Dit artikel is verschenen in het Surinaams Juristenblad 2014, no. 2. Weigering van bloedtransfusies. De grenzen van de bevoegdheden van arts en patiënt. M.A. Veira1 Inleiding Het beeld van de Jehovah’s Getuigen (JG)2 die aan de deur komen om te trachten discipelen te maken3 is binnen de Surinaamse maatschappij goed bekend. Deze religieuze groepering is de mening toegedaan dat zij geen bloed4 tot zich mogen nemen,5 waardoor zij de medische behandeling waarbij bloed toegediend wordt, weigeren. In december 2012 deed zich een aanrijding voor waarbij een minderjarige met ouders die JG zijn als gevolg van bloedverlies en hersenschade is komen te overlijden. Deze zaak werd breed uitgemeten in de pers, omdat de ouders geweigerd hadden hun zoon bloedtransfusies te laten ontvangen, die mogelijk zijn leven hadden kunnen redden.6 Verschillende juristen en een arts hebben hun opvatting hierover gegeven, waarbij gepleit is voor een brede maatschappelijke discussie.7 Als aanzet tot die discussie zal in het navolgende globaal8 ingegaan worden op de juridische positie van betrokken partijen ingeval een patiënt of zij die het gezag over hem uitoefenen, bloedtransfusies weigeren. Een discussie over de juistheid van de interpretatie van de Bijbelse teksten die handelen over het omgaan met bloed wordt buiten beschouwing gelaten evenals een discussie over de gezondheid- en veiligheidsrisico’s van het toedienen van bloedtransfusies, omdat dit niet binnen het bereik van een juridisch artikel valt. Vanwege de genoemde praktijk casus zijn de JG aangehaald, maar dit artikel handelt over een ieder die op grond van zijn godsdienst of levensovertuiging de medische toediening van bloed weigert. Begripsomschrijvingen Een arts is een medicus die onder deze titel op grond van artikel 2 lid 1 jo artikel 28 en 28a van de Wet Uitoefening Geneeskundige Beroepen9 de bevoegdheid heeft verkregen om 1 Mr.dr. Monique A. Veira is als lector verbonden aan de Anton de Kom Universiteit van Suriname. Volgens de meest recente statistieken zijn er in Suriname 6.622 Jehova’s Getuigen, wat neerkomt op een percentage van ongeveer 1,22% van de totale bevolking. Zie: Resultaten 8e volks- en woningtelling in Suriname, Suriname census 2012, Volume I, Demografische en sociale karakteristieken en migratie, Algemeen Bureau voor de Statistiek, Suriname 2013, p. 52. 3 De JG baseren dit op de Bijbeltekst van Matteüs 28: 19-20. 4 Dit baseren de JG op de Bijbelteksten: Genesis 9:4; Leviticus 3:17, Leviticus 7:26, Leviticus 17:10, Leviticus 19:26, Deuteronomium 12:23, Deuteronomium 15:23. Handelingen 15:20. 5 http://www.jw.org/en/jehovahs-witnesses/faq/jehovahs-witnesses-why-no-blood-transfusions/ laatst bezocht op 8 mei 2014. 6 http://archief.dwtonline.com/artikel/?n=45936 laatst bezocht op 8 mei 2014. 7 http://archief.dwtonline.com/artikel/?n=47899 laatst bezocht op 8 mei 2014. 8 Vanwege de beperktheid van dit artikel zullen niet alle juridische aspecten opgenomen in de concept Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst(WGBO) uitgediept worden zoals het recht van de patiënt om geïnformeerd te worden, het toestemmingsvereiste, de zorg van een goed hulpverlener, privacy, zorgvuldige dossiervorming en inzage daarin, geheimhouding door de hulpverlener e.d.. Getracht is om datgene dat voor de dagelijkse praktijk het meest belangrijk is, te bespreken. 9 G.B. 1939, 12, geldende tekst G.B. 1973, 150 zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2006, 18. 2 Dit artikel is verschenen in het Surinaams Juristenblad 2014, no. 2. genees- heel- of verloskundige raad en bijstand te verlenen, met de vanzelfsprekende bedoeling10 de patiënt gezond te maken. Degene op wiens persoon de genees- heel- of verloskundige handelingen van de arts rechtstreeks betrekking hebben wordt aangeduid als de patiënt.11 De arts - patiënt relatie is een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten die op grond van artikel 1613 BW wordt geregeerd door haar eigen bepalingen en bedongen voorwaarden en bij gebrek aan deze door het gebruik. De rangschikking van de relatie arts patiënt als een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten heeft al bij de invoering van de Wet op de Arbeidsovereenkomst12 plaats gehad.13 De bepalingen, voorwaarden en het gebruik waren eerst vastgelegd in de jurisprudentie. In Nederland is de jurisprudentie vastgelegd in de wet en in Suriname in het concept Surinaams BW, waarbij de relatie artspatiënt nu een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt genoemd.14 Een geneeskundige behandelingsovereenkomst kan in navolging van artikel 7: 446 van het concept Surinaams BW worden omschreven als een overeenkomst in de zin van de Wet Uitoefening Geneeskundige Beroepen15 waarbij de hulpverlener zich tegenover de patiënt verbindt tot het verrichten van geneeskundige handelingen die rechtstreeks op de patiënt betrekking hebben. In dit artikel wordt met hulpverlener specifiek de arts bedoeld. In een acute hulpsituatie is een ieder verplicht te handelen op grond van artikel 530 Sr.16 Wordt in strijd met deze wettelijke plicht gehandeld en lijdt de patiënt hierdoor schade dan is er sprake van een onrechtmatige daad (artikel 1386 BW) en kan de patiënt schadevergoeding eisen. Wordt de wettelijke verplichting tot het bieden van hulp nagekomen en is de patiënt niet bij machte zijn wil tot uitdrukking te brengen dan worden zijn belangen behartigd door degene die de medische hulp voor hem inroept, zijn zaakwaarnemer (artikel 1375 BW).17 Bij een acuut zieke patiënt wordt deze dus gebonden aan de behandelingsovereenkomst die namens hem door zijn zaakwaarnemer aangegaan wordt met de arts (artikel 1378 BW). 