Uploaded by User1865

Intervisie-reader Voha

advertisement
READER INTERVISIE voor de VOHA
INHOUDSOPGAVE
Inleiding: Wat is intervisie
1. Incidentmethode
2. 5 Stappen methode
3. Collegiale consultatie
4. Metaforen
5. 12 Stappen methode
6. Roddelmethode
7. Succesreflectie
8. Krachtenveldanalyse
9. Collegiale consultatie m.b.v. mindmapping
10. Socratische methode
11. Viskommethode
12. De-alleen-maar-advies-methode
13. Dominante ideeën
14. Mindmappen
15. Helpende vragen
16. Diversiteit in stemmen
17. Oplossingsgerichte intervisie
Intervisie methodieken voor de VOHA
1
Wat verstaan we onder intervisie?
–
–
–
–
–
onderlinge advisering t.a.v. werkgerelateerde
ervaringen die je bezighouden
in een leergroep bestaande uit gelijken
die binnen een gezamenlijk vastgestelde
structuur
tot oplossingen/oplossingsrichtingen tracht te
komen
(in de zin van gedragsverandering t.o.v. de
probleemsituatie)
in een autonoom, ervaringsgericht leerproces.
voor het verzamelen van situaties die je bezighouden
–
–
–
–
Nadenken over de consulten van afgelopen week; welke houdt je nu nog bezig?
Thuis laten nadenken over het probleem; eventueel schriftelijk vastleggen en
inbrengen (bijv. 2 werkdagen voor de intervisie naar elkaar mailen)
Verschillende vraagstukken op een flap laten zetten; de aios kunnen dan aankruisen
met welke vraag ze aan de slag willen.
Het is altijd van belang om een situatie kort en helder te formuleren (bv. in niet meer
dan vijf zinnen) en actueel levende nog niet opgeloste vragen/situaties verdienen de
voorkeur boven problemen uit de oude doos. Wanneer de groep ervaring heeft in
bovenstaande werkwijze dan kun je eventueel vooraf bepalen welke vraag of
gezamenlijk thema de volgende keer aan bod komt. Dat heeft als voordeel dat er
onmiddellijk aangesloten kan worden op in de groep levende thema’s.
Ook al wordt slechts de vraag van één aios verder uitgewerkt, ieder heeft een vraag
gesteld. Bij elk groepslid is een vraag helder geworden, heeft de aandacht gehad. Als de
vraag eenmaal uitgesproken is, zeker wanneer dit in de ik-vorm is gebeurd, blijft die
vraag vragen om een antwoord. Dit maakt de inbrenger ook (meer) open voor verder
onderzoek.
Intervisie methodieken voor de VOHA
2
voor de keuze van een inbreng en van een gespreksleider
Deze twee keuzen hangen nauw samen. Iemand kan namelijk niet tegelijk
probleeminbrenger en gespreksleider zijn. Dus óf de gespreksleider brengt geen
probleem in óf doet dat wel en wisselt met een ander van rol wanneer haar probleem
wordt gekozen.
De gespreksleider geeft de groepsleden rustig de kans om hun keuze te bepalen. Criteria
voor de keuze van een probleem kunnen zijn:
– urgentie in tijd (iemand moet de volgende dag aan de slag met de adviezen)
– urgentie in emotionaliteit (de zaak zit iemand erg hoog)
– herkenbaarheid in de groep (we kunnen er wat mee doen).
voor de vraagformulering
Wanneer een situatie gekozen is, is het zaak een en ander nog eens helder en duidelijk,
liefst in de ik–vorm te beschrijven. Dit is vaak gemakkelijker gezegd dan gedaan, omdat
het om een probleem kan gaan waarbij veel emoties meespelen. De probleeminbrenger
kan hierbij geholpen worden door de groep die gerichte en open vragen stelt. De
inbrenger moet zelf kiezen voor haar formulering en uiteindelijk het gevoel hebben: “Ja,
dat is nu exact mijn vraag aan jullie”.
voor het stellen van vragen
Er kunnen verschillende soorten vragen worden gesteld:
– Open vragen: bv. ‘kun je iets vertellen van de achtergronden van die collega?‘ (de
probleem–inbrenger antwoordt echter kort).
– Gesloten vragen: bv. ‘heb je ooit een gesprek met die vrouw gehad?’ Hierop zijn in
principe maar twee antwoorden mogelijk, ja of nee.
– Multiple choice vragen: bv. ‘heb je het idee dat die vrouw je na dat voorval anders
benadert of denk je dat jij anders met haar omgaat of is het beide?’ Beter is het om
alleen open of gesloten vragen te stellen.
– Suggestieve vragen: bv. ‘het was zeker moeilijk hè?’ Deze vragen dienen te worden
vermeden, omdat ze het denken over de eigen situatie inperken. Er kan gevraagd
Intervisie methodieken voor de VOHA
3
worden: ‘vond je het moeilijk?’ of: ‘wat vond je er zelf van?’ of ‘kun je me vertellen
hoe moeilijk je het vond?’
Ook kunnen vragen op verschillende niveaus worden gesteld:
– Op cognitief, verstandelijk niveau; het zich herinneren van feiten: ‘hoe zat het in
elkaar, wat gebeurde er precies?’
– Op procedureel niveau: ‘wat moest eerst,. wat mocht wel, tot hoe lang gingen jullie
door?’
– Op interactieniveau: ‘hoe keek de patient, sprak ze, reageerde jij of die ander?’
– Op gevoelsniveau: ‘wat beleefde je, hoe voelde je je daarbij, was je boos?’
– Op handelingsniveau: ‘wat deed je op dat moment precies?’
Vooral vragen naar: wat, wie, wiens, elk, waar, wanneer en waartoe geven vaak
duidelijkheid. Wees zuinig met hoe-vragen en vermijd waarom–vragen omdat deze tot
verklaringen leiden. Vragen naar concretiseringen en voorbeelden kunnen vaak
verhelderend werken.
Schenk aandacht aan je spontane waarnemingen van non–verbale signalen (
stemvolume, toon, gebaren etc.) Als zulke signalen je meer opvallen dan de inhoud van
het gesprokene, doe je er goed aan om die signalen aandacht te geven. Let vooral op niet
congruente signalen: de signalen die voor de luisteraar/kijker niet te rijmen zijn met de
woorden die gezegd worden.
