ (Van Hooff 1990, 47) 30 O NEERVOLLE MIDDELEN : Indien zekere en trage middelen eervol zijn, dan zijn onzekere en snelle middelen oneervol. Een derde criterium waardoor bepaalde middelen als oneervol geclassificeerd werden, is het veroorzaken van verminkingen aan het lichaam. Springen, van een afgrond of in de zee, werd dus beschouwd als een lage manier om uit het leven te stappen: het was snel en gemakkelijk gedaan en gaf blijk van overhaaste, wanhopige motieven. Het innemen van gif werd afgekeurd omwille van de onzekere uitkomst en werd geassocieerd met lage klassen. Zelfmoord door middel van ophanging, ten slotte, werd ondanks dat het vaak voorkwam, beschouwd als de allerlaagste manier om het leven te verlaten. De strop werd geassocieerd met het gewone volk en werd gezien als een typisch vrouwelijk middel; kortom het was een onmannelijke en onheldhaftige dood. Dergelijke lage middelen waren voedsel voor ‘zwarte humor’ in de humane komedie van Menander en Plautus: ‘In desperate situations, the slaves immediately set their thoughts on poison and noose.’ (Van Hooff 1990, 147) E ERVOLLE MOTIEVEN : In grote lijnen werd reeds duidelijk welke motieven als eervol en welke als oneervol golden in de antieke wereld. Het is eervol om zelfmoord te plegen uit angst voor gezichtsverlies en met het oog op behoud van eer, het is oneervol indien de zelfmoord gemotiveerd wordt door angst en lafheid. Van Hooff maakt echter een meer gedetailleerd onderscheid. Onder de eervolle motieven classificeert hij o.a. ‘taedium vitae’ (levensmoeheid), ‘inpatientia’ (ondraaglijke pijn), ‘devotio’ of ‘fides’ (trouw) en tenslotte ‘pudor’ (schaamte). O NEERVOLLE MOTIEVEN : De oneervolle zelfmoordmotieven bij uitstek zijn wanhoop en angst: ze worden gezien als een teken van lafheid. Daarnaast is het opmerkelijk dat ‘furor’ of ‘mania’, de enige vorm van een meer psychologiserende of 'moderne' motivering, niet alleen geen respect verdient, maar zelfs geheel buiten beschouwing wordt gelaten. Dit heeft te maken met de publieke aard van het antieke zelfmoordconcept, waarbij geen aandacht is voor persoonlijke en psychologische motieven. 31 2.3.5 DE ZELFMOORDMODELLEN: AJAX EN LUCRETIA We zagen reeds dat literaire bronnen soms een beter inzicht bieden dan historische bronnen, wanneer het gaat om culturele idealen. Daarom wend ik me nu tot twee literaire figuren die in de oudheid als modellen voor een bepaald zelfmoordideaal golden. We zullen zien dat deze modellen stroken met de reeds besproken facetten van de antieke zelfmoordconceptie. A JAX Doorheen de oudheid keert Ajax steeds opnieuw terug als hét model voor de nobele zelfmoord. Zowel wat betreft middel als wat betreft motief past zijn casus binnen het plaatje; hij stortte zich op zijn zwaard, een eervolle manier om te sterven in militaire kringen, en hij deed dit uit angst voor gezichtsverlies nadat de eer die hij meende te moeten ontvangen hem niet bewezen werd. Since he lost face when Achilles’ armor was not accorded to him, he threw himself on his sword. Ajax was the prototype of heroic dignity, embodying the ancient shame culture. (Van Hooff 1998, 49) Volgens Van Hooff is de gelijknamige tekst van Sophocles er ook op gericht om Ajax' deugd, zijn 'ἀρετή', te benadrukken. (Van Hooff 1990, 146) Elise Garrison gaat nog verder in haar interpretatie van het Ajax-model: ook zij ziet Ajax' geval als een typisch voorbeeld van zelfmoord in een shame-culture en van de manier waarop de zelfmoordactie de link tussen individu en maatschappij onderschrijft: Accordingly, one must look to Ajax himself and his position in his society for his motivations to suicide. His isolation results not so much from his megalomaniacal pride, but rather from his attempt to maintain traditional values when society no longer permits it. That is to say, when Ajax was passed over at the judgment of arms, traditional values broke down, because though in a healthy heroic society martial arete takes precedence over all else, here the arms were granted to Odysseus, a representative of a society with different values, "in a court's majority verdict" (1243). (Garrison 1991, 23) Dat Ajax hét model voor de nobele zelfmoord bij uitstek is, wordt tenslotte ook bewezen doordat het merendeel van de zelfmoordtaferelen in de beeldende kunst gedomineerd worden door zijn afbeelding. (Van Hooff 1998, 49) 32 L UCRETIA Lucretia gold in de antieke wereld als een vrouwelijke Ajax. Nadat ze verkracht werd, stak ze zichzelf neer. Het zelfmoordmiddel dat ze hanteerde, geeft blijk van haar helfdhaftige en vastberaden karakter; haar keuze voor deze mannelijke uitweg bezorgde haar een nobele dood. Daarnaast past haar motief binnen het shame/honour-paradigma. Hoewel ze zelf een onschuldig slachtoffer is van de verkrachter, neemt zij haar sociale verantwoordelijkheid als fatsoenlijke dame op door niet verder te leven met deze schande, maar de eer aan zichzelf te houden en te kiezen voor de dood. Lucretia became the "archetype of female ideals in Roman society”. Her example is emulated time and time again. In fact, so admired was she, that it was with some difficulty that the anti-suicide Christian forces diffused the admiration for her example. (Whelan 1993, 518) 2.3.6 AMBIGUÏTEIT Tot dusver belichtte ik één kant van de antieke omgang met zelfmoord, die ik nu benoem als het ‘officieel discours’. Deze tolerante en positieve houding ten opzichte van zelfmoord kende echter ook een tegenpool, die ik aanduid als het ‘officieus discours’. Het amalgaam van antieke attitudes t.a.v. zelfmoord is dus veel complexer dan tot nu toe voorgesteld: The meanings and values which people in the ancient and classical Greek and Roman worlds attached to suicide were, at the one and same time, diverse, contradictory, ambiguous and ambivalent. (MacAlister 1996, 6) Deze diversiteit aan attitudes wordt ook gereflecteerd in het talig discours omtrent het fenomeen zelfmoord. Opmerkelijk genoeg ontbreekt er een antieke term die het fenomeen eenduidig kan vatten, zoals het Nederlandse ‘zelfmoord’ of het Engelse ‘suicide’. Wel bestonden er ontelbaar veel, vaak eufemistische omschrijvingen om dit idee uit te drukken. Het ‘officieel discours’ wordt gedragen door idealiserende bronnen zoals literaire of institutionele teksten (denk aan de observator die nota maakt van een sterfgeval en er een ‘logische structuur’ aan oplegt). Deze houding is erg tolerant ten aanzien van zelfmoord, zoals we reeds zagen. Heel wat andere bronnen geven echter blijk van een tegengestelde tendens, waarin zelfmoord geassocieerd werd met onreinheid en taboe. There are indications that suicides were kept apart not only in the Virgilian world of fiction, but that there were special practices for self-killers. (…) Was the disgrace felt for all 33 suicides or only for hanging? We already discovered that this exit had a sinister meaning. (…) How deep and general the abhorrence was cannot be established, but indications of its existence come from all corners and all periods of antiquity. (Van Hooff 1990, 164-166) Elise Garrison onderzoekt in haar artikel de draagwijdte van deze associatie van ‘μίασμα’ of onreinheid bij zelfmoord. Ze besluit dat deze houding weinig praktische consequenties had: het lijk werd doorgaans volgens de gewone gebruiken begraven en werd niet uitgestoten of bestraft. ‘For these reasons, though the evidence adduced does suggest an uneasiness about suicides which may have a traditional and longstanding background, the evidence does not suggest a categorical mistreatment of or societal revulsion from suicides.’ (Garrison 1991, 12) Hoe kunnen we deze twee tegengestelde tendensen verzoenen met elkaar? Moeten we ze überhaupt wel verzoenen? Net zoals het Griekse woord ‘δεινόϛ’ twee schijnbaar tegengestelde betekenissen kon aanduiden, zo wekte zelfmoord in de oudheid ook tegengestelde reacties los. Deze heterogeniteit hoeft geen probleem te vormen voor mijn onderzoek naar de rol van literatuur in de conceptie van culturele mentaliteiten, zoals het ook geen probleem vormde voor Foucault’s cultuuranalyses: Foucault is not making empirical generalizations about what people in various countries thought or did: he is trying to construct the general mode of thinking (episteme) that lay behind what was no doubt a very diverse range of beliefs and practices. (Gutting 2005, 40) 34 HOOFDSTUK 3: ZELFMOORD IN DE GRIEKSE ROMAN 3.1. INLEIDING In dit hoofdstuk wil ik aan de hand van concrete literaire analyses van enkele belangrijke zelfmoordpassages uit de verschillende Griekse romans nagaan welke rol deze literatuur speelt in de conceptie van culturele idealen en betekenispatronen omtrent zelfmoord in de Griekse maatschappij van de imperiale tijd. De analyses zijn doorgaans tweevoudig opgebouwd, analoog met de dubbele aard die het New Historicism aan literatuur toekent. Enerzijds zal ik aantonen dat de culturele idealen omtrent zelfmoord die aan bod kwamen in het vorige hoofdstuk wel degelijk gereflecteerd worden in de literaire tekst. Op die manier wil ik de inbedding van de Griekse roman in zijn socio-culturele context bevestigen. Anderzijds wil ik nagaan op welke manier in de literaire tekst ook afstand ontstaat ten opzichte van deze idealen uit hoofdstuk twee. Hierbij zal de focus liggen op het achterhalen van welke de literaire technieken en narratieve instrumenten zijn die voor deze ‘interne afstand’ zorgen. Het is mijn uiteindelijke doel om inzicht te verschaffen in de manier waarop in het literair genre van de Griekse roman creatief en kritisch omgesprongen wordt met de socio-culturele erfenis rond zelfmoord door concrete voorbeelden te geven van plaatsen waar we ‘literatuur in actie’ zien. Het is opmerkelijk dat de bestaande kritische traditie rond de Griekse roman grotendeels zwijgt over het zelfmoordtopos. Wel is de Griekse roman in het verleden al meermaals bestudeerd in het licht van zijn socio-culturele context. In The Ancient Romances: A literaryhistorical account of their origins (1967) stelde B. E. Perry reeds vragen naar de link tussen het genre van de liefdesroman en historische omstandigheden waarin dit genre ontstond. Volgens hem spelen auteurs heel bewust in op hun omgeving om bepaalde socio-culturele noden te lenigen.6 Zelf zie ik, net als Greenblatt, het historisch potentieel van de Griekse roman niet zozeer als een product van het creatief brein van de auteur, maar eerder als het product van anonieme machtsrelaties in een culturele ruimte.7 Ook A. M. Scarcella bekijkt de Griekse roman door deze ogen: ‘That which determines the specific nature of any large and well-recognized variety of romance (…) is the nature of the society for which it is produced and whose taste, temper and experience it reflects.’ (Perry 1967, 45) 7 Het historisch potentieel van literatuur en de interne afstand die ontstaat in literatuur wijd ik niet aan het creatief brein van de auteur. Dit sluit echter niet uit dat bepaalde literaire technieken of vernuftige 6 35 However – and luckily – besides these intended unequivocal and predictable representations (or in between them), ways and actions sneak in, that are not consistent and appropriate. (…) It is to be surmised that this takes place beyond the authors’ awareness and consistency. (…) It is in the breaches, so to speak, of the tale that historical information is hidden, which is all the more precious in as much as it is unconscious and all the more authorative by being uncalled for. (Scarcella 1996, 222) Suzanne MacAlister, de auteur van Dreams and suicides. The Greek novel from Antiquity to the Byzantine Empire, sluit zich aan bij deze historiserende traditie. Zij neemt in haar studie voor het eerst het zelfmoordthema in de Griekse roman omstandig onder de loep.8 Het is haar bedoeling ‘to provide some sort of social and historical framework as a necessary backdrop to the analysis of self-killing and the dream as literary devices in the novel.’ (MacAllister 1996, 7) Alvorens ik van start ga met de analyses, wil ik nog twee methodologische kwesties verduidelijken. Ten eerste wil ik kort aangeven wat ik versta onder ‘zelfmoordpassages’. De selectiecriteria die bepalen welke passages in aanmerking komen als relevante ‘zelfmoordpassages’ zijn afhankelijk van de manier waarop het begrip ‘zelfmoord’ wordt gedefinieerd. Indien zelfmoord een enge betekenis krijgt, dan kunnen enkel die passages als zelfmoordpassages gelden waarin een individu een gewelddadige handeling stelt, gericht tegen het eigen lichaam en met bedoelde dood tot gevolg. Dit begrip kan echter ook erg ruim gedefinieerd worden, waardoor passages waarin een individu risicovol gedrag vertoont of zichzelf bewust blootstelt aan gevaar eveneens onder de noemer van ‘zelfmoordpassages’ belanden. Durkheim’s definitie van ‘zelfmoord’ valt ergens tussen deze twee polen in, maar is toch eerder aan de ruime kant gesitueerd. Zelfmoord betekent voor hem any death which is the direct or indirect result of a positive or negative act accomplished by the victim and which he knows will produce this result. A person may use a positive, violent action, or simply abstain from life support. Or to put it more succinctly, "suicide is always the act of someone who prefers death to life". (Garrison 1992, 277) Ik heb ervoor gekozen om eveneens een ruim zelfmoordbegrip te hanteren, wat mij toestaat om alle passages die op een of andere manier naar zelfdoding verwijzen in beschouwing te nemen. literaire trucjes die voor deze afstand zorgen niet de inventie van de auteur kunnen zijn. In mijn analyses wil ik echter in het midden laten of het om een bewuste of onbewuste zet van de auteur gaat. Ik wil mijn analyses niet verankeren in de zogenaamde ‘auteursintentie’, omdat we nu eenmaal geen toegang hebben tot de gedachten van een zekere Chariton of Heliodorus die ergens in de eerste vier eeuwen van onze tijdrekening geleefd moet hebben. Ik wil uitgaan van de tekst die ons is overgeleverd en van de mogelijkheden van de literaire kunst als zodanig. 