DEEL A 1|2 VM BO - KGT AUTEURS: EINDREDACTIE: MET MEDEWERKING VAN: F. Kappers C. Schatorjé L. Pijnappels R. Tromp P. van Hoeflaken Th. Smits V WO - g ym n a si um 1|2 VMBO - KGT WERK BOEK NASK WERKBOEK ISBN 978 90 345 8341 3 551484 n a sk DEEL A nask 1 & 2 vmbo-kgt deel A Auteurs F. Kappers C. Schatorjé Met medewerking van R. Tromp P. van Hoeflaken Th. Smits Vierde editie MALMBERG ’s-Hertogenbosch www.nova-malmberg.nl Inhoudsopgave 1 Introductie 2 Stoffen 3 Water 4 Elektriciteit 1 2 3 4 Stoffen in huis Zuivere stoffen en mengsels Massa en volume Dichtheid Practicum Test Jezelf 5 Extra: SI-eenheden 1 IJs, water, waterdamp 2 Temperatuur 3 Veranderen van fase 4 Kookpunt en smeltpunt Practicum Test Jezelf 5 Extra: De kracht van stoom 1 Een stroomkring maken 2 Spanningsbronnen 3 Schakelingen 4 Vermogen en energie Practicum Test Jezelf 5 Extra: Gevaren van elektriciteit 10 14 17 23 28 37 42 46 50 54 57 64 70 74 78 84 90 94 101 109 116 Nova H2 Stoffen 2 Stoffen 9 © Uitgeverij Malmberg Nova H2 Stoffen 1 Stoffen in huis Leerstof 1 Omar beschrijft een onbekende stof op de volgende manier: “Het is een vloeistof. De vloeistof is helder en heeft geen kleur.” Karel zegt: “Dan kan het alleen water zijn.” Peter zegt: “Dan kan het alleen wasbenzine zijn.” Omar zegt: “Het kan ook alcohol zijn.” Vul in de tabel in wie wel gelijk heeft en wie niet. wel gelijk geen gelijk Karel Peter Omar 2 J e wilt ruiken of in een bepaald flesje benzine zit. Daarbij moet je de volgende handelingen verrichten: 1 Met je handen boven het flesje wuiven. 2 De geur opsnuiven. 3 De dop van het flesje halen. In welke volgorde moet je deze handelingen verrichten? □ A 1–2–3 □ B 3–1–2 □ C 3–2–1 □ D 1–3–2 3 Hanneke wil onderzoeken of een bepaalde stof suiker of zout is. Welke stofeigenschap kan ze dan het beste onderzoeken? □ A geur □ B kleur □ C smaak □ D brandbaarheid 4 Als je stoffen netjes opruimt, waar kun je dan het beste op letten? Je zet dan stoffen bij elkaar met dezelfde: □ A kleur. □ B toepassing. □ C smaak. □ D geur. 5 Allerlei medicijnen kunnen vooral gevaarlijk zijn als je ze: □ A op je huid krijgt. □ B met andere stoffen mengt. □ C bij vuur houdt. □ D inslikt. 10 © Uitgeverij Malmberg Nova H2 Stoffen 6 §1 Stoffen in huis Vul in: a Een stofeigenschap is een eigenschap waar je een stof aan kunt b Voorbeelden van stofeigenschappen zijn: , . , . 7 Aan welke stofeigenschap kun je de volgende stoffen gemakkelijk herkennen? a koper aan b terpentine aan c keukenzout aan d benzine aan 8 © Uitgeverij Malmberg Als je aan een stof ruikt moet je voorzichtig zijn, want de slijmvliezen van je en je kunnen beschadigd raken. Toepassing 9 Hieronder staan vier stofeigenschappen. Vul achter elke eigenschap een stof in die deze eigenschap heeft. Let op: bij twee eigenschappen kun je meerdere stoffen invullen. Kies uit: aardgas – hout – melk – citroensap – suiker. a zure smaak: b brandbaar: c witte kleur: d zoete smaak: 10 E en ober heeft op zijn dienblad twee glazen cola, drie glazen 7UP en een glas sinas staan. a Met welke stofeigenschap kan de ober deze drankjes uit elkaar houden? b Welke stofeigenschap is voor de klanten op het terras het belangrijkst? 11 en Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg §1 Stoffen in huis 11 Geef in tabel 1 met kruisjes aan bij welke groep(en) elke stof hoort. ▼▼ tabel 1 vier groepen stoffen stoffen voedingsmiddelen schoonmaakmiddelen brandstoffen medicijnen keukenzout ammonia aspirine maïzena lampolie azijn spiritus bleekwater kaarsvet soda 12 K arel heeft in zijn schuur een fles met mineraalwater, een fles met alcohol en een fles met wasbenzine. Na verloop van tijd zijn de etiketten op de flessen onleesbaar geworden. Bovendien zien de drie flessen er precies hetzelfde uit. Hoe kan Karel er op een veilige manier achter komen welke stof in welke fles zit? 13 Bekijk de foto van het gootsteenkastje in figuur 1. a Bij welke groep horen deze stoffen? b Geef in tabel 2 aan welke stoffen je ook in dit kastje zou kunnen zetten. ▼▼ tabel 2 stoffen in een gootsteenkastje stof wel niet aspirine groene zeep cola allesreiniger koffie ▲▲ figuur 1 In het gootsteenkastje staan vaak allerlei stoffen. 12 Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg §1 Stoffen in huis Plus Etiketten 14 Welk pictogram hoort te staan op: a een fles wasbenzine? b een fles insectenbestrijdingsmiddel? c een fles campinggas? d een potje rattengif? 15 In figuur 2 zie je drie pictogrammen en drie gevaarzinnen. Welke gevaarzin hoort bij: a pictogram A? b pictogram B? c pictogram C? ▼▼ figuur 2 pictogrammen en gevaarzinnen A B C Gevaarzinnen: 1 Als je een kleine hoeveelheid van deze stof inslikt of inademt, kun je al doodgaan. 2 Deze stof kan gemakkelijk in brand vliegen. 3 Deze stof is schadelijk bij inslikken, inademen of huidcontact. Hij kan blijvend letsel veroorzaken aan organen, zoals de nieren, lever, hersenen en longen. 13 Nova H2 Stoffen 2 uivere stoffen en Z mengsels Leerstof 16 In tabel 3 staan zes zinnen. Geef met kruisjes in de tabel aan of de zinnen waar zijn of niet waar. ▼▼ tabel 3 waar of niet waar? zin waar niet waar 1 Als je thee zet, gebruik je water als oplosmiddel. 