Doorvragen wordt vaak als lastig ervaren. Dit kan een hulpmiddel zijn:
– Vraag door op niet–gespecificeerde woorden of zinsdelen. (‘er, het, men, situatie,
gevoel, niet gelukkig, soms, hier en daar’)
– Vraag door op generalisatie. (‘altijd, nooit, iemand, de studenten, de groep’)
– Vraag naar weggelaten woorden of zinsdelen. (bijvoorbeeld: ‘ik moet wel. ’Van wie?
Waarom?’)
– Vraag naar de betekenis van vervormingen. (bv. Bij onlogische opmerkingen of
beeldspraak)
– Vraag door op vage of overtollige bijwoorden en werkwoorden. (‘natuurlijk,
misschien, zou kunnen, dat voel ik zo’).
Hieronder volgen een aantal intervisiemethodieken die prima toepasbaar zijn bij (begeleide)
intervisie. Ter inspiratie…
Intervisie methodieken voor de VOHA
4
Basismodel van een intervisiebijeenkomst
Een intervisiebijeenkomst wordt gekenmerkt door verschillende fasen:
Fase 1
Even aankomen in de ruimte, hoe zit een ieder in deze bijeenkomst.
Vaststellen wie de gespreksleider is voor deze bijeenkomst.
Terugblikken op de vorige bijeenkomst (eventueel aan de hand van de reflectieverslagen).
Wat is er gebeurd met de inzichten en/of adviezen van de vorige keer.
Inventarisatie van de inbrengen of diegene die aan de beurt is (er kan ook een actuele inbreng
zijn).
Fase 2
Het bepalen van de volgorde bij meerdere inbrengen. Criteria hierbij kunnen zijn: urgentie,
emotie, herkenbaarheid. Het kiezen van de methode die gebruikt kan worden.
Fase 3
Bespreken van de inbreng. Inbrenger vertelt over het probleem. Andere deelnemers stellen
informatieve vragen en vragen door om zo het probleem te verhelderen. Zij stimuleren de
inbrenger bij het zelf zoeken naar oplossingen (dus niet "interpreteren of oordelen”). Er kan
ook gekozen worden voor één gesprekspartner die de vragen stelt. De anderen zijn dan ‘
waarnemers’ en observeren of bewaken de tijd.
Fase 4
Herformuleren van het probleem. Het bespreken van inzichten. Advies geven door andere
deelnemers aan de inbrenger als daar behoefte aan is.
Eventueel het vaststellen van een gezamenlijk thema. Vaak blijkt het ingebrachte probleem
over een thema te gaan dat de andere groepsleden herkennen. Inzichten kunnen dan
uitgewisseld worden.
Fase 5
Nabespreking/ evaluatie. Wat is de leerwinst voor iedereen? Hoe is er gewerkt? Hoe beviel de
gebruikte methode. Wat kan er verbeterd worden. Wat zit er eventueel nog dwars. De
nabespreking kan ook schriftelijk gebeuren.
Tweede inbreng: start bij fase 3 (met andere rollen).
Afsluiting: Afspraken maken voor de volgende keer: wie verzorgt dan de inbreng.
In de volgende paragrafen worden verschillende intervisiemethoden kort besproken die
gebruikt kunnen worden tijdens de bijeenkomst.
Intervisie methodieken voor de VOHA
5
1. De Incidentmethode
STAPPEN
-breed uitgemeten-
AANDACHTSPUNTEN
1. Presentatie
De inbrenger van het geeft een korte
schets van de werksituatie
uitmondend in een specifieke vraag
aan de collega's.
Inbrengers:
* Kort, helder afbakenen.
* Maak onderscheid tussen aspecten
over jezelf en van de
student(en)/deelnemer(s).
* Beschrijf de situatie i.p.v. een beschouwing te geven over mogelijke
oorzaken
* Vergeet niet de specifieke hulpvraag
te stellen!
Collega's:
Luisteren en afstand nemen van eigen
opvattingen en problemen.
2a Informatie: vragen opstellen.
De collega's krijgen de gelegenheid
(alleen of in tweetallen) vragen om
aanvullende informatie voor te
bereiden.
..................................................................
2b Informatie: vragen beantwoorden.
De vragen worden gesteld en door de
probleeminbrenger beantwoord.
Collega-vragenstellers:
 Blijf binnen de gegeven situatie, ga er
niet mee aan de haal.
* Doe het waardevrij; vermijdt iedere
suggestie van (negatieve) beoordeling.
* Vermijd "waarom" vragen.
* Vermijd suggestieve vragen.
* Stel open vragen.
Inbrenger:
* Beantwoord kort niet meer dan
gevraagd wordt, geef feiten, geef
voorbeelden.
* Wees bij jezelf verdacht op sociaal
wenselijke antwoorden.
* Ga je niet verdedigen.
3. Analyse en opties bedenken
De collega's bespreken (in tweetallen)
welke aspecten er aan de werksituatie
Collega's:
* Kruip in de huid van de inbrenger
* Het is geenszins de bedoeling dat
Intervisie methodieken voor de VOHA
6
zitten en aan welke ideeën voor
oplossing / aanpak ze zelf denken.
binnen de tweetallen tot overeenstemming gekomen wordt.
4. Aanbieding opties
De mogelijke oplossingen, benadering
en adviezen, worden genoemd en
genoteerd (bv. door een
gespreksleider), puur inventariserend.
Collega's:
Doe niet belerend, deel geen
schouderklopjes uit, stel niet gerust,
enz. enz.
5. Reactie inbrenger
De probleeminbrenger reageert op de
adviezen, bijvoorbeeld wat betreft
haalbaarheid of reeds op gang
gebrachte hulpverlening.
Hierna hebben de collega's misschien
de behoefte te reageren op de
gegeven motivering en worden
sommige adviezen even doorgepraat.
Inbrenger:
* Je collega's willen graag horen wat je
van hun adviezen vindt. Dat draagt
op den duur bij tot verbetering van
de adviezen en het gevoel bij ieder
gezamenlijk bijdragen te leveren.
* Geef feedback zo feitelijk mogelijk.
Collega's:
* Maak er geen discussie van.
* Probeer de inbrenger niet te overtuigen van je gelijk.