10 De termen genees- en heelkunde spreken voor zich. In de Wet Uitoefening Geneeskundige Beroepen is het doel van de uitoefening van de geneeskundige beroepen dan ook niet expliciet opgenomen. 11 Naar analogie van artikel 7:446 lid 1 concept Surinaams BW. 12 In Nederland gebeurde dit in 1907, terwijl dezelfde artikelen in Suriname ingevoerd werden bij G.B. 1947, no. 140. 13 A.E. Bles, Wet de op arbeidsovereenkomst, Geschiedenis der wet van de 13e juli 1907, Stb.193, deel I, s’Gravenhage 1907, p. 318. 14 Zie artikel 7:446 Nederlands BW. Dit artikel komt overeen met artikel 7:446 van het Nieuw Surinaams BW zie: http://www.gov.sr/media/59802/boek_7.tekst_dna.pdf laatst bezocht op 8 mei 2014. 15 G.B. 1939, 12, geldende tekst G.B. 1973, 150 zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2006, 18. 16 Artikel 530 Sr; “Hij die, getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander verkeert, nalaat deze die hulp te verlenen of te verschaffen die hij hem, zonder gevaar voor zich zelf of anderen redelijkerwijs te kunnen duchten, verlenen of verschaffen kan, wordt, indien de dood van de hulpbehoevende volgt, gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden. 17 Op grond van artikel 1375 BW kan zaakwaarneming worden omschreven als het vrijwillig waarnemen van de zaak van een ander met of zonder diens medeweten. Dit artikel is verschenen in het Surinaams Juristenblad 2014, no. 2. Opzegging betreft het eenzijdig beëindigen van een aangegane overeenkomst die gebaseerd is op de partijautonomie en de eisen van het rechtsverkeer.18 In het onderhavige komt naast de opzegging ook de weigering tot het aangaan van een behandelingsovereenkomst aan de orde. De Nederlandse Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) is de codificatie van datgene dat op dit gebied aan jurisprudentie en literatuur tot stand is gekomen.19 In Suriname hebben zich - vanwege onder andere het concordantiebeginsel20dezelfde ongeschreven regels als in Nederland ontwikkeld en de codificatie van dit recht is bij ons in gang gezet door indiening van het concept Surinaams BW bij de nationale Assemblee.21 In het concept Surinaams BW zijn de regels van de Nederlandse wet WGBO kopie conform overgenomen waardoor - waar nodig - in dit artikel verwezen wordt naar de op de WGBO gebaseerde richtlijn van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG). Beperkingen van de arts en patiënt bij de geneeskundige behandelingsovereenkomst De overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten (artikel 1613 BW) wordt behalve door haar eigen bepalingen en het gebruik ook geregeerd door de bedongen voorwaarden. In de geneeskundige behandelingsovereenkomst heeft de patiënt echter niet de bevoegdheid om te bedingen dat hij instructies aan de arts zal geven over de wijze waarop de arts zijn prestatie na moet komen.22 De arts is dus vrij om de patiënt op basis van gangbare medische inzichten te trachten te genezen. In het normale contractsverkeer geldt daarnaast het beginsel dat overeenkomsten te goeder trouw dienen te worden nagekomen (artikel 1359 BW), maar dat elk der partijen bevoegd is de overeenkomst op te zeggen als de prestatie van de wederpartij niet of niet naar genoegen wordt nagekomen.23 De patiënt heeft het recht om vrijelijk de behandelingsovereenkomst al dan niet aan te gaan of eenzijdig op te zeggen op grond van de algemene contractsregels.24 In geval de arts van mening is dat de patiënt hem niet in voldoende mate in de gelegenheid stelt om zijn werk naar behoren te doen door de toediening van bloed te weigeren, kan betoogd worden dat de wederprestatie door de patiënt niet naar genoegen wordt nagekomen en dus opzegging van de overeenkomst door de arts kan plaatsvinden. Door de gezagsverhouding in de relatie arts - patiënt mag de arts slechts in geval van gewichtige redenen weigeren de behandelingsovereenkomst aan te gaan 18 HR 3 december 1999, NJ 2000, 120 r.o. 3.6; HR 7 december 2001, LJN AD3961. H.J.J. Leenen (met medewerking van J.K.M Gevers), Handboek Gezondheidsrecht, deel I: rechten van mensen in de gezondheidszorg, Houten/Diegem 2000, p. 183; J.K.M. Gevers, ‘De wetgever en de rechten van de patiënt’, Medisch Contact 1994, p. 741-742. 20 Artikel 48, G.B. 1954, 172. 21 http://www.gov.sr/media/59670/boek_1._tekst_dna.pdf laatst bezocht op 8 mei 2014. 22 Hoge Raad 5 december 1934, NJ 1934 p. 1677 resp. 1679; Hoge Raad 11 november 1949, NJ 1950, 140. 