2 Oplossingen zijn altijd kleurloos (zoals water). 3 Een suspensie ontmengt na verloop van tijd. 4 Een suspensie is helder, je kunt erdoorheen kijken. 5 Suspensies en oplossingen zijn zuivere stoffen. 6 De meeste stoffen in het dagelijks leven zijn mengsels. 17 J oran beschrijft een vloeistof. Hij zegt: “De vloeistof is bruin, je kunt erdoorheen kijken en je ziet allemaal bubbeltjes omhooggaan.” Streep door wat fout is. De vloeistof is een mengsel / zuivere stof. De vloeistof is helder / troebel. De vloeistof gaat niet / wel door een filter heen. 18 J antien gaat de muren van haar kamer verven. Ze gebruikt een emmer verf waarmee een half jaar geleden de kamer van haar broer is geverfd. De emmer is nog halfvol. Kan Jantien meteen na het openen van de emmer gaan verven? □ A Ja, want verf blijft altijd goed gemengd. □ B Ja, want verf is een oplossing. □ C Nee, want de verf is ontmengd. Ze moet eerst goed roeren. □ D Nee, want verf is een suspensie en die moet eerst ontmengen. 19 Op de sportdag van school drinken Marloes en Marieke bronwater uit een plastic fles. Marloes zegt: “Dit water is een zuivere stof, want je kunt erdoorheen kijken.” Marieke zegt: “Dit water is een oplossing, dus moet je eerst goed schudden.” Wie heeft gelijk? □ A Ze hebben allebei gelijk. □ B Ze hebben geen van beiden gelijk. □ C Alleen Marloes heeft gelijk. □ D Alleen Marieke heeft gelijk. 14 © Uitgeverij Malmberg Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg §2 Zuivere stoffen en mengsels 20 Noteer de juiste woorden op de puntjes: aKoffiepoeder bevat verschillende stoffen die voor de kenmerkende eigenschappen van koffie zorgen. Dit zijn de , en stoffen. b Deze stoffen worden met heet water uit de koffie getrokken. Dat heet . c De stoffen die niet in water oplossen, blijven achter in het . d De vers gezette koffie in de koffiepot noem je het . e De vieze koffieprut in het filter noem je het . Toepassing 21 Welke van de dranken hieronder is een suspensie? Je mag meerdere antwoorden aankruisen. □ A thee met suiker □ B sinaasappelsap □ C cola □ D melk □ E water 22 C harlotte doet een schepje wit krijtpoeder en wat water in een reageerbuis. Ze schudt de buis goed. In figuur 3 zie je hoe de inhoud van de reageerbuis eruitziet: meteen na het schudden (links) en één uur later (rechts). Streep door wat fout is. Het krijtpoeder is wel / niet opgelost. Dat zie je omdat het mengsel helder / troebel is. Je kunt er dan wel / niet doorheen kijken. Na een uur is het krijtpoeder naar de bodem gezakt / op het water gaan drijven. ▲▲ figuur 3 de proef van Charlotte 23 Met een theezakje kun je snel een kop thee zetten (figuur 4). Wat is dan het: a oplosmiddel? b filter? c filtraat? ▲▲ figuur 4 thee zetten = extraheren + filtreren d residu? 15 Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg §2 Zuivere stoffen en mengsels O *24 Charlotte herhaalt de proef van vraag 22. Ze gebruikt nu zout. Streep door wat fout is. Na het schudden is het mengsel helder / troebel. Het zout is opgelost / naar de bodem gezakt. Charlotte giet de inhoud van de reageerbuis door een filter. Streep door wat fout is. Er blijft wel / niet iets in het filter achter. In het filtraat zit wel / geen zout. *25 Streep door wat fout is. Vul daarna de zin aan. In frisdrank zit veel suiker. Die kun je wel / niet met een filter uit de frisdrank halen. Dit komt doordat Plus Alcohol als oplosmiddel 26 A lcohol komt in allerlei producten voor. Zo is parfum een mengsel van alcohol en verschillende geurstoffen. a Sommige geurstoffen lossen ook op in water. Toch wordt bij parfums geen water, maar alcohol gebruikt. Waarom? □ A De geurstoffen lossen langzamer op in alcohol. □ B De geurstoffen lossen beter op in alcohol. □ C De geur wordt beter bewaard in alcohol. b Wat gebeurt er met de alcohol als je parfum op je huid spuit? Vetten lossen goed op in alcohol. In sommige schoonmaakmiddelen zit daarom alcohol. Op het etiket staat dan vaak dat je moet ‘deppen’ en niet moet wrijven. c Waarom moet je niet wrijven als je een vetvlek uit je broek wilt verwijderen? □ A Dan lost het vet niet goed op in de alcohol. □ B Dan smeer je het vet uit en maak je de vlek groter. □ C Dan lost ook de stof van je broek op. □ D Om te voorkomen dat je een gat in je broek maakt. 27 A ls je met een viltstift schrijft, kun je kiezen uit permanente viltstiften en niet-permanente viltstiften. Wat je met een permanente viltstift schrijft, kun je niet met water uitvegen. a Wat is het oplosmiddel voor de inkt in een permanente viltstift? □ A water □ B alcohol □ C water of alcohol, dat maakt niet uit b Waarom kun je de inkt van een permanente viltstift niet met water uitwissen? 16 Nova © Uitgeverij Malmberg H2 Stoffen 3 Massa en volume Leerstof 28 Streep door wat fout is. Je wilt pannenkoeken bakken. De hoeveelheid meel meet je af met een maatbeker / weegschaal. De hoeveelheid melk meet je af met een maatbeker / weegschaal. Als je heel precies wilt afmeten, gebruik je bij een vaste stof een balans / maatcilinder. Voor een vloeistof gebruik je dan een balans / maatcilinder. 