26 sept 2013 1 Bodegraven 1Korinthe 8 Wat het offervlees aangaat, wij weten, dat wij allen kennis bezitten. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht. 1 2 Want het heeft de heilige Geest en ons goed gedacht, u verder geen last op te leggen dan dit noodzakelijke: >>> 28 -Handelingen 15- 3 onthouding van hetgeen de afgoden geofferd is, van bloed, van het verstikte en van hoererij; indien gij u hier voor wacht, zult gij wel doen. Vaart wel! 29 -Handelingen 15- 4 Maar Ik heb tegen u, dat gij de vrouw Izebel laat begaan, die zegt, dat zij een profetes is, en zij leert en verleidt mijn knechten om te hoereren en afgodenoffers te eten. -Openbaring 2:20- 5 1Korinthe 8 Wat het offervlees aangaat, wij weten, dat wij allen kennis bezitten. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht. 1 6 1Korinthe 8 Wat het offervlees aangaat, wij weten, dat wij allen kennis bezitten. De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht. 1 7 1Korinthe 8 Indien iemand zich inbeeldt enige kennis verworven te hebben, dan heeft hij nog niet leren kennen, zoals het behoort; 2 8 1Korinthe 8 maar heeft iemand God lief, dan is deze door Hem gekend. 3 9 1Korinthe 8 maar heeft iemand God lief, dan is deze door Hem gekend. 3 10 1Korinthe 8 Wat nu het eten van offervlees betreft, wij weten, dat er geen afgod in de wereld bestaat en dat er geen God is dan Een. 4 11 1Korinthe 8 Wat nu het eten van offervlees betreft, wij weten, dat er geen afgod in de wereld bestaat en dat er geen God is dan Een. 4 12 DE ENIGE GOD, onze Heiland, zij door Jezus Christus, onze Here, heerlijkheid, majesteit, kracht en macht... -Judas:25- 13 De Koning der eeuwen, de onvergankelijke, de onzienlijke, DE ENIGE GOD, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen. -1Timotheüs 1:17- 14 1Korinthe 8 Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde (en werkelijk zijn er goden in menigte en heren in menigte) 5 15 1Korinthe 8 Want al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde (en werkelijk zijn er goden in menigte en heren in menigte) 5 16 De Joden antwoordden Hem: Niet om een goed werk willen wij U stenigen, maar om godslastering en omdat Gij, een mens, Uzelf God maakt. 34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: "Ik heb gezegd: Gij zijt goden"? 33 -Johannes 10- 17 Als Hij hen goden genoemd heeft, tot wie het woord Gods gekomen is, en de Schrift niet kan gebroken worden, 36 zegt gij dan tot Hem, die de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert, omdat Ik heb gezegd: Ik ben Gods Zoon? 35 -Johannes 10- 18 1Korinthe 8 voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn... 6 19 Dit nu is het eeuw-ige leven, dat zij U (=de Vader; 17:1) kennen, DE ENIGE WAARACHTIGE GOD, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt. 3 -Johannes 17- 20 één Here, één geloof, één doop, 6 ÉÉN GOD EN VADER van allen, die is boven allen en door allen en in allen. 5 -Efeze 4- 21 1Korinthe 8 voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn... 6 22 1Korinthe 8 ... en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem. 6 23 Is de Zoon óók de Schepper? … Ik ben de HERE, die alles gemaakt heb; die de hemel heb uitgespannen, IK ALLEEN; die de aarde uitgebreid heb door eigen kracht… -Jes.44:24- zie ook Js.40:13,14 en Job 9:8 24 Hoe heeft God de schepping gemaakt? DOOR HET WOORD des HEREN zijn de hemelen gemaakt, door de adem van zijn mond al hun heer. (...) 9 Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er. 6 -Psalm 33- 25 Wat of wie is dat Woord...? In den beginne was het Woord en het Woord was naar God toe en God was het Woord. (...) 1 -Johannes 1- 26 (...) 3 Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. -Johannes 1- 27 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd... 14 -Johannes 1- 28 1Korinthe 8 Maar niet bij allen is die kennis. Want sommigen, in hun geweten nog niet los van de afgod, eten dit vlees als afgodenoffer en hun geweten, dat zwak is, wordt erdoor besmet. 7 29 1Korinthe 8 Maar niet bij allen is die kennis. Want sommigen, in hun geweten nog niet los van de afgod, eten dit vlees als afgodenoffer en hun geweten, dat zwak is, wordt erdoor besmet. 7 30 1Korinthe 8 Maar niet bij allen is die kennis. Want sommigen, in hun geweten nog niet los van de afgod, eten dit vlees als afgodenoffer en hun geweten, dat zwak is, wordt erdoor besmet. 7 31 1Korinthe 8 Nu zal wat wij eten, ons niet bij God brengen; eten wij niet, wij zijn er niet minder om; eten wij wel, wij zijn er niet meer om. 8 32 1Korinthe 8 Nu zal wat wij eten, ons niet bij God brengen; eten wij niet, wij zijn er niet minder om; eten wij wel, wij zijn er niet meer om. 8 33 1Korinthe 8 Maar ziet toe, dat deze bevoegdheid van u niet tot aanstoot voor de zwakken worde. 9 34 1Korinthe 8 Want indien iemand u, die kennis hebt, aan tafel ziet aanliggen in een afgodentempel, zal hij met zijn zwak geweten dan niet gestijfd worden tot het eten van offervlees? 10 35 1Korinthe 8 Want indien iemand u, die kennis hebt, aan tafel ziet aanliggen in een afgodentempel, zal hij met zijn zwak geweten dan niet gestijfd worden tot het eten van offervlees? 10 36 1Korinthe 8 Dan gaat er immers iemand, die zwak is, ten gevolge van uw kennis verloren, een broeder, om wiens wil Christus gestorven is. 11 37 1Korinthe 8 Door zo tegen de broeders te zondigen, en hun geweten, indien het zwak is, te kwetsen, zondigt gij tegen Christus. 12 38 1Korinthe 8 Door zo tegen de broeders te zondigen, en hun geweten, indien het zwak is, te kwetsen, zondigt gij tegen Christus. 12 39 1Korinthe 8 Daarom, indien wat ik eet, mijn broeder aanstoot geeft, wil ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, om mijn broeder geen aanstoot te geven. 13 40 1Korinthe 8 Daarom, indien wat ik eet, mijn broeder aanstoot geeft, wil ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, om mijn broeder geen aanstoot te geven. 13 41 1Korinthe 8 Daarom, indien wat ik eet, mijn broeder aanstoot geeft, wil ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, om mijn broeder geen aanstoot te geven. 13 42