Figuren hoofdstuk 4 - Universiteit Utrecht

advertisement
De Last van het Verleden
Hoe verhield de studentenzuivering zich tot het morele kader van de
eerste naoorlogse jaren?
Sarah van Kerkvoorde
De Last van het Verleden
‘Hoe verhield de studentenzuivering zich tot het morele kader van de eerste
naoorlogse jaren?’
Aantal woorden: 11785
Datum: 4 juni 2014
Student:
Sarah van Kerkvoorde
3670570
Docent:
Helen Grevers
Cursus:
Nederlands verzet tegen de Duitse bezetter: motieven, interactie en herinnering (OS III)
Bachelor geschiedenis
Universiteit Utrecht
De namen van studenten en universiteitspersoneel zijn vanwege de privacy van de betrokkenen en
hun nabestaanden gefingeerd.
Afbeelding op voorpagina: Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college
van herstel en zuivering van de rijksuniversiteit te Utrecht, 3365: Stukken betreffende de instelling van de Utrechtse
studentenzuiveringscommissie, en de richtlijnen voor de uitsluitingstermijn van studenten op grond van beschikkingen van
de chefstaf van het militair gezag en de minister, 1945-1946, De Utrechtse Geus, 7 juli 1945.
Inhoudsopgave
Inleiding
1
1. De naoorlogse zuiveringen
1.1 Twee benaderingen van ‘goed en fout’
1.2 Politiek en maatschappelijk doel van zuiveringen
1.3 De ambtenarenzuivering
1.3.1 Ambtenaren tijdens de oorlog
1.3.2 De ambtenarenzuivering in de praktijk
1.4 Maatschappelijke reactie op de ambtenarenzuivering
1.5 Samenvattend
Figuren hoofdstuk 1
5
5
6
8
8
8
9
10
11
2. Studenten voor en tijdens de oorlog
2.1 De universiteit in transitie
2.2 Keuzemomenten
2.3 De loyaliteitsverklaring
2.3.1 De ‘autoriteiten’ en de loyaliteitsverklaring
2.3.2 Wel of niet tekenen?
2.4 Samenvattend
Figuren hoofdstuk 2
12
12
13
14
15
16
18
19
3. De opzet van de studentenzuivering
3.1 Doel van de studentenzuiveringen
3.2 Aanstelling zuiveringscommissies
3.2.1 Aanstelling zuiveringscommissie Utrecht
3.3 Officiële criteria
3.3.1 Officiële criteria Utrecht
3.4 Officiële zuiveringsprocedure
3.5 Samenvattend
Figuren hoofdstuk 3
20
20
23
23
24
26
27
28
30
4. De praktijk van de studentenzuivering
4.1 De uitkomst van de studentenzuivering.
4.2 Complicerende factoren
4.3 Invloedrijke factoren
4.3.1 Voorspraak van derden
4.3.2 Deelname aan het verzet
4.3.3 Karakter en achtergrond
4.3.4. Omstandigheden tijdens de oorlog
4.3.5. Naoorlogse sociaal-economische situatie
4.4 Gevolgen voor ‘gezuiverde’ studenten
4.5 Samenvattend
Figuren hoofdstuk 4
34
34
34
35
36
36
36
37
37
38
38
39
Conclusie
41
Literatuur- en bronnenlijst
43
Inleiding
De Tweede Wereldoorlog is één van de meest ingrijpende periodes in de Nederlandse geschiedenis.
Op 5 mei 1945 was het land weliswaar bevrijd, maar de bezetting had in de hele samenleving diepe
sporen nagelaten. Veel Nederlanders hadden met de Duitsers samengewerkt of hadden geprobeerd
een slaatje te slaan uit de situatie. Om het land werkelijk te bevrijden, moest de samenleving zich
ontdoen van die ‘landverraders’.1 Daarom werden er, naast bestraffingen, zuiveringen
georganiseerd: collaborateurs werden ontslagen of een periode geschorst. Maar juist de mensen in
hogere posities hadden concessies moeten doen en de zuivering zou kunnen ontaarden in een ‘brain
drain.’ De criteria werden daarom vaak pragmatisch gehanteerd: mensen met belangrijke
(bestuurlijke) ervaring werden minder snel veroordeeld of maakten snel hun rentree in de
samenleving.2 Dit leidde nogal eens tot maatschappelijke onrust, zoals blijkt uit het volgende
fragment van een pamflet, verspreid door de Amsterdamsche Vrouwelijk Studenten Vereeniging in
februari 1946:
‘De Ledenraad, die in de discussie blijk gaf zich volkomen bewust te zijn van haar grote
verantwoordelijkheid, heeft toch unaniem haar mening uitgesproken dat de terugkeer van
Prof. Dr. J.P. Wibaut aan de Gemeentelijke Universiteit onaanvaardbaar voor de Studenten is,
en heeft derhalve gezien het feit dat alle vreedzame middelen om deze terugkeer te
verhinderen zijn uitgeput, het Bestuur van de A.S.V.A. gemachtigd een ALGEMENE STAKING af
te kondigen.’3
J.P. Wibaut was een professor in de scheikunde die tussen ’43 en ’44 rector van de universiteit was
geweest en zich coöperatief had opgesteld naar de Duitse autoriteiten. Zo had hij de studenten
opgeroepen de loyaliteitsverklaring te tekenen. Door het tekenen van die verklaring beloofde een
student onder andere dat hij of zij zich ‘zal onthouden van iedere tegen het Duitsche Rijk, de
Duitsche weermacht, of de Nederlandsche autoriteiten gerichte handeling.’4 De terugkeer van
1
P. Romijn, Snel, streng en rechtvaardig: de afrekening met de ‘foute’ Nederlanders 1945-1955 (Amsterdam 2002) 11.
N. Beyens, Overgangspolitiek: de strijd om de macht in Nederland en Frankrijk na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam
2009) 199.
3
NIOD. Instituut voor Oorlog- Holocaust- en Genocidestudies (NIOD), Beeldbank WO2, 104680 , Affiche A.V.S.V., 1946.
4
S.A. van Walsum, Ook al voelt men zich gewond: de Utrechtse universiteit tijdens de Duitse bezetting 1940-1945 (Utrecht
1995) xiii.
2
Wibaut riep extra weerstand op omdat de studenten die, deels op zijn aanraden, de
loyaliteitsverklaring getekend hadden, niet op de universiteit mochten terugkeren.5
Studenten hadden, in tegenstelling tot ambtenaren, geen ‘belangrijke (bestuurlijke) ervaring’
en waren daarom vervangbaar. Ze legden zolang ze studeerden weinig gewicht in de
maatschappelijke schaal, maar omdat ze in de toekomst een leidinggevende rol zouden gaan
vervullen, werd de studentenzuivering wel serieus genomen.6 Dit is daarom een interessante casus
om te onderzoeken. Het acute belang van een student voor de samenleving heeft namelijk
nauwelijks een rol gespeeld in de beoordeling en daarom gunnen de studentenzuiveringsdossiers
een unieke blik op de naoorlogse ideeën over ‘goed’ en ‘fout’. Welke criteria werden gehanteerd om
studenten te beoordelen? Welke principes lagen hieraan ten grondslag? En welke factoren hadden
invloed op de uiteindelijke ‘straf’?
Academische relevantie
Hoewel uitgebreid is gepubliceerd over de naoorlogse zuiveringen in het algemeen, heeft de
zuivering van studenten in academische kringen tot nog toe weinig aandacht gekregen. Uiteraard
wordt deze episode behandeld in de boeken over de eigen geschiedenis die vrijwel elke universiteit
heeft uitgebracht.7 Vaak is er zelfs een aparte publicatie gewijd aan de oorlogsjaren. De Groningse
historicus Klaas van Berkel besteedt in ‘Academische Illusies, de Groningse universiteit in een tijd van
crisis, bezetting en herstel, 1930-1950’ dat uitkwam in 2005, uitgebreid aandacht aan de
studentenzuivering, maar hij is hierin een uitzondering. De meeste publicaties schetsen het beeld van
een drastisch zuiveringsbeleid. ‘Van dik hout zaagt men planken’ lijkt het motto te zijn geweest.8
Deze conclusietrekking is echter meer gebaseerd op de reacties die de zuivering teweegbracht, dan
op archiefonderzoek naar de praktijk van de zuiveringen, Van Berkel daargelaten. Aan deze blinde
vlek in het onderzoeksveld zal deze studie een einde maken. Aan de hand van de archieven van de
zuiveringen wordt onderzocht hoe de studentenzuivering in Utrecht georganiseerd was, welke
5
P.J. Knegtmans, Professoren van de stad, Het Athenaeum Ilustre en de Universiteit van Amsterdam, 1632-1960
(Amsterdam 2007) 386.