29 1 kg is: □ A 10 gram □ B 100 gram □ C 1000 gram □ D 10 000 gram 30 De ruimte die een hoeveelheid vloeistof inneemt, noem je: □ A het gewicht □ B de massa □ C het volume 31 1 L is: □ A 10 mL □ B 100 mL □ C 1000 mL □ D 10 000 mL 32 Bij vaste stoffen gebruik je niet de eenheid ‘liter’ (L), maar ‘kubieke decimeter’ (dm3). 1 dm3 is: □ A 0,1 L □ B 1L □ C 10 L □ D 100 L 33 1000 cm3 is: □ A 0,1 dm3 □ B 1 dm3 □ C 10 dm3 □ D 100 dm3 34 Een voorwerp is 10 cm lang, 4 cm breed en 1 cm hoog. Hoe groot is het volume van dit voorwerp? □ A 0,4 cm3 □ B 4 cm3 □ C 40 cm3 17 Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg §3 Massa en volume 35 Vul in: a Massa meet je in of . Voor het meten van massa gebruik je een b Volume meet je in . of . Voor het meten van het volume van een vloeistof gebruik je een . c Het volume van een rechthoekig voorwerp kun je berekenen met de formule: d Het volume van een onregelmatig voorwerp kun je bepalen met behulp van de -methode. e 1 kilogram (kg) = 1 liter (L) = gram (g) milliliter (mL) 36 Welk meetinstrument gebruik je in de keuken om: a een hoeveelheid melk precies af te meten? b een hoeveelheid bakmeel precies af te meten? Toepassing 37 Op veel verpakkingen staat de massa van de inhoud vermeld. Je ziet enkele voorbeelden in figuur 5. Vul tabel 4 verder in. ◀◀ figuur 5 Hoeveel kilogram zit er in elke verpakking? ▼▼ tabel 4 de inhoud in gram en in kilogram de inhoud van een heeft een massa van pak suiker 1000 gram = pak macaroni 500 gram = kg pakje cacao 250 gram = kg 18 kg Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg §3 Massa en volume 38 In figuur 6 zijn drie maatcilinders getekend. – In maatcilinder A zit 45 mL water. – In maatcilinder B zit 67 mL water. – In maatcilinder C zit 21 mL water. Teken in elke maatcilinder de hoogte van het water. Zie vaardigheid 5 achter in je handboek. ▲▲ figuur 6 Hoe hoog staat het water? 39 E en maatbeker die in het huishouden gebruikt wordt, heeft twee schaalverdelingen: één in liter en één in milliliter. Dit kun je zien in figuur 7. a Vul in: 1⁄2 liter = mL 1⁄4 liter = mL 1⁄8 liter = mL liter 1 mL 1000 900 3 4 700 600 b Er wordt 650 mL melk in de maatbeker gedaan. Teken met blauw de hoogte van de vloeistof. c Er wordt 3/4 liter bessensap in de maatbeker gedaan. Teken met rood de hoogte van de vloeistof. 1 2 500 400 1 4 1 8 19 800 300 200 100 ▲▲ figuur 7 een maatbeker Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg §3 Massa en volume 40 I n figuur 8 zijn vijf blokjes getekend. a Bereken het volume van elk blokje. Zie vaardigheid 12 achter in je handboek. h = 1,0 cm l = 4,0 cm b = 1,0 cm blokje A V = lengte × breedte × hoogte = 4,0 × 1,0 × 1,0 = h = 2,0 cm cm 3 blokje B V = l∙b∙h = 5,0 × 1,0 × 2,0 = b = 1,0 cm l = 5,0 cm cm3 h = 2,0 cm blokje C V = l∙b∙h = × = cm3 × l = 3,0 cm b = 2,0 cm blokje D V = l∙b∙h h = 3,0 cm = = cm3 blokje E V = l∙b∙h l = 4,0 cm b = 2,0 cm = = cm3 h = 3,0 cm b Blokje A is met stippellijntjes in blokjes van 1 cm verdeeld. Doe hetzelfde met de andere blokjes. Controleer zo je antwoorden op vraag a. 3 b = 3,0 cm l = 3,0 cm ▲▲ figuur 8 Hoe groot is het volume van de blokjes? 20 Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg §3 Massa en volume 41 B epaal met behulp van de tekeningen in figuur 9 het volume van de steen. Schrijf de volledige berekening op. mL 100 mL 100 90 90 80 eindstand = mL 80 70 70 beginstand = mL 60 60 50 50 40 40 30 30 volume = = = – − mL = cm3 42 Bekijk het staafje in figuur 10. a Bereken het volume van het staafje. 20 20 10 10 ▲▲ figuur 9 Hoe groot is het volume van de steen? mL 100 90 b Het staafje wordt in de maatcilinder gedaan. Bereken hoe hoog het water zal komen te staan. Teken de hoogte in figuur 10. 80 70 60 50 8,0 cm 40 30 20 10 ▲▲ figuur 10 een staafje van ... cm3 *43 Bekijk tabel 5. Reken uit wat er in de lege vakken moet staan en vul het antwoord in. ▼▼ tabel 5 rekenen aan rechthoekige voorwerpen lengte (cm) 3 breedte (cm) hoogte (cm) volume (cm3) 2 5 20 2 36 4 3 30 *44 Erik dompelt een kiezelsteen onder. Dan ontdekt hij dat hij de beginstand niet heeft genoteerd. Wesley zegt: “Dat is niet erg, dan noteer je nu eerst de eindstand. De beginstand lees je zo meteen af als je de steen er weer uit hebt gehaald.” Leg uit waarom de meting dan niet nauwkeurig is. 21 1,5 cm 1,5 cm Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg §3 Massa en volume Plus Oude lengte-eenheden 45 Vroeger werd de lengte niet gemeten in meters, maar in voeten en duimen. a Wat was het grootste nadeel van deze oude lengte-eenheden? b Op welke manier is dit probleem in 1820 opgelost? 46 I n een verhaal uit de achttiende eeuw staat: “Anna was vijf voeten en zeven duimen lang.” a Reken uit hoe lang Anna minstens is geweest (in meters). Schrijf de berekening volledig op. . b Reken uit hoe lang Anna hoogstens is geweest (in meters). Schrijf de berekening volledig op. c Hoe groot is het verschil tussen de twee lengtes die je bij vraag a en b hebt berekend? 