6. Evaluatie
De gespreksleider analyseert en
evalueert samen met de deelnemers
het voorafgaande gesprek (de
bovengenoemde vijf stappen).
Gespreksleider:
* Bovengenoemde aandachtspunten
zijn nu als evaluatiepunten te
gebruiken.
* Bovendien: - hoe heeft de
inbrenger het ervaren?
- en de anderen?
- hoe was de sfeer?
Heeft dit gesprek voor jou ook betekenis
gehad buiten de directe vraagstelling
om? Persoonlijke leerpunten?
Intervisie methodieken voor de VOHA
7
2. Vijf-stappen-methode
STAP
OMSCHRIJVING
Stap 1
Vraagintroductie
Inbrenger introduceert haar
vraag en geeft een beknopte
toelichting
Stap 2
Probleemverkenning
Elk groepslid bedenkt
vragen om probleem te
verhelderen
Groepsleden verkennen de
vraag door het stellen van
vragen. Zij maken vooral
gebruik van open vragen,
samenvattingen,
luisterreacties, stiltes.
Wat is er gebeurd, wat
dacht je, voelde je, deed je
enz.
Stap 3
Probleemdefinitie
Elk groepslid formuleert
voor zichzelf
probleemdefinitie
Probleemdefinities op
flap/bord noteren
Groepsdiscussie
De inbrenger die dit alles
heeft gehoord formuleert
nogmaals haar vraag
of maakt keuze uit
probleemdefinities
Knip: bedenk voor jezelf wat het probleem is……………..
Stap 4
Intervisie methodieken voor de VOHA
Advisering
Ieder groepslid formuleert
tenminste een advies voor
de inbrenger
8
Inbrenger reageert: welk
van de adviezen spreekt
aan, welke niet.
Stap 5
Evaluatie
Inbrenger evalueert het
proces: ervaringen, effecten,
groepsleden e.d.
Finaal rondje: wat heb ik
(ieder) hiervan geleerd, wat
neem ik mee. Wil iemand
hier nog iets op zeggen?
Ervaringen
geoefend met 5-stappenmethode en de ervaringen zijn…..:
 Kort kan ook iets opleveren
 Rol van de voorzitter is cruciaal.
Intervisie methodieken voor de VOHA
9
3. Collegiale consultatie
Doel
Op een systematische wijze werkproblemen bespreken, analyseren en naar oplossingen
zoeken.
Aanpak


Groepsgrootte: max. 8 personen
Eén van de deelnemers bewaakt tijd en procedure, d.w.z. is gespreksleider.
1 Inbrenger beschrijft actueel werkprobleem/dilemma
2 In gestructureerde rondes stellen deelnemers uitsluitend informatieve vragen. Discussie is
verboden. Doorgaan tot iedereen past.
3 Indien nodig herdefinieert de inbrenger zijn probleem/dilemma
(Vaak blijkt het nodig het probleem in verschillende subproblemen te herdefiniëren. Ook
blijkt het vaak te gaan om een onderliggend probleem.)
4 Wanneer de inbrenger dit wenselijk vindt, volgt een nieuwe informatieve ronde. Weer geen
discussie!
5 Deelnemers denken individueel na over het probleem en formuleren ieder voor zich wat
hij/zij ziet als mogelijke oplossing.
6 Deelnemers benoemen in een gestructureerde ronde deze oplossing(en) in de volgende
standaardformulering: 'Ik zou .....' (En niet: 'Als ik jou was.....' of 'Je moet ......')
7 Inbrenger reageert op alle reacties door aan te geven welke voor hem/haar wel en welke
niet ter overweging worden meegenomen. Ook als dank voor het meedenken van de
overige deelnemers. Weer geen discussie!
Intervisie methodieken voor de VOHA
10
4. Metaforen
Doel
Creatieve probleemaanpak.
Aanpak
 Groepsgrootte: 4-8 personen
 Eén van de deelnemers bewaakt tijd en procedure, d.w.z. is gespreksleider.
1 Inbrenger beschrijft een situatie die hem in verwarring bracht, waar hij niet goed raad mee
wist, die hij niet echt begrijpt.
2 Ieder noemt spontaan - niet al te lang nadenken- een metafoor, die volgens hem bij die
situatie past. Een metafoor kan een natuurverschijnsel zijn, een technisch voorwerp of ook
een sprookje o.i.d. Het kan bijvoorbeeld een voorwerp zijn in de werkruimte.
3 De groep kiest -zonder daar al te veel aandacht aan te schenken- een van de metaforen uit
om er verder mee te werken.
De metafoor wordt samen beschreven
 hoe ziet het eruit
 wat voor materiaal
 waar kun je het voor gebruiken
 ander bijzondere kenmerken
 typisch voor dit voorwerp, verschijnsel is ....
4 Nu wordt de relatie met het probleem weer gelegd. Stel dat het voorwerp rond was, dan is
de vraag 'Wat is het ronde in dit probleem?' Stel dat het gebruikt wordt om relaxed in de
zon te liggen, dan kan de vraag zijn 'Wat gebeurt er als we het probleem meer relaxed
benaderen?' enz. Het gaat erom dat de metafoor je op een ander been zet.
Het is daarbij belangrijk niet te snel te denken: 'Dat kan niet, mag niet, werkt niet, is gek
....enz.'
Ervaringen…
Geoefend met Metaforen en de bevindingen zijn….




Leuke methode
Aan te raden voor wanneer “iets niet helder is”
Associaties die situaties verduidelijken
Toetsen bij inbrenger wanneer het klopt het “klaar” is
Intervisie methodieken voor de VOHA
11





Andere dynamiek dan bij “gewone” vragen
Wel alle deelnemers een metafoor laten noemen
Kracht van het beeld laten werken door in het beeld te blijven werken.
Niet proberen te verklaren wat beelden betekenen
Beeld werkt door na de bijeenkomst
Intervisie methodieken voor de VOHA
12
5. 12-stappen-methode
Groep stelt gespreksleider vast en notulist
1. Probleeminbrenger schetst de situatie en formuleert haar vraag.
2. Gesprekspartners stellen, indien nodig, informatieve vragen ter verduidelijking.
N.B. Deze stap kort houden.