23 Artikel 1261 BW. 24 H.J.J. Leenen (met medewerking van J.K.M Gevers), Handboek Gezondheidsrecht, deel I: rechten van mensen in de gezondheidszorg, Houten/Diegem 2000 , p. 184 19 Dit artikel is verschenen in het Surinaams Juristenblad 2014, no. 2. of besluiten de overeenkomst eenzijdig op te zeggen.25 Deze beperking van de contractsvrijheid van de arts26 is gebaseerd op het machtsverschil tussen arts en patiënt veroorzaakt door het verschil in medische kennis.27 Is de behandelingsovereenkomst met de JG nog niet tot stand gekomen,28 dan kan de arts wel eenzijdig besluiten de behandelingsovereenkomst met een JG niet aan te gaan. Het weigeren van een bloedtransfusie is namelijk te brengen onder de categorie29 gewichtige redenen gebaseerd op de professionele verantwoordelijkheid die de arts ervan weerhoudt de desbetreffende patiënt te behandelen.30 Is de behandelingsovereenkomst al tot stand gekomen, dan wordt het weigeren van bloedtransfusies door de patiënt niet gekwalificeerd als een van de gewichtige redenen die de opzegging rechtvaardigen.31 Als gewichtige redenen zijn bedoeld redenen die meer in de sfeer liggen van herhaald onheus gedrag van de patiënt,32 wanbetaling door de patiënt,33 herhaaldelijk niet meewerken van de patiënt aan het behandelprotocol,34 het stoppen met de praktijk of het niet meer kunnen bieden van adequate behandeling als gevolg van reorganisatie of budgettaire problemen.35 Het bovenstaande geldt met in acht name van het vaste gebruik dat elke arts altijd en overal in acute situaties hulp moet verlenen.36 Uit de richtlijnen van de KNMG betreffende het eenzijdig opzeggen van een aangegane behandelingsovereenkomst door de arts blijkt verder 25 In het concept Surinaams BW is dit gebruik vastgelegd in artikel 7: 460 BW. Zie: http://www.gov.sr/media/59802/boek_7.tekst_dna.pdf laatst bezocht op 8 mei 2014. 26 A.S. Hartkamp, met medewerking van C.H. Sieburgh, Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk recht, Verbintenissenrecht, Deel II, Algemene leer der overeenkomsten, twaalfde druk, Deventer 2005., p. 41-42 en 49-50; I.S.J. Houben, Contractdwang (serie Recht en Praktijk, deel 134) (diss. Leiden), Deventer 2005, p. 327; B. Wessels & A.J. Verhey , Bijzondere Overeenkomsten, Deventer 2006, p. 4. 27 H.J.J. Leenen (bewerkt door J.K.M. Gevers met medewerking van M.C.I.H. Biesaart), Handboek Gezondheidsrecht, deel II: gezondheidszorg en recht, Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum 2002, p. 20; F.C.B van Wijmen, Goed patiëntschap als spiegelbeeld van verantwoorde zorg’, (inaugurele rede Maastricht) Deventer 1996, p. 8. 28 Hierbij moet in acht worden genomen dat ook als de patiënt wacht op zijn beurt voor de behandeling meestal al een aanvang is gemaakt met de behandelingsovereenkomst. http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublicatie/Richtlijn-nietaangaan-of-beeindiging-van-degeneeskundige-behandelingsovereenkomst-2005.htm laatst bezocht op 8 mei 2014. 29 De twee andere categorieën zijn eerdere ervaringen van de arts met de patiënt die maken dat er een (voldoende) vertrouwensbasis ontbreekt en in geval de arts er een aanmerkelijk belang bij heeft om de overeenkomst met de patiënt niet aan te gaan. Dit aanmerkelijk belang moet groter zijn dan het belang van de patiënt bij het aangaan van de overeenkomst. http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublicatie/Richtlijnnietaangaan-of-beeindiging-van-de-geneeskundige-behandelingsovereenkomst-2005.htm 30 http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublicatie/Richtlijn-nietaangaan-of-beeindiging-van-degeneeskundige-behandelingsovereenkomst-2005.htm laatst bezocht op 8 mei 2014. 31 http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublicatie/Richtlijn-nietaangaan-of-beeindiging-van-degeneeskundige-behandelingsovereenkomst-2005.htm laatst bezocht op 8 mei 2014. 32 President Rechtbank Dordrecht d.d. 20 januari 1998, TvGr 1998/41. 33 H.J.J. Leenen (bewerkt door J.K.M. Gevers met medewerking van M.C.I.H. Biesaart), Handboek Gezondheidsrecht, deel II: gezondheidszorg en recht, Houten 2002, p. 54 34 Rechtbank Utrecht, 16 mei 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BW6298 op: http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBUTR:2012:BW6298 35 Pres. Rb. Breda 23 april 1999, KG 1999, 144. 36 CTG 19 augustus 2010, LJN YG0528 (Nepal-zaak). W.R. Kastelein & E.W.M. Meulemans, Kroniek rechtspraak tuchtrecht in: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 6-September, Den Haag 2010, p. 463 – 481. Dit artikel is verschenen in het Surinaams Juristenblad 2014, no. 2. dat de arts de opzegging schriftelijk moet doen, dit omkleedt moet zijn met redenen en er dient een - afhankelijk van de omstandigheden - redelijke opzeggingstermijn in acht te worden genomen.37 De opzegging van de behandelingsovereenkomst door de arts kan zonder tussenkomst van de rechter plaatsvinden,38 maar indien de patiënt het daar niet mee eens is, en een gerechtelijke procedure aanspant, vindt achteraf toetsing plaats. De beperkingen van de arts die gelegen zijn