22 Nova © Uitgeverij Malmberg H2 Stoffen 4 Dichtheid Leerstof 47 Erica wil onderzoeken of ijzer zwaarder of lichter is dan aluminium. Ze moet dan opletten dat de stukjes die ze gaat vergelijken: □ A even groot zijn. □ B even zwaar zijn. □ C even warm zijn. □ D even hard zijn. 48 Wat wordt met dichtheid bedoeld? □ A het volume van 1 gram stof □ B het volume van 1 cm3 stof □ C de massa van 1 gram stof □ D de massa van 1 cm3 stof 49 Manzoor zegt: “Aan de dichtheid kun je een stof herkennen.” Kardo zegt: “Dichtheid is een stofeigenschap.” Wie heeft gelijk? □ A Alleen Manzoor heeft gelijk. □ B Alleen Kardo heeft gelijk. □ C Ze hebben allebei gelijk. □ D Ze hebben geen van beiden gelijk. 50 I n welke van onderstaande antwoorden staat de formule voor het berekenen van de dichtheid goed weergegeven? volume □ A dichtheid = massa massa □ B dichtheid = volume dichtheid □ C massa = volume 51 Vul in: a De dichtheid van een stof meet je in b Met symbolen schrijf je dat zo: per . . c Aluminium heeft een dichtheid dan staal. 52 In tabel 1 van het handboek worden zeven metalen genoemd. a Noteer deze metalen in volgorde van dichtheid. Zet het metaal met de kleinste dichtheid voorop. b Wat is het lichtste metaal in de tabel? c Wat is het zwaarste metaal in de tabel? 23 Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg §4 Dichtheid Toepassing 53 Kampeerders zetten tenten vast met haringen, die ze in de grond slaan. Er bestaan stalen haringen, maar ze worden ook vaak van aluminium gemaakt. Waarom neemt iemand die een voettocht maakt en alle bagage in zijn rugzak draagt, haringen van aluminium mee? 54 Welk materiaal heeft de kleinste dichtheid? a aluminium of keukenzout b kurk of ijs c glas of perspex d benzine of alcohol ◀◀ figuur 11 drie blokjes van verschillende materialen h = 4,0 cm A B C l = 1,5 cm b = 1,5 cm 55 In figuur 11 zijn drie voorwerpen getekend. Bereken de dichtheid van de stoffen waar deze voorwerpen van zijn gemaakt. Zie vaardigheid 12 achter in je handboek. voorwerp A massa 6,0 dichtheid = = g/cm3 = volume 5,0 voorwerp B massa dichtheid = volume 27 = 10 = g/cm3 = cm3 = g/cm3 voorwerp C V=l∙b∙h = × massa dichtheid = volume × = 80 90 24 Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg §4 Dichtheid *56 In figuur 12 zijn drie voorwerpen getekend. Bepaal met behulp van de dichtheid van welke stof de voorwerpen D, E en F kunnen zijn gemaakt. Gebruik tabel 1 in je handboek. voorwerp D dichtheid = = Voorwerp D kan van = zijn gemaakt. D voorwerp E volume = eindstand – beginstand E F = = dichtheid = = = Voorwerp E kan van zijn gemaakt. voorwerp F dichtheid = = = Voorwerp F kan van zijn gemaakt. 25 ▲▲ figuur 12 Van welke stof is het voorwerp gemaakt? Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg §4 Dichtheid 57 M et een maatcilinder en een weegschaal (en een beetje rekenwerk) kun je de dichtheid van een vloeistof bepalen (figuur 13). a Lees af hoe groot het volume en de massa van de vloeistof zijn. volume = mL (= cm3) massa = – = g b Bereken met behulp van deze gegevens de dichtheid van de vloeistof. dichtheid = = = ◀◀ figuur 13 Welke vloeistof zit er in de maatcilinder? c Om welke stof zou het kunnen gaan? Gebruik tabel 1 van je handboek. 58 E bbenhout is een donkere houtsoort die gebruikt wordt om zwarte schaakstukken van te maken. Een van deze schaakstukken heeft een massa van 75 gram en een volume van 68 cm3. Bereken of dit houten schaakstuk in water zweeft, zinkt of drijft. *59 De blokjes A en B zijn van verschillende stoffen gemaakt (figuur 14). Leg uit welke stof de grootste dichtheid heeft. ▲▲ figuur 14 Twee blokjes houden elkaar in evenwicht. 26 §4 Dichtheid Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg §4 Dichtheid Plus Dichtheid en temperatuur 60 I n figuur 15 zie je twee cilinders. In de rechter cilinder zit een opening waar de linker cilinder precies in past. a De linker cilinder wordt enkele minuten boven een brander verhit. Passen de beide cilinders nu nog in elkaar? Leg uit waarom wel/niet. b Nadat de linker cilinder is afgekoeld wordt de rechter cilinder enkele minuten boven een brander verhit. Passen de beide cilinders nu nog in elkaar? Leg uit waarom wel/niet. 61 Een blokje ijzer heeft bij een massa van 10,0 g en een volume van 1,27 cm3. a Bereken de dichtheid van ijzer. Het ijzer wordt verhit waardoor het volume toeneemt tot 1,32 dm3. b Bereken de dichtheid van het ijzer nadat het is verwarmd. c Neemt de dichtheid toe of af als je een blokje ijzer verhit? ▲▲ figuur 15 twee cilinders 27 Nova © Uitgeverij Malmberg H2 Stoffen Practicum Proef 1 Stoffen van elkaar onderscheiden Inleiding Soms lijken stoffen veel op elkaar. Dat geldt bijvoorbeeld voor maïzena en poedersuiker. Door goed naar de stofeigenschappen te kijken kun je ze van elkaar onderscheiden. Doel Bij deze proef ga je onderzoeken hoe je maïzena en poedersuiker van elkaar kunt onderscheiden. 15 min 3 Is er nu verschil te zien? Zo ja, wat is het verschil? 4 Weet je nu welke stof suiker is en welke maïzena? Nodig flesje met maïzena flesje met poedersuiker twee kleine bekerglazen schepje of spatel roerstaafje Uitvoeren en uitwerken – Je krijgt twee flesjes. In het ene zit maïzena en in het andere zit poedersuiker. Bekijk de stoffen zonder de flesjes open te maken. 