3. Gesprekspartners formuleren ieder maximaal drie vragen; deze worden op het bord of
flip-over opgeschreven.
4. De probleeminbrenger typeert iedere vraag met warm, neutraal of koud (afhankelijk van
de mate waarin de vragen volgens de probleeminbrenger dicht in de buurt van de essentie
van zijn/haar vraag zitten.)
5. Vervolgens beantwoordt probleeminbrenger de vragen inhoudelijk (selectie van de
‘warme’ vragen is mogelijk)
6.
De gesprekspartners vragen verder, de probleeminbrenger antwoordt meteen.
7. De gesprekspartners schrijven ieder voor zichzelf op: ‘mijn probleem is ……’, waarbij ‘mijn’
slaat op de probleeminbrenger. De gesprekspartners verplaatsen zich dus in de
probleeminbrenger. Vervolgens wordt dit op het bord of flip-over opgeschreven.
8. De probleeminbrenger scoort opnieuw: warm, neutraal, koud.
9. De probleeminbrenger formuleert nu zelf: ‘mijn probleem is …’.
10. De gesprekspartners suggereren factoren (met name in de persoon van de
probleeminbrenger), die maken dat het probleem blijft bestaan en toetsen dit bij de
probleeminbrenger
11. Wat te doen? De probleeminbrenger en gesprekspartners formuleren welk advies zij aan
zichzelf respectievelijk de probleeminbrenger geven. De adviezen worden uitgewisseld, te
beginnen met het advies van de probleeminbrenger aan zichzelf. De probleeminbrenger
geeft aan wat zij met het advies van de anderen gaat doen.
12. De probleeminbrenger geeft aan wat de eerste actie is die zij gaat ondernemen.
Intervisie methodieken voor de VOHA
13
6. Roddelmethode
Groep stelt gespreksleider vast en notulist
Stap 1. Vraagintroductie: Inbrenger introduceert haar vraag en geeft een beknopte
toelichting. (5 min.)
Stap 2. Probleemverkenning: Groepsleden verkennen de vraag door het stellen van (zoveel
mogelijk open) vragen en benutten alle vier de gespreksniveaus (inhoud, procedure,
relatie en gevoel) (15 min.)
Stap 3. Roddelen:
- Inbrenger gaat buiten de kring zitten en bemoeit zich op geen enkele manier met het
komende gesprek. Zij luistert aandachtig en maakt notities over zaken die haar
raken/opvallen.
- Groepsleden roddelen met elkaar over de vraag van de inbrenger en over mogelijke
achtergronden, oorzaken en oplossingen.
- Groepsleden komen uiteindelijk tot een gezamenlijk advies. (15 min.)
Stap 4. Reacties van de inbrenger:
Inbrenger komt terug in de groep en vertelt haar ervaringen als waarnemer van de
roddelfase. Wat heeft haar geraakt? Wat is opgevallen? Verwerpt of accepteert zij het
gegeven advies? (15 min.)
Stap 5. Evaluatie:
Inbrenger en groepsleden kijken terug op de consultatie
- Wat heeft het de inbrenger opgeleverd?
- Hoe zijn de groepsleden met de vraag omgegaan? (10 min.)
PM: Na stap vier kan inbrenger zij/haar vraag herformuleren waarna de stappen 2 t/m 4
worden herhaald.
Ervaringen
Geoefend met de Roddelmethode en de ervaringen zijn…..:
 Leuk!
 Randvoorwaarden/aanvulling op de tekst:
-kan iemand ‘het hebben’?
-persoon moet “stop” kunnen zeggen
-fysieke positie inbedden in de groep
-“is er iets waar we rekening mee moeten houden?”(Kan zijn dat de methode niet past)
Intervisie methodieken voor de VOHA
14
7. Succesreflectie
De basis voor deze methode is een positieve ervaring. Juist door een positieve ervaring als
startpunt te nemen, raken mensen enthousiast en betrokken. Succeservaringen reiken
mogelijke oplossingen aan voor andere situaties, genereren energie en dragen bij tot een
positief zelfbeeld.
Groep stelt gespreksleider vast en notulist
Stap 1.
De groep bepaalt een thema waarbinnen gereflecteerd gaat worden. Alle deelnemers
benoemen binnen dat thema een succeservaring uit de beroepspraktijk.
Stap 2. Discover
Er wordt geïnventariseerd welke factoren hebben bijgedragen aan het succes in die situatie.
Wat maakt de gebeurtenis tot een succes?
Stap 3. Dream
De deelnemers gaan zich voorstellen hoe het zou zijn als de situatie van deze succeservaring
de norm is. Praktische en organisatorische beperkingen worden in deze fase buiten
beschouwing gelaten.
Stap 4. Design
De uitkomsten uit stap 3 worden praktisch geoperationaliseerd. Dus wat kun je in het huidige
werkveld gebruiken?
Stap 5. Deliver
De methode wordt afgerond door concrete plannen te bespreken om de praktische
voorstellen in de dagelijkse praktijk te implementeren.
Intervisie methodieken voor de VOHA
15
9. Collegiale consultatie m.b.v. krachtenveldanalyse
Doel
Op systematische wijze in kaart brengen welke krachten een probleem versterken en welke
een probleem verminderen.
Aanpak
 Groepsgrootte: max. 8 personen
 Eén van de deelnemers bewaakt tijd en procedure, d.w.z. is gespreksleider
 Een andere deelnemer noteert op bord of flap.
1 Eén van de deelnemers brengt een casus of probleem in (maximaal 2 minuten).
2 Ronde waarin de deelnemers de probleeminbrenger uitsluitend verhelderende vragen
stellen.
3 Individuele bezinningsronde, waarin deelnemers zoveel mogelijk krachten opschrijven die
het probleem versterken.
Krachten kunnen mensen (individuen en groepen) en middelen zijn, maar ook verleden,
gewoontes, waarden en normen, capaciteiten, motieven, belangen, procedures,
organisatie, etc. Maar uiteindelijk zijn ook die laatste krachten weer gekoppeld aan
mensen. Kijk ook naar je eigen rol en bijdrage; die vormen ook een of meerdere krachten.
Verder gaat het om de krachten zoals die nu spelen en niet zoals je zou willen dat ze
zouden zijn.