6
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 3365: Stukken betreffende de instelling van de Utrechtse studentenzuiveringscommissie,
en de richtlijnen voor de uitsluitingstermijn van studenten op grond van beschikkingen van de chefstaf van het militair
gezag en de minister, 1945-1946, De Geus onder Studenten, 13 juli 1945.
7
Van Walsum, Ook al voelt men zich gewond, 147-149.
K. van Berkel, Academische illusies: de Groningse universiteit in een tijd van crisis, bezetting en herstel, 1930-1950
(Amsterdam 2005) 429-443.
G. Zondergeld, Geen duimbreed?!: de Vrije Universiteit tijdens de Duitse bezetting (Zoetermeer 2002) 244-248.
P.J. Knegtmans, Een kwetsbaar centrum van de geest, de universiteit van Amsterdam tussen 1935 en 1950 (Amsterdam
1998) 247-257.
8
Knegtmans, Een kwetsbaar centrum van de geest, 256.
Van Berkel, Academische Illusies, 468.
criteria gehanteerd werden en welk resultaat dit opleverde. Dit geeft inzicht in het morele kader van
de eerste naoorlogse jaren. Hoe werd bepaald of iemand ‘goed’ of ‘fout’ was geweest? Het morele
vraagstuk houdt de gemoederen nog steeds bezig en het kan verhelderend zijn te weten hoe de
direct betrokkenen erover oordeelden toen de oorlog nog maar net achter de rug was. Werd er gelet
op de intentie en motivatie van de studenten of puur op hun daden? Was er oog voor verzachtende
omstandigheden? Hoopte men met de zuiveringen de intellectuele elite van het land werkelijk te
zuiveren, of moest hun toekomstige invloed aan legitimiteit winnen? Was een mild oordeel
gebaseerd op barmhartigheid of pragmatisme? Welke rol speelden invloedrijke relaties?
Methode en benadering
Om de analytische waarde van dit onderzoek te versterken is gekozen voor een vergelijkend
perspectief. De Universiteit Utrecht wordt als casus onder de loep genomen. Om de
studentenzuivering in een breder maatschappelijk kader te plaatsen, wordt de vergelijking getrokken
met de ambtenarenzuivering. Het verschil tussen beide zuiveringen brengt aan het licht welke
invloed de ideeën over ‘goed’ en ‘fout’ hadden, en welke factoren nog meer een rol speelden.
Uiteraard zijn er veel verschillen tussen studenten en ambtenaren, zowel wat mentaliteit als
wat maatschappelijke positie betreft. Ambtenaren functioneren binnen een hiërarchische structuur.
Ook in vredestijd voeren ambtenaren beleid uit waar zij niet per se achter staan. Omdat het niet hun
taak is om beleid te schrijven, conformeren zij zich constant aan hun opdrachtgever. Kortom: voor
het functioneren van de bureaucratie is een ‘volgzaam’, apolitiek ambtenarenapparaat een vereiste.9
De oorlogstijd stelde nieuwe eisen aan de ambtenaren. De Aanwijzingen die de regering in 1937 had
opgesteld voor het geval er oorlog zou komen, gebood ambtenaren zelf de inschatting te maken
welke maatregelen verzoenbaar waren met de belangen van de legitieme, Nederlandse regering en
welke maatregelen zo sterk tegen het nationale belang indruisten dat het beter was om ontslag te
nemen. Dit vereiste een mentaliteitsverandering: ambtenaren moesten het beleid niet simpelweg
uitvoeren, maar ook beoordelen.10
De studenten zaten in een ander parket. Zij werden in principe opgeleid tot kritische denkers,
ze werden geprikkeld om zelf hun mening te vormen op basis van argumenten. Het is goed om te
bedenken dat de universiteit in de jaren dertig wel een andere maatschappelijke functie had dan het
nu heeft. De ivoren toren van de wetenschap wordt tegenwoordig bekritiseerd omdat de afstand
met de rest van de samenleving te groot zou zijn. Aan de Rijksuniversiteit Utrecht werd in de jaren
dertig deze afstand juist gekoesterd als een waarborg voor objectiviteit. Studenten gingen er prat op
9
Romijn, Snel, streng en rechtvaardig, 33.
Romijn, Snel, streng en rechtvaardig, 35.
10
apolitiek te zijn.11 Het blijft staan dat studenten meer ruimte en stimulans kregen zich zelfstandig een
mening te vormen. Ook op sociaal-economisch vlak waren studenten doorgaans zelfstandiger dan
ambtenaren. Zij hadden meestal niet de verantwoording voor een gezin en verkregen hun inkomen
niet uit hun studie. Toch hadden ook studenten financiële argumenten om onder Duits bewind door
te studeren, zeker als ze niet uit een rijk gezin kwamen en hun studie moesten afronden om zelf geld
te gaan verdienen.12 Het laatste belangrijke verschil tussen ambtenaren en studenten zijn de
instructies die ze meekregen van de Nederlandse regering. Waar van ambtenaren werd verwacht dat
zij zelf de inschatting maakten welk gedrag gepast was, werd studenten het tekenen van de
loyaliteitsverklaring expliciet verboden.13 Juist omdat ambtenaren en studenten andere intellectuele
en sociaal-economische bagage hadden, is het mogelijk te analyseren wat aan de verschillen tussen
de ambtenarenzuivering en de studentenzuivering ten grondslag lag.
Opbouw
In hoofdstuk 1 wordt de naoorlogse zuivering in het algemeen besproken. De ambtenarenzuivering
wordt beschreven en in de politieke en maatschappelijke context geplaatst. Hoofdstuk 2 schetst een
beeld van de universiteit en de universitaire gemeenschap voor en ten tijde van de bezetting.
Hoofdstuk 3 behandelt de formele organisatie van de studentenzuivering: de vorming van de
zuiveringscommissies en de officiële criteria en procedure. In hoofdstuk 4 wordt verder uitgezocht
hoe de studentzuivering zich in de praktijk ontwikkelde en welke factoren invloed hadden op het
beoordelingsproces. Ook wordt de problematiek rond de studentenzuivering geanalyseerd en de
gevolgen voor ‘gezuiverde’ studenten. De conclusie geeft ten slotte antwoord op de vraag hoe de
studentenzuivering zich verhield tot het morele kader van de eerste naoorlogse jaren.
11
Van Walsum, Ook al voelt men zich gewond, 15.
Van Berkel, Academische Illusies, 436.
13
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2774: Ingekomen en minuten van uitgegane stukken, toespraak van minister Bolkestein
op Radio Oranje, 7 april 1943.
12
1. De naoorlogse zuiveringen
De opgekropte frustratie en vernedering van de bezetting resulteerde na de oorlog in een
volkswoede die zich richtte tegen alle ‘collaborateurs en landverraders.’ Het bekendste voorbeeld is
het kaalscheren van vrouwen die een relatie hadden gehad met Duitse militairen. Op deze wilde
acties wordt vandaag de dag niet met trots teruggekeken, maar de woede richting ‘collaborateurs’
was groot en ook op structureel bestuurlijk niveau moest men bedenken wat er met hen moest
gebeuren. In het bevrijde Zuiden was dit in eerste instantie de taak van het Nederlands Militair Gezag
(MG), onder auspiciën van het geallieerde hoofdkwartier SHAEF (Supreme Headquarters Allied
Expeditionery Force).14 Om wilde arrestaties te voorkomen en de openbare orde te handhaven,
werden verdachte personen in grote getale opgepakt en werd er zo snel mogelijk met de berechting
en zuivering begonnen.15 Onder leiding van de nieuwe of teruggekeerde burgemeesters werden
zuiveringscommissies gevormd. De namen van de leden werden geafficheerd zodat iedereen het kon
melden als deze personen zelf verdacht waren. De zuiveringen gebeurden per beroepsgroep en
binnen de ambtenarij per afdeling.16 Het arrestatiebeleid was bepaald niet mild geweest, maar de
beoordeling zou een stuk minder streng uitpakken.17
1.1 Twee benaderingen van ‘goed en fout’
Koningin Wilhelmina sprak in 1940 in een radiotoespraak van ‘een strijd tusschen het goede en het
kwade.’ 18 Iedereen die aan de kant van de Duitsers stond, hoorde bij ‘het kwade’, de rest van de
Nederlanders bij ‘het goede.’ Tijdens de bezetting werden de leefomstandigheden steeds slechter en
groeide de haat jegens hen die aan de situatie bijdroegen door met de Duitsers samen te werken.
Toch waren er weinig ‘helden’ en veel mensen die concessies deden.19 Hoewel, of misschien juist
omdat er tijdens de oorlog al veel gemijmerd werd over de naoorlogse berechting van ‘slechte
vaderlanders’ bestonden er toen het eenmaal zover was, verschillende opvattingen over ‘goed’ en
‘fout’. Dit resulteerde in twee benaderingen van de (ambtenaren)zuivering, die gedefinieerd kunnen
worden als een ‘mits-benadering’ en een ‘tenzij-benadering’. De oud-verzetsstrijders hadden grote
risico’s genomen door in het verzet te gaan. Ze hadden zich georganiseerd in de GOIWN
14
Beyens, Overgangspolitiek, 148.