1 Kun je zo ontdekken welke stof in welk flesje zit? 5 Als je geproefd had, had je ook meteen geweten in welk flesje de suiker zit. Toch mag je bij natuur- en scheikunde de stoffen nooit proeven. Leg uit waarom niet. – Doe de flesjes open en ruik eraan. 2 Kun je nu ontdekken welke stof in welk flesje zit? – Vul beide bekerglazen voor de helft met water. – Doe in elk bekerglas een schepje van de twee stoffen. – Roer daarna flink. Proef 2 Stoffen onderzoeken 30 min Inleiding Soms doet de politie een inval in een drugslaboratorium. Daar worden vaak veel stoffen gevonden. Die worden in beslag genomen. In een speciale afdeling gaan onderzoekers uitzoeken wat het precies voor stoffen zijn. Jij gaat in deze proef net zoiets doen, maar met ongevaarlijke stoffen. Je krijgt zestien potjes met stoffen, zonder te 28 weten welke stoffen het zijn. Je moet met behulp van de stofeigenschappen zoveel mogelijk stoffen proberen te herkennen. Doel Bij deze proef leer je om stoffen te herkennen aan hun stofeigenschappen. Nova H2 Stoffen Practicum Nodig zestien stoffen in flesjes Uitvoeren en uitwerken – Je krijgt zestien genummerde flesjes en een lijst met de namen van de stoffen die in die flesjes zitten. Zoek uit welke stof in welk flesje zit. Je mag de flesjes openmaken om te ruiken. Je mag de stoffen beslist niet proeven! ▼▼ tabel 6 zestien stoffen en hun eigenschappen nummer © Uitgeverij Malmberg kleur 1 Vul in tabel 6 de volgende kenmerken van de onbekende stoffen in: a de kleur van de stof; b de geur van de stof; c of de stof vast, vloeibaar of gasvormig is; d andere bijzonderheden; e de naam van de stof (als je die weet). 2 Bekijk de gegevens in de tabel. a Welke stoffen zijn vast? b Welke stoffen zijn vloeibaar? c Welke stoffen zijn gasvormig? d Welke stoffen zijn metalen? e Welke stoffen zijn doorzichtig? vast/vloeibaar/ gasvormig geur 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 29 bijzonderheden naam Nova H2 Stoffen Proef 3 © Uitgeverij Malmberg Practicum Oplossingen en suspensies 15 min Inleiding In het dagelijks leven kom je verschillende soorten mengsels tegen. Thee en cola zijn voorbeelden van oplossingen. Sinaasappelsap en verf zijn voorbeelden van suspensies. Doel Bij deze proef leer je twee verschillen kennen tussen een oplossing en een suspensie. Nodig reageerbuis met water + inkt reageerbuis met water + koolstofpoeder twee (lege) reageerbuizen twee trechters twee filtreerpapiertjes Uitvoeren en uitwerken – Schud de reageerbuis met water + inkt. Kijk of je direct na het schudden door het mengsel heen kunt kijken. – Schud de reageerbuis met water + koolstof. Kijk of je direct na het schudden door het mengsel heen kunt kijken. 1 Kun je door het mengsel van water en inkt heen kijken? 2 Heb je hier te maken met een oplossing of een suspensie? 3 Kun je door het mengsel van water en koolstof heen kijken? 4 Heb je hier te maken met een oplossing of een suspensie? – Vouw de filtreerpapiertjes zoals in figuur 16 en doe ze in de trechters. – Maak de filters vochtig. Ze blijven dan beter in de trechters zitten. – Zet de trechters in de lege reageerbuizen. – Schud het mengsel van water + inkt. Giet het meteen daarna voorzichtig in het ene filter. 30 ▲▲ figuur 16 Zo vouw je een filter. – Schud het mengsel van water + koolstof. Giet het meteen daarna voorzichtig in het andere filter. – Kijk goed wat er gebeurt. – Wacht tot er niets meer uit de filters lekt. – Bekijk de vloeistoffen in de opvangbuizen goed. 5 Welke bewering over de opgevangen vloeistoffen is goed? □ A Je kunt door beide vloeistoffen heen kijken. □ B Je kunt door geen van beide vloeistoffen heen kijken. □ C Je kunt alleen door de vloeistof uit de verdunde inkt heen kijken. □ D Je kunt alleen door de vloeistof uit het mengsel van water + koolstof heen kijken. – Bekijk de filters goed. 6 Bij welk mengsel is een vaste stof in het filter achtergebleven? □ A Bij beide mengsels. □ B Bij geen van beide mengsels. □ C Alleen bij het mengsel van water en inkt. □ D Alleen bij het mengsel van water en koolstof. Nova H2 Stoffen Practicum 7 Welke stof is dat? Proef 4 © Uitgeverij Malmberg 8 Welke stof is bij dit mengsel dan zeker door het filter gegaan? Werken met de brander 40 min E Inleiding Bij proeven op school gebruik je vaak een gasbrander om iets te verwarmen. Met zo’n brander moet je altijd voorzichtig werken. Let op: een brander kan erg warm zijn! Pas daarom altijd op als je een brander vastpakt. Mocht je toch je vingers verbranden, houd je vingers dan direct twintig minuten onder koud, stromend water. Waarschuw ook je leerkracht. Doel Bij deze proef leer je hoe je met een brander moet werken. Je leert ook welke drie soorten vlam een brander heeft. D A gas lucht lucht C B gas ▲▲ figuur 17 Hier zie je de onderdelen van de brander. 