4 Plenaire inventarisatie van alle probleemversterkende krachten.
Deze worden op bord of flap geschreven en wel aan de rechterzijde.
5 Individuele bezinningsronde, waarin deelnemers zoveel mogelijk krachten opschrijven die
het probleem verminderen.
6 Plenaire inventarisatie van alle probleemverminderende krachten.
Deze worden op bord of flap geschreven en wel aan de linkerzijde.
7 Bespreek plenair hoe sterk de verschillende krachten zijn. Geef dat voor elke kracht weer
met een pijl. De lengte geeft de zwaarte ervan aan.
Beoordeel ook de mate waarin krachten door jou te beïnvloeden zijn. Geef dat weer in de
dikte van de pijl.
8 Bekijk plenair de samenhang die tussen de krachten bestaat. Cluster krachten die bij elkaar
horen; plaats probleemverminderende krachten tegenover de probleemversterkende
krachten die je ermee kunt aanpakken etc.
Vul het overzicht zonodig aan met nieuwe krachten.
Intervisie methodieken voor de VOHA
16
Voorbeeld:
9
Individueel kiest ieder een kracht uit die hij/zij zou aanpakken in deze situatie en denk na
over de wijze waarop je dat zou doen.
Kies krachten die je kunt en wilt aanpakken. Dat kan inhouden het verminderen van de
sterkte van probleembevorderende krachten of het benutten van
probleemverminderende krachten om verandering te bewerkstellingen.
Enkele tips:
▪ kies krachten die door jou te beïnvloeden zijn. Staar je niet blind op weliswaar
belangrijke
▪ krachten, die je niet of nauwelijks kunt beïnvloeden
▪ maak een onderscheid tussen aanpak op korte en lange termijn
▪ pak geen krachten, waarop je je in het verleden al stuk gebeten hebt. Soms helpt het
om in
▪ die gevallen het probleem te herdefiniëren.
10 Plenaire adviesronde. Elke deelnemer geeft aan welke kracht hij/zij zou aanpakken en hoe
en vertelt dit in de vorm van een advies aan de probleeminbrenger.
11 De probleeminbrenger reageert op de verschillende adviezen door aan te geven wat
hij/zij daaraan denkt te hebben.
Intervisie methodieken voor de VOHA
17
10. Collegiale consultatie met behulp van mindmapping
Doel
Systematisch in kaart brengen van een probleem op systematische en visuele wijze.
Aanpak
 Plenair met de hele intervisiegroep
 Groepsgrootte: 8 personen
 Eén van de deelnemers bewaakt tijd en procedure, d.w.z. is gespreksleider.
 Een andere deelnemer noteert op bord of flapover.
1 Kies een probleem
De probleeminbrenger beschrijft het probleem beknopt.
2 Probleemnaam
Geef het probleem een naam (= één woord) en schrijf die midden op een bord, of groot vel
papier. Omcirkel deze naam.
3 Vrije associatie
De gespreksleider vraagt de probleeminbrenger: 'Als je aan dit probleem denkt, wat komt
er dan in je op?' Op die manier ontstaat een vrije associatie op het probleem.
Andere deelnemers interveniëren niet.
De associaties worden rondom het kernwoord op bord of papier geschreven.
4 Eerste ordening
De vrije associaties van de vorige stap worden geordend; wat bij elkaar hoort wordt bij
elkaar geplaatst. Gebruik daarvoor een nieuw papier, of doe het door wissen en opnieuw
schrijven, als je met een bord werkt.
Alle deelnemers kunnen voorstellen doen voor een cluster (plenair gesprek).
De clusters worden met een lijntje verbonden met het kernwoord.
Conventies:
- elk cluster heeft een eigen kleur
- elk cluster heeft een eigen naam (en wordt met hoofdletters geschreven)
- de eerste lijn van kernwoord naar cluster is dik
- vanuit de clusternaam gaan dunnere lijntjes naar de subonderwerpen
- elk subonderwerp wordt met kleine letters geschreven
Afronding: de probleeminbrenger wordt gevraagd het probleem nogmaals te formuleren,
met gebruikmaking van de (nieuwe) inzichten die deze mindmap heeft opgeleverd. Zonodig
wordt de naam van het probleem (in het midden van de mindmap) veranderd.
Intervisie methodieken voor de VOHA
18
5 Tweede associatie
Nu volgt een tweede associatieronde. Hierbij hebben alle deelnemers hun inbreng.
Deelnemers stellen daarbij vragen aan de probleeminbrenger (zoals bij collegiale
consultatie).
De opbrengsten worden zo goed mogelijk ingepast in de mindmap op papier of bord. Dit
kan leiden tot aanvullingen op bestaande clusters en nieuwe.
6 Tweede ordening
Al pratend wordt de mindmap opnieuw geordend.
Afronding: de probleeminbrenger wordt gevraagd het probleem nogmaals te formuleren,
met gebruikmaking van de (nieuwe) inzichten die deze mindmap heeft opgeleverd. Zonodig
wordt de naam van het probleem (in het midden van de mindmap) veranderd.
7 Individuele bezinning
Alle deelnemers bezinnen zich individueel op de mindmap en noteren:
- welke nieuwe invalshoeken voor het probleem deze mindmap hun oplevert
- welke oplossingen voor het probleem ze nu zien
8 Adviesronde
Elke deelnemer geeft de probleeminbrenger één advies in de volgende
standaardformulering:
'Ik zou .....' (En niet: 'Als ik jou was.....' of 'Je moet ......')
9 Inbrenger reageert op alle reacties door aan te geven welke voor hem/haar wel en welke
niet ter overweging worden meegenomen. Ook als dank voor het meedenken van de
overige deelnemers. Weer geen discussie!
Materialen
Bord of flapover.
Gekleurd krijt of gekleurde stiften.
Behulpzaam bij uitleg kan zijn een voorbeeld van een mindmap.
Intervisie methodieken voor de VOHA
19
11.
Socratische methode
Doel:
Volgens een vaste structuur bespreken van een casus om te komen tot concrete acties voor
individu en team.
Werkwijze:
1.
Degene die de casus inbrengt, vertelt haar verhaal en legt een (leer)vraag voor aan de
andere deelnemers.
2.
De luisteraars stellen ieder maximaal drie open vragen. De casusinbrenger noteert de
vragen.