8 Naast deze studie van MacAlister heb ik slechts één ander artikel gevonden dat handelt over het zelfmoordtopos in de Griekse roman. Het gaat om het artikel van Létoublon uit 2006. 36 Vervolgens is het mogelijk om de meest relevante te selecteren, met aandacht voor het onderscheid tussen ‘sterke’ en ‘zwakke’ gevallen (d.w.z. concrete zelfmoordacties of vage allusies op het fenomeen). In de appendix bevindt zich een lijst met alle zelfmoordpassages die ik uit de vijf romans heb gehaald. Ze zijn chronologisch gerangschikt per roman en er staat telkens aangegeven of het om een echte (al dan niet geslaagde) zelfmoordpoging gaat, een hevige zelfmoordwens of een vage allusie op het fenomeen zelfmoord. De passages die hieronder besproken worden heb ik eruit gelicht omdat ze de beste illustratie vormen voor mijn betoog. Ik zal echter hier en daar ook naar andere passages uit de index verwijzen als extra bewijsmateriaal. De Griekse citaten in de hoofdtekst zijn vergezeld van een vertaling in de voetnoten. Voor de romans van Chariton, Achilles Tatius en Longus zijn er Nederlandse vertalingen voorhanden, voor die van Xenophon en Heliodorus moeten we het stellen met een Engelse vertaling. Ten tweede wil ik even stilstaan bij de manier waarop ik zal omgaan met de verschillen tussen de vijf teksten die het voorwerp van mijn onderzoek zijn. In dit hoofdstuk zal ik thematisch te werk gaan, waardoor ik de teksten van de verschillende auteurs niet afzonderlijk behandel. Ik zal dan ook weinig aandacht besteden aan de particuliere wijze waarop het thema zelfmoord behandeld wordt bij een bepaalde auteur of in een specifiek verhaal. Mijn aandacht zal uitgaan naar de manier waarop het thema zelfmoord functioneert als literair topos doorheen heel het genre van de liefdesroman. Ondanks hun vele verschillen, beschouw ik de vijf teksten dus als één groot onderzoeksobject op basis van de gemeenschappelijke elementen die hen als genre verbinden. 3.2 SHAME-CULTURE In de Griekse romans is de inbedding van zelfmoord in het cultureel paradigma van eer en schaamte duidelijk voelbaar. Van de vele gevallen waarin een personage het verlangen uit om zelfmoord te plegen, is er een aanzienlijk deel waarbij dit verlangen op één of andere manier gekoppeld wordt aan het bewaren van de eigen eer en de perceptie van de eigen persoon door de buitenwereld. Toch merken we dat dit traditioneel zelfmoordparadigma op creatieve wijze verwerkt is, waardoor de desbetreffende passages zich ook verwijderen van deze culturele erfenis en een gewijzigde houding weerspiegelen. 37 3.2.1 HET LUCRETIA-MODEL In de oudheid was de zelfmoord van een vrouw vaak gemotiveerd vanuit schaamte voor haar geschonden kuisheid. Hierin herkennen we het model van Lucretia, de vrouw die zelfmoord pleegde nadat ze werd verkracht. In de liefdesromans vormt het behoud van de kuisheid van het meisje ondanks alle beproevingen een centraal thema.9 Het Lucretia-model is dus thematisch van belang en komt daarom vaak aan bod, zij het in aangepaste vorm. Het verhaal kent namelijk een happy end en de vrouwelijke protagonist slaagt er steeds in om, dankzij haar volharding en nobele karakter, haar kuisheid te bewaren. Ze hoeft dus nooit over te gaan tot de drastische maatregel van zelfmoord. Bijgevolg vinden we het Lucretia-model in twee aangepaste varianten terug in de Griekse roman: ofwel drukt het meisje een verlangen uit om zelfmoord te plegen wanneer ze bang is dat haar kuisheid geschonden zal worden, ofwel gaat het om een belofte zelfmoord te zullen plegen als haar kuisheid ooit in gevaar dreigt te komen (i.p.v. de eigenlijke zelfmoord na de effectieve schending van de kuisheid). Chariton 6.6 biedt een voorbeeld van het eerste geval; Callirhoe wordt voor de eerste maal benaderd door de eunuch Artaxates, die als bemiddelaar optreedt voor de verliefde Perzische koning. Wanneer Callirhoe verneemt dat nu ook de machtigste man van Azië zijn zinnen op haar heeft gezet, barst ze los in de volgende jammerklacht: Καλλιρόη δὲ καθ’ ἑαυτὴν γενομένη “ταῦτα” φησὶν “ἐγὼ προεμαντευόμην. ἔχω σε μάρτυν, Εὐφρᾶτα. προεῖπον ὅτι οὐκέτι σε διαβήσομαι. ἔρρωσο, πάτερ, καὶ σύ, μῆτερ, καὶ Συρακοῦσαι πατρίϛ· οὐκέτι γὰρ ὑμᾶϛ ὄψομαι. νῦν ὡϛ ἀληθῶϛ Καλλιρόη τέθνηκεν. ἐκ τοῦ τάφου μὲν ἐξῆλθον, οὐκ ἐξάξει δέ με ἐντεῦθεν λοιπὸν οὐδὲ Θήρων ὁ λῃστήϛ. ὦ κάλλος ἐπίβουλον, σύ μοι πάντων κακῶν αἴτιον. διὰ σὲ ἀνῃρέθην, διὰ σὲ ἐπράθην, διὰ σὲ ἔγημα μετὰ Χαιρέαν, διὰ σὲ εἰϛ Βαβυλῶνα ἤχθην, διὰ σὲ παρέστην δικαστηρίῳ. πόσοις με παρέδωκας; τάφῳ, λῃσταῖϛ, θαλάττῃ, δουλείᾳ, κρίσει. πάντων δέ μοι βαρύτατον ὁ ἔρως ὁ βασιλέως. καὶ οὔπω λέγω τὴν τοῦ βασιλέως ὀργήν· φοβερωτέραν ἡγοῦμαι τὴν τῆϛ βασιλίδος ζηλοτυπίαν. ἣν οὐκ ἤνεγκε Χαιρέαϛ, ἀνὴρ Ἕλλην, τί ποιήσει γυναῖκα καὶ δέσποιναν βάρβαρον; ἄγε δή, Καλλιρόη, βούλευσαί τι γενναῖον, Ἑρμοκράτουϛ ἄξιον· ἀπόσφαξον σεαυτήν. ἀλλὰ μήπω· μέχρι γὰρ νῦν ὁμιλία πρώτη καὶ παρ’ Dit thema wordt in de verschillende verhalen op een lichtjes andere manier uitgewerkt. In de romans van Chariton en Xenophon trouwen de jonge geliefden reeds bij het begin van het verhaal, waardoor het geen zaak meer is dat het meisje haar maagdelijkheid bewaart voor de jongen, maar wel dat ze trouw blijven aan elkaar. Bij Achilles Tatius en Heliodorus wordt het behoud van de maagdelijkheid wel letterlijk opgevat en culmineert het verhaal in een maagdelijkheidstest van het meisje. Longus’ roman thematiseert het maagdelijkheidsmotief door de twee geliefden als naïeve kinderen te schetsen die gaandeweg geïnitieerd worden in de geheimen van de liefde. 9 38 εὐνούχου· ἂν δὲ βιαιότερόν τι γένηται, τότε ἔσται σοι καιρὸϛ ἐπιδεῖξαι Χαιρέᾳ παρόντι τὴν πίστιν.” (Chariton 6.6.3-5)10 In het vooruitzicht van het liefdesoffensief van de Perzische koning overweegt Callirhoe om zichzelf te beroven van het leven, als ultieme uitweg uit deze onafwendbare situatie. Ze noemt deze daad ‘γενναῖον’ (nobel) en voegt toe dat zelfmoord plegen de naam van haar vader waardig is. Deze woorden doen vermoeden dat Callirhoe in haar huidige situatie haar eigen eer en die van haar familie kan redden door zelf uit het leven te stappen. De tekst impliceert hier dus dat Callirhoe door zelfmoord te plegen een sociale code in acht zou nemen. Bijgevolg lijkt het traditioneel paradigma waarin zelfmoord gekaderd wordt binnen de waarden van een shameculture door te schemeren in de tekst. Anderzijds wijst de manier waarop dit motief verwerkt is in de hele passage op een verwijdering van de traditionele idealen. Ten eerste lijkt het erop dat Callirhoe zichzelf moet overtuigen (‘ἄγε δή, Καλλιρόη’) om haar verantwoordelijkheid op te nemen en te kiezen voor de nobele zelfmoord. Ten tweede blijkt uit haar emotionele uitbarsting dat ze niet zozeer wakker ligt van haar eerbaarheid of die van haar familie, maar dat ze voornamelijk gebroken is door de vele tegenslagen die ze tot nog toe heeft moeten verduren, waarbij de liefde van de koning de klap op de vuurpijl is. De emotionele geladenheid van haar woorden blijkt uit haar pathetisch taalgebruik; ze spreekt zowel de Eufraat (een symbolische grens) als haar eigen schoonheid aan en roept om haar vader en moeder. Ook de pathetische opsomming van alle lotgevallen die haar pad reeds kruisten, toont hoezeer het meisje is aangedaan.11 Ten derde verraden de woorden van Callirhoe dat er ook nog een andere reden is waarom ze zelfmoord overweegt: angst. Enerzijds is ze bang voor de woede van de koning indien ze niet ingaat op zijn avances, anderzijds vreest ze de jaloerse koningin indien ze wel toegeeft. Wat ze ook doet, nooit zal ze gespaard blijven. In dergelijke onmogelijke situatie is het Toen Kallirhoë alleen was, zei ze tot zichzelf: ‘Dit zag ik al aankomen. Jij bent mijn getuige, Eufraat. Ik had voorspeld dat ik jou niet meer zou oversteken. Vaarwel, vader, en jij, moeder, en Syrakuse, mijn vaderstad: ik zal jullie nooit meer zien! Nu is Kallirhoë echt gestorven. Ik ben aan mijn graf ontsnapt, maar hiervandaan zal zelfs de rover Theron mij niet komen weghalen. O verraderlijke schoonheid, jij bent de oorzaak van al mijn ellende! Door jou ben ik geschaakt en verkocht, door jou ben ik na Chaireas opnieuw getrouwd, door jou ben ik naar Babylon gebracht, door jou ben ik voor het gerecht gekomen! Waar heb je me allemaal aan blootgesteld? Aan rovers, aan de zee, aan een graf, aan slavernij, aan een rechtszaak. Het allerzwaarst te dragen is de liefde van de koning. En dan heb ik het nog niet eens over de woede van de koning, want nog angstaanjagender vind ik de jaloezie van de koningin – een gevoel dat zelfs Chaireas niet kon verdragen, nog wel een Griekse man. Waartoe is een oosterse vrouw en vorstin in staat? Vooruit Kallirhoë, verzin iets edels, iets wat Hermokrates waardig is: steek jezelf dood! Nee, nog niet, want tot nu toe ben je pas één keer benaderd, slechts door een eunuch. Wanneer er iets ingrijpenders gebeurt, is dat het moment om je trouw aan Chaireas in zijn bijzijn te tonen.’ (van Opstall 1998, 115-116) 11 In sommige tekstedities staan de elementen van haar opsomming in een chronologisch verkeerde volgorde (ze vermeldt eerst de rovers en de zee en dan pas het graf). In de teksteditie die ik hier citeerde, werd er gekozen voor een emendatie en staan de elementen wel in de juiste volgorde. De Nederlandse vertaling heeft zich echter gebaseerd op een teksteditie waarin ‘de fout’ is blijven staan. Volgens mij valt er wel iets te zeggen voor deze ‘foute volgorde’: het feit dat het meisje alles door elkaar slaat voegt extra pathos toe aan haar betoog. 10 39 niet ondenkbaar dat ze zelfmoord overweegt. En toch bedenkt ze zich (‘ἀλλὰ μήπω’). Deze plotse ommekeer brengt ons bij de échte drijfveer van Callirhoe: haar liefde voor Chaereas. Indien ze zelfmoord zou plegen om de liefde van de koning te ontlopen, dan is het in de eerste plaats om Chaereas trouw te blijven. Zolang ze echter de boot bij de koning kan afhouden en nog hoop heeft om met haar geliefde herenigd te worden, kiest ze voor het leven. De overweging om al dan niet zelfmoord te plegen wordt dus volledig bepaald door Callirhoe’s relatie met haar geliefde Chaereas.12 We kunnen concluderen dat de literaire tekst enerzijds is ingebed in zijn socio-culturele achtergrond aangezien het traditioneel paradigma waarbij zelfmoord gekoppeld wordt aan de waarden van de shame-culture aanwezig is, maar dat het wel op creatieve wijze wordt verwerkt. De aanwezigheid van het eerbaarheidsmotief wordt ingezet om de wanhoop van Callirhoe in haar moeilijke situatie te benadrukken: ze wikt en weegt, maar uiteindelijk moet alles (inclusief de traditionele waarden van eer en schande) wijken voor de liefde, zoals passend is in een liefdesroman. Ook in Heliodorus’ tekst vinden we voorbeelden van het Lucretia-motief terug: Ἡ δὲ “Πάντα μὲν” ἔφη, “πρὸ πάντων δὲ τὰ προσδοκώμενα κατὰ τὴν ἐμοὶ Τραχίνου πολεμίαν εὔνοιαν ἣν εἰκὸϛ ἐκείνῳ τὸν καιρὸν ἐπιτεῖναι, φιλεῖ γάρ εὐημερία παράλογοϛ ὕβρεωϛ ἔργα προκαλεῖσθαι. Τραχῖνοϛ μὲν οὖν καὶ ὁ Τραχίνου στυγητὸϛ ἔρωϛ οἰμώξεται, θανάτου μοι προλήψει περιγραφησόμενοϛ, ἐμὲ δὲ ἣ τε σὴ ἔννοια καὶ ἡ Θεαγένουϛ, εἰ πρὸ τοῦ τέλουϛ χωρισθήσομαι, πρὸϛ θρήνουϛ κατήγαγε.” (Heliodorus 5.29.4)13 Charikleia wil een huwelijk met Trachinos vermijden door haar eigen leven te nemen. Ze noemt zijn liefde voor haar een vorm van ὕβριϛ, wat op het ongepaste karakter van de situatie wijst. Ze wil nog liever sterven dan slachtoffer te worden van zijn lusten. Toch blijkt ook in deze passage dat haar liefde voor Theagenes alle andere overwegingen overheerst. De tweede variant op het Lucretia-motief wordt het duidelijkst gethematiseerd in het Efesisch verhaal van Xenophon. Aan het begin van het verhaal wordt het liefdespaar gevangen genomen door piraten. Eén van de piraten wordt verliefd op Anthia, een andere op Habrocomes. Wanneer Anthia en Habrocomes voor het eerst te maken krijgen met de beproevingen van het Zie ook Chariton 4.2.1, Xenophon 4.5.6, Heliodorus 5.2.9 en 5.33.1 (fragment 15, 37, 64 en 69 in de appendix) voor andere passages waarin eveneens afgezien wordt van zelfmoord omwille van de hoop om nog herenigd te zullen worden met de geliefde. In Chariton 3.3.6 en Xenophon 3.10.3 (fragment 10 en 35 in de appendix) wordt de zelfmoord slechts uitgesteld omdat het personage, in de overtuiging dat zijn geliefde dood is, eerst het lichaam van het meisje terug wil vinden om dan samen begraven te kunnen worden. 13 ‘I weep,’ she replied, ‘for the whole of my life, but above all for my fears about Trachinos’s abominable affection for me, which circumstances will probably intensify. Unexpected prosperity has a way of turning men’s thoughts in improper directions. But a plague on Trachinos and his loathsome love! I shall cheat him of his desires by taking my own life first; but it was the thought of being parted from you and Theagenes before I die that reduced me to tears.’ (Reardon 1989, 468) 12 40 lot, nemen ze het gemeenschappelijk besluit te sterven om zo de liefde van hun belagers te ontlopen. “εἰϛ τοῦτο ἄρα μέχρι νῦν σώφρων ἐτηρήθην ἵνα ἐμαυτὸν ὑποθῶ λῃστῇ ἐρῶντι τὴν αἰσχρὰν ἐπιθυμίαν; Καὶ τίϛ ἐμοὶ βίοϛ περιλείπεται πόρνῃ μὲν ἀντὶ ἀνδρὸϛ γενομένῳ, ἀποστερηθέντι δὲ Ἀνθίαϛ τῆϛ ἐμῆϛ; Ἀλλ’ οὐ μὰ τὴν μέχριϛ ἄρτι σωφροσύνην ἐκ παιδόϛ μοι σύντροφον οὐκ ἄν ἐμαυτὸν ὑποθείην Κορύμβῳ· τεθνήξομαι δὲ πρότερον καὶ φανοῦμαι νεκρὸϛ σώφρων.” Ταῦτα ἔλεγε καὶ ἐπεδάκρυεν· ἡ δὲ Ἀνθία “φεῦ τῶν κακῶν” εἶπε, “ταχέως γε τῶν ὃρκων ἀναμνησθῆναι ἀναγκαζόμεθα, ταχέως τῆϛ δουλείας πειρώμεθα· ἐρᾷ τις ἐμοῦ καὶ πείσαϛ ἤλπιζεν εἰϛ εὐνὴν ἐλεύσεσθαι τὴν ἐμὴν μετὰ Ἁβροκόμην καὶ συγκατακλιθήσεσθαι καὶ ἀπολαύσειν ἐπιθυμίας. Ἀλλὰ μὴ οὕτως ἐγὼ φιλόζωος γενοίμην, μηδ’ ὑπομείναιμι ὑβρισθεῖσα ἰδεῖν τὸν ἥλιον. Δεδόχθω ταῦτα· ἀποθνῄσκωμεν, Ἁβροκόμη· ἕξομεν ἀλλήλους μετὰ θάνατον ὑπ’ οὐδενὸϛ ἐνοχλούμενοι.” (Xenophon 2.1.3-6)14 Anthia en Habrocomes verklaren zich beide bereid om te sterven naar aanleiding van de avances van de rovers. Ook in deze passage is het paradigma van eer en schaamte onderhuids aanwezig. Habrocomes noemt de liefde van de Corymbus ‘αἰσχρὰν’ (schandelijk) en ziet niet in hoe hij nog door het leven zal kunnen gaan na dergelijke vernedering (‘καὶ τίϛ ἐμοὶ βίοϛ περιλείπεται πόρνῃ μὲν ἀντὶ ἀνδρὸϛ γενομένῳ’). Anthia wil eveneens niet verder leven wanneer ze oneer is aangedaan (‘ὑβρισθεῖσα’). Er is echter meer: deze passage, waarin de twee geliefden aan het begin van het verhaal overwegen om samen te sterven, fungeert als een programmatische belofte die geldig blijft voor het hele verhaal; beide personages beloven hier aan elkaar om telkens wanneer er zich nieuwe beproevingen zullen aandienen in het uiterste geval van nood de dood te verkiezen boven de ontrouw. Het motief van eer en schande is dus ondergeschikt aan de belofte om elkaar altijd trouw te zullen blijven (een thema waar in het verhaal nog meermaals op teruggekomen wordt). Bij Heliodorus ontdekken we een gelijkaardige passage: in het eerste boek15 verklaart Charikleia dat als haar kuisheid ooit in gevaar dreigt te komen, ze deze zal bewaren door haar “Was it fort his that I kept myself chaste up to now, to submit to the foul lust of an amorous pirate? And what are my prospects in the future, reduced from a man to a prostitute, and deprived of my darling Anthia? But I swear by the chastity that has been with me from childhood till now, I could not submit to Corymbus. I will die first and prove my chastity with my own dead body!” With this he broke down. Anthia too lamented their plight. “How quickly,” she exclaimed, “we are being forced to remember our oaths! And how soon we are experiencing slavery! A man is in love with me and has been expecting to win me over and come to my bed after Habrocomes; he expects to sleep with me and satisfy his lust. But I hope never to be so much in love with life; I hope not to survive to face the daylight after my degradation. Let us be resolved on that. Let us die, Habrocomes. We shall have each other after death, with no one to molest us.” (Reardon 1989, 139) 15 Heliodorus 1.8.3 (fragment 56 in de appendix). 14 41 leven te nemen. In deze passage keert dezelfde terminologie terug (αἰσχρῶϛ, ὕβριν) die de zelfmoordwens in de context van een shame-culture situeert. Toch blijkt ook hier dat dergelijk idealistisch discours wordt ingevoegd in een narratieve structuur die gedomineerd wordt door het liefdesthema. De manier waarop het zelfmoordthema functioneert binnen de liefdesroman wordt later nog expliciet gemaakt door Charikleia in 6.8.616: “Ἀλλ’ ὦ Θεάγενες, ὦ μόνη μοι γλυκεῖα φροντίϛ, εἰ μὲν τέθνηκας καὶ τοῦτο πεισθείην ὃ μήποτε γνοίην, τότε μέν σοι συνεῖναι οὐχ ὑπερθήσομαι· … Εἰ δέ μοι περιςῴζῃ καλῶϛ γε ποιῶν, δεῡρο καὶ συνανάπαυσαι φίλος, ὄναρ γοῦν ὀφθείϛ.” (Heliodorus 6.8.6)17 Hier lezen we als het ware de kern van alle zelfmoordgevallen in de liefdesromans: het eigen leven staat volledig in teken van het leven van de ander, de geliefde, en bijgevolg zijn de zelfmoordpogingen steeds het resultaat van een verbroken liefdesband.18 3.2.2 DE BEDROGEN ECHTGENOOT We vinden in de roman van Chariton ook enkele andere voorbeelden terug van zelfmoordacties die gemotiveerd zijn door angst voor gezichtsverlies of schaamte. Eerst bekijken we enkele gevallen waarin Chaereas zelfmoordpogingen onderneemt omdat hij ervan overtuigd is dat Callirhoe niet meer de zijne is. In het eerste boek wordt Chaereas om de tuin geleid en raakt hij ervan overtuigd dat Callirhoe hem bedriegt met een minnaar. Chaereas reageert als volgt: “δυστυχῆ μὲν” εἷπεν “αἰτω παρὰ σοῦ χάριν αὐτόπτης γενέσθαι τῶν ἐμῶν κακῶν· ὅμως δὲ δεῖξον, ὅπως εὐλογώτερον ἐμαυτὸν ἀνέλω· Καλλιρόης γὰρ καὶ ἀδικούσης φείσομαι.” (Chariton 1.4.7)19 Chaereas lijkt hier een rationele redenering te volgen (εὐλογὼϛ): hij moet zijn emoties opzij schuiven om bewijs te krijgen van Callirhoe’s overspel. De volgende logische stap in deze Xenophon 5.4.11 en Heliodorus 1.2.4 (fragmenten 38 en 53 in de appendix) zijn voorbeelden van andere passages met gelijkaardige inhoud. 17 “Theagenes, the thought of whom is the one thought that brings me any jou, if you are dead, if I am brought to believe the news that I pray never to hear, I shall not hesistate to join you in death. … But if you are alive, as I hope, come and sleep beside me, my love; appear to me in my dreams at least.” (Reardon 1989, 480) 18 Dit is op de zelfmoord van enkele nevenpersonages na, zoals de zelfmoord van de Egyptische koning bij Chariton of die van Demainete bij Heliodorus: in beide gevallen hebben we te maken met een duidelijk geval van zelfmoord om schande te ontlopen. 19 ‘Ik vraag je me een afschuwelijke dienst te bewijzen: laat me m’n ellende met mijn eigen ogen zien. Doe het maar, zodat ik meer reden heb mezelf van kant te maken. Want Kallirhoë zal ik sparen, al behandelt ze me nog zo slecht.’ (van Opstall 1998, 28) 16 42 redenering is zelfmoord plegen. Deze passage doet dus een sociaal verwachtingspatroon vermoeden, waarbij de bedrogen echtgenoot zijn schande wil ontlopen. De volgende passage, uit het vijfde boek, situeert zich aan het hof van de Perzische koning. Chaereas onderneemt één van zijn vele zelfmoordpogingen omdat de situatie hem uitzichtloos lijkt. Χαιρέαν δὲ πένθος κατεῖχεν ἀπαρηγόρητον. προσποιησάμενος οὖν νοσεῖν ἐκέλευσε Πολυχάρμῳ παραπέμψαι Μιθριδάτην, ὡϛ εὐεργέτην ἀμφοῖν· μόνος δὲ γενόμενος ἧψε βρόχον, καὶ μέλλων ἐπ’ αὐτὸν ἀναβαίνειν “εὐτυχέστερον μὲν” εἶπεν “<ἂν> ἀπέθνησκον, εἰ επὶ τὸν σταυρὸν ἀνέβαινον ... Καλλιρόη με ἰδοῦσα οὐ προσῆλθεν, οὐ κατεφίλησεν· ἐμοῦ παρεστῶτος ἄλλον ᾐδεῖτο. μηδὲν δυσωπείσθω· φθάσω τὴν κρίσιν· οὐ περιμενῶ τέλος ἄδοξον. οἶδα ὅτι μικρὸϛ ἀνταγωνιστήϛ εἰμι Διονυσίου, ξένος ἄνθρωπος καὶ πένης καὶ ἀλλότριος ἤδη. σὺ μὲν εὐτυχοίης, ὦ γύναι· γυναῖκα γάρ σε καλῶ, κἂν ἕτερον φιλῇϛ. ἐγὼ δὲ ἀπέρχομαι καὶ οὐκ ἐνοχλῶ τοῖϛ σοῖϛ γάμοις. πλούτει καὶ τρύφα καὶ τῆϛ Ἰωνίας ἀπόλαυε πολυτελείας. ἔχε ὃν θέλεις. ἀλλα νῦν ἀληθῶϛ ἀποθανόντος Χαιρέου αἰτοῦμαί σε, Καλλιρόη, χάριν τελευταίαν. ὅταν ἀποθάνω, πρόσελθέ μου τῷ νεκρῷ καὶ εἰ μὲν δύνασαι κλαῦσον· τοῦτο γὰρ ἐμοὶ καὶ ἀθανασίας γενήσεται μεῖζον· εἰπὲ δὲ προσκύψασα τῇ στήλῃ, κἂν ἀνὴρ καὶ βρέφος ὁρῶ<σιν>, ‘οἴχῃ, Χαιρέα, νῦν ἀληθῶϛ. νῦν ἀπέθανες· ἐγὼ γὰρ ἔμελλον ἐπὶ βασιλέως αἱρεῖσθαι σέ.’ ...” τοιαῦτα ὀδυρόμενος κατεφίλει τὸν βρόχον “σύ μοι” λέγων “παραμυθία καὶ συνή<γορος>· διὰ σὲ νικῶ.” (Chariton 5.10.6-9)20 Deze passage vertoont eveneens elementen van de shame-traditie; de situatie waarin Chaereas zich bevindt is voor hem ondraaglijk aangezien hij, de eerste en rechtmatige echtgenoot van Callirhoe, nu in een rechtszaak is verwikkeld die zal uitmaken aan wie zijn vrouw toekomt.21 Bovendien beseft hij dat er ook een goede kans bestaat dat hij de zaak effectief zal verliezen wanneer hij opmerkt dat hij een mindere tegenstander is voor Dionysius. Dit risico kan hij niet Terwijl … werd Chaireas overmand door ontroostbaar verdriet. Hij veinsde dat hij ziek was en droeg Polycharmos op om Mithiridates als weldoener van hen beiden uitgeleide te doen. Toen hij alleen was, hing hij een strop op en stond op het punt zich te verhangen. Hij zei: ‘Ik zou gelukkiger aan mijn einde zijn gekomen als ik aan dat kruis gehangen had, … Toen Kallirhoë me zag kwam ze niet op me af, kuste zij me niet. Waar ik bij stond toonde zij respect voor een andere man. Zij hoeft zich nergens meer voor te schamen; ik zal de rechtszaak voor zijn. Ik ga geen roemloos einde zitten afwachten. Ik weet dat ik als tegenspeler van Dionysios niet serieus te nemen ben, als buitenlader, als arm man; en bovendien ben ik al van Kallirhoë vervreemd. Word jij maar gelukkig, mijn vrouw. Want ik blijf je mijn vrouw noemen, ook al hou je van een ander. Ik ga heen en ik zal je huwelijk niet tot last zijn. Wees rijk, leef in luxe, geniet van de schatten van Ionië Hou de man die je kiest. Maar wanneer Chaireas echt gestorven is, vraag ik jou, Kallirhoë, een laatste gunst. Als ik dood ben, kom dan naar mijn dode lichaam en huil, als je daartoe in staat bent. Want dat zal meer voor me betekenen dan onsterfelijkheid. Zeg dan terwijl je je over mijn grafzerk buigt: “Je bent nu echt weg, Chaireas. Nu ben je gestorven. Maar ik zou je boven de koning hebben verkozen.” … ‘ Zo klaagde hij en hij bedekte de strop met kussen en zei: ‘Jij bent mijn troost en pleitbezorger. Door jou zal ik winnen.’ (van Opstall 1998, 105-106) 21 Zie ook Chariton 6.2.11: ὦ καινοῦ καὶ ἀπίστου πράγματος· κρίνεται Χαιρέας εἰ Καλλιρόης ἀνήρ ἐστιν. ‘O wat een bizarre en ongelooflijke toestand! Chaireas staat terecht om uit te maken of hij Kallirhoë’s man is.’ (van Opstall 1998, 110) 20 43 nemen en zelfmoord is dus een manier om dergelijk ‘τέλος ἄδοξον’ te vermijden: het is beter nu te sterven wanneer er nog niks beslist is en hij dus niks verloren heeft. Hij kust de strop die hem een nobele uitweg uit het leven toestaat; dankzij deze strop ‘overwint’ hij en hoeft hij met andere woorden geen gezichtsverlies te lijden. Toch blijkt uit zijn woorden dat Chaereas ook andere redenen heeft om zelfmoord te overwegen; hij is niet enkel bang dat de koning Callirhoe aan Dionysius zal toewijzen, hij is ook bang dat Callirhoe zelf misschien wel voor Dionysius kiest. De hevige onzekerheid waarin Chaereas verkeert maakt dat hij liever sterft met de kans dat Callirhoe wel nog van hem houdt, dan te leven met de kans dat ze niet meer van hem houdt. Het liefdesmotief lijkt hier, net als in de zelfmoordpassage van Callirhoe (6.6, supra), door te wegen. Deze vaststelling wordt ondersteund door het feit dat de twee zelfmoordpassages waarin Chaereas uit het leven wil stappen omwille van Callirhoe’s vermeend bedrog, beide een opvallende wending vertonen: Chaereas neemt zijn geliefde niks kwalijk, ze moet niet gestraft worden en hij wenst haar, in tegendeel, het allerbeste toe. Dit motief zien we verschillende malen terugkomen in de Griekse romans. Ik geef twee voorbeelden. In het vijfde boek van Xenophon’s roman krijgt Anthia een droom waarin Habrocomes weggeleid wordt door een andere vrouw. Hierdoor raakt ze overtuigd dat Habrocomes haar ontrouw is. “Τί οὖν ἔτι ζῶ; τί δ’ ἐμαυτὴν λυπῶ; κάλλιον οὖν ἀπολέσθαι καὶ ἀπαλλαγῆναι τοῦ πονήρου τούτου βίου, ἀπαλλαγῆναι δὲ τῆϛ ἀπρεποῦϛ ταύτηϛ καὶ ἐπισφαλοῦϛ δουλείας. Ἁβροκόμης μὲν γὰρ εἰ καὶ τοὺϛ ὅρκους παραβέβηκε μηδὲν οἱ θεοὶ τιμωρήσαιντο τοῦτον· ἴσως ἀνάγκῃ τι εἴργασται· ἐμοὶ δὲ ἀποθανεῖν καλῶϛ ἔχει σωφρονούσῃ.” Ταῦτα ἔλεγε θρηνοῦσα καὶ μηχανὴν ἐζήτει τελευτῆϛ. (Xenophon 5.8.8-9)22 Anthia oordeelt dat het ‘κάλλιον’ (‘nobeler’) is om zelf te sterven dan te leven in haar huidige situatie, die ze ‘ἀπρεποῦϛ’ noemt. Net als in de vorige passages valt echter op hoe ze haar geliefde ontziet en hem geen schuld aanrekent. Ten slotte vinden we dit motief ook terug bij Longus 2.39.5 (fragment 47 in de appendix). Wanneer Daphnis een eed zweert aan Chloe om zijn eeuwige liefde en trouw te bewijzen, zegt hij dat, indien Chloe hém ooit ontrouw zal zijn, hij zichzelf zal doden i.p.v. haar. “Why then do I stay alive? Why do I distress myself? Better then to die and escape from this miserable life, and be rid of this degrading and perilous slavery. But even if Habrocomes has broken his vows, may the gods not punish him; perhaps he was forced to; but for me the noble course is to die chaste.” This was how she lamented, as she tried to find a way to kill herself. (Reardon 1989, 164) 22 44 3.2.3 DE ‘MORS ROMANA’ Voor een laatste illustratie van het doorleven van de shame-culture in de zelfmoordpassages van de Griekse roman, wijs ik op de aanwezigheid van enkele passages die verwijzen naar het traditioneel militair ideaal dat Van Hooff in zijn studie aangeduid heeft met de term ‘mors Romana’. Bij dit typisch zelfmoordmotief gaat het steeds om een militair aanvoerder of politicus die zelfmoord pleegt wanneer een nederlaag op handen is om op die manier schande te ontlopen. De zelfmoord van een veldheer verleent tevens roem aan de overwinnende partij. Deze ‘Romeinse dood’ was een typisch kenmerk van het sociaal verwachtingspatroon binnen een shame-culture. Een glashelder voorbeeld van dergelijke zelfmoordcasus vinden we in Chariton 7.5.1423 De Egyptische koning die de rebellie tegen de Perzische vorst leidde, pleegt zelfmoord wanneer zijn troepen verslagen zijn en hijzelf levend gevangen genomen dreigt te worden. Ook in Heliodorus’ tekst vinden we allusies op de mors Romana, maar hier is het motief subtieler aanwezig. De Perzische satraap Oroοndates lijdt in boek 9 een nederlaag tegen de Ethiopiërs en vlucht. Τραπέντων δὲ ἅπαξ εἰϛ φυγὴν τῶν ὑπολειπομένων αἴσχιστα δὴ πάντων ὁ σατράπης Ὀροονδάτης, τὸ μὲν ἅρμα ἐγκαταλιπὼν ἵππου δὲ τῶν Νισαίων ἐπιβάϛ, διεδίδρασκεν, ἀγνοούντων ταῦτα τῶν κατὰ τὸ ἀριστερὸν κέρας Αἰγυπτίων τε καὶ Λιβύων καὶ σὺν εὐτολμίᾳ πάσῃ τὴν μάχην συμφερομένων καὶ πασχόντων μὲν πλείονα ἢ δρώντων καρτερικῷ δὲ λήματι τὰ δεινὰ ὑπομενόντων. (Heliodorus 9.19.1)24 In deze passage wordt onrechtstreeks gealludeerd op het nobele alternatief van de mors Romana door de nadruk te leggen op de schandelijke en laffe vlucht van de Pers, die daarmee contrasteert. In de tekst wordt een expliciet waardeoordeel geveld door de verteller, die deze daad ‘αἴσχιστα’ (zeer schandelijk) noemt. Vervolgens wordt de lafheid van Oroondates nog meer in de verf gezet door het contrast met de dapper vechtende Egyptenaren en Libyers. Wat verder maakt Heliodorus opnieuw gebruik van de traditie van de mors Romana om de Perzische satraap op negatieve wijze te karakteriseren. Hier zijn het de Egyptische soldaten die, hoewel zij van nature onverschillig zijn voor de dood25 (een expliciete verwijzing naar de eerbare dood op Fragment 24 in de appendix. The remainder of the army turned and fled, but the most dastardly act of cowardice was that of the satrap Oroondates, who immediately abandoned his chariot and mounted one of his Nisaian horses in an attempt to save his own skin. The Egyptians and Libyans on his left wing, who were unaware of all this, battled on with great courage and, although they were getting the worse of the exchange, stood their ground stalwartly. (Reardon 1989, 550) 25 οἱ Αἰγύπτιοι ... , φύσει τε τλήμονες ὄντες καὶ πρὸϛ τὸν θάνατον οὐ λυσιτελῶϛ μᾶλλον ἢ φιλονείκως κενοδοξοῦντες. (Heliodorus 9.19.5) The Egyptians … were naturally doughty warriors, who affected an indifference towards death, not that they stood to gain anything thereby except glory. (Reardon 1989, 551) 23 24 45 het slagveld), na het zien van Oroondates’ vlucht zijn schandelijke voorbeeld volgen. Zo maakt Heliodorus op creatieve wijze gebruik van het cultureel ideaal van de mors Romana om zijn antagonist negatief te karakteriseren. 