2 Je regelt met de luchtschijf de hoeveelheid lucht die in de brander komt. Welke letter Nodig gasbrander gaasje houten reageerbuishouder lucifers/aansteker gekleurde stiften/kleurpotloden staat bij de luchtschijf? Uitvoeren en uitwerken 1 De onderdelen van de brander – Draai buis A los van de brander (figuur 17). Dit is de schoorsteen. – Kleur de schoorsteen in figuur 17 bruin. 1 Je regelt met de gaskraan de hoeveelheid gas die in de brander komt. Welke letter staat bij de gaskraan? – Kleur de gaskraan in figuur 17 geel. 31 – Kleur de luchtschijf in figuur 17 groen. – Teken met een rode stift de weg die het gas aflegt. – Teken met een blauwe stift de weg die de lucht aflegt. – Schroef de brander weer in elkaar. 2 Pauzevlam – Maak de slang van de brander vast aan de gaskraan van je tafel. – Draai de luchtschijf dicht (tegen de buis aan). 3 Kan er nu aan de onderkant lucht in de schoorsteen komen? □ A ja □ B nee □ C een klein beetje Nova H2 Stoffen – – – – – © Uitgeverij Malmberg Practicum Draai de gaskraan op je tafel open. Steek een lucifer aan. Houd de lucifer boven de brander. Draai gaskraan B van de brander een beetje open. Steek het gas aan. 4 Welke kleur heeft de vlam? 9 Wanneer gebruik je deze vlam? □ A Als je een liter water wilt verhitten. □ B Als je de brander een paar minuten niet nodig hebt. □ C Als je 5 mL water in een reageerbuisje moet koken. □ D Als je een blok ijzer gloeiend heet wilt maken. 4 Ruisende blauwe vlam – Draai de luchtschijf omlaag tot de vlam een ruisend geluid maakt. – Teken in het kader hieronder schematisch hoe de vlam er nu uitziet. – Kleur de delen van de vlam. – Draai de gaskraan verder open. 5 Wat gebeurt er nu met de vlam? □ A Hij wordt kleiner. □ B Hij wordt blauw. □ C Hij wordt groter. – Draai de gaskraan zover dicht dat je een kleine vlam hebt. Je moet de vlam goed kunnen zien. 6 Deze vlam wordt de ‘pauzevlam’ genoemd. Je moet deze vlam maken als je de brander even niet gebruikt. Bijvoorbeeld om wat op te schrijven. Waarom is deze vlam geschikt als pauzevlam? □ A Je kunt hem goed zien. □ B Hij maakt geen geluid. □ C Hij geeft licht. 3 Kleine blauwe vlam – Draai de gaskraan open tot de vlam niet meer groter wordt. – Draai luchtschijf C omlaag tot de vlam van kleur verandert. 7 Welke kleur krijgt de vlam? 8 Deze vlam gebruik je om iets voorzichtig te verwarmen. Hij is niet geschikt als pauzevlam. Waarom is deze vlam niet geschikt als pauzevlam? □ A Hij geeft te weinig licht om bij te schrijven. □ B Je ziet hem slecht en dat is gevaarlijk. □ C Hij is te warm. 32 – Pak het gaasje met een reageerbuisknijper vast. – Houd het gaasje horizontaal onder in de vlam (figuur 18). – Kijk goed waar het gaasje gloeit. – Teken en kleur in figuur 18 wat je ziet. – Houd het gaasje horizontaal net boven de donkerblauwe kegel. – Teken en kleur in figuur 18 wat je ziet. – Houd het gaasje boven in de vlam. – Teken en kleur in figuur 18 wat je ziet. – Houd het gaasje verticaal onder in de vlam (figuur 19). – Teken en kleur in figuur 19 wat je ziet. – Ruim alles netjes op. 10 Op welke plek is de vlam het heetst? □ A helemaal boven in de vlam □ B vlak boven de donkerblauwe kegel □ C in het midden van de donkerblauwe kegel □ D vlak boven de opening van de schoorsteen Nova H2 Stoffen Practicum ▲▲ figuur 18 het gaasje horizontaal in de vlam Proef 5 © Uitgeverij Malmberg ▲▲ figuur 19 het gaasje verticaal in de vlam De massa van vaste stoffen bepalen Inleiding Je kunt met een weegschaal de massa van een voorwerp of een hoeveelheid stof bepalen. In de supermarkt vind je bijvoorbeeld pakken met 1 kilogram suiker, of doosjes met 250 g champignons. Doel Bij deze proef ga je de massa bepalen van vier vaste stoffen. 15 min – Bepaal de massa van elk blokje met de weegschaal. 2 Schrijf de massa van de blokjes in kolom 3. ▼▼ tabel 7 de massa’s van vier vaste stoffen voorwerp materiaal 1 2 Nodig vier verschillende blokjes weegschaal 3 Uitvoeren en uitwerken 1 Schrijf in tabel 7 in kolom 2 van welk materiaal elk blokje is gemaakt. 33 4 massa (g) Nova H2 Stoffen Proef 6 Practicum De massa van vloeistoffen bepalen 15 min 1 Wat is de massa van het bekerglas? Inleiding Een vloeistof moet je altijd ergens in stoppen. Bijvoorbeeld in een fles of in een glas. – Haal het bekerglas van de weegschaal en vul het voor de helft met water. – Zet het bekerglas met het water op de weegschaal en lees de massa af. Doel Bij deze proef ga je de massa bepalen van een hoeveelheid water. Nodig water bekerglas weegschaal 2 Wat is de massa van het bekerglas met het water? Uitvoeren en uitwerken – Zet het bekerglas op de weegschaal en lees de massa af. Proef 7 © Uitgeverij Malmberg Het volume van voorwerpen – Trek je antwoord bij 1 af van je antwoord bij 2. 3 Wat is de massa van het water? 