Zorg dat je open vragen stelt! Dit zijn alle vragen die beginnen met WELKE, WAAR, WANNEER,
WIE en HOE. Open vragen zetten de ander aan het denken.De vragen moeten de
casusinbrenger de gelegenheid bieden het probleem te beschrijven en te verkennen. Het
noteren van de vragen maakt het gesprek overzichtelijk en bouwt een zekere vertraging in,
zodat iedereen de tijd heeft erover na te denken. Nadat alle vragen gesteld zijn, volgen de
antwoorden.
3.
De casusinbrenger typeert de vragen met warm, koud of neutraal.
Warm betekent dat de vraag een eye-opener is. Een koude vraag is op zich relevant, maar is
ook een vraag die de inbrenger zich allang gesteld heeft. Een neutrale vraag is wel nieuw,
maar roept op het eerste gezicht geen nieuwe inzichten op. Door het typeren van vraag als
warm, koud of neutraal gaan mensen letten op het soort vragen dat ze stellen. Door daarbij
stil te staan richten de gespreksdeelnemers zich eerder op het stellen van vragen die de
probleeminbrenger kunnen helpen inzicht in haar probleem te verwerven.
4.
De casusinbrenger beantwoordt alle vragen. De anderen luisteren.
De probleeminbrenger beantwoordt alle vragen in een zelfgekozen volgorde en zo uitgebreid
als hij dat nodig vindt. Hierdoor krijgen de luisteraars een goed beeld van wat er allemaal
speelt bij het probleem.
Intervisie methodieken voor de VOHA
20
5.
Indien gewenst volgt er een tweede ronde open vragen en (directe) antwoorden.
6.
De luisteraars herformuleren het in de eerste stap gestelde probleem alsof het hun eigen
probleem is door bijvoorbeeld te beginnen met: "Mijn probleem is…"
Het belangrijkste is dat de luisteraars zich helemaal inleven in het probleem, dat ze zich de
dilemma's eigen maken. Essentieel is dat iedereen de kans krijgt zijn visie te geven.
7.
De casusinbrenger typeert de problemen als warm, koud of neutraal.
8.
De casusinbrenger herformuleert zijn in de eerste stap gestelde probleem op basis van de
voorafgaande dialoog.
9.
De intervisiegroep praat over de vraag door welke krachten in de persoon of organisatie
het geformuleerde probleem bestaat. De casusinbrenger geeft aan of hij het met de
algemene strekking van het gesprek eens is.
10.
De casusinbrenger vertelt hoe hij het project (anders) gaat aanpakken in het licht van de
nieuw verworven inzichten. Hij kan de andere deelnemers suggesties vragen voor het uit
de weg ruimen van eventuele hobbels.
De andere deelnemers geven aan wat zij geleerd hebben van deze socratische bespreking.
En wat dit betekent voor hun eigen casus.
Gezamenlijke actiepunten worden genoteerd!
Resultaat: Lijst met actiepunten
Intervisie methodieken voor de VOHA
21
12
De viskommethode
Met deze methode wordt expliciet de tijd genomen om van een afstand te
reflecteren op het dilemma dat is ingebracht.
Stap 1
Voorbereiding
Bedenk met de hele groep een thema, dilemma of probleemstelling. Formuleer de
probleemstelling met elkaar en schrijf deze op een flap. Daarna wordt de groep
opgedeeld in een binnengroep (de vissen) en een buitengroep (de vissenkom).
Stap 2
Analysefase
In deze fase bespreekt de binnengroep het probleem en analyseert de buitengroep wat er
gebeurt.
Binnengroep: Bespreek het probleem een geef allemaal je beleving van en
visie op het probleem zonder nog oplossingen te bedenken of te opperen.
Buitengroep: Luister en kijk hoe de binnengroep het probleem
bespreekt. Wat valt er op aan de wijze waarop de mensen het
probleem inhoudelijk benaderen?
Overheerst een bepaalde invalshoek of mis je een bepaalde invalshoek?
Welke behoeften, weerstanden en emoties spelen een rol en krijgen deze ook
een plaats in het gesprek.?
Wat zou de binnengroep kunnen doen om verder te komen met het probleem?
Stap 3
Bewustwordingsfase
In deze fase geeft de buitengroep feedback op wat zij heeft gezien en ervaren in de
binnengroep. Alleen de buitengroep is aan het woord.
Buitengroep: Bespreek wat jullie is opgevallen aan de binnengroep. Elk buitengroepslid
formuleert een herformulering van het probleem en geeft een suggestie hoe de groep
tot verdieping in de bespreking kan komen
Binnengroep: luister goed naar de observaties van de buitengroep zonder er op te
reageren
Intervisie methodieken voor de VOHA
22
Probeer de oorspronkelijke probleemstelling te herformuleren aan de hand
van de observaties en maak gebruik van de volgende vier elementen van een
probleemstelling

Wie zijn betrokken bij het probleem

Wie is de probleemhebber

Wat zijn de oorzaken van het probleem en hoe zwaar spelen deze
door

Hoe ziet het er concreet uit als het probleem is opgelost
Stap 4
Probleemoplossingfase
In deze fase geeft de buitengroep feedback op wat zij heeft gezien en ervaren in de
binnengroep . De binnengroep discussieert hier verder over.
De buitengroep: Bespreek mogelijk te ondernemen stappen om tot een oplossing van
het probleem te komen. Ga hierbij in op de probleemstelling zoals de binnengroep die
geformuleerd heeft. Elk groepslid kan een eigen advies geven.
De binnengroep: Luister naar de mogelijk te ondernemen stappen en de adviezen die de
buitengroep geeft.
•
Bespreek reacties op de adviezen van de buitengroep.
•
Bespreek welke adviezen je aanspreken en welke minder en waarom.
•
Welke andere mogelijkheden zijn er nog te bedenken?
Evaluatie
Iedere deelnemer geeft zijn persoonlijke oogst aan.
De groep stelt vast wat de gemeenschappelijke conclusies zijn en waar de visies
uiteenlopen.
Intervisie methodieken voor de VOHA
23
13. De alleen-maar-advies methode
Met deze methode kunnen veel mensen snel feedback krijgen op een dilemma dat ze
hebben.
