Oefenen met stroomsterkte Weerstand met stip: 10Ω; zonder stip: 47Ω ❶ ❷ ❸ 1) A) I1=…..A. 0.6A I=U/R=6/10 B) Dat is logisch want:…………….. halveert de spanning, dus halveert ook de stroomsterkte C) als ik de spanning op 3v zet dan:…………. Controleer je voorspelling gerust, maar vergeet de spanning niet terug op 6v te zetten. 2) A) Vervang de weerstand door een weerstand van 47 Ω. I1=…..A. 0.13A B) Ja dat is logisch want:…………….. I=U/R=6/47=0.13A C) Als ik aan de andere kant van de weerstand de stroomsterkte meet, dan zal de 0.13A; de stroom die bij de plus van de bron weggaat moet ook bij de min stroomsterkte:………….. aankomen. anders is er geen stroomkring 3) A) De stroomsterkte door de bovenste weerstand is: I1=…..A. B) De stroomsterkte direct uit de bron is (hoofdstroom): I0=…..A. 0.13A gaat door de 47Ohm, 0.6A door de 10 Ohms C) Dat is logisch want:…………….. D)I2 moet dan gelijk zijn aan …… A; weerstand; de spanning over de weerstanden verandert niet De hoofdstroom is dus 0.6+0.13=0.73A Conclusie; Een grote weerstand laat veel /weinig stroom door. (Streep het foute antwoord door) De som van de deelstromen is gelijk aan (zet een vinkje indien waar) □ de hoofdstroom voor de splitsing correct □ de stroomsterkte wanneer de deelstromen weer samenkomen correct Oefenen met spanning ❹ ❺ ❻ ❼ 4) A) De spanning over het lampje is: U1=….v 6v B) Wanneer je de spanning van de bron hoger maakt dan…..blijft Ulampje gelijk 5) A) De spanning over het bovenste lampje is: U1=….v 6v B) De spanning over het onderste lampje is: U2=….v 6v gelijk verdeeld 6) B) Bij twee gelijke weerstanden in een stroomkring wordt de spanning van de bron:…. 7) A) De spanning over het linker lampje is: U1=….v 1,05V; B) De spanning over het rechter lampje zal dan moeten zijn: U2=….v Conclusie; Wanneer ik een lampje parallel schakel aan een ander lampje; dan wordt de spanning verdeeld/blijft de spanning gelijk. (Streep het foute antwoord door) De spanning over de bron(en) is gelijk aan de spanningen over alle componenten in een stroomkring. vraag 7: Urechts=6.0-1.05=4.95V; want als 1 coulomb lading die bij plus weg gaat moet de 6 Joule aan energie verdelen; de ❽ ❾ 8) A) Welk lampje brand het felste? …………… B) Welk lampje heeft de hoogste spanning? Leg uit…………… C) Door welk lampje gaat de grootste stroomsterkte?; Leg uit………. 9) A) Noteer wat je waarneemt wanneer je schakeling 8 in 9 verandert; B) Verklaar wat er met het rechter lampje gebeurt. C) Ga na wat er gebeurt met de felheid van het linker lampje; leg uit. Conclusie; ❿ ❶❶ 10) Zet de multimeter op “weerstandstand meten” en meet de weerstand van twee parallelweerstanden van 10 Ω samen (gebruik com-poort + de poort met “vΩ”). A) De effectieve weerstand van twee parallel geschakelde weerstanden is Rpar=………. Ω B) dat is logisch want;………………… 11) A)Bij een bronspanning van 6v meet ik over de enkele 10Ω weerstand U10=………v B)De spanning over de twee parallel geschakelde 10Ω weerstanden is dan: Upar=………v C) Het is logisch dat de grootste spanning over ……………………….. want:…………………….