in de aard van de relatie en van de patiënt die gelegen zijn in de soort verbintenis waar de geneeskundige behandelingsovereenkomst onder is gebracht, heeft dus een aantal consequenties.39 Voor de arts houdt het in dat het niet gerechtvaardigd is de behandelingsovereenkomst eenzijdig op te zeggen met een patiënt die een bloedtransfusie weigert. Bovendien is een arts strafbaar die een patiënt met wie hij een behandelingsovereenkomst is aangegaan in hulpeloze toestand laat (artikel 314 Sr).40 Ook als de patiënt door de schuld van de arts (door niet te behandelen) komt te overlijden of ander zwaar of blijvend lichamelijk letsel oploopt, is de arts strafbaar op grond van de artikelen 367-369 Sr.41 Voor de patiënt houdt de beperking door de soort verbintenis waar de behandelingsovereenkomst onder valt in dat hij niet kan bedingen om de arts aanwijzingen te geven over de wijze waarop die de genees- heel of verloskunde op hem toe moet passen. Binnen het kader van de aangegeven beperkingen zal in het hierna volgende ingegaan worden op de juridische positie van de arts en de patiënt of diens gezagsdrager ingeval de patiënt of zijn gezagsdrager een bloedtransfusie weigert en de arts de mening is toegedaan dat het toedienen van bloed volgens de gangbare medische inzichten nodig is. De grenzen van de bevoegdheden van de arts en de patiënt bij weigering van bloed door een volwassen JG Alle patiënten hebben een grondwettelijk recht op leven (artikel 14 Grondwet) en op gezondheidszorg (artikel 36 Grondwet). De JG die bloed weigert, mag dit doen omdat hij naast het recht op leven en gezondheidszorg ook het recht heeft op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (artikel 18 Grondwet). Verder heeft hij recht op fysieke, psychische en morele integriteit (artikel 9 lid 1 Grondwet). Een interpretatie van de fysieke integriteit kan zijn dat een ieder het recht heeft zelf te bepalen wat er met zijn lichaam gebeurt.42 Hoewel 37 L.F. Markenstein, Tekst en Toelichting WGBO, editie 2006, Den Haag 2005, p. 63-65; R.M.S. Doppegieter, Mag een arts een behandelingsovereenkomst eenzijdig opzeggen?, Medisch Contact 1998, p. 1161-1163. 38 (artikel 7:460 NBW). 39 A.S. Hartkamp, met medewerking van C.H. Sieburgh, Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk recht, Verbintenissenrecht, Deel II, Algemene leer der overeenkomsten, twaalfde druk, Deventer 2005., p. 32 -48. I.S.J. Houben, Contractdwang (serie Recht en Praktijk, deel 134) (diss. Leiden), Deventer 2005, p. 2. B. Wessels & A.J. Verhey (red.), Bijzondere Overeenkomsten, Deventer 2006, p. 3. 40 Veroordeling o.g.v. art. 316 Sr kan behalve tot gevangenisstraf of geldboete o.g.v. art. 319 jo 46 Sr ook leiden tot ontzetting uit het beroep. 41 Veroordeling o.g.v. van deze artikelen kan behalve tot gevangenisstraf of geldboete ook leiden tot ontzetting uit het beroep. 42 P. Mendelts, Interpretatie van grondrechten. Grondrechtenclaims en verschuivingen in de reikwijdte van grondrechten , Deventer 2002, p. 182. Dit artikel is verschenen in het Surinaams Juristenblad 2014, no. 2. er geen consensus is over de omvang van het zelfbeschikkingsrecht van een persoon,43 is wel duidelijk dat het zelfbeschikkingsrecht van iemand ingeperkt kan worden met in acht name van de beginselen van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit.44 Is de patiënt bij volle bewustzijn, zijn al zijn verstandelijke vermogens intact en geeft hij te kennen van zijn zelfbeschikkingsrecht gebruik te maken door te bepalen dat hij geen bloed toegediend wenst te krijgen, dan heeft de arts de mogelijkheid de patiënt een weigeringsverklaring te laten ondertekenen.45 Door deze weigeringsverklaring heeft de arts een schulduitsluitingsgrond indien de rechter zijn handelen zou toetsen aan wat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot verwacht mag worden.46 Is de volwassen patiënt bewusteloos en moet ingegrepen worden, dan kan de arts naar eigen goedvinden handelen, mits hij ervan overtuigd is dat het toedienen van bloed ingaat tegen dat wat de wilsbekwame patiënt wenst, én er tijd is om dat onderzoek te doen.47 Wils(on)bekwaamheid wordt in de wet niet genoemd, maar kan worden omschreven als de vraag of betrokkene “in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake.”48 De arts moet zich er dus steeds van overtuigen dat de patiënt zijn belangen van dat moment overwogen heeft bij het maken van zijn keuze, ongeacht of de patiënt een vooraf opgestelde schriftelijke wilsverklaring bij zich heeft.49 De schriftelijke wilsverklaring mag door de arts beschouwd worden als een richtsnoer en aanknopingspunt voor het verdere handelen.50 In het aan de rechter voorgelegde geval waarbij een arts tegen de schriftelijke wilsverklaring van de patiënt gehandeld had, werd de arts in het gelijk gesteld, omdat er gebreken kleefden aan de schriftelijke wilsverklaring en omdat de arts niet goed op kon maken wat de wil van de patiënt onder de gegeven omstandigheden zou zijn geweest. 