Romijn, Snel, streng en rechtvaardig, 11.
16
H. Termeer, Het Geweten der Natie, De voormalige illegaliteit in het bevrijde Zuiden september 1944 – mei 1945
(Nijmegen 1994) 350.
17
Ibidem 12.
18
Ibidem 24.
19
C. van der Heijde, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2002) 280.
15
(Gemeenschap van Oud-Illegale Werkers Nederland) en de GAC (Groot Advies Commissie der
Illegaliteit). Eén van hun vrij ambitieuze doelen was de ‘vernieuwing van het Nederlandse volk.20 Zij
waren van mening dat alleen de mensen die door gedrag bewezen hadden moedig en betrouwbaar
te zijn ‘goed’ waren en nog het recht hadden om het land te leiden. Ambtenaren mochten
aanblijven, mits ze moedige daden hadden verricht. De oud-illegale pers was de belangrijkste
spreekbuis voor deze mits-benadering.21 De regering stond voor de taak het land weer op te bouwen
en moest pragmatische keuzes maken. Zij besefte dat een strenge zuivering het ambtenarenapparaat
zou decimeren en de bureaucratie lam zou leggen. Het officiële zuiveringsbeleid hanteerde dan ook
een andere benadering van goed en fout. Ambtenaren mochten aanblijven, tenzij ze aantoonbaar
gesympathiseerd hadden met de Duitsers of hun geloofwaardigheid ernstig geschaad was. De
reguliere dagbladen, die na de oorlog weer gingen verschijnen, verdedigden de tenzij-benadering en
de publieke opinie schoof steeds meer hun kant op.22 De bewondering voor het verzet was tijdens en
vlak na de oorlog nog wijdverbreid, maar sloeg om in een meer wantrouwende houding. Volgens de
bekende historicus Loe de Jong kwam dit voort uit schaamte voor de eigen beperkte inzet tijdens de
oorlog.23 De tenzij-benadering pakte inderdaad voor de meerderheid een stuk voordeliger uit dan de
strenge normen van het voormalig verzet en zorgde, niet geheel onbelangrijk, ervoor dat het
bestuursapparaat over genoeg ervaren mankracht beschikte om te kunnen functioneren.
1.2 Politiek en maatschappelijk doel van zuiveringen
Bezetting en onderdrukking zijn traumatiserend voor een samenleving, zeker omdat er altijd mensen
zijn die onderdeel uitmaakten van de onderdrukkende partij. Deze mensen verliezen in de ogen van
velen hun recht om deel uit te maken van de samenleving.24 Berechting van of verzoening met deze
personen is cruciaal om de maatschappij weer op een gezamenlijke, legitieme basis op te kunnen
bouwen. Dit proces heeft niet alleen in Nederland plaats gevonden, maar ook in andere landen na
afloop van een groot conflict, bijvoorbeeld in Latijns-Amerikaanse staten na de val van de autoritaire
regimes in de jaren 80 en in Zuid-Afrika na het opheffen van de Apartheid. 25 Binnen het veld van de
mensenrechten is veel onderzoek gedaan hoe met complexe post-conflict situaties om wordt
gegaan.26 Historica en mensenrechtenexpert Paige Arhur vatte de resultaten van het onderzoek
20
Beyens, Overgangspolitiek, 158.
Termeer, Het Geweten der Natie, 521.
22
Termeer, Het Geweten der Natie, 519.
23
L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12a: Epiloog (Leiden 1988) 333.
24
P. Arthur, ‘How Transitions reshaped Human Rights: A Conceptual History of Transitional Justice’, Human Rights
Quarterly 31:2 (2009) 321-367, 322.
25
Ibidem 322.
26
H. Grevers, ‘Voorbij Bijltjesdag? Recente werken over de bestraffing van collaboratie na beide wereldoorlogen in de Lage
Landen’, Low Countries Historical Review 127-1 (2012) 150-161, 150.
21
samen.27 Berechting met als doel de overgang naar een nieuwe samenleving mogelijk te maken
wordt sinds de jaren ‘90 transitional justice genoemd. Het hoofddoel is daarbij dus niet wraak of
straf. Er zijn vier subdoelen te onderscheiden. Ten eerste moet het nieuwe staatsbestel erkend
worden als legitieme macht en dat kan niet als de vertegenwoordigers ervan een slechte reputatie
hebben of als de in het verleden begane misdaden niet als misdaad erkend worden. Ten tweede
moeten volksgerichten voorkomen worden door het vertrouwen te scheppen dat misdaden niet
ongestraft blijven. Het derde doel is het ‘onschadelijk’ maken van onbetrouwbare of gevaarlijke
personen. Tot slot is het straffen van daders vanzelfsprekend een manier om recht te verschaffen
aan de slachtoffers.
De term transitional justice impliceert dat er sprake is van een overgang (transition).
Hiermee wordt doorgaans ook de overgang naar een democratischer bestuur bedoeld.28 In het geval
van Nederland was met de terugkeer van de koningin en de regering in ballingschap, het oude
democratische bestel weer geïnstalleerd en niemand hoefde aan deze situatie te wennen. Er was
geen sprake van een overgang naar een nieuw, democratisch systeem. De naoorlogse zuiveringen
zijn dus geen schoolvoorbeeld van transitional justice, maar het is wel een term die recht doet aan
het meerledige doel van de naoorlogse zuivering in Nederland. De regering in ballingschap vreesde
volksgerichten die de openbare orde in gevaar zouden brengen. Het was belangrijk zelf daadkrachtig
op te treden, omdat anders de bevolking het recht in eigen hand zou nemen.29 Ook in Nederland
moest het vertrouwen in het bestuur hersteld worden. Ambtenaren die zich onbetrouwbaar hadden
getoond zouden de legitimiteit van de regering aantasten. Bovendien was het uiteraard van belang
een betrouwbaar ambtenarenapparaat te hebben. Mensen die in de oorlog het Duitse belang
hadden gediend, waren blijkbaar niet volledig toegewijd aan de Nederlandse staat.30
Transitional justice kent grofweg twee methodes: verzoening en sanctionering.31 Het meest
bekende voorbeeld van de verzoenende methode zijn de Waarheids- en Verzoeningscommissie in
Zuid-Afrika na het opheffen van de Apartheid. De methode die in Nederland werd ingezet was niet
verzoening, maar sanctionering. De naoorlogse zuivering was praktisch en provisorisch van karakter.
Het had niet een nationale traumaverwerking en toenadering tot hen die ‘fout’ waren geweest als
27
Arthur, ‘How Transitions reshaped Human Rights’.
Ibidem 329, 323, 347, 355, 337.
29
Romijn, Snel, streng en rechtvaardig, 40.
30
Beyens, Overgangspolitiek, 199.
31
Arthur, ‘How Transitions reshaped Human Rights’, 332.
28
oogmerk, maar het herstellen van een legitiem en betrouwbaar ambtenarenapparaat, ten dienste
van de wederopbouw.32
1.3 De ambtenarenzuivering
1.3.1 Ambtenaren tijdens de oorlog
Zoals in de inleiding al kort wordt besproken, plaatsten de Aanwijzingen van de regering de
ambtenaren in een verantwoordelijke, autonome positie, waar ze niet vertrouwd mee waren. De
ambtenaren bevonden zich bovendien in een lastiger positie dan andere beroepsgroepen omdat zij
Duits beleid moesten uitvoeren. De ambtenaren die aangebleven waren, hadden zich sowieso in
meer of mindere mate moeten conformeren aan de Duitse eisen. Tenzij ze hun werk stelselmatig
saboteerden, had geen ambtenaar een schoon blazoen.33
1.3.2 De ambtenarenzuivering in de praktijk
Dat de mits-benadering in het geval van een ambtenarenzuivering dramatisch zou uitpakken,
spreekt voor zich. Er werd dan ook gekozen voor een meer pragmatische beoordeling. De zuiveringen
vielen niet onder het strafrecht, maar onder het tuchtrecht. Dit had twee belangrijke gevolgen. Ten
eerste waren er meer maatregelen mogelijk dan ontslag. Bij lichtere gevallen werd bijvoorbeeld
gekozen voor degradatie of een tijdelijke schorsing. Ten tweede hoefden maatregelen niet per se een
straf te zijn voor apert falen, maar kon bijvoorbeeld verminderde geloofwaardigheid een reden zijn
om een ambtenaar sancties op te leggen.34
In figuur 1A wordt uiteengezet hoe het proces van de ambtenarenzuivering verliep en wat de
uitkomst ervan was. Er werd gradueel onderscheid gemaakt tussen hen die uit overtuiging de Duitse
zaak hadden gesteund en dus echt ‘fout’ waren geweest, en hen die niet genoeg hun best hadden
gedaan het goede te kiezen en dus ‘slap’ waren geweest. Voor de eerste categorie: ‘zij die door
gedragingen of uitlatingen blijk hebben gegeven van een nationaal-socialistische geestesgesteldheid’
was er geen hoop in functie te kunnen blijven. Zij werden ontslagen, zo niet geïnterneerd. De tweede
categorie: ‘zij die op enigerlei wijze in ernstige mate te kort zijn geschoten in het betrachten van de
juiste houding in verband met de bezetting’ bezorgde de commissies meer hoofdbrekens.35 Tijdens
de oorlog had de scheidslijn tussen goed en fout vrij duidelijk geleken, maar veel gevallen waren
complexer dan verwacht. Om toch een oordeel te kunnen vellen werd veel waarde gehecht aan
zaken waaruit openlijke associatie met nationaal-socialistisch gedachtegoed bleek,
32
Romijn, Snel, streng en rechtvaardig, 8.