Inventarisatie van onderwerpen
De begeleider inventariseert wie advies wil hebben en schrijft deze namen op een flap
met het onderwerp. Vervolgens geeft hij de onderwerpen een score: de inbrenger
geeft op een schaal van 1 tot 10 aan hoe belangrijk hij het vindt dat er advies gegeven
wordt over zijn onderwerp. Het onderwerp met de hoogste score komt als eerste aan
bod, daarna in aflopende volgorde de andere onderwerpen.
Presentatie eerste onderwerp.
De inbrenger schetst kort zijn dilemma .
1e adviesronde
De begeleider inventariseert wie advies wil geven en schrijft deze namen op een flap.
Vervolgens geven deze mensen op de beurt advies. Geen discussie.
2e adviesronde
De begeleider inventariseert wie nog meer advies wil geven en schrijft deze namen op
een flap. Vervolgens geven deze mensen om de beurt advies. Geen discussie.
3e adviesronde
De begeleider inventariseert wie nog meer advies wil geven en schrijft deze namen op
een flap. Vervolgens geven deze mensen om de beurt advies. Geen discussie.
Evaluatie
De inbrenger geeft aan wat de adviezen hem hebben opgeleverd. De volgende…
Intervisie methodieken voor de VOHA
24
14 Dominante ideeën
Stap 1. Casusinbrenger licht de casus toe
De casusinbrenger licht zijn casus kort toe. Hij beschrijft de situatie en wat zijn gedachten,
gevoelens en meningen waren. De deelnemers luisteren.
Stap 2. Dominante ideeën zoeken
De deelnemers stellen verhelderende vragen om dominante ideeën, denkpatronen,
opvattingen en beeldvormingen te vinden.
Stap 3. Dominante ideeën in kaart brengen
De deelnemers inventariseren resultaat van stap 2, eventueel via de roddelmethode. De
begeleider (Faciltitator) noteert de ideeën op flap-over . De casusinbrenger luistert.
Stap 4. Samenvatting en feedback
De casusinbrenger reageert op de genoteerde ideeën. Hij geeft aan in welke dominante
ideeën hij zichzelf ten opzichte van het vraagstuk herkent. Dit wordt genoteerd op de flapover.
Stap 5. Alternatieve ideeën
Samen met de deelnemers probeert de casusinbrenger om bij ieder dominant idee een
alternatief idee te bedenken.
De facilitator noteert deze op de flap-over, en zorgt ervoor dat het de ideeen van de
casusinbrenger blijven door de woorden van de casusinbrenger te blijven gebruiken.
De casusinbrenger benoemt welk alternatief idee de casus een ander perspectief geeft.
Stap 6. Nieuw handelen
De casusinbrenger formuleert de nieuwe inzichten en stappen naar nieuw handelen. De
deelnemers kunnen hem hier bij helpen door het geven suggesties.uitnodiging
Stap 7. Inzichten deelnemers
De deelnemers schrijven de eigen verkregen inzichten op voor zichzelf en delen deze.
Voorbeelden van vragen:
Wat wil je bereiken en wat maakt dat het niet lukt?
Hoe beoordeel je het vraagstuk in realiteitszin?
Wat zijn jouw ideaalbeelden?]Hoe beoordeel je je eigen rol en die van anderen?
Wat beoordeel je als goed of fout in deze casus.
Wat zijn feiten en wat zijn interpretaties in deze casus?
Welke positieve en negatieve aspecten worden er besproken?
Intervisie methodieken voor de VOHA
25
15 Mindmappen
Stap 1. Beschrijving van de casus
De facilitator bepaalt in overleg met de casusinbrenger wie de mindmap tekent.
De casusinbrenger vertelt in het kort zijn vraagstuk.
Er wordt een sleutelwoord uit het vraagstuk op de flap-over genoteerd.
De casusinbrenger vertelt al associërend over aspecten die met zijn vraagstuk te maken
hebben. Dit kan kriskras door elkaar.
Hij tekent met behulp van woorden, figuren en lijnen alle gedachten en gevoelens die in hem
opkomen.
Stap 2. Verfijn de mindmap
Wanneer de mindmap globaal is afgerond, stellen de deelnemers vragen, doen suggesties,
vragen door en lanceren gedachten. Deze kunnen meegenomen worden in de mindmap.
Stap 3. Onderzoek de samenhang
De casusinbrenger geeft aan welke aspecten met elkaar te maken hebben. Dit wordt met
lijnen gevisualiseerd ( indien gebruik verschillende kleuren).
De facilitator bewaakt het proces en zorgt dat de mindmap van de casusinbrenger blijft.
Stap 4. Selectie en beoordeling
De casusinbrenger, met behulp van de deelnemers, bekijkt en selecteert de items. Welke
zaken bevorderen of belemmeren mogelijke veranderingen?
Welke richting spreekt het meeste aan? De belangrijkste items worden geaccentueerd in de
mindmap.
Stap 5. Een nieuwe mindmap
Wanneer er een nieuwe richting is gekozen, kan opnieuw een mindmap gemaakt worden. Het
gaat dan om de aspecten die opkomen bij de realisatie van de nieuwe aanpak, maar ook de
aandachtspunten die mogelijk remmend of bevorderend kunnen werken.
Stap 6. Inzichten deelnemers
Eigen verkregen inzichten worden uitgewisseld.
Ervaringen:




Associaties werken sterk
Kernwoord komt binnen
Weinig vragen/gesprek
Situatie wordt minder belangrijk, het gaat om patronen; Methode vooral aan te raden voor
patroonherkenning
Intervisie methodieken voor de VOHA
26
16 Helpende vragen
Stap 1. Voorbereiding
De casusinbrenger bereidt de casus voor en formuleert een vraag.
Hij licht zijn casus in enkele zinnen kort toe.
Mijn vraag is:…..
De vraag wordt op een flap-over gezet.
Stap 2. Vragen formuleren
De deelnemers schrijven voor zichzelf alle vragen op die zij beantwoord willen hebben. Als alle
vragen zijn opgeschreven, brengt iedere deelnemer een rangorde aan van de vragen in de
volgorde waarin men ze wil stellen.
De deelnemers stellen om beurten een vraag.
Stap 3. Vragen stellen
-Een van de deelnemers stelt zijn eerste vraag.