51 De grenzen van de bevoegdheden van de arts en de wettelijke vertegenwoordiger bij weigering van bloed ingeval van een minderjarige JG 43 P. Mendelts, Interpretatie van grondrechten. Grondrechtenclaims en verschuivingen in de reikwijdte van grondrechten , Deventer 2002, p. 245. 44 J.J. Leenen e.a., Handboek Gezondheidsrecht. Deel II: Gezondheidszorg En Recht, Houten, 2006, p. 40. 45 Zie artikel 7: 451 van het Concept BW op: http://www.gov.sr/media/59802/boek_7.tekst_dna.pdf laatst bezocht op 8 mei 2014. 46 HR 9 november 1990, NJ 1991, 26. 47 M.R. van Bohemen en M.R. Schipperus, Transfusie van bloedproducten bij Jehova’s getuigen in: Tijdschrift voor Bloedtransfusie 2011 volume 4, nr. 1, Amsterdam, p. 29-31; B.Th.P. Fontein, Jehovah's Getuigen en bloedtransfusie in: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 1991-14, p. 620. http://www.ntvg.nl/publicatie/jehovah39s-getuigen-en-bloedtransfusie/volledig laatst bezocht op 10 april 2014. 48 Artikelen 7:450 lid 3 en in art. 7:465 lid 3 van het concept Surinaams BW op: http://www.gov.sr/media/59802/boek_7.tekst_dna.pdf laatst bezocht op 8 mei 2014. 49 Rechtbank Zwolle 13 december 1989, TvGR 1990/63. Hof Arnhem 23 juli 1991, TvGR 1993/8 in:”Levensbeëindigend handelen door een arts op verzoek van een patiënt,” J. Legemaate & R.J.M. Dillmann, Houten 2003, p. 119. 50 Artikel 2 lid 2 van de Nederlandse Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding op: http://wetten.overheid.nl/BWBR0012410/geldigheidsdatum_10-05-2014 laatst bezocht op 9 mei 2014. 51 Rechtbank Zwolle, 13 december 1989, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 1990, jurisprudentie nr. 63 en in hoger beroep Hof Arnhem 23 juli 1991, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 1993 jurisprudentie nr. 8. Dit artikel is verschenen in het Surinaams Juristenblad 2014, no. 2. Bij een minderjarige JG die geen bloedtransfusie toegediend wenst te krijgen, zijn dezelfde rechten als bij een meerderjarige JG in het geding. Deze rechten behoren tot de categorie persoonlijke rechten en vrijheden die als gevolg van het ouderlijk gezag voor het kind door zijn wettelijke vertegenwoordiger bepaald worden.52 Artikel 14 lid 1 en 2 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)53 brengen hierin een nuancering aan door te stellen dat het kind een zelfstandig recht heeft op vrijheid van godsdienst, maar dat de wettelijke vertegenwoordiger het recht heeft het kind hierin te leiden op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind. 54 Bij weigering van een bloedtransfusie bij een minderjarig kind, kan in extreme gevallen een botsing ontstaan tussen het recht op leven (artikel 14 Grondwet) en op gezondheidszorg (artikel 36 Grondwet) aan de ene kant en aan de andere kant het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (artikel 18 Grondwet) en het recht op fysieke, psychische en morele integriteit (artikel 9 lid 1 Grondwet). Bij een botsing van de belangen van het kind geldt artikel 3 lid 1 van het IVRK dat stelt dat ingeval maatregelen genomen moeten worden waarbij met het belang van het kind rekening dient te worden gehouden dit moet geschieden door ‘openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen’. Een specifieke verwijzing naar de ouders is niet gemaakt.55 Op grond van het voorgaande heeft het Nederlandse Hof beslist dat het recht van het kind op gezondheidszorg en/of leven zwaarder woog dan het recht van de ouders om gehoord te worden en dus mede te beslissen over de toediening van een mogelijk levensreddende bloedtransfusie.56 Daarnaast stelt artikel 14 lid 3 IVRK dat de beperkingen van de vrijheid van godsdienst erkend worden, als deze beperkingen tot doel hebben om de gezondheid van het kind te beschermen.57 Suriname heeft het IVRK ook geratificeerd, waardoor verwacht mag worden dat in een soortgelijk Surinaams geval dezelfde uitspraak zal volgen. Om het belang van het kind in dit specifieke geval voorrang te kunnen geven, boven de wil van de wettelijke vertegenwoordiger zal de wettelijke vertegenwoordiger van het kind tijdelijk uit het gezag ontzet moeten worden. Deze schorsing van het gezag vindt plaats door de Procureur - Generaal op grond van feiten die tot ontzetting van de ouderlijke macht aanleiding kunnen geven (artikel 371f BW). Bij weigering van een bloedtransfusie door de wettelijke vertegenwoordiger van het kind waardoor het gevaar van het verlies van het leven van het kind niet afgewend wordt, is de meest voor de hand liggende grondslag een grove verwaarlozing van de verplichting tot onderhoud van het kind (artikel 371a lid 2 sub 1 BW). In de casus waarbij de JG ouders de bloedtransfusie van hun kind weigerden op grond 52 Artikel 351 en 358 BW. Suriname heeft dit verdrag op 26 januari 1990 geratificeerd. 54 http://wetten.overheid.nl/BWBV0002508/geldigheidsdatum_02-05-2014 laatst bezocht op 2 mei 2014. 55 P. Alston & B. Gilmour-Walsh, The Best Interest of the Child: Towards a Synthesis of Children’s Rights and Cultural Values, Unicef: 1996, p. 10. 56 Hof Den Haag, 12 februari 1999, FJR 1999, 52 in: Personen en Familierecht, Wet en Rechtspraak Burgerlijk Wetboek, S.F.M. Wortman e.a., Kluwer 2009, p. 277. 