25 min Inleiding Het volume van rechthoekige voorwerpen kun je berekenen met een formule. Voor andere voorwerpen gebruik je de onderdompelmethode. Doel Bij deze proef leer je hoe je het volume met een formule uitrekent. Je leert ook hoe je het volume bepaalt met de onderdompelmethode. Nodig aluminium blokje houten blokje knikker kiezelsteen maatcilinder liniaal Uitvoeren en uitwerken 1 volume uitrekenen met een formule – Vul in kolom 2 van tabel 8 in van welk materiaal de blokjes zijn gemaakt. – Meet hoe lang de zijden van de blokjes zijn en vul die in tabel 8 in. – Reken uit wat het volume is met de formule V = l × b × h. ▼▼ tabel 8 de meetresultaten van proef 7 materiaal lengte (cm) breedte (cm) 1 2 34 hoogte (cm) l×b×h volume (cm3) Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg Practicum ▲▲ figuur 20 Zo lees je de stand van het water af. ▲▲ figuur 21 Houd de maatcilinder schuin als je de knikker erin laat zakken. 2 volume bepalen met de onderdompelmethode – Vul de maatcilinder voor ongeveer twee derde met water. Lees de stand van het water af zoals je in figuur 20 ziet. 3 Hoe reken je het volume van de knikker nu uit? □ beginstand – eindstand □ eindstand – beginstand □ beginstand + eindstand 1 Vul in: De beginstand is: 3 Vul in: volume blokje = cm³. cm3 – cm3 = cm3 – Laat de knikker voorzichtig onder water zakken (figuur 21). – Bepaal op dezelfde manier het volume van de kiezelsteen. 2 Vul in: De eindstand is 4 Vul in: volume kiezelsteen = eindstand – beginstand cm³. = 35 – = Nova H2 Stoffen Proef 8 © Uitgeverij Malmberg Practicum De dichtheid bepalen 45 min Inleiding Onderzoekers willen graag de dichtheid van een stof weten. Ze kunnen dan vaak precies zeggen met welke stof ze te maken hebben. Je rekent de dichtheid uit door de massa (in g) te delen door het volume (in cm3). De eenheid voor de dichtheid is g/cm3. Doel Bij deze proef ga je van vijf stoffen de dichtheid bepalen. Nodig maatcilinder liniaal of geodriehoek weegschaal blokje messing blokje aluminium blokje ijzer glazen knikker ronde perspex staaf Uitvoeren en uitwerken – Schrijf in kolom 1 van tabel 9 de materialen op. – Bepaal met de weegschaal de massa van elk materiaal. – Schijf de massa met één decimaal in kolom 2. – Bepaal het volume van de rechthoekige blokjes met de liniaal en de formule V = l × b × h. – Schrijf de volumes met één decimaal in kolom 3. – Bepaal het volume van de staaf en de knikker met de onderdompelmethode. – Schrijf ook deze volumes met één decimaal in kolom 3. ▼▼ tabel 9 de meetresultaten van proef 8 materiaal massa (g) volume (cm3) 36 massa/volume dichtheid (g/cm3) Nova © Uitgeverij Malmberg H2 Stoffen Test Jezelf Je kunt de vragen 1 t/m 16 ook maken op de computer. 1 In een fles zit een heldere, kleurloze vloeistof met een sterke geur. Zou het kunnen gaan om: a alcohol? ja / nee b jodium? ja / nee c kwik? ja / nee d suiker? ja / nee e wasbenzine? ja / nee f water? ja / nee 2 Michael ruimt de boodschappen van figuur 22 op. Welke boodschappen kan hij het beste opbergen: a in het gootsteenkastje? b in een keukenkastje? c in de koelkast? d in het medicijnkastje? 3 ▲▲ figuur 22 het boodschappenbriefje van Michael Ilse zegt: “Massa is een stofeigenschap.” Lotte zegt: “Dichtheid is een stofeigenschap.” Wie heeft gelijk? □ A Ilse en Lotte hebben allebei gelijk. □ B Ilse heeft gelijk, Lotte heeft ongelijk. □ C Ilse heeft ongelijk, Lotte heeft gelijk. □ D Ilse en Lotte hebben allebei gelijk. 37 Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg Test Jezelf 4 Lees de twee volgende zinnen: I Een oplossing is altijd een mengsel. II In het residu blijven slecht oplosbare stoffen achter. Wat is waar? □ A Beide zinnen kloppen. □ B Zin I klopt niet; zin II klopt wel. □ C Zin I klopt wel; zin II klopt niet. □ D Beide zinnen kloppen niet. 5 Wat is het residu als je koffiezet met een koffiezetapparaat? □ A de gemalen koffie die je uit het pak in het filter schept □ B het hete water dat op de gemalen koffie druppelt □ C de pas gezette koffie in de kan onder het filter □ D het koffiedik dat na afloop in het filter achterblijft 6 J e kunt geur- en smaakstoffen uit plantendelen halen door ze in een geschikt oplosmiddel te leggen. Hoe noem je deze manier om stoffen uit planten te winnen? 7 Op een geneesmiddel staat: Goed schudden voor gebruik. Wat voor een soort mengsel zal dit geneesmiddel waarschijnlijk zijn? 8 art heeft twee reageerbuisjes. In het eerste doet hij meel en in het tweede suiker. B Hij vult de reageerbuisjes met water en schudt ze goed. Hoe noem je de mengsels die zo ontstaan? □ A In beide reageerbuisjes zit een suspensie. □ B In het eerste reageerbuisje zit een suspensie; in het tweede zit een oplossing. □ C In het eerste reageerbuisje zit een oplossing; in het tweede zit een suspensie. □ D In beide reageerbuisjes zit een oplossing. 9 Streep door wat fout is. a Met een balans / maatcilinder kun je de massa van een voorwerp bepalen. b Je meet de massa in gram / millimeter of kilogram / liter. 10 In figuur 23 zie je het doosje van een lamp. Bereken het volume van het doosje. V = = × × × ≈ ▲▲ figuur 23 Hoe groot is het volume van dit doosje? 38 Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg Test Jezelf ▲▲ figuur 24 Hoe groot is de inhoud van elke verpakking? 11 O p veel verpakkingen staat de inhoud vermeld in liters of milliliters. In figuur 24 zie je enkele voorbeelden. Vul tabel 10 verder in. ▼▼ tabel 10 de inhoud van zes verpakkingen verpakking fles frisdrank pak halfvolle melk fles afwasmiddel heeft een inhoud van mL = 1,5 liter 1000 mL = liter 500 mL = liter 12 Bepaal het volume van de steen in figuur 25. Schrijf de volledige berekening op. ◀◀ figuur 25 Hoe groot is het volume van deze steen? 