3.3 ZELFMOORD ALS BEVESTIGING VAN DE VRIJE WIL? τοιαῦτα μὲν ὠδύρετο Διονύσιος, Χαιρέας δὲ οὐχ ἥπτετο τροφῆϛ, οὐδὲ ὅλως ἤθελε ζῆν. Πολυχάρμου δὲ τοῦ φίλου κωλύοντος αὐτὸν ἀποκαρτερεῖν “σύ μοι πάντων” εἶπε “πολεμιώτατος ὑπάρχεις φίλου σχήματι · βασανιζόμενον γάρ με κατέχεις καὶ ἡδέως κολαζόμενον ὁρᾷϛ. εἰ δὲ φίλος ἦϛ, οὐκ ἂν ἐφθόνεις μοι τῆϛ ἐλευθερίας ὑπὸ δαίμονος κακοῦ τυραννουμένῳ. ... καὶ ὄναρ καὶ ὕπαρ οἱ θεοί με μισοῦσι.” ταῦτα λέγων ὥρμησεν ἐπὶ ξίφος, κατέσχε δὲ τὴν χεῖρα Πολύχαρμος καὶ μονονουχὶ δήσας παρεφύλαττεν αὐτόν. (Chariton 6.2.8-11)26 Deze passage volgt enkele pagina’s na de eerdere zelfmoordpoging van Chaereas aan het hof van de Perzische koning. Opnieuw is hij erop gebrand om uit het leven te stappen. Wanneer zijn trouwe vriend Polycharmus hem alweer verhindert, volgt ditmaal een opmerkelijke uitbarsting van Chaereas, die zijn vriend verwijt dat hij hem zijn vrijheid ontzegt. Chaereas verwoordt hier dus de traditionele visie dat zelfmoord een uitdrukking is van de rationele wil van een vrij mens. In zijn lange tirade (die ik hier omwille van praktische overwegingen niet volledig heb geciteerd) blikt Chaereas terug op verschillende momenten waarin hij om één of andere reden zelfmoord had willen plegen, maar verhinderd werd door Polycharmus. De verteller neemt door deze vernuftige techniek de lezer dus mee terug in het verhaal en lijkt als het ware, door de mond van Chaereas, commentaar te geven op de verschillende zelfmoordpassages, op de rol van Polycharmus hierin en op de manier waarop dit zelfmoordthema functioneert in het verhaal. Het is dus niet toevallig dat Chaereas precies hier, in deze meta-literaire passage, voor het eerst (en voor het laatst) zijn vriend verwijten maakt en zijn vrijheid beknot ziet: terwijl Chaereas in deze passage tot inzicht komt, wordt ook aan de lezer duidelijk gemaakt hoe de vork in de steel zit. Doordat Chaereas’ woorden alluderen op het ideaal van zelfmoord als bevestiging van de vrije wil, maakt de tekst duidelijk dat in dit verhaal Zo was Dionysios aan het jammeren. Chaireas daarentegen raakte geen voedsel meer aan en wilde zelfs helemaal niet meer leven. Toen zijn vriend Polycharmus probeerde te voorkomen dat hij van honger omkwam, zei Chaireas: ‘Jij bent me wel het meest vijandig gezind van iedereen, met je zogenaamde vriendschap: je houdt me vast terwijl ik gefolterd word en het doet je genoegen te zien hoe ik gekweld word. Als je een vriend was, zou je me mijn vrijheid niet misgunnen nu ik een speelbal van een kwade macht ben geworden. … Niet alleen in mijn dromen, maar ook in het echt haten de goden mij.’ Terwijl hij dat zei, greep hij een dolk. Maar Polycharmus hield zijn hand vast en hij ging nog net niet zo ver hem vast te binden, maar hij bleef hem in de gaten houden. (van Opstall 1998, 110) 26 46 het ideaal van de vrije wil net verlaten wordt. De tekst verwijst in deze passage dus naar zichzelf. Het heersend principe van fundamentele onvrijheid in het verhaal wordt ook expliciet gethematiseerd en geïllustreerd doordat alle voorgaande zelfmoordpassages waarbij de voltrekking van de daad telkens weer verhinderd werd, opnieuw worden bovengehaald. In het verhaal van Chariton, maar ook in de andere Griekse romans is zelfmoord dus nooit het resultaat van de rationele wil van het vrije individu. Dit betekent niet enkel een verwijdering, maar zelfs een radicale omkering van het traditioneel, idealistisch paradigma. We stelden reeds vast dat zelfmoord in de liefdesroman afhankelijk is van de liefdesband waardoor de twee protagonisten verbonden zijn. Deze liefdesband wordt echter gethematiseerd als een hogere macht of goddelijke kracht waartegen de mens volledig machteloos staat. Het is precies ook deze goddelijke macht – voorgesteld als de Liefde of Afrodite – die de sturende kracht achter het hele verhaal is. In dergelijke narratieve ruimte, waarbij elke gebeurtenis verankerd wordt in het hoger plan van de Voorzienigheid, hebben de personages niet de vrijheid om te beschikken over hun eigen leven. Dit maakt de zelfmoord van de hoofdpersonages althans onmogelijk, omdat de goede afloop en de overwinning van de liefde voorbeschikt is. Dat de verhaalloop voorbestemd is volgens de wil van de goddelijke kracht wordt in de verschillende romans meermaals bevestigd door de verteller, zo ook in Chariton 3.3: ἡ μὲν οὖν ἀνθρωπίνη βοήθεια παντάπασιν ἦν ἀσθενήϛ, ἡ Τύχη δὲ ἐφώτισε τὴν ἀλήθειαν, ἧϛ χωρὶϛ ἔργον οὐδὲν τέλειον· μάθοι δ’ ἄν τις ἐκ τῶν γενομένων. ... ἐπιδεικνυμένης τῆϛ Προνοίας ὅτι τότε διὰ Καλλιρόην ηὐπλόουν. ... ᾤετο μὲν οὖν τεχνικόν τι πεποιηκέναι, τὸ δὲ ἄρα τῆϛ Προνοίας ἔργον ἦν βασάνοις καὶ σταυρῷ τὸν ἄνδρα τηρούσης. (Chariton 3.3.8-12)27 Chariton vermeldt daarnaast aan het begin van het laatste boek dat Afrodite, die aanvankelijk beledigd was geweest door de misplaatste jaloezie van Chaereas, het koppel dat zij bijeen had gebracht nu weer wil herenigen omdat Chaereas voldoende heeft geboet.28 Op die manier worden heel het verhaal en alle omzwervingen die de personages hebben meegemaakt verklaard als de wraakactie van de godin van de liefde. Op gelijkaardige wijze wordt reeds in het begin van de roman van Xenophon de hele plot voorgesteld als een intrige vanwege de misnoegde Eros, die door Habrocomes werd verwaarloosd. Maar de hulp die door mensenhand werd geboden was geheel en al ontoereikend en het was het Noodlot dat de waarheid aan het licht bracht – zonder zijn tussenkomst wordt niets tot een einde gebracht, zoals valt op te maken uit de volgende gebeurtenissen. … de Voorzienigheid bewees dat hun eerdere tocht alleen dankzij Kallirhoë voorspoedig was verlopen. … Hij dacht nu wel dat dat een slimme zet van hem was, maar eigenlijk was het het werk van de Voorzienigheid, die de man slechts in leven hield voor foltering en kruisiging. (van Opstall 1998, 63-64) 28 Zie Chariton 8.1.3. Het heiligdom van Afrodite keert ook verschillende malen in het verhaal terug als een betekenisvolle locatie voor belangrijke ontmoetingen en als toevluchtplaats voor Callirhoe. Zie ten slotte ook Chariton 3.3.16 (fragment 11 in de appendix) voor een algemene beschouwing op de relatie tussen zelfmoord en het lot. 27 47 Ἔρωτά γε μὴν οὐδὲ ἐνόμιζεν εἶναι θεόν, ἀλλὰ πάντῃ ἐξέβαλεν ὡϛ οὐδὲν ἡγούμενος, λέγων ὡϛ οὐκ ἄν ποτέ οὐ<δέ> τις ἐρασθείη οὐδὲ ὑποταγείη τῷ θεῷ μὴ θέλων· ... Μηνιᾷ πρὸϛ ταῦτα ὁ Ἔρως, φιλόνεικος γὰρ ὁ θεὸϛ καὶ ὑπερηφάνοις ἀπαραίτητος, ἐζήτει δὲ τέχνην κατὰ τοῦ μειρακίου, καὶ γὰρ καὶ τῷ θεῷ δυσάλωτος ἐφαίνετο. Ἐξοπλίσας οὖν ἑαυτὸν καὶ πᾶσαν δύναμιν ἐρωτικῶν φαρμάκων περιβαλόμενος ἐστράτευεν ἐφ’ Ἁβροκόμην. (Xenophon 1.1.5-1.2.1)29 Habrocomes wordt hierna hopeloos verliefd op Anthia en door de wil van de god opnieuw van haar gescheiden. De liefdesgeschiedenis die dan aanvangt, wordt op die manier dus gelegitimeerd; Habrocomes wilde zich niet onderwerpen aan een hogere macht, maar de rest van het verhaal bewijst dat geen mens op kan tegen de kracht van de liefde. De implicatie is echter ook dat elke zelfmoordactie die ondernomen wordt in het verhaal, gecontroleerd wordt door diezelfde plot-sturende kracht. Naast de inperking van de vrijheid van het individu om te beschikken over zijn of haar eigen leven door hogere machten, gaan er ook individuele stemmen op die zelfmoord ofwel afkeuren, ofwel compleet onmogelijk maken. Het gaat doorgaans om nevenpersonages van eerste rang die de rechtstreekse medestanders van de protagonisten zijn. In Heliodorus’ roman verwoordt Kalasiris, een raadgever en vaderfiguur voor Theagenes en Charikleia, verschillende malen een morele verwerping van zelfmoord. In 2.29.530 horen we uit zijn mond de woorden van Charikles, Charikleia’s adoptiefvader, die benadrukt dat hij ondanks zijn enorme tegenslagen geen zelfmoord wilde plegen uit religieuze overtuigingen. We lijken echter te mogen aannemen dat Kalasiris, die een tweede vader is voor Charikleia, dezelfde mening is toegedaan.31 In de volgende passage veroordeelt Kalasiris expliciet Charikleia’s gedrag wanneer ze zich suïcidaal opstelt. “Τί ταῦτα” ἔφη “Χαρίκλεια; τί λίαν οὕτω καὶ ἄμετρα δυσφορεῑϛ; τί δὲ οὕτως ἐκφρόνως ἥττων γίνῃ τῶν προσπιπτόντων; οὐδέ σε γνωρίζω τὸ παρόν, ἀεὶ γενναίαν καὶ σώφρονα τύχας ἐνεγκεῖν τὸ πρόσθεν ἐγνωκώϛ. Οὐ παύσῃ τῆϛ ἄγαν ταύτης ἀνοίας; οὐκ εννοήσεις ἄνθρωπος οὖσα, πρᾶγμα ἀστάθμητον καὶ ὀξείας ῥοπὰϛ ἐφ’ ἑκάτερα λαμβάνον; τί σαυτὴν προαναιρεῖϛ βελτιόνων ἴσως ἐλπίδων; He did not even recognize Eros as a god; he rejected him totally and considered him of no importance, saying that no one would ever fall in love or submit to the god except of his own accord. … Eros was furious at this, for he is a contentious god and implacable against those who despise him. He looked for some stratagem to employ against the boy, for even the god thought he would be difficult to capture. So he armed himself to the teeht, equipped himself with his full armory of love potions, and set out against Habrocomes. 30 Fragment 60 in de appendix. 31 Zie bijvoorbeeld Heliodorus 4.19.6 (fragment 63 in de appendix). 29 48 φεῖσαι καὶ ἡμῶν, ὦ τέκνον, φεῖσαι, εἰ μή γε σαυτῆϛ, ἀλλὰ γοῦν Θεαγένους, ᾧ βίος ὁ σὺν σοὶ μόνος αἱρετὸϛ καὶ ἐπὶ σοὶ σῳζομένῃ τὸ εἶναι κέρδος.” (Heliodorus 6.9.3)32 De nuchtere reactie van Kalasiris staat in scherp contrast met de hevige emotionele uitbarsting van de wanhopige Charikleia die hier net aan vooraf gaat. De woorden ‘λίαν’, ‘ἄμετρα’ en ‘ἐκφρόνως’ plaatsen Charikleia’s wanhoop in perspectief en wijzen erop dat ze overdrijft. Ook de vele retorische vragen dragen bij aan de ironische ondertoon die in de terechtwijzing van Charikleia’s dramatische uitbarsting doorklinkt.33 Kalasiris probeert Charikleia te doen afzien van haar zelfdestructief gedrag en haalt hiervoor twee argumenten aan: ten eerste moet de mens zich onderwerpen aan wat door het lot is voorbeschikt en ten tweede moet ze denken aan de arme Theagenes die zonder haar niet kan leven. Met dit tweede argument lijkt Kalasiris gek genoeg zijn eigen zaak net tegen te spreken; de lezer is op dit punt in het verhaal reeds voldoende vertrouwd met de hypothetische situatie waarin Theagenes zijn geliefde Charikleia verliest en weet dat hij in dergelijk geval ook zelf uit het leven zou stappen. Kalasiris spreekt dus niet zozeer vanuit een diepe religieuze of filosofische overtuiging: zijn verwerping van Charikleia’s gedrag is niet moreel, maar vooral praktisch van aard. 34 Kalasiris, die de verantwoordelijkheid voor de twee jonge geliefden op zich heeft genomen en in het verhaal functioneert als een soort beschermheer, moet erop toezien dat ze samen het huwelijksgeluk vinden; de happy end van het verhaal. Wanneer hij Charikleia om haar zelfmoordneigingen terechtwijst, doet hij dit dus omdat het zijn rol is om de twee protagonisten doorheen de beschikkingen van het lot naar deze blije afloop te loodsen. 35 Kalasiris functioneert als personage daarom als een agent van het lot, waarbij het lot ook wel gezien kan worden als de Liefde of de literaire inventie die de sturende kracht is in de plot van het verhaal. Net zoals Kalasiris deze rol vervult in de roman van Heliodorus, kennen de andere romans gelijkaardige figuren die functioneren als agent van het lot en beschermer van de protagonist(en). Terwijl Kalasiris’ rol als oude en wijze man voornamelijk intellectueel is “What is the meaning of this, Charikleia? Why this extravagant and unseemly anguish? Why this senseless submission to adversity? Till now I have always admired your stalwart devotion to propriety in the face of circumstances, but now I hardly know you. Please, let us have no more such silliness! Kindly remember that you are a human being, a creature of change, subject to rapid fluctuations of fortune for good or for ill. So why hasten yourself to an untimely death when possibly a brighter future awaits you? My child, have pity on me; have pity, if not on yourself, at least on Theagenes, who has no desire to live if he cannot share his life with you, who counts his existence a gain only if your life is preserved.” (Reardon 1989, 481) 33 Een tweede voorbeeld van ironie in Heliodorus vinden we in 6.5.3 (fragment 70 in de appendix). Wanneer Charikleia nogmaals wanhoopt, wijst Knemon op haar vervelende neiging om steeds het ergste te denken. Kalasiris merkt echter op dat dit nu eenmaal eigen is aan de liefde. 