57 http://wetten.overheid.nl/BWBV0002508/geldigheidsdatum_02-05-2014 laatst bezocht op 2 mei 2014. 53 Dit artikel is verschenen in het Surinaams Juristenblad 2014, no. 2. van hun godsdienst, stelde het Hof dat in een dergelijk geval de ouders ‘zich in strikte zin weliswaar niet schuldig maakten aan grove verwaarlozing van Y, maar medisch gezien voor Y wel een levensbedreigende situatie in het leven riepen die het onverwijld treffen van een kinderbeschermingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:272 Nederlands BW (vergelijkbaar met artikel 371a BW) noodzakelijk maakte.'58 In de praktijk wordt in dergelijke gevallen het gezag geschorst gedurende de tijd nodig voor de medische behandeling van het kind. 59 Conclusies en Aanbevelingen Mensen hebben op grond van artikel 18 van de Grondwet het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Discussies over de juistheid van hun godsdienst of hun levensovertuiging door niet- gelijkgestemde geloofsgenoten kan beschouwd worden als een inbreuk op het in artikel 18 van de Grondwet neergelegde grondrecht en zouden daarom achterwege gelaten moeten worden. De Staat Suriname heeft echter de taak om de persoonlijke rechten en vrijheden te waarborgen (artikel 8 Grondwet) , maar ook de taak om in regelgeving aan te geven in welke gevallen inbreuk op die grondrechten wel is toegestaan.60 Het recht op leven bijvoorbeeld is niet alleen vastgelegd in de grondwet, maar tevens is expliciet opgenomen dat dit recht op leven door de wet beschermd wordt (artikel 14 Grondwet). In een acute situatie waarbij geen tijd te verliezen valt, mag en moet de arts aan elke patiënt hulp bieden volgens de gangbare medische inzichten. Ingeval van meerderjarige JG die bij volle bewustzijn zijn, al hun verstandelijke vermogens intact hebben en hun belangen van dat moment overwogen hebben bij het maken van de keuze tussen wel of geen bloedtransfusies, hebben strikt genomen het recht op godsdienstvrijheid en levensovertuiging en het recht op morele en psychische integriteit voorrang boven de plicht van de arts om te genezen. Zijn de meerderjarige JG niet in staat hun wil tot uitdrukking te brengen of kan aan de behandelende arts niet goed duidelijk worden gemaakt wat de wil van de patiënt is, of kan de patiënt zijn belangen van dat moment niet goed overwegen dan is de arts bevoegd de bloedtransfusie toe te dienen. Is de JG meerderjarig, niet in staat om zijn wil van dat moment tot uitdrukking te brengen, maar heeft hij wel een schriftelijke wilsverklaring bij zich waaruit blijkt dat hij geen bloed toegediend wenst te krijgen61 dan verandert de situatie, ongeacht de datering van de wilsverklaring. Een wilsverklaring heeft in het recht geen geldigheidslimiet, wat bevestigd is bij de behandeling van de Nederlandse WGBO.62 Dit betekent dat de verklaring geldig blijft totdat het herroepen wordt. De schriftelijke wilsverklaring geeft een richtsnoer en aanknopingspunt voor het verdere handelen van de arts. De schriftelijke wilsverklaring is volgens het Surinaams recht geen 58 Hof Den Haag, 12 februari 1999, FJR 1999, 52 in: Personen en Familierecht, Wet en Rechtspraak Burgerlijk Wetboek, S.F.M. Wortman e.a., Kluwer 2009, p. 277. 59 In de Nederlandse wetgeving is een periode van zes weken voor schorsing van het gezag genoemd (artikel 1:272 lid 3 NBW). Na het verstrijken van deze periode vervalt de beschikking waarin de schorsing is vastgelegd en staat het kind weer onder het gezag van de wettelijke vertegenwoordiger. 60 Artikel 23 Grondwet. 61 B.Th.P. Fontein, 'Jehovah's Getuigen en bloedtransfusie', Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 1991-14, p. 620. 62 Deze wilsverklaring heeft geen expiratiedatum. Kamerstukken II 1990/01, 21 561, nr. 6, p 36. Dit artikel is verschenen in het Surinaams Juristenblad 2014, no. 2. uiterste wilsbeschikking (codicil), omdat een codicil alleen geldt voor beschikkingen na de dood en omdat daarin slechts limitatief in de wet genoemde zaken geregeld mogen worden, waar het weigeren van een bloedtransfusie niet onder valt (artikel 962 BW). Ook al zou de definitie van het codicil in het concept Surinaams BW gewijzigd worden,63 dan zouden de omstandigheden van dat moment toch ook in ogenschouw genomen moeten worden. In de huidige jurisprudentie en doctrine wordt namelijk gesteld dat ook bij een uiterste wilsbeschikking die op het eerste gezicht duidelijk is, gelet dient te worden op de verhoudingen die de uiterste wilsbeschikking kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt, welke verhoudingen en omstandigheden niet uit de uiterste wil behoeven te blijken.64 Om aan de voorwaarde te voldoen om de arts te overtuigen dat het toedienen van bloed ingaat tegen dat wat de wilsbekwame patiënt wenst,65 wordt aan de JG of zij die geen bloed toegediend wensen te krijgen66 aanbevolen om een schriftelijke wilsverklaring mee te dragen. De beste garantie dat de wil gerespecteerd wordt, biedt de concreet omschreven67 , gedagtekende68 en van een handtekening en te