Ibidem 35.
34
Termeer, Het Geweten der Natie, 627.
35
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12a, 344.
33
zoals
lidmaatschap van de NSB. Lidmaatschap werd in vrijwel alle gevallen met ontslag bestraft,
onafhankelijk van de motieven of de uiteindelijke inzet van de verdachte. Verdachten die effectief
meer gedaan hadden voor de Duitsers, maar nooit lid waren geweest van een nationaal-socialistische
organisatie kwamen er vaak beter vanaf.36 Het oordeel was ook ingewikkeld omdat commissies de
keuze hadden uit een rijk arsenaal aan strafmaatregelen: (eervol) ontslag, met/zonder behoud van
pensioen, met/zonder wachtgeld, schorsing (non-actief zonder behoud van salaris) en degradatie
behoorden tot de mogelijkheden.37 Iedere ambtenaar beijverde zich ondertussen om zichzelf vrij te
pleiten. Bovendien rustte bij de organisatie van de zuivering nog een grotere verantwoordelijkheid:
als ze te streng zouden oordelen, zou het ambtenarenapparaat niet meer kunnen functioneren
wegens gebrek aan ervaren medewerkers.38
In afwachting van de uitspraak werden de verdachte ambtenaren ‘gestaakt’, oftewel op nonactief gesteld met behoud van salaris. Dit kostte de staat veel geld, terwijl alle middelen nodig waren
voor de wederopbouw. Toen in oktober ‘45 veel gevallen nog in behandeling waren, besloot minister
van binnenlandse zaken Louis Beel dat alle geschorste en gestaakte ambtenaren gewoon weer aan
het werk moesten zolang het onderzoek niet afgerond was. In ’49 kwamen de zuiveringen niet meer
op de begroting voor, maar pas in ’59 werd het laatste dossier gesloten.39 Ten behoeve van de
wederopbouw koos de overheid voor een pragmatische zuivering. Dit blijkt ook uit het feit dat de
minister in 22 % van de gevallen een milder oordeel velde dan hem was geadviseerd. Het beoordelen
van de ambtenarij bleek een stuk complexer dan tijdens de oorlog was voorzien.
1.4 Maatschappelijke reactie op de ambtenarenzuivering
‘Drie maanden reeds ligt de bevrijding achter ons en wat wij menselijkerwijs verwachtten en
waarin wij ons thans bitter teleurgesteld, ja bedrogen voelen, dat is de manier waarop de
beloofde politieke schoonmaak hier te lande ter hand wordt genomen.’40
Zo luidt de aanhef van het pamflet ‘maakt schoon schip’ waarmee het communistische blad De
Waarheid protesteerde tegen de zuiveringen. Zij vonden de straffen veel te mild en stelden op eigen
initiatief aangifteformulieren ter beschikking. Zoals in paragraaf 1.1 al is besproken bestonden er
verschillende opvattingen over goed en fout en dus ook verschillende visies op de
ambtenarenzuivering. Het voormalig verzet was de grootste criticus van het zuiveringsbeleid. De
Gemeenschap Oud-Illegale Werkers Nederland (GOIWN) voelde zich uitgerangeerd en eiste een
36
Romijn, Snel, streng en rechtvaardig, 28.
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12a, 347.
38
K. Groen, Landverraad: de berechting van collaborateurs in Nederland (Weesp 1984) 170.
39
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12a, 349.
40
NIOD, Beeldbank WO2, 106123, Affiche van De Waarheid: ‘maakt schoon schip’,1945.
37
aantal maanden na de bevrijding op hoge toon inspraak in de zuivering.41 Hun oproep vond weinig
gehoor in de samenleving. Men wilde zo snel mogelijk door met het normale leven en alle energie
richtte zich op de wederopbouw. De zuiveringsautoriteiten beweerden dat drastische zuivering
teveel kundige ambtenaren buitenspel zou zetten en zo de wederopbouw zou vertragen. De
voorstanders van een drastische zuivering zagen het precies omgekeerd: een werkelijk gezuiverde
samenleving zou bestaan uit mensen die ruggengraat hebben en dus beter in staat zijn de
wederopbouw uit te voeren.42 Het waren roepers in de woestijn. Zoals in paragraaf 1.1 al is
beschreven was de positie van het verzet na de bevrijding aan het afbrokkelen. Pas in de jaren ’60
kwam er, geheel in lijn met de tijdgeest, grootschalige kritiek op de zuivering.43 Hij zou halfslachtig
zijn geweest en de rechtsgelijkheid zou in het geding zijn. De berechting zou te rechtlijnig zijn
geweest. Tegelijkertijd werden er om praktische redenen uitzonderingen gemaakt die moeilijk te
rechtvaardigen zijn. Wellicht hebben de zuiveringen door deze aanpak en door de excessen die plaats
vonden in interneringskampen aan legitimiteit ingeboet. Ook de massale gratieverlening in de jaren
‘50, die meer gebaseerd leek op pragmatisme dan op nieuwe inzichten, droeg niet bij aan het idee
dat het recht had gezegevierd.44
1.5 Samenvattend
Tijdens de bezetting leek de scheidslijn tussen goed en fout erg duidelijk en men had verwacht de
zuivering snel af te kunnen ronden. Maar al direct na de bevrijding bleken veel dossiers
genuanceerder en complexer te zijn. De betrokken autoriteiten waren verbaasd en wrevelig dat na
een half jaar de zuivering nog niet afgerond was. Er was haast bij omdat er grote behoefte was aan
ambtenaren en alle mankracht ingezet diende te worden voor de wederopbouw. In retroperspectief
is het niet verbazend dat de afhandeling van zo’n ingrijpende periode lange tijd in beslag zou nemen,
maar toentertijd had men blijkbaar verwacht dat het meer evident zou zijn wie ‘fout’ was geweest.
Hoewel tijdens de oorlog de berechting van collaborateurs een veelbesproken onderwerp was, leek
de felheid van de bevolking na de bevrijding af te zwakken. Het voormalige verzet was ontevreden
over de manier waarop de ambtenarenzuivering werd doorgevoerd, maar hun protesten vonden
weinig gehoor. Nederland wilde de bezetting achter zich laten en richtte de ogen op de toekomst.
41
Gemeentearchief Rotterdam, Affiche G.O.I.W.N.: ‘Alarm!’, 1945. Geen nadere specificaties bekend.
Termeer, Het Geweten der Natie, 521.
43
Romijn, Snel, streng en rechtvaardig, 7.
44
Romijn, Snel, streng en rechtvaardig, 10.
42
Figuren hoofdstuk 1
1A. De ambtenarenzuivering 45
Melding van verdenking bij zuiveringscommissie
↓
32.000 personen onderzocht door documentatiecommissie
Deze brengt advies uit aan het centraal orgaan.
↓
Een groep categorie 146
Een groep categorie 247
Een groep categorie 248
Sanctie: ontslag
Sanctie: ontslag
Sanctie: disciplinaire
maatregelen
Besluit van het centraal orgaan:
Advies overgenomen: 85 %
Zwaardere sanctie: 7 %
Lichtere sanctie: 8 %
↓
De minister velt oordeel
↓
Advies overgenomen: 100 %
Advies overgenomen: 72 %
Zwaardere sanctie: 6 %
Lichtere sanctie: 22%
Categorie 1
Categorie 2
Categorie 2
Sanctie: ontslag
Sanctie: ontslag
Sanctie: disciplinaire
maatregelen
11.500 totaal
45
6.000 totaal
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12, 349.
Zie uitleg over categorieën 1.3.2, tweede alinea.
47
Idem.
48
Idem.