39 Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg Test Jezelf 13 D e steen in figuur 25 heeft een massa van 72 g. Het volume heb je bij de vorige vraag al uitgerekend. Bereken de dichtheid van de steen. dichtheid = = ≈ 14 Vul in: kleinere of grotere. Gebruik zo nodig tabel 1 in je handboek. a Perspex heeft een dichtheid dan glas. b Lood heeft een dichtheid dan aluminium. c Water heeft een dichtheid dan lucht. d Kurk heeft een dichtheid dan eikenhout. 15 Een staafje grijs metaal heeft een massa van 10,8 g en een volume van 4,0 cm3. Om welk metaal zou het kunnen gaan? Gebruik tabel 1 in je handboek. □ A aluminium □ B ijzer □ C koper □ D zink 16 O p een weegschaal zijn twee schaakstukken gezet (figuur 26). Het ene schaakstuk is van zilver (10,5 g/cm3), het andere van goud (19,3 g/cm3). Dat kun je aan de buitenkant niet zien, want ze zijn allebei grijs geverfd. Streep door wat fout is. De massa / Het volume van beide schaakstukken is even groot. De massa / Het volume van schaakstuk A is het grootst. Dus heeft schaakstuk A de grootste / kleinste dichtheid. Conclusie: schaakstuk A / schaakstuk B is dus van goud. 17 Noteer een kenmerkende eigenschap van: a ammonia b goud 18 Hieronder staat een aantal producten: cola – drop – hagelslag – jam – kruidkoek – limonadesiroop – vla a Welke stof komt in al deze producten voor? b Om welke stofeigenschap wordt deze stof toegevoegd? 40 ▲▲ figuur 26 een paard van zilver en een paard van goud Nova H2 Stoffen Test Jezelf 19 Yvon zaagt allerlei stukken hout van een bezemsteel (figuur 27). a Welke stukken hebben dezelfde massa? b Welke stukken hebben dezelfde dichtheid? A B C D EE B C A 1 cm3 D 2 cm 3 1,5 cm 3 0,5 cm 3 2 cm3 ▲▲ figuur 27 vijf stukken van een bezemsteel 20 Een blokje staal van 1 cm3 zinkt in water, omdat de dichtheid van staal groter is dan de dichtheid van water. Een stalen boot van 22 m3 zinkt niet, maar blijft op het water drijven. Leg uit waarom de boot niet zinkt. 41 © Uitgeverij Malmberg Nova H2 Stoffen © Uitgeverij Malmberg §1 Stoffen in huis 5 Extra: SI-eenheden Leerstof 1 Vul in: a Tegenwoordig wordt in een groot deel van de wereld hetzelfde systeem van eenheden gebruikt: het (meestal afgekort als SI). b In het SI is de de eenheid van lengte en de kilogram de eenheid van c Sommige landen, zoals volledig ingevoerd. . , hebben het SI nog niet d In het SI staan ook afspraken over voorvoegsels. Bijvoorbeeld: – kilo wordt afgekort als 2 en betekent 1000. – deci wordt afgekort als d en betekent . – wordt afgekort als c en betekent . – wordt afgekort als en betekent 0,001. Vroeger had elke stad en elke streek zijn eigen eenheden. Waarom was dat vooral voor de handel erg lastig? Toepassing 3 Erica wandelt 5 km. Bij elke stap die ze doet, legt ze 75 cm af. Hoeveel stappen moet ze doen om 5 km te lopen? 4 In een recept staat: “Voeg 750 mL koude melk toe.” Hoeveel liter is 750 mL? 750 mL = 5 L e (oude) volume-eenheden in Engeland en de Verenigde Staten hebben vaak dezelfde namen. Dat wil D niet zeggen dat ze ook even groot zijn. Vergelijk tabel 11 maar eens met tabel 12. Wat is juist? a Een Engelse pint is meer dan een halve liter. waar / onwaar b Een Amerikaanse pint is minder dan een halve liter. waar / onwaar c Tussen een Amerikaanse en een Engelse gallon zit meer dan een liter verschil. waar / onwaar d Zowel in Engeland als in de VS gaan er tien pints in een gallon. waar / onwaar e Elke Engelse eenheid is 1,2 keer zo groot als de Amerikaanse eenheid met dezelfde naam. waar / onwaar 42 Nova H2 Stoffen §5 Extra: SI-eenheden ▼▼ tabel 11 Engelse volume-eenheden ▼▼ tabel 12 Amerikaanse volume-eenheden eenheid is (afgerond) eenheid is (afgerond) 1 gill 142 mL 1 gill 118 mL 1 pint 568 mL 1 pint 473 mL 1 gallon 4546 mL 1 gallon 3785 mL 6 E en kraan is niet goed dichtgedraaid. Iedere seconde valt er een druppel uit de kraan. Er gaan twintig druppels in een milliliter. Hoe lang duurt het voor een maatbeker met een inhoud van 0,5 liter vol zit? 7 Vul de ontbrekende getallen in. a Richard is 1,85 m lang. Dat is cm. b Morgen schaats ik de 1500 m. Dat is c Zo’n muntstukje is 0,15 cm dik. Dat is km. mm. d In zo’n pakje zit 0,2 liter slagroom. Dat is mL. e Mijn nichtje woog bij de geboorte 3250 gram. Dat is 8 Voor sommige situaties zijn de SI-eenheden niet zo handig. a Beschrijf een situatie waarin de meter een te kleine eenheid is. b Welke eenheid zou je in die situatie beter kunnen gebruiken? c Beschrijf een situatie waarin de liter een te grote eenheid is. d Welke eenheid zou je in die situatie beter kunnen gebruiken? 43 kg. © Uitgeverij Malmberg Nova H2 Stoffen Aantekeningen 44 © Uitgeverij Malmberg DEEL A 1|2 VM BO - KGT AUTEURS: EINDREDACTIE: MET MEDEWERKING VAN: F. Kappers C. Schatorjé L. Pijnappels R. Tromp P. van Hoeflaken Th. Smits V WO - g ym n a si um 1|2 VMBO - KGT WERK BOEK NASK WERKBOEK ISBN 978 90 345 8341 3 551484 n a sk DEEL A