naamstelling69 voorziene schriftelijke wilsverklaring met daarin de aanwijzing van een of meer gevolmachtigde(n) (artikel 1811 BW). Deze gevolmachtigde(n) moet(en) namelijk gehoord worden bij het interpreteren van de schriftelijke wilsverklaring.70 In gevallen waarin de meerderjarige patiënt geen schriftelijke wilsverklaring bij zich draagt, zou gezocht moeten worden naar mensen die geacht worden te weten wat de wil van de patiënt onder de gegeven omstandigheden geweest zou zijn. De wetgever heeft erkend dat zij die de patiënt beter kennen, waarschijnlijk ook beter dan de arts kunnen weten wat de wil van de patiënt onder dergelijke omstandigheden zou zijn geweest. In het concept Surinaams BW is daarom opgenomen dat bij het ontbreken van een schriftelijke wilsverklaring vragen over de wil van de patiënt door de arts voorgelegd moeten worden aan de echtgenoot of andere levensgezel of aan de ouder, het kind, de broer of zus van de patiënt (artikel 7:465 lid 3 concept Surinaams BW en de Memorie van Toelichting op dit artikel). Aanname van het concept Surinaams BW wordt om deze reden sterk aanbevolen. 63 Artikel 4:97 concept Surinaams BW. S. Perrick, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 4. Erfrecht en schenking, Deventer 2009, nr. 132; HR 12-07-2013, ECLI:NL:PHR:2013:111. 65 M.R. van Bohemen en M.R. Schipperus, Transfusie van bloedproducten bij Jehova’s getuigen in: Tijdschrift voor Bloedtransfusie 2011 volume 4, nr. 1, Amsterdam, p. 29-31; B.Th.P. Fontein, Jehovah's Getuigen en bloedtransfusie in: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 1991-14, p. 620. http://www.ntvg.nl/publicatie/jehovah39s-getuigen-en-bloedtransfusie/volledig laatst bezocht op 10 april 2014. 66 De patiënt heeft de plicht de arts duidelijk en volledig te informeren zodat die de behandelovereenkomst goed kan uitvoeren (artikel 7: 452 concept Surinaams BW). 67 Een vage omschrijving als “in een uitzichtloze situatie”, geeft minder duidelijkheid dan de omschrijving “onder geen enkele omstandigheid”. G. J. Cerfontaine en G. A. M. Thiadens, Aanbevelingen voor het omgaan met schriftelijke wilsverklaringen, Medisch Contact 2 november 1990, nr. 44, p. 1311-1312. 68 Worden verscheidene wilsverklaringen opgesteld, dan geldt de laatste wilsverklaring. 69 Dit is nodig ter identificatie van de persoon. 70 Tweede Kamer 1993-1994, 22 474, nr. 9, p. 11. 64 Dit artikel is verschenen in het Surinaams Juristenblad 2014, no. 2. Minderjarige kinderen daarentegen worden door ons rechtssysteem nog niet in staat geacht zelfstandig beslissingen te kunnen nemen. De wettelijke vertegenwoordigers beslissen voor en/of namens hen en hebben dus in het extreme geval de keus te beslissen of deze minderjarigen een mogelijk levensreddende behandeling ondergaan of niet. In Suriname wordt het recht op leven door de wet beschermd.71 Het onthouden van hulp in acute situaties72, het ontnemen van het leven73 en de medewerking aan euthanasie,74 zijn strafbaar. De erkenning van de beperking van het recht van de vrijheid van godsdienst, als die als doel heeft om de gezondheid van het kind te beschermen in het IVRK (artikel 14 lid 3 IVRK ) draagt bij aan de voorspelbare uitkomst bij een botsing van de verschillende rechten van het kind. Door de rechter wordt in dit geval aan het recht op leven en gezondheidszorg voorrang gegeven boven het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Hoewel het IVRK rekening houdt met de toenemende zelfstandigheid en beslissingsbevoegdheid van minderjarigen is hierin in de nationale regelgeving pas in 2002 enigszins verandering gekomen door aanname van de Wet Omgangsrecht Minderjarige kinderen (S.B. 2002, 100). Artikel 471a is ingevoerd in het BW en lid 3 c van dit nieuw ingevoerde artikel geeft aan dat het kind dat twaalf jaren of ouder is, gehoord wordt door de rechter bij de vaststelling van een omgangsregeling tussen het kind en de niet met het gezag belaste ouder. Aanbevolen wordt deze trend voort te zetten door het bij De Nationale Assemblee ingediende nieuw BW in behandeling te doen gaan. In boek 7 van het Concept BW en met name de artikelen 7: 447 en 7:450 lid 2 van dit concept75 wordt naar analogie van de Wet Omgangsrecht Minderjarige kinderen (S.B. 2002, 100) namelijk wel rekening gehouden met de opvatting van de groep minderjarigen ouder dan 12 jaren in gevallen waarbij er sprake is van een geneeskundige behandelingsovereenkomst. Binnen het kader van aanbeveling van de behandeling van het nieuw BW wordt ook gewezen op artikel 1:272 lid 2 van het nieuw BW.76 In het geldend BW moet het verzoek van de Procureur- Generaal tot schorsing van het ouderlijk gezag gevolgd worden door een verzoek bij de rechter tot ontzetting uit de ouderlijke macht (artikel 371f lid 2 BW). Bij de JG die hun kind geen bloedtransfusies toe willen laten dienen, staan de limitatief opgesomde redenen voor permanente ontzetting uit het ouderlijke gezag (artikel 371a lid 2 sub 1 t/m 7 BW) meestal niet ter discussie, waardoor het onredelijk zou zijn om hierom een verzoek tot permanente ontzetting uit de ouderlijke macht te doen. Het hiaat in de huidige wetgeving kan opgevangen worden door invoering van artikel 1 : 272 lid 2 van het concept Surinaams BW. Dit artikel geeft aan dat de schorsing van het ouderlijk gezag vervalt, indien het Openbaar Ministerie niet binnen veertien dagen aan de kantonrechter haar bekrachtiging heeft verzocht. Opgemerkt wordt dat in het concept Surinaams BW anders dan in het 71 Artikel 14 Grondwet. Artikel 530 Sr. 73 Artikel 347 – 359 Sr. 74 Artikel 353 Sr. 75 http://www.gov.sr/media/59802/boek_7.tekst_dna.pdf laatst bezocht op 29 april 2014. 