46
6.000 totaal
2. Studenten voor en tijdens de oorlog
2.1 De universiteit in transitie
Aan het begin van de oorlog vormden studenten en docenten een gemêleerd gezelschap. Het hoger
onderwijs was gedurende de twintigste eeuw veranderd. Een universitaire opleiding was niet meer
voorbehouden aan de elite, maar werd langzaamaan voor de middelbare klasse toegankelijk. Het
aantal studenten groeide. De gemeenschapszin was hierdoor minder sterk geworden, ook omdat niet
alle studenten meer lid waren van het corps. Er ontstonden nieuwe studentenverenigingen die
minder elitair waren, waaronder confessionele verenigingen. Een groeiende groep studenten was
‘nihilist’, oftewel lid van geen enkele vereniging.49 Op deze nihilisten werd door verenigingsstudenten
neergekeken. Ze deden in hun ogen afbreuk aan het studentenleven door er maar half aan deel te
nemen. De ‘ergste’ nihilisten waren de ‘spoorstudenten’ die het zich niet konden veroorloven om
een kamer te huren en per trein naar de stad kwamen om colleges te volgen. Het contact tussen
spoorstudenten en de verenigingsstudenten die in de stad woonden was beperkt.50 De corpora
hadden er moeite mee dat ze niet meer, zoals in de negentiende eeuw, alle studenten onder hun
vleugels hadden.51
Klaas van Berkel lanceerde in 2005 in Academische Illusies een prikkelende visie op de positie
van de student ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Hij benadrukt dat het ideaal van een
academische gemeenschap waarin studenten zich niet alleen intellectueel ontwikkelen maar ook
zedelijk worden gevormd, al langere tijd onder druk stond. Nieuwe studenten kwamen vooral om
een vak te leren en waren pragmatischer van instelling. Deze mentaliteitsverandering was het gevolg
van de genoemde schaalvergroting en van verwetenschappelijking. De ‘ouderwetse’ studenten, in
Van Berkels verhaal vertegenwoordigd door de corpora, zagen de universiteit als een morele
gemeenschap (civitas academica) en hechtten dus ook meer waarde aan principiële beslissingen
zoals het wel of niet tekenen van de loyaliteitsverklaring.52 Uit de verslagen van de naoorlogse
verhoren van docenten van de RUU door de Commissie van Herstel en Zuivering blijkt dit
mentaliteitsverschil. Docenten werd/werden? verweten dat zij niet het goede voorbeeld hadden
gegeven, terwijl zij verantwoordelijk waren voor de karakterontwikkeling van hun studenten.
Sommige docenten meenden dat ze inderdaad tekortgeschoten waren, andere vonden de
49
O. Sinke, Loyaliteit in verdrukking: de Technische Hogeschool Delft tijdens de bezetting (Amsterdam 2012) 13.
Van Walsum, Ook al voelt men zich gewond, 121.
51
P.A.J. Caljé, ‘De historisering van de moraal. De Groningse universiteit tussen universiteitsgeschiedenis en
bezettingsgeschiedenis’, Low Countries Historical Review 121-2 (2006) 254-261, 256.
52
Van Berkel, Academische Illusies, 440.
50
beslissingen van de studenten niet hun verantwoordelijkheid.53 Ook in onderstaand verslag van een
verhoor van de Utrechtse professor Lutmans door de Commissie van Herstel en Zuivering komen
deze conflicterende ideeën naar voren.
Prof. Lutmans: ‘Er bestond wel contact met de studenten, wij stonden wel voor hen open.
Maar leiding geven aan studenten staat niet gelijk met leiding geven aan schooljongens. Zij
moeten zelfstandig leren beslissen.’
Mej. T.: ‘Deze zelfstandigheid wordt toch eerst verkregen na het beëindigen van de
Universitaire opleiding.’
Voorzitter en Mej. T. betoogen dat Lutmans gefaald heeft leiding te geven, hetgeen Lutmans.
ontkent.54
De sfeer op de universiteiten was voor de oorlog, zoals eerder genoemd, apolitiek. Men
achtte het om een aantal redenen niet wenselijk dat studenten politiek geëngageerd waren. Ten
eerste was het heilzaam voor de wetenschap als gedachten de vrije loop konden hebben, zonder
schatplichtig te zijn aan een politieke ideologie. Ten tweede vereist het vellen van een politiek
oordeel een zeker inzicht en levenservaring. Studenten waren nog te jong om een gefundeerde
beslissing te kunnen nemen. In zekere zin werd de studietijd gezien als een periode om het leven te
ontdekken, vrij van verantwoordelijkheid. Naarmate de internationale politiek heftiger vormen
aannam, ontstond het besef dat het niet langer mogelijk was zich te onttrekken aan de politiek, maar
dit was een prille ontwikkeling.55
2.2 Keuzemomenten
Studenten kwamen tijdens de oorlog op een aantal momenten voor belangrijke morele keuzes te
staan. De eerste was al in de eerste maanden van de bezetting, toen de Joodse hoogleraren uit hun
ambt gezet werden. In Delft werd gestaakt en in andere steden probeerden Delftse studenten ook
een staking in gang te zetten.56 De studenten moesten kiezen: gaven ze gehoor aan deze oproep
door principieel te protesteren tegen het vertrek van hun Joodse docenten, met het risico de
verstandhouding met de Duitsers te verslechteren? Of wachtten ze nog even af hoe de bezetting zich
53
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2773: Notulen, 1945-1946; met verslagen van getuigenverhoren, 1945-1947, verhoor
professor Groenhorst door commissie herstel en zuivering, 19 juli 1945.
Verhoor prof. Van der Heuvel, 23 juli 1945.
54
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2773: Notulen, 1945-1946; met verslagen van getuigenverhoren, 1945-1947, verslag
verhoor prof. Lutmans, 23 juli 1945.
55
Van Berkel, Academische Illusies, 68.
56
Sinke, Loyaliteit in verdrukking, 47.
verder zou ontwikkelen? Toen in ’42 veel studenten en oud-krijgsgevangen opgeroepen werden voor
de Arbeitseinszatz, werd wederom op verschillende universiteiten gestaakt.57 Het derde belangrijke
keuzemoment was het tekenen van de loyaliteitsverklaring in het voorjaar van ‘43 (zie paragraaf 2.3).
Bij de stakingen werden studenten niet gedwongen tot een keuze en kon men wegvallen tegen de
achtergrond van de massa, maar iedere student werd geconfronteerd met het dilemma van de
loyaliteitsverklaring. Landelijk tekende 14 % van de studenten de verklaring, in Utrecht 12,6 %.58 De
‘tekenaars’ beseften op dat moment niet dat dit het belangrijkste naoorlogse criterium zou zijn bij de
studentenzuivering.
2.3 De loyaliteitsverklaring
In de winter van ’43 was de sfeer op de universiteiten gespannen omdat de bezetter dreigde
studenten als arbeider naar Duitsland te sturen. Zelfs tijdens colleges werden razzia’s gehouden. Uit
angst en protest volgde een groot deel van de studenten geen lessen meer. De Duitsers beseften hoe
groot het risico was dat deze ‘onzichtbare’ studenten de illegaliteit in zouden gaan. Om de rust te
doen weerkeren, werd de loyaliteitsverklaring in het leven geroepen. Studenten verklaarden zich
door te tekenen loyaal aan het Duitse Rijk en beloofden zich aan alle wetten te houden.59 Studenten
die de verklaring tekenden zouden zolang ze studeerden niet opgeroepen worden voor de
arbeidsdienst. Studenten die weigerden zouden direct naar Duitsland gestuurd worden om te
werken. Het percentage tekenaars was aanvankelijk zo laag, dat het hoofd van de Nederlandse SS,
Johann Rauter, dreigde met represailles tegen de familie van weigerende studenten. Hierop ging een
aantal studenten alsnog overstag. Bij nader inzien vond de bezetter deze handtekening blijkbaar niet
overtuigend genoeg, want de ‘tweede lichting’ tekenaars kwamen alsnog in aanmerking voor
tewerkstelling in Duitsland.60 Het Duitse gezag hoopte met de loyaliteitsverklaring twee vliegen in
één klap te slaan: een grote groep loyale studenten op de universiteit en een grote groep arbeiders
in Duitsland. De praktijk was weerbarstiger: slechts 14 % van de Nederlandse studenten tekende. Een
deel van de weigeraars werd als arbeider ingezet, maar de meesten doken onder. De universiteit was
ontvolkt. Zowel voor de bezetter, als voor de universiteit, als voor de studenten betekende de
loyaliteitsverklaring een fiasco.61
57
Zondergeld, Geen duimbreed?!, 166.
Van Walsum, Ook al voelt men zich gewond, 119.
59
Ibidem, 111.
60
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12a, 440.
61
Van Walsum, Ook al voelt men zich gewond, 111.
58
2.3.1 De ‘autoriteiten’ en de loyaliteitsverklaring
Vanuit de universiteiten en hogescholen werd het tekenen van de verklaring niet collectief
veroordeeld. In Delft adviseerde de senaat, naar aanleiding van een betoog van de verzetsman en
professor E.C. Wiersma, de studenten om te tekenen.62 In de inleiding kwamen we al het voorbeeld
tegen van de Amsterdamse professor in de scheikunde die zich ook vóór tekenen had uitgesproken.