34 Zie MacAlister 1996, 68 voor een gelijkaardige vaststelling. 35 In Heliodorus 7.14.7 (fragment 74 in de appendix) wordt expliciet gewezen op zijn rol als gids voor de jonge geliefden, wanneer Charikleia zijn dood betreurt. 32 49 opgevat, is de rol van deze beschermer in andere verhalen soms veel letterlijker uitgewerkt. We hebben reeds kennisgemaakt met Polycharmus, de ‘side-kick’ van Chaereas in Chariton’s roman. Het is zijn rol, als trouwe vriend van Chaereas, om doorheen het verhaal telkens opnieuw zijn goede vriend praktisch te verhinderen in zijn zelfmoordpogingen.36 Zolang Callirhoe nog leeft, is het zijn taak om de liefdesband te bewaken en Chaereas’ zelfmoordplannen te doen mislukken. Aan het eind van het verhaal stemt Polycharmus echter toch in met Chaereas wanneer hij zelfmoord wil plegen nadat hij vernomen heeft dat Callirhoe aan Dionysius is toegewezen.37 Ook hier blijft hij echter in zijn rol; dankzij hem kiest Chaereas ervoor om te sterven door te vechten tegen de koning die hem onrecht heeft aangedaan, wat er uiteindelijk toe leidt dat hij met Callirhoe herenigd wordt. In fragment 6.2, zo hebben we vastgesteld, wordt op meta-literaire wijze gereflecteerd op Polycharmus’ functie als agent van het lot, wanneer Chaereas hem verwijt dat hij zijn vrijheid beknot. Daarnaast wil ik ook wijzen op Theagenes’ uitbarsting tegen zijn trouwe gezel Knemon in Heliodorus 2.5.1 (fragment 59 in de appendix). In deze passage krijgen we een gelijkaardige verwoording van het ideaal van vrije beschikking over het eigen leven wanneer Theagenes zichzelf van kant wil maken, maar Knemon uit voorzorg zijn zwaard blijkt te hebben gestolen. Theagenes verwijt Knemon dat hij hem en Charikleia zo onrecht aandoet. Knemon, de side-kick van Theagenes, vervult dus een gelijkaardige rol aan die van Polycharmus. Ook in de roman van Achilles Tatius wordt de mannelijke protagonist omringd door enkele goede vrienden die hem op het juiste moment tegenhouden wanneer hij op het punt staat zelfmoord te plegen. Net als bij de reactie van Kalasiris op Charikleia’s wanhopige tirade, wordt ook in Achilles Tatius 7.6 de pathetische ontboezeming van Kleitophon op ironische wijze gecontrasteerd aan de nuchtere reactie van zijn vriend Kleinias. Kleitophon heeft in de cel vernomen dat Leucippe vermoord is en gelooft dit meteen (na reeds twee voorgaande gevallen waarbij hij meende getuige te zijn van de moord op Leucippe, waarbij het telkens slechts om schijn ging). Μεταξὺ δέ μου θρηνοῦντος Κλεινίας εἰσέρχεται, καὶ καταλέγω τὸ πᾶν αὐτῷ καὶ ὅτι μοι δέδοκται πάντως ἀποθανεῖν. Ὁ δὲ παρεμυθεῖτο· “Τίς γὰρ οἶδεν, εἰ ζῇ πάλιν; Μὴ γὰρ οὐ πολλάκις τέθνηκε; Μὴ γὰρ οὐ πολλάκις ἀνεβίω; Τί δὲ προπετῶϛ ἀποθνῄσκεις; Ὃ καὶ κατὰ σχολὴν ἔξεστιν, ὅταν μάθῃϛ σαφῶϛ τὸν θάνατον αὐτῆϛ.” (Achilles Tatius 7.6.1-2)38 Zie ook Chariton 1.5.2 (fragment 4 in de appendix): hier maakt de lezer voor het eerste kennis met Polycharmus. Dadelijk wordt hij in zijn vertrouwde rol geportretteerd. Zijn positie als speciale vriend van Chaereas wordt in de verf gezet door de Homerische parallel met Achilles en Patroklos. In 8.8.7 (fragment 28 in de appendix), helemaal aan het eind van het verhaal, vermeldt Chaereas nogmaals de verdienste van Polycharmus, die hem steeds van zelfmoord weerhield. 37 Chariton 7.1.7 (fragment 23 in de appendix). 38 Tijdens mijn gejammer trad Kleinias binnen. Ik vertelde hem alles en deelde mijn besluit mede om hoe dan ook te sterven. Hij probeerde me echter te troosten: ‘Wie weet of zij niet opnieuw tot leven komt? Hoe 36 50 De reactie van Kleinias werkt ontnuchterend en ironisch: nog steeds blijft Kleitophon volharden in zijn pessimistische blik, terwijl het nu al de derde keer is dat hij zichzelf haast van kant maakt terwijl Leucippe nog in leven is. Door de verankering van de gebeurtenissen in het plan van een hogere macht en door de (vaak ironische) reacties van nevenpersonages op de zelfmoordacties van de hoofdpersonen, lijkt de Griekse roman zich te verwijderen van de traditionele zelfmoordidealen die zelfmoord beschouwen als de rationele overweging van een vrij individu om zijn eer te bewaren en schande te voorkomen. In plaats daarvan wordt zelfmoord ingevoegd in een liefdesdiscours waarin een eervol leven of een eervolle dood slechts bereikt kunnen worden door de grillen van het lot waardig te dragen. Kalasiris heeft dit wel begrepen: “Ἐπεὶ δέ, ὦ παῖδες, πρὸϛ τοῦτο μὲν ὁ δαίμων ἀντέπραξεν ἐν αὐτοῖϛ δὲ τοῖϛ δεινοῖϛ ἐμβεβήκαμεν, φέρε τι γενναῖον καὶ ἀπότομον ἐγχειρήσαντες ὁμόσε τῇ ἀκμῇ τοῦ κινδύνου χωρήσωμεν, ἢ τὸ εἶναι γενναίως καὶ ἐλευθέρως κατορθώσοντες ἢ τὸ τεθνάναι σωφρόνως καὶ ἀνδρείως κερδήσοντες.” (Heliodorus 5.29.6)39 De mens kan dus slechts eer en vrijheid bekomen door zichzelf te onderwerpen aan de lotsbeschikkingen van bovenaf. De volgende vraag die zich nu aandient is waarom zelfmoord een prominent topos is in de Griekse roman, terwijl het hele opzet van deze verhalen erop gericht is dat het individu net niet de vrijheid heeft om te beschikken over zijn of haar eigen leven en sterven? De personages mogen dan wel regelmatig suïcidale neigingen vertonen, maar op enkele nevenpersonages na komen succesvolle zelfmoordpogingen niet voor in de Griekse romans. Het steeds terugkerende zelfmoordtopos dient dus een ander doel. We hebben vastgesteld dat de meeste wensuitingen om te sterven gelinkt zijn aan een verbroken liefdesband. Het leven of sterven van de ene geliefde is dus rechtstreeks afhankelijk van het leven of sterven van de andere geliefde. De steeds terugkerende zelfmoordneigingen van de hoofdpersonen helpen zo om de verbondenheid van deze twee levens te onderschrijven en het liefdesthema extra kracht bij te zetten. Zelfmoord is hiervoor het geknipte thema omdat dergelijke daad een ultieme bevestiging van de identiteit van het individu betekent.40 De zelfmoord van Lucretia kan gezien worden als een bevestiging van haar identiteit als waardig en nobel lid van de aristocratische klasse. Ze ontleent haar identiteit aan deze sociale omgeving door zichzelf te conformeren aan de normen en waarden van deze sociale structuur. Haar zelfmoord is één van de meest radicale uitingen van deze vaak is zij al niet doodgegaan en hoe vaak herrezen? Waarom zou je overhaast sterven? Daar heb je nog alle tijd voor, wanneer je zeker weet dat zij dood is.’ (van Dolen 1998, 134) 39 “But since heaven has thwarted that hope, and we are now plunged in adversity; come, let us stake our all on a resolute venture! Let us confront the danger head-on! Thus we shall either win a life of honor and freedom or else at least have the consolation of a courageous and chaste death.” (Reardon 1989, 468) 40 Denk aan het Foucauldiaanse inzicht dat de identiteit van een ‘subject’ een socio-culturele constructie is. 51 conformering. Net zo is de zelfmoordactie van Kleitophon op het moment dat hij gelooft getuige te zijn van de moord op zijn geliefde, een bevestiging van zijn identiteit, namelijk als onderdeel van een liefdes- of huwelijksband tussen twee personen. Het uiteindelijke doel van de liefdesroman is dus om een verhaal van liefde te brengen door de twee hoofdpersonages te presenteren als een eenheid; het zelfmoordtopos helpt hierbij. Suzanne MacAlister linkt dit gegeven aan de maatschappelijke omstandigheden van de imperiale tijd: On this basis, then, I might cautiously suggest that what we may be witnessing in the high number of references to self-killing for personal reasons in sources contemporary with the novel is, in addition to the sources’ new focus on private and personal matters, also an indication of a feeling that, for the Greeks of the late Hellenistic period, the social system of the period of the polis with its high degree of collective sentiment and regulation had fallen apart without being replaced by any sort of social system within which the individual could experience a sense of identity and social bond. (…) The central characters’ ultimate aspiration is to succeed in establishing a certainty of identity through love of, and marriage to, that other individual. (McAllister 1996, 17) 3.4 ZELFMOORDMIDDELEN Nu zal ik nagaan welke zelfmoordmiddelen aan bod komen in de Griekse romans en op welke manier de verteller het idealistisch paradigma zoals besproken in hoofdstuk twee hanteert. Ook hier zullen we zien dat de traditionele connotaties die bepaalde zelfmoordmiddelen droegen enerzijds gereflecteerd zijn, maar dat er in literatuur anderzijds ook vernuftig gebruik wordt gemaakt van deze culturele modellen om personages te karakteriseren of het verhaal te sturen. 3.4.1 EERVOLLE MIDDELEN H OOFDPERSONAGES Doorgaans worden de protagonisten (d.w.z. de twee geliefden) geassocieerd met zelfmoordmiddelen die een positieve bijklank kenden, waardoor hun nobele karakter bevestigd wordt. In Chariton 6.2 bijvoorbeeld, de passage die hierboven al geciteerd werd met betrekking tot zelfmoord als daad van vrije wil, besluit Chaereas aanvankelijk om te sterven door af te zien 52 van levensmiddelen. ‘ἀποκαρτέρησις’ of zelfmoord door uithongering, ook wel de filosofendood genoemd, werd beschouwd als een nobele manier van sterven. Het is echter een weinig efficiënte manier en wanneer Polycharmus hem tot zijn ergernis belemmert in zijn plannen, stormt hij op zijn zwaard af. Ook dit zelfmoordmiddel werd gezien als een nobele uitweg uit het leven, maar hier lijkt Chaereas toch vooral zijn toevlucht te nemen tot het zwaard om Polycharmus (of het lot?) te snel af te zijn. Zoals we al weten, is dit ijdele hoop. Het zwaard duikt nog regelmatig op als het zelfmoordmiddel bij uitstek voor één van de geliefden. Suzanne MacAlister schrijft: I would like to argue that a deliberate exploitation of cultural notions associating means and motives for self-killing was operating in the novels. When specific reference is made to methods of self-killing on the part of the protagonists (which is about half of their threats or attempts) the majority is the sword. Despairing though the protagonists are, they nevertheless are heroes within the context of the novel and their selfchosen deaths are made to carry associations of a noble, heroic quality. (MacAlister 1996, 66) Heliodorus laat zowel Theagenes als Charikleia bij regelmaat van de klok en quasi automatisch naar het zwaard grijpen.41 Deze helfdhaftige, mannelijke dood lijkt in deze roman gereserveerd te zijn voor de twee nobele hoofdpersonen. In de tekst wordt deze topos ook op grappige wijze gethematiseerd wanneer Theagenes in 2.5.1 zijn zwaard zoekt, maar het niet kan vinden; Knemon, zo blijkt, had het uit voorzorg verstopt. In Achilles Tatius’ roman zoekt Kleitophon ook deze heldhaftige uitweg wanneer hij getuige is van de schijnbare moord op Leucippe.42 De gewichtigheid van deze zelfmoordpassage wordt echter genuanceerd door een mooi staaltje van Achilles Tatius’ ironische stijl.43 Net wanneer Kleitophon na een sentimentele jammerklacht op het punt staat zichzelf van het leven te beroven, komen Menealos en Satyros toe, die hem op het hart drukken dat Leucippe nog in leven is. Terwijl Kleitophon de stuipen op het lijf gejaagd wordt door de magische wijze waarop het meisje weer tot leven wordt gewekt, onthult Menelaos in een quasi komische scene hoe Leucippe kon ontsnappen aan de dood dankzij een carnavaleske theatertruc. NEVENPERSONAGES Het belangrijkste nevenpersonage in Chariton’s roman is Dionysius. In de dynamiek van het verhaal neemt hij een negatieve of ‘vijandige’ positie in; hij vormt één van de vele obstakels die de hereniging en het geluk van het liefdespaar in de weg staan. Tegen alle verwachtingen in Zie bijvoorbeeld Heliodorus 1.2.4, 1.4.1, 2.2.1, 2.5.1 en 7.25.5 (fragment 53, 55, 58, 59 en 76 in de appendix). 42 Zie Achilles Tatius 3.16.2 (fragment 44 in de appendix). 43 Zie ook Létoublon 2006, 272. 41 53 wordt Dionysius echter positief gekarakteriseerd en spaart de verteller zich geen moeite om het nobele karakter van dit personage in de verf te zetten. Dergelijk nobel karakter gaat traditioneel gepaard met een knap uiterlijk. Chariton vermeldt dan ook over Dionysius: ‘ἦν δὲ καὶ φύσει καλόϛ τε καὶ μέγας καὶ μάλιστα πάντων σεμνὸϛ ὀφθῆναι.’ (Chariton 2.5.2) 44 Verder gedraagt hij zich tegenover Callirhoe als een echte gentleman. Hij dringt zich niet op aan haar en behandelt haar met respect omwille van haar afkomst als vrijgeboren vrouw uit een hoogstaande familie. Hij staat erop dat Callirhoe zijn wettige echtgenote wordt. Het verwondert dus niet dat ook Callirhoe zelf een hoge achting krijgt voor Dionysius. Wanneer deze een beroerte krijgt en heel het huis vervuld wordt van verdriet, reageert ook zij niet onbewogen: ‘Οὐδε Καλλιρόη τοῦτο ἢκουσεν ἀδακρυτί. τοσαύτη ἦν, ὥστε κἀκείνη Διονύσιον ἔκλαιε τὸν ἄνδρα.’ (Chariton 3.1.4)45 Dionysius wordt voorgesteld als een nobel en eerlijk man die, net als Chaereas, slachtoffer wordt van de liefde. Doorheen het verhaal worden verschillende parallellen getrokken tussen Dionysius en Chaereas die duidelijk maken dat Dionysius fungeert als een spiegelpersonage van de mannelijke protagonist. Beide vallen ten prooi aan de innemende schoonheid van Callirhoe, beide huwen haar en beide moeten voor haar vechten in de Perzische rechtszaak. Verschillende malen wijdt de auteur uit over hoe het Dionysius vergaat in deze penibele omstandigheden, om dit daarna meteen te spiegelen aan Chaereas’ emotionele crisismomenten (zie 5.10.6 en 6.2.8: ‘Διονύσιος μὲν ... Χαιρέας δὲ ...’). Deze nobele karakterisering van Dionysius wordt onderbouwd door de volgende zelfmoordpassage. Διονύσοις δὲ ἀποτυγχάνων τοῦ Καλλιρόης ἔρωτος, μηκέτι φέρων ἀποκαρτερεῖν ἐγνώκει καὶ διαθήκας ἔγραφε τὰϛ τελευταίας, ἐπιστέλλων πῶϛ ταφῇ. παρεκάλει δὲ Καλλιρόην ἐν τοῖϛ γράμμασιν ἵνα αὐτῷ προςέλθῃ κἄν νεκρῷ. (Chariton 3.1.1)46 We zagen reeds dat Dionysius Callirhoe respectvol wil behandelen en dat hij weigert om haar te dwingen tot wat dan ook. Bijgevolg kan hij enkel wachten en hopen dat ze zijn liefde beantwoordt. Deze situatie, waarin hij ten prooi valt aan de gunsten van een vrouw, en meer Besides, he was naturally handsome and tall, and, above all, dignified in appearance. (Reardon 1989, 4243) 44 Ook Kallirhoë hoorde dit nieuws niet met droge ogen aan: het verdriet was zo overweldigend dat zelfs zij om Dionysios huilde. (van Opstall 1998, 58) Aan het eind van het verhaal, wanneer ze Chaereas heeft teruggevonden, schrijft Callirhoe ook nog een brief aan de ‘arme Dionysius’ om hem te bedanken. Omwille van Chaereas’ jaloerse aard doet ze dit buiten zijn medeweten, maar het lijkt erop dat Chaereas best wel reden had om jaloers te zijn. 45 Dionysios slaagde er niet in Kallrihoë’s liefde te winnen en hij verdroeg het niet nog langer te leven. Zijn besluit stond vast: hij zou de hongerdood sterven. Hij schreef zijn laatste wilsbeschikking, waarin hij bepaalde hoe hij begraven diende te worden. In zijn testament verzocht hij Kallirhoë om hem in ieder geval na zijn dood te komen bezoeken. (van Opstall 1998, 58) 46 54 nog, een gekochte vrouw, kan hij niet langer verdragen en dus besluit hij te sterven.47 De tekst vermeldt niet toevallig dat hij kiest voor ‘ἀποκαρτερεῖν’. Uithongering was, zoals we zagen in hoofdstuk twee, een gerespecteerde en nobele manier van sterven. Het gaf blijk van de volharding en vastberadenheid van het individu. Ook Dionysius kiest voor deze trage manier van sterven. Dat hij zijn tijd neemt voor deze weloverwogen keuze om uit het leven te stappen, blijkt uit de kleine details die de verteller ons meegeeft: Dionysius is bezig met het opstellen van zijn testament en geeft zelfs instructies mee over hoe hij begraven wil worden. De keuze voor ‘ἀποκαρτέρησις’ bevestigt niet alleen Dionysius’ nobele aard, het is ook een tactische keuze in zijn situatie. Uithongering is niet enkel een trage manier van sterven, het is ook een publieke manier van sterven; de ‘ἀποκαρτερεῦϛ’ biedt zijn sociale omgeving de mogelijkheid om nog te interageren met de ‘stervende’ en hem eventueel zelfs terug tot de levenden te roepen. (Van Hooff 1990, 45-46) In dit opzicht lijkt Dionysius met zijn zelfmoordactie dus voornamelijk de aandacht van Callirhoe te willen trekken en legt hij zo druk op haar om toch voor hem te kiezen. Zwicht ze niet, dan ontloopt hij ook meteen de schande van afgewezen te worden door zijn eigen slavin én de hartzeer die hij hiervan zal voelen. Geeft ze wel toe, dan bereikt hij wat hij wilde en kan hij terug voor het leven kiezen. Hier zien we dus hoe het cultureel paradigma rond inedia vernuftig ingezet wordt om een personage te karakteriseren en psychologische diepgang te verlenen. 3.4.2 ONEERVOLLE MIDDELEN H OOFDPERSONAGES Zoals gezegd is het niet mijn bedoeling om een vergelijking te maken tussen de behandeling van het zelfmoordparadigma bij de verschillende auteurs. Desalniettemin wil ik toch even aangeven dat de manier waarop Heliodorus de verschillende zelfmoordmiddelen inzet relatief helder en ongecompliceerd is, in tegenstelling tot Chariton. Heliodorus laat zijn hoofdpersonages steevast voor een eervol middel kiezen met slechts één uitzondering48, terwijl lage middelen uitsluitend weggelegd zijn voor vijandige personages. Chariton verwerkt het traditioneel paradigma echter minder eenduidig. Zo laat hij bijvoorbeeld Dionysius voor het nobele ‘ἀποκαρτέρησις’ kiezen, waardoor hij Chaereas’ en Dionysius’ situatie tegenover elkaar Ook hier lijkt het eer/schaamte-paradigma van de Griekse shame-culture in door te klinken, al is het minder prominent aanwezig: waar Dionysius toch vooral mee worstelt, is een gebroken hart, dat enkel door Callirhoe gelijmd kan worden. 48 In 1.8.3 (supra) belooft Charikleia dat ze zichzelf zal verhangen indien haar kuisheid ooit in gevaar dreigt te komen. Waarom Heliodorus hier precies de strop vermeldt is niet helemaal duidelijk. Mogelijks roept de situatie een snelle en typisch vrouwelijke dood op. 47 55 uitspeelt. Anderzijds nemen zijn hoofdpersonages ook soms hun toevlucht tot een oneervolle dood en lage zelfmoordmiddelen. Dit gebeurt twee maal; in hoofdstuk 3.5 en 5.10. In beide gevallen gaat het om een zelfmoordpoging van Chaereas, die in het ene fragment overboord springt wanneer zijn ouders hem smeken om de gevaarlijke reddingsmissie van Callirhoe niet te ondernemen49, en in het andere fragment, dat we reeds besproken hebben, zich probeert te verhangen na het onfortuinlijk weerzien met Callirhoe aan het Perzische hof. Zelfmoord plegen door zich van een afgrond of in zee te werpen werd doorgaans gezien als een onbezonnen en laffe daad, die geen respect verdiende. Chaereas gooit zich hier inderdaad in een vlaag van wanhoop en onbeslistheid halsoverkop overboord en kan slechts op het nippertje gered worden. Ook verhanging werd gezien als een oneervolle dood. Toch lijkt Chaereas vastbesloten; hij heeft de strop reeds geknoopt en staat op het punt zich erin te verhangen. Pas op het laatste moment, wanneer hij de strop al om zijn nek heeft, stormt Polycharmus binnen, net op tijd. In beide gevallen hebben we dus te maken met een effectieve zelfmoordpoging. Dit is opvallend, aangezien het in de vele zelfmoordpassages die in de Griekse romans voorkomen meestal slechts gaat om de uitdrukking van een hevige wens om te sterven. Suzanne MacAlister verklaart de keuze voor de lage zelfmoordmiddelen (iactatio en verhanging) in deze passages als een manier om de bijzondere wanhoop van het personage uit te drukken.50 Deze visie lijkt te stroken met het feit dat Chaereas in deze passages ook een echte poging tot sterven onderneemt. Op die manier maakt Chariton dus creatief gebruik van de zelfmoordtraditie: hij laat zijn personages hun toevlucht nemen tot lage middelen om een bijzonder gevoel van wanhoop op te roepen bij zijn lezers. Deze techniek komen we echter niet enkel bij Chariton tegen. Ook in Xenophon’s roman onderneemt één van de hoofdpersonages een echte zelfmoordpoging51, opnieuw door gebruik te maken van een oneervol middel; gif. Om een huwelijk met Perilaus te vermijden en Habrocomes trouw te blijven, die ze voor dood waant, besluit Anthia om te sterven. “εἰ μὲν ἦν ζῶσαν”ἔφη “με ἀπολαβεῖν ζῶντα Ἁβροκόμην ἢ λαθεῖν αποδράσασαν ἐντεῦθεν περὶ τούτων ἂν ἐβουλευόμην· ἐπειδὴ δὲ ὁ μὲν τέθνηκε, φυγεῖν δὲ ἀδύνατον καὶ τὸν μέλλοντα ἀμήχανον ὑπομεῖναι γάμον (οὔτε γὰρ τὰϛ συνθήκαϛ παραβήσομαι τὰϛ πρὸϛ Ἁβροκόμην οὔτε τὸν ὅρκον ὑπερόψομαι), σὺ τοίνυν Zie Chariton 3.5.6 (fragment 12 in de appendix). 'I suggest that the cultural horror associated with the noose is being deliberately exploited in these instances to evoke - in another character and the reader - a response to the situation as one of utmost dread.' (MacAlister 1996, 67) 49 50 De drie besproken gevallen zijn de enige gevallen in de vijf romans waarbij een hoofdpersoon een echte zelfmoordpoging onderneemt. Andere (al dan niet succesvolle) zelfmoordpogingen komen enkel vanwege nevenpersonages. Ik verwijs naar Chariton 7.5.14, Xenophon 1.14.4, Xenophon 5.6.3, Heliodorus 1.17.5 en Heliodorus 8.15.2 (fragment 24, 29, 40, 57 en 80 in de appendix). In Xenophon 1.14.4 begaat de pedagoog van Habrocomes een wanhoopsdaad: hij springt overboord. 51 56 βοηθὸϛ ἡμῖν γενοῦ, φάρμακον εὑρών ποθεν, ὃ κακῶν με ἀπαλλάξει τὴν κακοδαίμονα.” (Xenophon 3.5.7)52 Anthia spreekt hier tegen de dienaar Eudoxus. Deze wil het meisje helpen, maar niet doden en dus brengt hij haar een brouwsel dat niet dodelijk is, maar Anthia slechts in een schijndood brengt, waaruit ze na enkele uren weer ontwaakt. Ook hier lijkt het erop dat de keuze voor deze sinistere dood een manier is om de totale wanhoop van het meisje te onderstrepen. Uit haar woorden blijkt dat ze haar situatie compleet uitzichtloos inschat. Als ze nog enige hoop had gehad was ze wel blijven leven, nu echter wacht enkel nog de dood. Dan resten er nog twee gevallen waarin één van de hoofdpersonages een verlangen uitdrukt om zelfmoord te plegen op een oneervolle wijze. Het eerste geval komt uit Achilles Tatius’ roman. Nadat Kleitophon door Leucippe’s moeder betrapt is in de slaapkamer van haar dochter, is hij erop gebrand om te vluchten. Wanneer Leucippe dit hoort, dreigt ze: “Εἰ δὲ με ἀπελθόντες καταλίποιτε, βρόχον πλεξαμένη τὴν ψυχήν μου οὕτως ἀφήσω.” (Achilles Tatius 2.30.2)53 We moeten ons echter afvragen of Leucippe werkelijk van plan is zich te zullen verhangen indien ze achtergelaten zou worden. Hier functioneert de verwijzing naar de strop eerder als een drukmiddel om Kleitophon te overtuigen en toont het hoe graag Leucippe met hem meewil. We moeten haar woorden dus niet letterlijk nemen. Het vermelden van een dergelijke oneerbiedige dood is in deze context net passend, omdat ze zo nog meer emotionele druk legt bij Kleitophon. Het laatste geval, ten slotte, waarin een hoofdpersoon zich wendt tot lage zelfmoordmiddelen vinden we terug bij Longus. Ἰδὼν δὲ αὐτὸν ὁ Δάφνις θέοντα μετὰ πολλῶν καὶ βοῶντα “Δάφνι”, νομίσας ὅτι συλλαβεῖν αὐτὸν βουλόμενος τρέχει, ῥίψας τὴν πήραν καὶ τὴν σύριγγα πρὸϛ τὴν θάλασσαν ἐφέρετο ῥίψων ἑαυτὸν ἀπὸ τῆϛ μεγάλης πέτρας. (Longus 4.22.2)54 Daphnis staat hier op het punt om zich schuldig te maken aan iactatio, wat bekend stond als een laffe en onbezonnen manier om uit het leven te springen. Hij is bang dat hij als lustobject aan de slaaf Gnathon gegeven zal worden. Deze Gnathon had na een mislukte aanranding zijn hopeloze verliefdheid voor Daphnis bekend aan zijn meester Astylus en had ermee gedreigd zelfmoord te “If it was possible for me to live and recover Habromoes alive or to run away from here unnoticed, I would make plans to do so. But since he is dead and it is impossible to flee and impossible to endure my impending marriage, for I wil not transgress my vows to Habrocomes or disregard my oath, you must help me and find me some drug to release my wretched life from its miseries.” (Reardon 1989, 150) 53 ‘Als jullie zonder mij vertrekken, zal ik een strop vlechten en mezelf het leven benemen.’ (van Dolen 1998, 55) 52 Maar toen Dafnis hem zag komen aanlopen met nog veel meer mensen achter hem aan en hem ‘Dafnis!’ hoorde schreeywen, dacht hij dat Astylos eraan kwam om hem te grijpen. Hij gooide dus zijn ransel en zijn fluit weg en ijlde naar de zee om zich van de hoge rots af te werpen. (Van Es 2001, 75) 54 57 zullen plegen indien Daphnis niet de zijne zou worden. Naast het juist geciteerde geval van Daphnis’ inclinatie tot iactatio, is deze zelfmoordactie van Gnathon het enige andere geval in de roman van Longus waarin een zelfmoordmiddel wordt gespecifieerd: Gnathon zegt gebruik te zullen maken van een dolk55, een gerespecteerd middel. We krijgen hier dus te maken met twee zelfmoordpassages kort na elkaar die het traditionele paradigma lijken om te keren: de wellustige slaaf wordt gekoppeld aan een eervol middel, terwijl het edele hoofdpersonage gekoppeld wordt aan een oneervol middel. Deze omkering lijkt echter niet toevallig te zijn in dit deel van het verhaal, dat in teken staat van het herkenningsmotief. Vlak voor de geciteerde scene hebben de vermeende ouders van Daphnis aan hun meester opgebiecht dat Daphnis niet hun zoon is, maar een vondeling. Wanneer ze de waardevolle herkenningstekens die bij het kindje waren achtergelaten weer bovenhalen, herkent de meester zijn zoon. Astylus beseft op dat moment ook dat Daphnis zijn broer is en rent daarom naar hem toe: op dit punt denkt Daphnis dat ze hem willen komen halen en werpt hij zich dus bijna in zee. Van deze lage dood, die zijn eerdere positie van slaaf onderstreept, wordt hij gered door de bekendmaking dat hij de zoon is van een rijk man. De ommekeer is op die manier dus totaal, waardoor het herkenningsmotief wordt versterkt door middel van een creatieve omgang met de zelfmoordidealen. NEVENPERSONAGES Zoals Heliodorus gebruik maakt van de culturele connotaties rond bepaalde zelfmoordmiddelen om de nobele aard van zijn hoofdpersonages, Theagenes en Charikleia, te onderstrepen, zo doet hij hetzelfde om enkele van zijn nevenpersonages negatief te karakteriseren. We hebben het geval van de Perzische satraap Oroondates reeds besproken: deze werd in een negatief licht geplaatst door het contrast met de nobele mors Romana op te roepen. Daarnaast staan de zelfmoordacties van twee vrouwelijke nevenpersonages in functie van een negatieve karakterisering. Het gaat om Demainete, die een vijandige rol speelt in het ingebedde verhaal van Knemon, en Arsake, de vrouw van Oroondates. Zij houdt het liefdespaar gevangen, wordt verliefd op Theagenes en stelt Charikleia terecht. Beide vrouwen komen niet toevallig aan een verachtelijk einde: in het geval van Demainete (die zichzelf in de pit werpt nadat haar bedrog aan het licht is gekomen56) merkt de verteller op: ‘Καὶ ἡ μὲν ἔκειτο κακὴ κακῶϛ.’ (Heliodorus 1.17.6)57 Dit expliciet waardeoordeel geeft aan dat haar laffe zelfmoord haar slechte karakter moet benadrukken. Arsake komt eveneens op schandelijke wijze aan haar einde; zij verhangt zichzelf. De lezer komt dit te weten wanneer de volgende boodschap wordt overgebracht aan Theagenes en Charikleia: Zie Longus 4.16.4 (fragment 49 in de appendix). Zie Heliodorus 1.17.5 (fragment 57 in de appendix). 57 Thus she died, a fitting death for one so evil. (Reardon 1989, 368) 55 56 58 “Ὦ ξένοι” ἔφη “θαρσεῖτε. Δίκην ὑμῖν ὑπέσχεν ἡ πολεμία· τέθνηκεν Ἀρσάκη βρόχον ἀγχόνης ἁψαμένη ἐπειδὴ τὴν ἡμετέραν σὺν ὑμῖν ἔξοδον ἐπύθετο καὶ τὸν ἐξ ἀνάγκης θάνατον <τῷ> αὐθαιρέτῳ προὔλαβεν, οὐκ ἄν διαδράσασα τὴν ἐξ Ὀροονδάτου καὶ βασιλέως τιμωρίαν ἀλλ’ ἢ σφαγεῖσα ἢ τῷ λειπομένῳ τοῦ βίου πάντως ἐνασχημονοῦσα.” (Heliodorus 8.15.2)58 De verteller benadrukt zowel bij Demainete als bij Arsake dat ze zelfmoord pleegt uit angst voor bestraffing. Dit motief versterkt het gevoel van afkeer voor beide vrouwen nog, aangezien men in de oudheid sterk neerkeek op zelfmoord uit lafheid of om straf te ontlopen. Opnieuw worden culturele idealen rond leven en dood dus ingezet om personages te karakteriseren. “Take heart, my friends. Your foe has paid the penalty: Arsake is dead. When she learned that we had taken you away, she hanged herself in a choking noose, choosing to die by her own hand rather that wait for a death she could not hope to avoid, for she would not have escaped punishment by Oroondates and the Great King: either her throat would have been slit, or else she would have lived out the rest of her life in abject degradation.” (Reardon 1989, 532) 58 59 CONCLUSIE De gedachte dat wij mensen beschikken over ‘droit de mort’ en ‘pouvoir sur la vie’ streelt ons zelfbewustzijn als vrije, wilskrachtige subjecten. Foucault doorprikt echter de optimistische droom waarin we allemaal over een unieke identiteit beschikken die onze ware aard reflecteert. Hij toont dat ieder menselijk ‘sub-ject’ onderworpen is aan de anonieme macht van cultuur. Zijn we dus wel zo vrij dat we zelf beschikken over ons eigen bestaan? Wie inziet dat identiteit vooral een culturele creatie is en een uitdrukking van onze participatie in het circus van de samenleving, die begrijpt dat zelfmoord een bevestiging is van onze bestaanspositie ten opzichte van alle anderen in het netwerk van de maatschappij. De mens onderwerpt zich dus aan de machtsrelaties die zijn culturele omgeving domineren met heel zijn bestaan, inclusief zijn leven en sterven. Welke rol speelt literatuur in dit culturele machtsspel? Die vraag was de achterliggende motor van mijn onderzoek. Het New Historicism claimt dat literatuur enerzijds ingebed is in zijn socio-culturele achtergrond en deze dus in zekere mate reflecteert, maar anderzijds ook creatief en scheppend omspringt met deze culturele erfenis. Literatuur neemt actief deel aan de vormgeving van de culturele ruimte waarbinnen we allemaal subject zijn, in de dubbele betekenis van de term. Het was mijn opzet om concreet na te gaan op welke manier literatuur dit doet aan de hand van de zelfmoordpassages in de vijf canonieke Griekse romans. Mijn analyses toonden dat bepaalde culturele idealen rond zelfmoord in de Griekse maatschappij van de imperiale tijd een belangrijk kader vormen waarbinnen de literaire zelfmoordacties worden opgebouwd, maar dat in de literaire tekst ook vernuftig gebruik wordt gemaakt van dit cultureel paradigma om het verhaal vorm te geven. Daarnaast denk ik te hebben gewezen op enkele literaire instrumenten in het bijzonder die de creatieve omgang met het cultureel materiaal in de Griekse romans verwezenlijken. Ten eerste hebben we vastgesteld dat een ironische behandeling van het zelfmoordthema zorgt voor een subtiele verwijdering van de traditionele idealen. Ten tweede bleek het traditioneel paradigma van eer en schande te moeten wijken voor de overheersing van het liefdesthema, waardoor de zelfmoordpassages fungeren als een bevestiging van de liefdesband tussen de protagonisten. Ten derde wordt het ideaal van zelfmoord als uitdrukking van de rationele wil van een vrij mens ondermijnd door de verankering van het verhaal in een plot-sturende kracht, vereenzelvigd met de Liefde. Tot slot worden de culturele connotaties omtrent specifieke zelfmoordmiddelen ingezet om personages te karakteriseren of psychologische diepgang te verlenen. 60 Het belang van de bevindingen die resulteren uit mijn onderzoek situeert zich naar mijn mening op twee terreinen. Ten eerste heb ik de eerder vage New Historistische claim dat literatuur haar uitzonderlijk statuut van culturele lens te danken heeft aan haar literaire, creatieve of fictionele karakter, concreet gemaakt door bij één bepaalde vorm van literatuur de vinger te leggen op de literaire procedés die hiervoor verantwoordelijk zijn. Ten tweede wijst mijn onderzoek op het belang van het investeren in literatuurstudie – en literatuur van de oudheid in het bijzonder – door te tonen wat literatuur vermag. Ten slotte hoop ik meer algemeen ook een bijdrage te hebben geleverd aan de interpretatie van het zelfmoordtopos in de Griekse roman, al is over dit onderwerp het laatste woord allicht nog niet gevallen. 61 BIBLIOGRAFIE Althusser, L., ‘Ideology and ideological state apparatuses’, in J. Evans & S. Hall (eds.), Visual Culture: the Reader (London 1999) 317-323. Bost-Pouderon, C., ‘Discours et débats politiques dans le roman grec antique’, in B. Pouderon & J. Peigney (eds.), Discours et débats dans l'ancien roman (Lyon 2006) 327-350. Bowie, E.L. & Harrison, S.J., ‘The Romance of the Novel’, The Journal of Roman Studies 83 (1993) 159-178. Dalmeyda, G. (ed. en trans.), Xénophon d'Éphèse. Les Éphésiaques ou le roman d'Habrocomès et d'Anthia (Paris 1926). De Temmerman, K., Crafting Characters: Heroes and Heroines in the ancient Greek novel (Oxford 2014). Douglas, J. D., 'The sociological analysis of social meaning of suicide', in A. Giddens (ed.), The sociology of suicide: a selection of readings (London 1971) 121-51. Dreyfus, H. & Rabinow, P., Michel Foucault. Beyond Structuralism and Hermeneutics (Chicago – London 1982). Durkheim, E., Suicide: A study in Sociology (Illinois 1951). Foucault, M., Histoire de la sexualité I. La volonté de savoir (Paris 1976). Foucault, M., Histoire de la sexualité II. L’usage des plaisirs (Paris 1984a). Foucault, M., Histoire de la sexualité III. Le souci de soi (Paris 1984b). Foucault, M. Lectures in Berkeley (Berkeley 1983). [mp3-bestanden] Garnaud, J. (ed. en trans.), Achille Tatius d’Alexandrie. Le Roman de Leucippé et Clitophon (Paris 1991). Garrison, E. P., 'Attitudes toward suicide in Ancient Greece', Transactions of the American Philological Association 121 (1991) 1-34. Goldhill, S., Foucault’s Virginity. Ancient Erotic Fiction and the History of Sexuality (Cambridge 1995). Greenblatt, S., ‘Martial Law in the Land of Cockaigne’, in id., Shakespearean Negotiations. The circulation of social energy in Renaissance England (Oxford 1988) 129-163. Greenblatt, S., ‘The Cultivation of Anxiety : King Lear and his Heirs’, in id., Learning to Curse. Essays in Early-Modern Culture (New York 1990) 80-98. Greenblatt, S., ‘The touch of the Real’, in S. Greenblatt & C. Gallagher, Practicing New Historicism (Chicago – London 2000) 20-48. 62 Gutting, G., Foucault: a very short introduction (Oxford 2005). Hägg, T., The Novel in Antiquity (Oxford 1983). Henderson, J. (ed. en trans.), Longus. Daphnis and Chloe. Xenophon of Ephesus. Anthia and Habrocomes (Cambridge – London 2009). Jaworski, K., ‘The author, agency and suicide’, Social Identities 16.5 (2010) 675-687. Konstan, D., Sexual Symmetry. Love in the Ancient Novel and Related Genres (Princeton 1994). Laurence, P., ‘Suicide et chasteté chez Jérôme’, Orpheus 17.1 (1996) 50-69. Létoublon, ‘La rhétorique du suicide’, in B. Pouderon & J. Peigney (eds.), Discours et débats dans l'ancien roman (Lyon 2006) 263-379. MacAlister, S., Dreams and suicides. The Greek novel from Antiquity to the Byzantine Empire (London - New York 1996). McDorman T. F., ‘Controlling Death: Bio-Power and the Right-to-Die Controversy’, Communication and Critical/Cultural Studies 2.3 (2005) 257-279. Morgan, J. R. (ed. en trans.), Longus. Daphnis and Chloe (Oxford 2004). Oksala J., ‘Foucaults Politicization of Ontology’, Continental Philosophy Review 43.4 (2010) 445466. O’Leary T., ‘Foucault’s turn from literature’, Continental Philosophy Review 41 (2008a) 89-110. Perry, B. E., 'Chariton and his romance from a literary-historical point of view', The American Journal of Philology 51.2 (1930) 93-I34. Perry, B. E., The Ancient Romances: A literary-historical account of their origins (Berkeley - Los Angeles - London 1967). Pieters, J., Moments of Negotiation. The New Historicism of Stephen Greenblatt (Amsterdam 2001). Prado C. G., ‘Moral power and Elective death’, International Journal of Law and Psychiatry 36.5.6 (2013) 471-476. Rattenbury, R. M., Lumb, T. W. (eds.) & Maillon, J. (trans.), Héliodore. Les Éthiopiques (Paris 19351943). Reardon, B. P. (ed.), Chariton. De Callirhoe Narrationes Amatoriae (Munich – Leipzig 2004). Reardon, B. P. (ed.), Collected Ancient Greek Novels (Berkeley - Los Angeles - London 1989). Ruiz-Montero, C., ‘The Rise of the Greek Novel’, in G. Schmeling (ed.), The Novel in the Ancient World (Leiden 1996) 29-86. Scarcella, A. M, ‘The Social and Economic Structures of the Ancient Novels’, in G. Schmeling (ed.), The Novel in the Ancient World (Leiden 1996) 221-276. 63 Trzaskoma, S. M., ‘Chariton and Tragedy: Reconsiderations and New Evidence’, The American Journal of Philology 131 (2010b) 219-231. Van Dolen, H. L. (trans.), Achilleus Tatios. De Liefdesperikelen van Leukippe en Kleitofon (Amsterdam 1998). Van Es, M. (trans.), Longos. Dafnis en Chloë. Een opvoeding in eros (Amsterdam 2001). Van Hooff, A., From Autothanasia to Suicide : Self-killing in Classical Antiquity (London 1990). Van Hooff, A., ‘The Image of Ancient Suicide’, Syllecta Classicia 9 (1998) 47-69. Van Opstall, E. (trans.), Chariton. Chaireas en Kallirhoë, Een liefde (Amsterdam 1998). Walcot, P., ‘Suicide. A question of motivation’, in J. H. Betts, J. T. Hooker & J. R. Green, Studies in Honour of T. B. L. Webster (Bristol 1986) 231-237. Wheelan, C. F., ‘Suicide in the Ancient World : a Re-examination of Matthew 27’, Laval théologique et philosophique 49.3 (1993) 505-522. Winkler J. J., ‘The Invention of Romance’, in J. Tatum (ed.), The Search for the Ancient Novel (Baltimore - London 1994) 23-38. 64 APPENDIX PASSAGE WIE? MOTIEF GRIEKS ECHTE ECHTE ALLU- POGING WENS SIE CHARITON 1 1.1.8 Chaereas Vooruitzicht van onmogelijke liefde X Χαιρέας δέ, νεανίας εὐφυὴς καὶ μεγαλόφρων, ἤδη τοῦ σώματος αὐτῷ φθίνοντος, ἀπετόλμησεν εἰπεῖν πρὸς τοὺς γονεῖς ὅτι ἐρᾷ καὶ οὐ βιώσεται τοῦ Καλλιρόης γάμου μὴ τυχών. 2 1.4.2 bedrieger Vooruitzicht van onmogelijke liefde μόλις οὖν ἐκεῖνος πλὴν X ὑπηγάγετο τὴν μείρακα μεγάλαις δωρεαῖς τῷ τε λέγειν ἀπάγξεσθαι μὴ τυχὼν τῆς ἐπιθυμίας. 3 1.4.7 Chaereas Geloof dat geliefde hem bedriegt “δυστυχῆ μὲν” εἶπεν X “αἰτῶ παρὰ σοῦ χάριν αὐτόπτης γενέσθαι τῶν ἐμῶν κακῶν· ὅμως δὲ δεῖξον, ὅπως εὐλογώτερον ἐμαυτὸν ἀνέλω· Καλλιρόης γὰρ καὶ ἀδικούσης φείσομαι.” 4 1.5.2 Chaereas Geloof dat geliefde dood is τότε ἔλεος αὐτὸν εἰσῆλθε X τῆς ἀποθανούσης καὶ ἀποκτεῖναι μὲν ἑαυτὸν ἐπεθύμει, Πολύχαρμος δὲ ἐκώλυε, φίλος ἐξαίρετος, τοιοῦτος οἷον Ὅμηρος ἐποίησε Πάτροκλον Ἀχιλλέως. 5 1.5.4 Chaereas Geloof dat geliefde dood is συνέβη δὲ πρᾶγμα καινὸν X X καὶ ἐν δικαστηρίῳ μηδεπώποτε πραχθέν· 65 ῥηθείσης γὰρ τῆς κατηγορίας ὁ φονεὺς μετρηθέντος αὐτῷ τοῦ ὕδατος ἀντὶ τῆς ἀπολογίας αὑτοῦ κατηγόρησε πικρότερον καὶ πρῶτος τὴν καταδικάζουσαν ψῆφον ἤνεγκεν 6 1.6.1 Chaereas Geloof dat geliefde dood is X Οἱ μὲν οὖν δικασταὶ τὴν ἀπολύουσαν ψῆφον ἔθεσαν, Χαιρέας δὲ οὐκ ἀπέλυεν ἑαυτόν, ἀλλὰ ἐπεθύμει θανάτου καὶ πάσας ὁδοὺς ἐμηχανᾶτο τῆς τελευτῆς. 7 2.6.2 Dionysius Vooruitzicht van onmogelijke liefde X βεβίωταί μοι. τῆς αὐτῆς ἡμέρας ἀπαλλαγήσεται Καλλιρόη μὲν ἐντεῦθεν, ἐγὼ δὲ τοῦ ζῆν. 8 3.1.1 Dionysius Vooruitzicht van onmogelijke liefde Διονύσιος δὲ X X ἀποτυγχάνων τοῦ Καλλιρόης ἔρωτος, μηκέτι φέρων ἀποκαρτερεῖν ἐγνώκει καὶ διαθήκας ἔγραφε τὰς τελευταίας, ἐπιστέλλων πῶς ταφῇ. παρεκάλει δὲ Καλλιρόην ἐν τοῖς γράμμασιν ἵνα αὐτῷ προσέλθῃ κἂν νεκρῷ. 9 3.3.1 Chaereas Geloof dat geliefde dood is Χαιρέας δὲ φυλάξας αὐτὸ X τὸ περίορθρον ἧκεν ἐπὶ τὸν τόπον προφάσει μὲν στεφάνους καὶ χοὰς ἐπιφέρων, τὸ δὲ ἀληθὲς γνώμην ἔχων ἑαυτὸν ἀνελεῖν· 10 3.3.6 Chaereas Geloof dat geliefde dood is τί πάθω; τί γένωμαι, δυστυχής; ἐμαυτὸν ἀνέλω; καὶ μετὰ τίνος ταφῶ; 66 11 3.3.16 / / X φύσει δὲ φιλόζωόν ἐστιν ἄνθρωπος καὶ οὐδὲ ἐν ταῖς ἐσχάταις συμφοραῖς ἀπελπίζει τὴν πρὸς τὸ βέλτιον μεταβολήν, τοῦ δημιουργήσαντος θεοῦ τὸ σόφισμα τοῦτο πᾶσιν ἐγκατασπείραντος, ἵνα μὴ φύγωσι βίον ταλαίπωρον. 12 3.5.6 Chaereas Onmogelijkheid om te kiezen tussen zijn ouders en Callirhoe κατεκλάσθη Χαιρέας πρὸς X τὰς τῶν γονέων ἱκεσίας καὶ ἔρριψεν ἑαυτὸν ἀπὸ τῆς νεὼς εἰς τὴν θάλασσαν, ἀποθανεῖν θέλων, ἵνα φύγῃ δυοῖν θάτερον, ἢ [τὸ] μὴ ζητεῖν Καλλιρόην ἢ [τὸ] λυπῆσαι τοὺς γονεῖς· 13 3.7.6 Callirhoe Geloof dat geliefde dood is X εἰ καὶ ζῶντες ἀλλήλων οὐκ ἀπηλαύσαμεν, ἀποθανόντες ἀλλήλους ἕξομεν.” τούτων τῶν λόγων ἀκούσας ὁ Διονύσιος ποικίλας ἐλάμβανε γνώμας· ἥπτετο μὲν γὰρ αὐτοῦ ζηλοτυπία διότι καὶ νεκρὸν ἐφίλει Χαιρέαν, ἥπτετο δὲ καὶ φόβος μὴ ἑαυτὴν ἀποκτείνῃ· 14 3.10.4 Callirhoe Geloof dat geliefde dood is “ἐγὼ μὲν προαποθανεῖν ἢ X συναποθανεῖν ηὐξάμην σοι, Χαιρέα· πάντως δέ μοι κἂν ἐπαποθανεῖν ἀναγκαῖον· τίς γὰρ ἔτι λείπεται ἐλπὶς ἐν τῷ ζῆν με κατέχουσα; 15 4.2.1 Chaereas Armzalig leven in combinatie met liefdesverdriet X ἀποθανεῖν δὲ βουλόμενον αὐτὸν οὐκ εἴα λεπτή τις ἐλπίς, ὅτι τάχα ποτὲ Καλλιρόην ὄψεται. 