-De casusinbrenger laat de vraag op zich inwerken maar geeft nog niet een antwoord op de
vaag. Hij gaat vooral na wat de vraag met hem doet en of deze helpend is voor zij vraagstuk.
-De vragensteller geeft aan waarom hij deze vraag stelde en dan wordt er gekeken of het
effect van de vraag ook overeenkomt met de bedoeling van de vraagsteller.
-Als de vraag helpend is geeft de casusinbrenger antwoord op de vraag.
Stap 4. Helpend roddelen
Mocht het stilvallen omdat het moeilijk is om vragen te bedenken dan kan het helpen om een
roddelrondje te doen, dit kan nieuwe inzichten geven.
Het is de bedoeling om op zoek te gaan naar helpende vragen.
Bv Hoe zou hij aankijken tegen? Hoe denkt hij eigenlijk over? Wat maakt dat hij in dat
voorbeeld….? Wat zouden zijn ambities zijn?
De casusinbrenger geeft aan wat hem het meest getroffen heeft.
Stap 5. Tweede ronde vragen
Er kan opnieuw een ronde gedaan worden met het stellen van helpende vragen.
Stap 6. De essentie van de vraag
Alle deelnemers formuleren de essentie van de casus in de vorm van een helpende vraag.
Intervisie methodieken voor de VOHA
27
Stap 7 . Inzicht van de casusinbrenger
Hij geeft aan welke inzichten hij heeft gedaan.
Voorbeelden van helpende vragen:
 Wat betekent dat voor jou?
 Hoe zou het er uitzien als?
 Wat zijn de alternatieven?
 Wat zou je nog meer kunnen doen?
 Wat levert het je op?
 Wat deed dat met jou?
 Wat waardeer je aan…..?
 Wat ambieer je?
 Wat wordt er mogelijk als….?
Intervisie methodieken voor de VOHA
28
17 Diversiteit in stemmen
Stap 1. Beschrijving van de casus
Casusinbrenger schetst kort de situatie: wat gebeurde er? Wat maakte hij mee? Facilitator
luistert en identificeert de drie of vier belangrijkste actoren.
De facilitator zet stoelen neer met de betreffende persoon.
Stap 2. Verplaatsen
De casusinbrenger laat beurtelings de “stemmen”klinken van de actoren en ondersteunen de
stem van de betrokkenen via eigen associaties.
Stap 3. Stilte
Stiltemoment, in gedachten laat iedereen de verschillende stemmen klinken.
Stap 4. Koers formuleren
De casusinbrenger gebruikt de input van de verschillende stemmen om de polariteiten in de
koers van handelen te onderzoeken. De deelnemers doen in gedachten mee en verwoorden
adequate koers van handelen.
Stap 5. Concrete situaties
Casusinbrenger denkt na over acties. Deelnemers ondersteunen door mogelijkheden op te
schrijven en toe te lichten.
Stap 6. Inzichten deelnemers.
De deelnemers schrijven de eigen verkregen inzichten op voor zichzelf en delen deze.
Intervisie methodieken voor de VOHA
29
18 Oplossingsgerichte intervisie
De inbrenger brengt een relatief 'klein' probleem, vraag of incident in. Hij beschrijft dit in
de ik-vorm. Hij geeft een beschrijving van de situatie en zijn eigen gedrag daarin. De
inbreng eindigt met een vraag waarop je een antwoord zou willen krijgen.
Wijs direct een gespreksleider aan. De gespreksleider bewaakt de tijd.
De observatoren stellen in de nabespreking de kwaliteit van de gestelde vragen centraal.
Ronde 1: Voorbereiden
Een ieder die hulp of ondersteuning wil ontvangen , bereidt zich op de bijeenkomst voor en
is duidelijk over wat hij van de bijeenkomst verwacht.
Ronde 2: Presenteren
De inbrenger vertelt over de situatie waarmee hij hulp wil hebben. Alleen de inbrenger
spreekt.
Ronde 3: Verhelderen
De deelnemers stellen elk een verhelderingvraag en eventueel een vervolgvraag om de
situatie duidelijk te krijgen. Vervolgens zijn ze stil, totdat ze opnieuw aan de beurt zijn. De
inbrenger gaat in op de verhelderingvragen. De deelnemers zijn gericht op het ontdekken
van de vaardigheden, de mogelijkheden, de prestaties en de sterke kanten van de
inbrenger. Wat laat deze al zien, dat mogelijk zou kunnen helpen bij de oplossing van het
probleem?
Het gaat dus met nadruk niet om een probleemanalyse .
Verhelderi ngvragen kenmerken zich door "Wat", "Wanneer", "Waar", "Wie".
Waaromvragen moeten worden vermeden.
De vragen hoeven niet in verband te staan met elkaar.
Intervisie methodieken voor de VOHA
30
Ronde 4: Bevestigen en versterken
De deelnemers geven de inbrenger een compliment over iets wat indruk heeft gemaakt in
de situatie die de cliënt beschreven heeft, over kwaliteiten die deze laat zien. Zij mogen
ook hetzelfde compliment geven. Ze mogen dit in elke willekeurige volgorde doen.
De inbrenger blijft stil.
Ronde 5: Reflecteren
Elke deelnemer geeft een reflectie per keer in een vaste volgorde. Als je niets weet, dan
pas je. De deelnemers geven suggesties in de trant van: Zou het je kunnen helpen als je
...... of Ik vraag me af of je misschien....De inbrenger luistert en gaat niet in discussie.
Wanneer iedereen past, stop je of als de tijd om is
Ronde 6: Afsluiten
De inbrenger bedankt de teamleden . Hij gaat kort in op wat er in de reflectiefase is
gezegd, waarbij hij meestal ingaat op dat wat het meest van toepassing is en waar hij
mee aan de slag gaat. Alleen de inbrenger spreekt.
De groep blaast even stoom af en evalueert zelf de bijeenkomst aan de hand van de
volgende vragen:
Wat heb ik van het gesprek geleerd?
Ben ik tevreden over mijn eigen inbreng tijdens het gesprek?
Wat kan ik zeggen over het verloop van het gesprek en de sfeer in de groep?
Wat vond ik van de rol van de gespreksleider?
Intervisie methodieken voor de VOHA
31
Download