Toch was er op de meeste universiteiten protest tegen de verklaring.63 De confessionele
universiteiten en de hoogleraren in Groningen bevonden zich aan de ‘goede’ kant van het spectrum:
zij verklaarden geen onderwijs te willen geven aan tekenaars. In zowel Amsterdam als Wageningen
lieten individuele hoogleraren en professoren weten op de verklaring tegen te zijn.64 Velen
onthielden zich van ieder advies. In Utrecht ontstond binnen de senaat onenigheid over de
loyaliteitsverklaring. Uit haar houding blijkt dat de senaat haar eigen invloed op het Duitse beleid
schromelijk overschatte. In principe was zij geen voorstander van de verklaring, maar studenten
moesten wel de gelegenheid krijgen hem te tekenen. In ieder geval moesten de studenten de
garantie krijgen sowieso door te kunnen studeren. De centrale gedachte achter de verklaring was
juist dat dat alleen mocht als studenten zich loyaal verklaarden. Uiteindelijk eiste de senaat slechts
uitstel tot het begin van het nieuwe cursusjaar. Ook dit verzoek werd niet gehonoreerd. De
bestuursleden
van
de
studentenfaculteiten
(de
enige
nog
toegestane
vorm
van
studentenvertegenwoordiging) namen direct ontslag omdat zij de maatregelen in strijd achtten met
de doelstelling van het Nederlandse hoger onderwijs.65
Ondertussen timmerde het (studenten)verzet hard aan de weg om de loyaliteitsverklaring te
boycotten. De sociale druk binnen de corpora om niet te tekenen was groot, ook al hadden de
verenigingen zichzelf officieel opgeheven. De Raad van Negen (een illegale studentenraad met
vertegenwoordigers van negen universiteiten) noemde het tekenen van de verklaring landverraad.
‘Omkletsploegen’ werden ingezet om studenten die overwogen te tekenen over te halen dit niet te
doen.66 In Utrecht dromden zij samen voor het Academiegebouw om studenten die op weg waren
om hun handtekening te zetten, op andere gedachten te brengen.67
62
Sinke, Loyaliteit in verdrukking, 188.
Knegtmans, Een kwetsbaar centrum van de geest, 177.
64
Van Berkel, Academische Illusies, 321.
65
Van Walsum, Ook al voelt men zich gewond, 116, 117, 113.
66
Van Berkel, Academische Illusies, 329.
67
Van Walsum, Ook al voelt men zich gewond, 119.
63
De regering in ballingschap was ondubbelzinnig in haar afkeuring van de loyaliteitsverklaring.
In een radiotoespraak liet minister Bolkestein weten dat een goede vaderlander beslist niet moest
tekenen.68
2.3.2 Wel of niet tekenen?
Iedere student moest de afweging maken om al dan niet te tekenen. Er waren pragmatische
argumenten om wel te tekenen. Het tekenen van een document waarin men zich loyaal verklaarde
aan de Duitsers was principieel verwerpelijk, maar velen zagen de verklaring niet als bindend. Verzet
tegen de Duitsers was ook zonder een ondertekende verklaring illegaal. De handtekening was
volgens sommigen een farce, administratief van aard. De verklaring schiep geen morele verplichting
je er daadwerkelijk aan te houden. Degenen die niet tekenden werden voor de Arbeitseinsatz naar
Duitsland gestuurd. De studenten beseften dat ze als arbeider in Duitsland een bijdrage zouden
leveren aan de Duitse oorlogsinzet, terwijl het zetten van een handtekening de bezetter geen
praktisch voordeel opleverde. Een groot aantal niet-tekenaars dook onder, maar niet iedereen had
die mogelijkheid. Een andere reden om pragmatisch te zijn, was de financiële situatie van studenten.
In een tijd zonder studiefinanciering waren studenten voor hun inkomsten afhankelijk van hun
familie. Sommige families konden de kosten voor levensonderhoud nog wel een aantal jaar dragen,
maar studenten uit armere gezinnen moesten hun eigen geld gaan verdienen. Als zij door de
loyaliteitsverklaring weigerden te tekenen, konden zij wellicht hun studie nooit afmaken.69 We
moeten hierbij niet vergeten dat tijdens de bezetting niemand wist dat de Tweede Wereldoorlog in
’45 afgelopen zou zijn. Ook de angst om familieleden in moeilijkheden te brengen speelde een rol,
want de bezetter dreigde met represailles tegen de ouders van studenten. Het waren geen loze
dreigementen van Duitse zijde. Als ze weigerden te tekenen, namen de studenten een reëel risico. In
enkele gevallen gebruikten studenten het tekenen van de verklaring als een dekmantel voor hun
verzetsactiviteiten.70 Wat had het tenslotte voor zin vanwege een handtekening onder te duiken,
vroeg een boze tekenaar die in ’45 op het matje werd geroepen zich af.
‘Wie tenslotte het meest heeft bijgedragen tot de goede zaak, zij die stilletjes zijn
ondergedoken en zich daarna niet meer vertoonden, zij die, erger nog, zich als lammeren naar
68
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2774: Ingekomen en minuten van uitgegane stukken, toespraak van minister Bolkestein
op Radio Oranje, 7 april 1943.
69
Van Walsum, Ook al voelt men zich gewond, 439, 432, 436.
70
Sinke, Loyaliteit in verdrukking, 135.
Duitschland lieten voeren om daar arbeid voor den vijand te verrichten, of zij die, voor geen
middel terugdeinzende, den vijand actief verzet zijn blijven bieden, kunt u zelf beoordelen.’71
De niet-tekenaars lieten de principiële argumenten zwaarder wegen dan de pragmatische en
konden zich dat ook veroorloven. Met name de studenten van de confessionele universiteiten
toonden zich bijzonder consciëntieus, al zal voor hen ook mee hebben gespeeld dat hun universiteit
zichzelf feitelijk op had geheven door aan te geven geen onderwijs te willen geven aan tekenaars.
Gezagsgetrouwheid had nog niet de negatieve connotatie die het nu heeft, het was een
gezaghebbend concept. Daarom werd ook veel belang gehecht aan de loyaliteitsverklaring, die de
verplichting tot gehoorzaamheid schiep.72 Bovendien had de legitieme Nederlandse regering het
tekenen verboden. Tekenen zou een capitulatie betekenen en het moreel van het hele land
ondermijnen.73 Studenten zouden nooit meer een vuist kunnen maken door bijvoorbeeld te staken.
De bezetter had bovendien niet het recht gehoorzaamheid te eisen. De meeste studenten weigerden
een document te tekenen waarin loyaliteit aan de Duitsers formeel werd vastgelegd. Dat betekende
echter wel dat zij als arbeider naar Duitsland werden gestuurd, waar zij letterlijk Duitse bevelen
moesten opvolgen. Ze deden het misschien onder protest, maar tenzij ze hun werk stelselmatig
saboteerden droegen ze ontegenzeglijk bij aan het ‘vijandig oorlogspotentieel.’74 Het grootste deel
van de niet-tekenaars dook echter onder en verdween een aantal jaar uit beeld.
Onder de Nederlandse studenten die tekenden waren relatief veel nihilisten. De
verenigingloze studenten waren minder goed op de hoogte van de situatie in de stad, voelden
minder sociale druk van medestudenten en waren ook minder geneigd de adviezen van de illegale
pers op te volgen.75 Onder de nihilisten waren bovendien veel spoorstudenten die meer financiële
druk voelden omdat zij doorgaans afkomstig waren uit een bescheiden milieu. Maar de belangrijkste
verklaring voor het hoge tekenpercentage onder nihilisten is, althans volgens van Berkel, de
pragmatische mentaliteit van de nihilisten en hun opvatting van de universiteit als opleidingsinstituut
en niet als morele gemeenschap. Zij studeerden, zoals van Berkel het verwoordt, om een vak te leren
en waren geneigd of genoodzaakt pragmatische keuzes te maken. Binnen de traditionele
71
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, brief van C.A. Haantjes
aan de Studenten-Contactcommissie, 12 juli 1945.
72
Van Walsum, Ook al voelt men zich gewond, 120.
73
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2773: Notulen, 1945-1946; met verslagen van getuigenverhoren, 1945-1947, verhoor van
prof. De Gruiter, 2 augustus 1945.
74
Van Berkel, Academische Illusies, 320, 438.
75
Van Walsum, Ook al voelt men zich gewond, 121.
studentenverenigingen werd de studententijd daarentegen gezien als een periode van
karaktervorming. Je karakter moest blijken uit het maken van principiële keuzes. Het niet tekenen
van de loyaliteitsverklaring is daar één van. Ook stond solidariteit hoog in het vaandel. Het recht
individuele afwegingen te laten prevaleren werd daardoor minder belangrijk geacht. De tegenstelling
tussen pragmatisme en principe kwam in de beslissing over de loyaliteitsverklaring tot uiting.76
2.4 Samenvattend
Hoewel principieel verwerpelijk, viel er veel te zeggen vóór het tekenen van de loyaliteitsverklaring.