67 16 4.3.6 Chaereas Armzalig leven in combinatie met liefdesverdriet X Χαιρέας δὲ λυπούμενος κατέβαινε τοῦ σταυροῦ· χαίρων γὰρ ἀπηλλάσσετο βίου πονηροῦ καὶ ἔρωτος ἀτυχοῦς. 17 4.3.9 Chaereas Geloof dat geliefde hem bedriegt X οὐκ ἐκαρτέρησεν ὁ Χαιρέας ἀκούσας, ἀλλὰ τοῖς γόνασι Μιθριδάτου προσπεσὼν “ἱκετεύω σε, πάλιν, ὦ δέσποτα, τὸν σταυρόν μοι ἀπόδος. χεῖρόν με βασανίζεις, ἐπὶ τοιούτῳ διηγήματι ζῆν ἀναγκάζων. 18 5.2.5 Chaereas Onmogelijkheid om bij geliefde te zijn X σοὶ δὲ εἴ τις τοῦτο προσέταξεν, οὐκ ἂν ἔζησας.” 19 5.10.6 Chaereas Geloof dat geliefde niet meer van hem houdt Χαιρέαν δὲ πένθος X κατεῖχεν ἀπαρηγόρητον. προσποιησάμενος οὖν νοσεῖν ἐκέλευσε Πολυχάρμῳ παραπέμψαι Μιθριδάτην, ὡς εὐεργέτην ἀμφοῖν· μόνος δὲ γενόμενος ἧψε βρόχον, καὶ μέλλων ἐπ’ αὐτὸν ἀναβαίνειν “εὐτυχέστερον μὲν” εἶπεν “<ἂν> ἀπέθνησκον, εἰ ἐπὶ τὸν σταυρὸν ἀνέβαινον, … 20 6.2.8 Chaereas Armzalig leven in combinatie met liefdesverdriet Χαιρέας δὲ οὐχ ἥπτετο X τροφῆς, οὐδὲ ὅλως ἤθελε ζῆν. Πολυχάρμου δὲ τοῦ φίλου κωλύοντος αὐτὸν ἀποκαρτερεῖν “σύ μοι πάντων” εἶπε “πολεμιώτατος ὑπάρχεις φίλου σχήματι· βασανιζόμενον γάρ με κατέχεις καὶ ἡδέως κολαζόμενον ὁρᾷς. εἰ δὲ φίλος ᾖς, οὐκ ἂν ἐφθόνεις 68 μοι τῆς ἐλευθερίας ὑπὸ δαίμονος κακοῦ τυραννουμένῳ. … 21 6.6.5 Callirhoe Aanval op haar kuisheid vermijden X ἄγε δή, Καλλιρόη, βούλευσαί τι γενναῖον, Ἑρμοκράτους ἄξιον· ἀπόσφαξον σεαυτήν. 22 7.1.6 Chaereas Geloof dat alle hoop op samenzijn met geliefde verloren is X Τί οὖν ἐγὼ βραδύνω καὶ οὐκ ἀποσφάζω πρὸ τῶν βασιλείων ἐμαυτόν, προχέας τὸ αἷμα ταῖς θύραις τοῦ δικαστοῦ; 23 7.1.7 Polycharmu s Geloof dat alle hoop verloren is X “πάλαι μὲν” ἔφη X “παρεμυθούμην σε, φίλτατε, καὶ πολλάκις ἀποθανεῖν ἐκώλυσα, νῦν δέ μοι δοκεῖς καλῶς βεβουλεῦσθαι· καὶ τοσοῦτον ἀποδέω τοῦ σε κωλύειν, ὥστε καὶ αὐτὸς ἤδη συναποθανεῖν ἕτοιμος. σκεψώμεθα δὲ θανάτου τρόπον, ὅστις ἂν γένοιτο βελτίων· 24 7.5.14 Egyptische koning Schaamte vermijden ὁ δὲ Αἰγύπτιος ζῶν X καταλαμβανόμενος ἀπέσφαξεν ἑαυτὸν καὶ Διονύσιος τὴν κεφαλὴν ἐκόμισε πρὸς βασιλέα. 25 7.6.8 Callirhoe Trouw aan geliefde γάμον οὐχ ὑπομενῶ· X θάνατον εὔχομαι. 26 8.1.4 / / X νομίζω δὲ καὶ τὸ τελευταῖον τοῦτο σύγγραμμα τοῖς ἀναγινώσκουσιν ἥδιστον γενήσεσθαι· καθάρσιον γάρ ἐστι τῶν ἐν τοῖς πρώτοις σκυθρωπῶν. οὐκέτι λῃστεία καὶ δουλεία καὶ δίκη καὶ μάχη 69 καὶ ἀποκαρτέρησις καὶ πόλεμος καὶ ἅλωσις, ἀλλὰ ἔρωτες δίκαιοι ἐν τούτῳ <καὶ> νόμιμοι γάμοι. 27 8.4.9 Dionysios Onmogelijkheid om bij geliefde te zijn X παρηγορήσατε αὐτόν. φοβοῦμαι μὴ ἐμοῦ χωρισθεὶς ἑαυτὸν ἀνέλῃ.” 28 8.8.7 Chaereas Onmogelijkheid om bij geliefde te zijn X ποσάκις, ἄνδρες Συρακόσιοι, δοκεῖτε θάνατον ἐβουλευσάμην ἀπεζευγμένος τῆς γυναικός, εἰ μή με Πολύχαρμος ἔσωσεν, ὁ μόνος ἐν πᾶσι φίλος πιστός; XENOPHON 29 1.14.4 Pedagoog Verlies van zijn geliefde leerling Ἐν τούτῳ δὲ ὁ τροφεὺς τοῦ X Ἁβροκόμου πρεσβύτης ἤδη, σεμνὸς ἰδεῖν καὶ διὰ τὸ γῆρας ἐλεεινός, οὐκ ἐνεγκὼν σεμνὸς ἰδεῖν καὶ διὰ τὸ γῆρας ἐλεεινός, οὐκ ἐνεγκὼν ἀναγόμενον τὸν Ἁβροκόμην, ῥίψας ἑαυτὸν εἰς τὴν θάλασσαν ἐνήχετο ὡς καταληψόμενος τὴν τριήρη 30 2.1.6 Habrocomes en Anthia Trouw aan geliefde Δεδόχθω ταῦτα· ἀποθνῄ- X σκωμεν, Ἁβροκόμη· ἕξομεν ἀλλήλους μετὰ θάνατον, ὑπ’ οὐδενὸς ἐνοχλούμενοι». 31 2.4.6 Anthia Trouw aan geliefde X κἀγὼ ὑμῖν ἄπειμι ἐκποδών, ἐμαυτὴν ἀποκτείνασα. 32 2.5.7 Manto Aanval op kuisheid vermijden X Σὺ οὖν ὑπὲρ τηλικούτων τετολμημένων εἴσπραξαι παρ’ αὐτοῦ τιμωρίαν τὴν 70 ἀξίαν, ἢ εἰ δίδως ἔκδοτον θυγατέρα τὴν σὴν τοῖς οἰκέταις, ἐμαυτὴν φθάσασα ἀποκτενῶ.» 33 2.7.1 Habrocomes Onmogelijkheid om bij geliefde te zijn X ἐζήτει δὲ θανάτου τρόπους πολλούς, ἀλλ’ εὕρισκεν οὐδένα, πολλῶν τῶν φρουρούντων ὄντων. 34 3.5.7 Anthia Geloof dat geliefde dood is + trouw aan geliefde καὶ «εἰ μὲν ἦν ζῶσαν» ἔφη X «με ἀπολαβεῖν ζῶντα Ἁβροκόμην ἢ λαθεῖν ἀποδράσασαν ἐντεῦθεν, περὶ τούτων ἂν ἐβουλευόμην· ἐπειδὴ δὲ ὁ μὲν τέθνηκε, φυγεῖν δὲ ἀδύνατον καὶ τὸν μέλλοντα ἀμήχανον ὑπομεῖναι γάμον (οὔτε γὰρ τὰς συνθήκας παραβήσομαι τὰς πρὸς Ἁβροκόμην οὔτε τὸν ὅρκον ὑπερόψομαι), σὺ τοίνυν βοηθὸς ἡμῖν γενοῦ, φάρμακον εὑρών ποθεν, ὃ κακῶν με ἀπαλλάξει τὴν κακοδαίμονα. 35 3.10.3 Habrocomes Geloof dat geliefde dood is Ἀποθανεῖν μὲν οὖν X ἔγνωσται πάντως· ἀλλὰ τὰ πρῶτα καρτερήσω, μέχρι που τὸ σῶμα εὕρω τὸ σὸν καὶ περιβαλὼν ἐμαυτὸν ἐκείνῳ συγκαταθάψω.» 36 4.5.3 Anthia Aanval op kuisheid vermijden en trouw aan geliefde X «Ἁβροκόμου μόνον γυνὴ μεῖναι <θέλω>, κἂν ἀποθανεῖν δέῃ, κἂν ὧν πέπονθα χείρω παθεῖν.» 37 4.5.6 Anthia Bestraffing voor moord vermijden X ἡ δὲ Ἀνθία εἰς φόβον [μὲν] τῶν δεδραμένων ἔρχεται καὶ πολλὰ ἐβουλεύετο ποτὲ μὲν ἑαυτὴν 71 ἀποκτεῖναι (ἀλλ’ ἔτι ὑπὲρ Ἁβροκόμου τι ἤλπιζε) 38 5.4.11 Anthia Onmogelijkheid om bij geliefde te zijn X Εἰ μὲν γὰρ αὐτὸν ἔτι ὄψομαι καὶ ἄνδρα λήψομαι, καὶ μενῶ καὶ ζήσομαι· εἰ δὲ ἐκεῖνος τέθνηκεν, ἀπαλλαγῆναι κἀμὲ καλῶς ἔχει τοῦ πονήρου τούτου βίου». 39 5.5.6 Anthia Aanval op kuisheid vermijden X Ἀλλ’, ὦ δέσποτα», προσπεσοῦσα ἔλεγε τοῖς γόνασι τοῦ Κλυτοῦ, «μή με ἐπ’ ἐκείνην τὴν τιμωρίαν [ἅμα] προαγάγῃς, ἀλλὰ ἀπόκτεινόν με αὐτός· 40 5.6.3 Ouders Geloof dat kinderen dood zijn Ὑπὸ ἀθυμίας δὲ καὶ X γήρως οὐ δυνηθέντες ἀντισχεῖν οἱ γονεῖς ἑκατέρων ἑαυτοὺς ἐξήγαγον τοῦ βίου. 41 5.8.8 Anthia Geloof dat geliefde haar bedriegt Τί οὖν ἔτι ζῶ; τί δ’ X ἐμαυτὴν λυπῶ; κάλλιον οὖν ἀπολέσθαι καὶ ἀπαλλαγῆναι τοῦ πονήρου τούτου βίου, ἀπαλλαγῆναι δὲ τῆς ἀπρεποῦς ταύτης καὶ ἐπισφαλοῦς δουλείας. ACHILLES TATIUS 42 2.30.2 Leucippe Dreigement X Εἰ δέ με ἀπελθόντες καταλίποιτε, βρόχον πλεξαμένη τὴν ψυχήν μου οὕτως ἀφήσω. 43 2.34.6 Kleinias Verlies van geliefde Ἄγουσιν οὖν με ἐπὶ τὸ X X δικαστήριον οἱ τοῦ μειρακίου γονεῖς οὐκ ἄκοντα· καὶ γὰρ ἐπελθὼν 72 ἀπελογούμην οὐδέν, θανάτου δὲ ἐτιμώμην ἐμαυτῷ. 44 3.16.2 Kleitophon Geloof dat geliefde dood is Περὶ δὲ πρώτην νυκτὸς X X φυλακὴν πάντας ἐπιτηρήσας καθεύδοντας πρόειμι τὸ ξίφος ἔχων, ἐπικατασφάξων ἐμαυτὸν τῇ σορῷ. 45 7.6.1 Kleitophon Geloof dat geliefde dood is Μεταξὺ δέ μου X θρηνοῦντος Κλεινίας εἰσέρχεται, καὶ καταλέγω τὸ πᾶν αὐτῷ καὶ ὅτι μοι δέδοκται πάντως ἀποθανεῖν. LONGUS 46 2.22.4 Daphnis Geliefde is hem ontnomen Ἐνταῦθα περιμενῶ X κείμενος ἢ θάνατον ἢ πόλεμον δεύτερον. 47 2.39.5 Daphnis Bedrog van geliefde X ὤμνυε Χλόην φιλήσειν φιλοῦσαν, κἂν ἕτερον δὲ προκρίνῃ Δάφνιδος ἀντ’ ἐκείνης αὑτὸν ἀποκτεῖναι. 48 3.26.1 Daphnis Vooruitzicht van onmogelijke liefde X Ἔκφρων ἐπὶ τούτοις ὁ Δάφνις γίνεται καὶ ἐδάκρυσε καθήμενος, ἀποθανεῖσθαι μηκέτι νεμούσης Χλόης λέγων καὶ οὐκ αὐτὸς μόνος ἀλλὰ καὶ τὰ πρόβατα μετὰ τοιοῦτον ποιμένα. 49 4.16.4 Gnathon Vooruitzicht van onmogelijke liefde Εἰ δὲ μή, σὲ ἐπόμνυμι, τὸν X ἐμὸν θεόν, ξιφίδιον λαβὼν καὶ ἐμπλήσας τὴν γαστέρα τροφῆς ἐμαυτὸν ἀποκτενῶ πρὸ τῶν Δάφνιδος θυρῶν 73 50 4.18.2 Daphnis Aanval op kuisheid vermijden + trouw aan geliefde X Ὁ μὲν οὖν Δάφνις ἐκπλαγεὶς ἐγίγνωσκεν ἅμα τῇ Χλόῃ τολμῆσαι φυγεῖν ἢ ἀποθανεῖν κοινωνὸν κἀκείνην λαβών 51 4.22.2 Daphnis Aanval op kuisheid vermijden + trouw aan geliefde Ἰδὼν δὲ αὐτὸν ὁ Δάφνις X X θέοντα μετὰ πολλῶν καὶ βοῶντα «Δάφνι», νομίσας ὅτι συλλαβεῖν αὐτὸν βουλόμενος τρέχει, ῥίψας τὴν πήραν καὶ τὴν σύριγγα πρὸς τὴν θάλασσαν ἐφέρετο ῥίψων ἑαυτὸν ἀπὸ τῆς μεγάλης πέτρας 52 4.27.2 Chloe Geloof dat geliefde niet meer van haar houdt Χαιρέτω· ἐγὼ δὲ οὐ Geloof dat geliefde dood zal gaan «ἐν σοὶ» ἔφη «τὰ ἐμὰ» ἡ X ζήσομαι. HELIODORUS 53 1.2.4 Charikleia X κόρη «σῴζεσθαί τε καὶ μή· τοῦτο γοῦν ὁρᾷς;» δείξασα ἐπὶ τῶν γονάτων ξίφος, «εἰς δεῦρο ἤργησεν ὑπὸ τῆς σῆς ἀναπνοῆς ἐπεχόμενον.» 54 1.3.1 Charikleia Wanhoop X λύσατε τῶν περιεστηκότων ἀλγεινῶν φόνῳ τῷ καθ’ ἡμῶν δρᾶμα τὸ περὶ ἡμᾶς καταστρέψαντες.» 55 1.4.1 Charikleia Dreigement τὸ ξίφος ἐπιφέρουσα τοῖς X στέρνοις ἑαυτὴν ἀποσφάξειν ἠπείλει εἰ μὴ ἀμφοτέρους ἄγοιεν. 56 1.8.3 Charikleia Aanval op kuisheid vermijden Εἰ μὲν εἰς θάνατον X ἀνύβριστον, ἡδὺ τὸ τέλος, εἰ δέ με γνώσεταί τις αἰσχρῶς, ἣν μηδέπω μηδὲ 74 Θεαγένης, ἐγὼ μὲν ἀγχόνῃ προλήψομαι τὴν ὕβριν, καθαρὰν ἐμαυτὴν ὥσπερ φυλάττω καὶ μέχρι θανάτου φυλάξασα 57 1.17.5 Demainete Schaamte + angst voor bestraffing Ἡ δὲ πάντα ἅμα τὰ X περιεστῶτα, ὡς εἰκός, ἐννοήσασα, τὴν ἀποτυχίαν τῶν προσδοκηθέντων, τὴν ἐπὶ τοῖς μέλλουσιν ἀτιμίαν, τὴν ἐκ τῶν νόμων τιμωρίαν, ἀνιωμένη μὲν ἐφ’ οἷς ἡλίσκετο χαλεπαίνουσα δὲ ἐφ’ οἷς ἠπάτητο, ἐπειδὴ κατὰ τὸν βόθρον ἐγένετο τὸν ἐν Ἀκαδημίᾳ (πάντως γινώσκεις, ἔνθα τοῖς ἥρωσιν οἱ πολέμαρχοι τὸ πάτριον ἐναγίζουσιν), ἐνταῦθα ἀθρόον τοῦ πρεσβύτου σπαράξασα τὰς χεῖρας ὦσεν ἑαυτὴν ἐπὶ κεφαλήν. 58 2.1.32.2.1 Theagenes Geloof dat geliefde dood is Οὐ μὴν ἔτι σωθήσομαι X X σοῦ, φιλτάτη, κειμένης … Καὶ ταῦτα λέγοντος καὶ τὸ ξίφος περισκοποῦντος ὁ Κνήμων ἀθρόον τῆς χειρὸς ἀπεκρούσατο 59 2.4.42.5.1 Theagenes Geloof dat geliefde dood is Ὦ Χαρίκλεια, θάρσει· X πιστὸν ἔχεις τὸν ἐρώμενον· ἀπολήψῃ με μικρὸν ὕστερον· ἰδοὺ γάρ σοι χοὰς ἐπάξω τὰς ἐμαυτοῦ σφαγὰς καὶ σπείσομαι τὸ σοὶ φίλον αἷμα τοὐμόν· ἕξει δὲ ἡμᾶς αὐτοσχέδιον μνῆμα τόδε τὸ σπήλαιον. Ἔξεσται πάντως ἀλλήλοις συνεῖναι μετὰ γοῦν 75 θάνατον εἰ καὶ ζῶσιν ὁ δαίμων οὐκ ἐπέτρεψε.» Καὶ ἅμα λέγων ἐπέβαλε τὴν χεῖρα ὡς τὸ ξίφος σπασόμενος. Ὡς δὲ οὐχ εὕρισκεν «ὦ Κνήμων» ἐβόησεν «ὥς με ἀπολώλεκας· προσηδίκησας δὲ καὶ Χαρίκλειαν τῆς ἡδίστης αὐτὴν κοινωνίας ἤδη δεύτερον ἀποστερήσας.» 60 2.29.5 Charikles Verlies van vrouw en kind X Τὸ δὲ θεήλατον τοῦ κακοῦ μὴ φέρων ἐμαυτὸν μὲν οὐκ ἐξάγω τοῦ βίου τοῖς θεολογοῦσιν ὡς ἀθέμιτον τὸ πρᾶγμα πειθόμενος 61 4.6.6 Theagenes Vooruitzicht van onmogelijke liefde X «Ἐγὼ μὲν» εἶπε «καὶ τελευτᾶν οὐ διαφέρομαι τυχὼν Χαρικλείας· 62 4.11.3 Charikleia Vooruitzicht van onmogelijke liefde X Ἡ δὲ «Ἀλκαμένει μὲν» ἔφη «τάφον πρότερον ἢ γάμον τὸν ἐμὸν εὐτρεπιζέτω, ἐμὲ γὰρ ἢ Θεαγένης ἄξεται ἢ τὸ τῆς εἱμαρμένης διαδέξεται· 63 4.19.6 Kalasiris Verlies van geliefde dochter X «Ἴσως μέν, ὦ Δελφοί, προσαγγεῖλαί με βουλόμενον ἐμαυτὸν ἥκειν εἰς μέσους καὶ ταύτην συγκεκληκέναι τὴν ἐκκλησίαν ἡγεῖσθε, πρὸς τὴν ὑπερβολὴν τῶν ἐμῶν συμφορῶν ἀφορῶντες· ἔχει δὲ οὐχ οὕτως· 64 5.2.9 Charikleia Armzalig leven + verlies van geliefde X ζῆν τέως ἀνεχομένη διότι μοι περιεῖναι τὸν γλυκύτατον ἐλπίζω. 65 5.7.1 Theagenes en Dreigend gevaar X Τούτοις εἰρημένοις οὐ 76 Charikleia πᾶσιν ἡ Χαρίκλεια συνετίθετο, τὴν μὲν τύχην ἐν δίκῃ κακηγορεῖσθαι πρὸς αὐτοῦ φάσκουσα τὸ δὲ τοῖς πολεμίοις ἑκόντας ἑαυτοὺς ἐγχειρίζειν οὐκ ἐπαινοῦσα· 66 5.25.3 / / X Ἀλλ’ ἔστιν ὡς ἔοικεν ἀνθρώποις ψυχὴ πάντων προτιμότερον· 67 5.27.8 / / X καὶ γῆς Αἰγυπτίας ἀβουλήτως οἱ δυσδαίμονες ἐπιβαίνομεν, οἱ μὲν ἄλλοι χαίροντες ἡμεῖς δὲ ἀνιώμενοι καὶ πολλὰ τῆς σωτηρίας τὴν θάλατταν ὀνειδίζοντες, ὡς ἀνυβρίστου θανάτου φθονήσασαν καὶ φοβερωτέρᾳ γῇ καὶ προσδοκίᾳ παραδοῦσαν ἀθέσμοις βουλήμασι λῃστῶν ἐκκειμένους. 68 5.29.4 Charikleia Aanval op kuisheid vermijden Τραχῖνος μὲν οὖν καὶ ὁ X Τραχίνου στυγητὸς ἔρως οἰμώξεται, θανάτου μοι προλήψει περιγραφησόμενος, ἐμὲ δὲ ἥ τε σὴ ἔννοια καὶ ἡ Θεαγένους, εἰ πρὸ τοῦ τέλους χωρισθήσομαι, πρὸς θρήνους κατήγαγε.» 69 5.33.1 Charikleia Geloof dat geliefde dood is ἀλλ’ εἶδον ἡμέρας X γενομένης τὸν μὲν ἴσα καὶ νεκρῷ προκείμενον τὴν δὲ προσκαθημένην καὶ θρηνοῦσαν καὶ βούλεσθαι μὲν ἐπισφάττειν ἑαυτὴν ἐνδεικνυμένην ὑπὸ δὲ ὀλίγης ἐλπίδος τοῦ τάχα ἂν καὶ περιγενέσθαι τὸν 77 νεανίσκον ἐπεχομένην. 70 6.5.3 Charikleia Geloof dat geliefde dood is X Ὑποτεμνόμενος δὴ δυσφοροῦσαν ἄγαν ὁ Κνήμων «Ὡς ἐργῶδές σου τοῦτο» ἔφη «ὦ Χαρίκλεια· ἐπίφορός πως ἀεὶ τυγχάνεις τὰ χείρονα μαντεύεσθαι καὶ ψεύδη γε ἅμα, καλῶς κατὰ τοῦτο ποιοῦσα. Θεαγένης γοῦν ἔστι καὶ σῴζεται θεῶν βουλομένων»· 71 6.8.6 Charikleia Geloof dat geliefde dood is X Ἀλλ’ ὦ Θεάγενες, ὦ μόνη μοι γλυκεῖα φροντίς, εἰ μὲν τέθνηκας καὶ τοῦτο πεισθείην ὃ μήποτε γνοίην, τότε μέν σοι συνεῖναι οὐχ ὑπερθήσομαι· … «Εἰ δέ μοι περισῴζῃ καλῶς γε ποιῶν, δεῦρο καὶ συνανάπαυσαι φίλος, ὄναρ γοῦν ὀφθείς· 72 6.12.3 Oude vrouw Verlies van zoon X ἐφ’ υἱῷ μὲν εἶναι κειμένῳ τὸ πένθος καὶ ἐπιτετηδευκέναι τὴν εἰς τοὺς νεκροὺς ἄφιξιν εἴ πή τις διελάσας τοῦ ζῆν ἀπαλλάξειε, τέως μέντοι τὰ νομιζόμενα τῷ παιδὶ ἐκ τῶν ἐνόντων δακρύουσάν τε καὶ θρηνοῦσαν ἐπιφέρειν. 73 7.10.3 Arsake Vooruitzicht van onmogelijke liefde ὡς οὐκ ἔστιν ὅπως X X X X βιώσομαι μὴ πάντως ἐκείνου τυγχάνουσα.» 74 7.14.7 Charikleia Verlies van Kalasiris «Τί γὰρ καὶ δεῖ ζῆν ἔτι;» λέγουσα, «εἰς ποίαν ἀφορῶντας ἐλπίδα; ὁ χειραγωγὸς τῆς ξένης, ἡ βακτηρία τῆς πλάνης, ὁ 78 ξεναγὸς τῆς ἐπὶ τὴν ἐνεγκοῦσαν, ὁ τῶν φύντων ἀναγνωρισμός, ἡ παραψυχὴ τῶν δυστυχημάτων, ἡ εὐπορία καὶ λύσις τῶν ἀμηχάνων, ἡ πάντων τῶν καθ’ ἡμᾶς ἄγκυρα Καλάσιρις ἀπόλωλε 75 7.23.3 Arsake Vooruitzicht van onmogelijke liefde οὐδὲ ἐκείνην οἶδα X βιωσομένην καὶ ἐμαυτὴν ἀναιρησομένην ὡς χλευάσασαν ταῖς ἐπαγγελίαις καὶ διαψευσαμένην. 76 7.25.5 Theagenes Vooruitzicht van verlies van geliefde καὶ τοῦτο μὲν ὅτι μὴ ἔσται X ἢ γινόμενον οὐκ ὄψομαι δῆλον, ἕως ἂν ὁ βίος ξιφῶν τε καὶ ἀμυντηρίων εὐπορῇ. 77 7.26.3 Theagenes Dreigement, aanval op kuisheid vermijden ἢ ἐπόμνυμί σοι θεῶν τὸν X X κάλλιστον ἥλιον καὶ θεοὺς τοὺς ἄλλους ὡς οὔτε ὑπείξω τῷ σῷ βουλήματι καὶ εἰ γένοιτό τι πρὸς βίαν εἰς τὴν Χαρίκλειαν ἐπόψει με πρότερον ἐμαυτὸν διαχρησάμενον.» 78 8.7.3 Charikleia Geloof dat geliefde ontnomen zal worden Ἡ δὲ αὐτίκα ὥρμησε καὶ X καταλαβοῦσα τὴν Χαρίκλειαν ἐν ὀδυρμοῖς καὶ δάκρυσι καὶ τί γὰρ ἄλλ’ ἢ πενθοῦσαν καὶ ὅπως ἑαυτὴν ἐξάξει τοῦ βίου διανοουμένην 79 8.8.5 Charikleia Geloof dat geliefde verloren is ἔχεις με τὴν φαρμακίδα X X τῆς καὶ θρεψαμένης σε καὶ πρὸς τὰ κάλλιστα τῶν ἔργων παιδευσαμένης, καὶ ἀπόσφαττε μὴ 79 μελλήσασα· 80 8.15.2 Arsake Vooruitzicht van onmogelijke liefde + vermijden van doodstraf of schaamte «Ὦ ξένοι» ἔφη «θαρσεῖτε. X Δίκην ὑμῖν ὑπέσχεν ἡ πολεμία· τέθνηκεν Ἀρσάκη βρόχον ἀγχόνης ἁψαμένη ἐπειδὴ τὴν ἡμετέραν σὺν ὑμῖν ἔξοδον ἐπύθετο καὶ τὸν ἐξ ἀνάγκης θάνατον <τῷ> αὐθαιρέτῳ προὔλαβεν, οὐκ ἂν διαδράσασα τὴν ἐξ Ὀροονδάτου καὶ βασιλέως τιμωρίαν ἀλλ’ ἢ σφαγεῖσα ἢ τῷ λειπομένῳ τοῦ βίου πάντως ἐνασχημονοῦσα. 80