76 http://www.gov.sr/media/59670/boek_1._tekst_dna.pdf laatst bezocht op 29 april 2014. 72 Dit artikel is verschenen in het Surinaams Juristenblad 2014, no. 2. Nederlands BW de termijn voor het verzoek tot bekrachtiging veertien dagen77 in plaats van zes weken78 is. In de Memorie van Toelichting op afdeling 4 waarin artikel 1:272 lid 2 van het Nieuw BW is opgenomen, wordt aangegeven dat er geen belangrijke wijzigingen ten opzichte van de geldende regeling plaats gehad hebben.79 Hierdoor is niet duidelijk wat de reden achter het terugbrengen van de termijn van zes weken naar veertien dagen is. Duidelijk is wel dat bij herhaalde bloedtransfusies na de termijn van veertien dagen opnieuw een verzoek gericht moet worden bij de Procureur - Generaal tot schorsing van het gezag. De tijd tussen de vorige bloedtransfusie en de volgende aanvraag van de arts bij de Procureur - Generaal kan ertoe leiden dat nagedacht wordt over de werkzaamheid van de gebruikte methode en schept misschien de ruimte om een bloedvervangende methode toe te passen die minder tegenstrijdige gevoelens bij de JG oproept. Alle patiënten hebben zoals eerder gezegd een grondwettelijk recht op leven (artikel 14 Grondwet) en op gezondheidszorg (artikel 36 Grondwet). De JG weigeren wel de bloedtransfusie, maar niet de medische behandeling en zouden vanwege de genoemde rechten behandeld moeten worden. De bloedvervangende methoden zijn onderzocht80 op grond waarvan de geldende richtlijnen voor bloedtransfusie gewijzigd zijn81 en er zijn bloedvervangende protocollen82, waardoor de JG bij weigering van een bloedtransfusie niet zonder meer als gevolg daarvan hoeven te sterven. De voor de hand liggende vraag is dan of de JG een bloedvervangende methode af kunnen dwingen. Het Nederlands Medisch Tuchtcollege stelde de arts die weigerde een afgedwongen behandeling uit te voeren in eerste aanleg en in Hoger Beroep in het gelijk.83 De procedure bij het tuchtcollege heeft overigens als doel om de wijze van beroepsuitoefening te bevorderen door het te beoordelen, en niet om de civiel rechtelijke aansprakelijkheid vast te stellen. 84 Als het Tuchtcollege echter eenmaal een oordeel heeft gegeven over een bepaald geval, dan kan de civiele rechter niet zonder een behoorlijke motivering daarvan afwijken.85 Het uitgangspunt bij de geneeskundige behandelingsovereenkomst is dat de arts toestemming nodig heeft van de patiënt om verrichtingen bij hem uit te voeren (artikel 7: 450 lid 1 concept Surinaams BW), tenzij goed hulpverlenerschap een behandeling van de patiënt verlangt. Patiënten 77 http://www.gov.sr/media/59670/boek_1._tekst_dna.pdf laatst bezocht op 29 april 2014. http://wetten.overheid.nl/BWBR0002656/Boek1/Titel14/Afdeling5/Artikel272/geldigheidsdatum_14-042014 79 http://www.gov.sr/media/59453/boek_1.mvt.tekst_dna.pdf laatst bezocht op 29 april 2014. 80 R. Lapin, The feasibility and physiological aspect sod anesthesia and surgery without homologous blood transfusions, (proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam), Rotterdam 1983 op: Download Full Text (Final Version , 2mb) - RePub - Erasmus ... laatst bezocht op 29 april 2014. 81 http://www.hematoslife.org/files/nederland/288_richtlijnentrans.pdf laatst bezocht op 2 mei 2014. 82 M.R. van Bohemen en M.R. Schipperus, Transfusie van bloedproducten bij Jehova’s getuigen in: Tijdschrift voor Bloedtransfusie 2011 volume 4, nr. 1, Amsterdam, p. 29-31; B.Th.P. Fontein, Jehovah's Getuigen en bloedtransfusie in: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 1991-14, p. 620. http://www.ntvg.nl/publicatie/jehovah39s-getuigen-en-bloedtransfusie/volledig laatst bezocht op 2 mei 2014. 83 Regionaal tuchtcollege ’s Gravenhage 26 oktober 2010, zaaknummer 2008 H 178b, LJN YG0616 en Centraal tuchtcollege 26 juni 2012, zaaknummer C2011.003, LJN YG2165. 84 HR 10 januari 2003, NJ 2003, 537. 85 HR 12 juli 2002, NJ 2003, 151, Rechtspraak van de Week 2002,122. 78 Dit artikel is verschenen in het Surinaams Juristenblad 2014, no. 2. mogen aan de arts geen richtlijnen geven over de wijze waarop zij hun prestatie uit moeten voeren, noch kunnen patiënten een bepaalde behandeling afdwingen. De arts heeft wél de ruimte om bij de keuze van zijn behandelingsmethode rekening te houden met de principiële opvattingen van zijn patiënt. Bekendheid met en het openstaan van de artsen voor bloedvervangende methoden zou dan de - geruststellende en dankbaarheid afdwingende levensreddende middenweg kunnen zijn. MAV