Toch werd de verklaring bij de zuivering de belangrijkste graadmeter voor de beoordeling van de
studenten, ook omdat er geen geschikt alternatief was (meer hierover in paragraaf 3.3). De
vooroorlogse verhoudingen tussen ‘verenigingsstudenten’ en ‘nihilisten’ en de opvattingen van beide
groepen over de functie van de universiteit waren impliciet normbepalend bij de beslissingen die
studenten van beide groepen tijdens de oorlog namen. Later zouden deze conflicterende normen de
discussie rond de studentenzuivering gaan bepalen.77
76
77
Caljé, ‘De historisering van de moraal’, 256.
Van Berkel, Academische Illusies, 469.
Figuren hoofdstuk 2
2A.PERCENTAGE TEKENAARS
Stad / universiteit
Tekenaars
Vrij Universiteit
1.1 %
Tilburg
2.2 %
Nijmegen
0.3 %
Wageningen
14.6 %
Groningen
9.3 %
Rotterdam
11.7 %
Utrecht
12.6 %
Universiteit van Amsterdam
17.5 %
Delft
25.6 %
Landelijk gemiddelde
14 %
3. De opzet van de studentenzuivering
3.1 Doel van studentenzuivering
‘Immers, het gaat bij deze zuivering niet om de bestraffing van wie zich misdroeg noch om de
bescherming van de maatschappij tegen ongewenste intellectuelen in de toekomst, maar om
het zuiver houden van de universitaire- en hogeschoolgemeenschappen van personen, wier
aanwezigheid daar een schande zou zijn en niet zou worden verdragen.’78
Uit een brief van de centrale commissie aan de minister van OKW
Deze woorden zetten het hoofddoel van de studentenzuivering haarscherp uiteen. Ze komen
vandaag de dag bevreemdend over. Als een individu niet gestraft hoeft te worden voor misdragingen
en de maatschappij niet tegen het individu beschermd hoeft te worden, welk recht heeft de overheid
dan om sancties op te leggen? Uit dit fragment komt het beeld naar voren van een
‘fatsoenzuivering’: een maatregel die moest voorkomen dat de universiteit reputatieschade zou
lijden en studenten aanstoot zouden nemen aan hun medestudenten. De universiteit zou dan een
‘bron van onrust’ kunnen worden.79 Dat de zuivering gericht was op het voorkomen van controverse
en niet op een duurzame ‘zuivering’ van de universiteit, blijkt uit de context van het citaat aan het
begin van deze paragraaf. Het is een fragment van een brief waarin de Centrale Commissie voor de
Beoordeling van Studenten, de oorlog is inmiddels acht jaar geleden, betoogt dat de
zuiveringsmaatregelen opgeheven kunnen worden omdat de lichting studenten die weet hoe het er
tijdens de oorlog aan toeging op de universiteit inmiddels afgestudeerd is. De terugkeer van
gezuiverde studenten zal niemand choqueren, en daarom is er geen bezwaar tegen hun komst. De
Commissie ziet deze ‘vermilding’ niet als een verval van de moraal, maar als een positieve
ontwikkeling: ‘…de tijd heeft zijn zuiverend werk gedaan...’80
De universiteit werd dus gezuiverd vanwege de onrust die zou kunnen ontstaan door de
aanwezigheid van controversiële figuren. Tijdens de oorlog was niet alleen het vertrouwen tussen
studenten onderling beschadigd geraakt, maar ook het vertrouwen in de universiteit en de
78
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 1: archief van het college van curatoren, 2617:
Stukken betreffende de centrale commissie voor de beoordeling van studenten (studentenzuivering) in verband met de
toekenning van beurzen, 1949-1954, brief van de Centrale Commissie van Beoordeling aan de minister van Onderwijs Kunst
en Wetenschappen, 20 oktober 1953.
79
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 3365: Stukken betreffende de instelling van de Utrechtse studentenzuiveringscommissie,
en de richtlijnen voor de uitsluitingstermijn van studenten op grond van beschikkingen van de chefstaf van het militair
gezag en de minister, 1945-1946, Het Parool ‘Universiteiten wachten op zuivering’, 21 juni 1945.
80
Ibidem.
daarboven hangende overheid. De docenten en de senaat waren immers tijdens de oorlog bepaald
geen lichtend voorbeeld van verzet en standvastigheid geweest.81 De zuivering moest het
rechtvaardigheidsgevoel van studenten bevredigen, om het vertrouwen in de universiteit en de
overheid te stimuleren en de loyaliteit van de studenten aan de overheid te waarborgen. In een
onderhoud tussen de minister en een delegatie van het MG met de studentenvertegenwoordigers
van de universiteiten en hogescholen, wordt de geloofwaardigheid van de overheid als argument
voor een strenge zuivering naar voren gebracht. Minister Van der Leeuw vroeg wat het gevolg zou
zijn van het afzwakken van de schorsingstermijn voor tekenaars. De reactie van de
studentenvertegenwoordigers:
‘Excellentie, in dat geval zullen de jongere intellectuelen het gevoel krijgen, dat zij, die
principieel zijn geweest, opnieuw aan het kortste eind trekken en door hun Regering in de
steek gelaten worden. Dit zal bij velen de bereidheid doden, om in den vervolge iets over te
hebben voor het algemeen belang, vooral het vrijwillig naar Indië gaan zal hieronder sterk te
lijden hebben. Wij achten de gevolgen dus funest.’82
Uit voorstaand fragment komt nog een vierde doel van de zuivering naar voren. De zuivering
moest ervoor zorgen dat studenten die gehoor hadden gegeven aan Duitse bevelen hier geen
voordeel van zouden hebben. Trouw aan de Nederlandse regering moest beloond worden door
studenten die door toedoen van de bezetter hun studie hadden moeten onderbreken, de kans te
geven hun achterstand in te halen. Het zou wel erg oneerlijk zijn als tekenaars een voorsprong
zouden hebben op studenten die hadden ondergedoken.83 Daarom werden ook de toetsresultaten
behaald na het tekenen van de loyaliteitsverklaring ongeldig verklaard. Dit werd zelfs zo belangrijk
gevonden dat er een gevangenisstraf van maximaal 6 maanden (!) stond op ‘de uitoefening van
rechten als waren deze tentamens, examens en promoties rechtsgeldig afgelegd’.84 De
81
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 3365: Stukken betreffende de instelling van de Utrechtse studentenzuiveringscommissie,
en de richtlijnen voor de uitsluitingstermijn van studenten op grond van beschikkingen van de chefstaf van het militair
gezag en de minister, 1945-1946, De Utrechtse Geus, 12 juli 1945.
82
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 3365: Stukken betreffende de instelling van de Utrechtse studentenzuiveringscommissie,
en de richtlijnen voor de uitsluitingstermijn van studenten op grond van beschikkingen van de chefstaf van het militair
gezag en de minister, 1945-1946, De Utrechtse Geus, 12 juli 1945.
83
Knegtmans, Een kwetsbaar centrum van de geest, 246.
84
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, Brief van Fischer aan een
collega, 4 december 1945.
zuiveringscommissie zag erop toe dat deze regel geëerbiedigd werd, hoewel dit strikt genomen een
zaak van de faculteit was.85
Overigens bestond er onder studenten onenigheid over het precieze doel van de zuivering.
De zuivering diende volgens het voormalig-illegale blad, ‘De Utrechtse Geus’ niet om te straffen, niet
om te wreken en ook niet om ‘een serie illegale helden over te houden.’ De Utrechtse Geus
propageert een verzoenende zuivering, zodat iedereen weer normaal aan het werk kan.86 Het is
opvallend dat deze voormalige verzetskrant zo sterk de nadruk legt op verzoening. Openheid is
volgens hen nodig om weer samen door één deur te kunnen. Dit gaat verder dan een
fatsoenzuivering die erop gericht is controverse te voorkomen, maar geen onderlinge toenadering als
oogmerk heeft. Niet iedereen was zo vergevingsgezind. De gereformeerde studentenvereniging
Societas Studiosorum Reformatorum (S.S.R.) zag de zuivering niet alleen als een middel tot
normalisering van de verstandhouding tussen studenten. Zij eiste vergelding ‘omdat het een Bijbels
beginsel is.’87 De S.S.R. was niet de enige die direct na de oorlog in zulke felle bewoordingen over de
studentenzuivering sprak. De oorlog werd gezien als de ultieme karaktertest. Studenten zijn de
toekomstige elite van een land. Het was volgens de voorstanders van een strenge zuivering dus
logisch om ook de universiteit te zuiveren op basis van het gedrag tijdens de bezetting.88 ‘Het
landsbelang is meer gediend met één academisch gevormde met karakter, dan met meerderen die
getoond hebben dat het eigenbelang hun zwaarder woog dan de belangen van het geheel.’ stond in
het verenigingsblad van het corps te Groningen.89 Hoewel dit ‘karakteraspect’ wel een rol heeft
gespeeld, bleek het niet haalbaar te zijn om het als doel van de studentenzuivering te stellen. Op een
brief waarin een medisch student zich beklaagde over het pocherige en riskante gedrag van zijn
85
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, ongedateerd briefje van
de commissie aan ongenoemde ontvanger (vermoedelijk de faculteit).
86
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 3365: Stukken betreffende de instelling van de Utrechtse studentenzuiveringscommissie,
en de richtlijnen voor de uitsluitingstermijn van studenten op grond van beschikkingen van de chefstaf van het militair
gezag en de minister, 1945-1946, De Utrechtse Geus, 7 juli 1945.
87
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 3365: Stukken betreffende de instelling van de Utrechtse studentenzuiveringscommissie,
en de richtlijnen voor de uitsluitingstermijn van studenten op grond van beschikkingen van de chefstaf van het militair
gezag en de minister, 1945-1946, Zuiveringsnummer van de SSR, 10 juli 1945.
88
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 3365: Stukken betreffende de instelling van de Utrechtse studentenzuiveringscommissie,
en de richtlijnen voor de uitsluitingstermijn van studenten op grond van beschikkingen van de chefstaf van het militair
gezag en de minister, 1945-1946, De Geus onder Studenten ‘De zuivering der studentenwereld’, 13 juli 1945.
89
Van Berkel, Academische Illusies, 433.
studiegenoot in Duitsland, is door een lid van de zuiveringscommissie geschreven: ‘We kunnen toch
niet alle opscheppers uitzuiveren.’ en ‘maar den Rector ziet geen reden om den man op te roepen’90
3.2 Aanstelling zuiveringscommissies
Nederland werd tijdens en kort na de bevrijding tijdelijk bestuurd door het Militair Gezag. Het MG
was ook verantwoordelijk voor de eerste stappen richting heropening van de universiteiten en
hogescholen. Het MG stelde daarom per instelling een driekoppig College van Herstel (of Commissie
van Herstel) aan dat het onderwijs weer op gang moest helpen en de eerste zuivering door moest
voeren. Toen de Nederlandse regering in juli ’45 het bestuur weer overnam,91 werd de supervisie
over de Colleges overgenomen door de minister van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen en de
minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening (de landbouwhogeschool Wageningen viel
onder zijn ministerie.) Het College van Herstel stelde een aparte zuiveringscommissie aan voor
studenten. De zuiveringscommissies bestonden standaard uit twee hoogleraren, twee studenten en
één voorzitter.92 De invloed van het verzet op de zuiveringen werd geïnstitutionaliseerd doordat de
commissies in ieder geval deels uit oud-verzetsmensen bestonden. Ook werd oud-verzetsorganisaties
vaak om hun fiat gevraagd over de samenstelling van de commissie. Daarnaast verstrekten de
studentencontactgroepen
informatie
over
de
te
zuiveren
personen.
Net
als
bij
de
ambtenarenzuivering werden de namen van commissieleden geafficheerd.93
3.2.1 Aanstelling zuiveringscommissie Rijksuniversiteit Utrecht
De eerste weken na de bevrijding verliepen in Utrecht chaotisch. Het was onduidelijk wie de leiding
had over de RUU. De officier van het MG die het recht had om een College van Herstel aan te stellen
was nog in het Zuiden van het land. Eind juni ’45 was er dan toch een College van Herstel dat aan de
slag kon en was/kwam er een voorstel voor een studentenzuiveringscommissie.94 Het verzet had op
verschillende
manieren
invloed
op
de
commissies.
Andrée
Wiltens,
lid
van
de
studentencontactgroep, werd aangesteld als adjunct-secretaris van het College van Herstel. Toen de
voorzitter dit aan het College voorstelde, merkte hij fijntjes op: ‘Dit levert het groote voordeel op, dat
90
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, brief van student aan
zuiveringscommissie, 20 juli 1945.
91
D.C.L. Schoonoord, Het ‘Circus Kruls’. Militair Gezag in Nederland 1944-1946 (Amsterdam 2011) 744.
92
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12a, 443.
93
Sinke, Loyaliteit in verdrukking, 187.
94
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 3365: Stukken betreffende de instelling van de Utrechtse studentenzuiveringscommissie,
en de richtlijnen voor de uitsluitingstermijn van studenten op grond van beschikkingen van de chefstaf van het militair
gezag en de minister, 1945-1946, De Utrechtse Geus, 27 juni 1945.
het
contact
met
de
studenten
hierdoor
geheel
verzekerd
is.’95
Verder
had
de
studentencontactcommissie (de voormalige illegale studentencontactgroep) veel invloed op de
samenstelling van de zuiveringscommissie. Zij mochten de vijf leden voordragen en het College van
Herstel stemde hiermee in, ook al nam slechts één docent in de commissie zitting in plaats van de
voorgeschreven twee.96 De zuiveringscommissie werd eind juli ’45 officieel benoemd en bestond uit:
Professor Fischer, professor en reünist van de studentenvereniging Unitas
Juffrouw M.A. Tellegen, alumnus, reünist Utrechtsche Vrouwelijke Studentenvereniging, tevens lid
van het College van Herstel
G. Puchinger, student, lid van S.S.R.
Th. A. Hoog, alumnus, reünist van het Utrechtsch Studenten Corps
H. Verheij, student, lid van de katholieke studentenvereniging Veritas
Het is opvallend dat er geen nihilisten in de zuiveringscommissie zaten, al moet gezegd worden dat
de commissieleden niet hun vereniging vertegenwoordigden.
3.3 Officiële criteria
Uit hoofdstuk 1 is gebleken dat voor een zorgvuldige bestudering van elke, individuele zaak geen tijd
en geld beschikbaar was. Er waren duidelijke criteria nodig, waaraan de duizenden studenten
getoetst konden worden. Maar studenten hebben in de maatschappij geen uitvoerende functie. Zij
werden niet, zoals bij ambtenaren wel het geval was, gedwongen om Duits beleid uit te voeren. Ze
bevonden zich veel minder in een positie waarin ze genoodzaakt waren vuile handen te maken. Op
basis waarvan moest deze groep dan beoordeeld worden? Het voornaamste criterium werd het al
dan niet tekenen van de loyaliteitsverklaring. De loyaliteitsverklaring was het enige punt waarop alle
studenten een expliciete keuze hadden moeten maken en het was buitengewoon praktisch dat
iedereen op dit criterium beoordeeld kon worden. De studenten hadden bovendien de tijd gehad om
over hun besluit na te denken en advies in te winnen. De loyaliteitsverklaring was kortom het meest
bruikbare criterium voor de zuivering. In paragraaf 2.3 zijn de argumenten voor en tegen het
tekenen van die verklaring uitgebreid aan bod gekomen. Tekenen werd in de zuiveringsregelgeving
fel veroordeeld. Tekenaars hadden meegewerkt aan ‘het breken van het verzet’ en waren
95
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2773: Notulen, 1945-1946; met verslagen van getuigenverhoren, 1945-1947, Notulen van
de vergadering van de Commissie tot herstel en zuivering, 18 juni 1945.
96
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2773: Notulen, 1945-1946; met verslagen van getuigenverhoren, 1945-1947, Notulen van
de vergadering van de Commissie tot herstel en zuivering, 25 juni 1945.
ongehoorzaam geweest aan de legitieme, Nederlandse regering.97 In de beoordeling werden ook
andere factoren meegenomen, bijvoorbeeld of de student meerdere malen had getekend en of de
student onderwijs had genoten (zie tabel 3B en 3C).
Niet alleen het tekenen van de loyaliteitsverklaring werd gesanctioneerd. Al tijdens de oorlog
was door het studentenverzet en het Hooglerarencontact op landelijk niveau nagedacht over een
regeling voor de zuivering van studenten, die werd gepubliceerd in de Utrechtse Geus:
‘Alle studenten die getekend hebben, alle studenten die in weermachtsbedrijven hebben
gewerkt
en,
zoals
vanzelf
spreekt,
alle
studenten
die
lid
zijn
geweest
van
onvaderlandslievende organisaties worden voorlopig niet tot het volgen van colleges, het
afleggen van examens en examenvervangende tentamens toegelaten, terwijl zij ook niet
mogen promoveren.‘98
Het voormalige verzet had er officieel niets over te zeggen, maar had wel invloed: dit lijstje werd
door de Nederlandse regering overgenomen. De criteria waaraan studenten moesten voldoen en de
schorsingstermijn voor bepaalde ‘vergrijpen’ werden op landelijk niveau bepaald door minister Van
der Leeuw van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen en door minister Mansholt van Landbouw,
Visserij en Voedselvoorziening.99 Vertegenwoordigers van het voormalig verzet wilden hoge
normstraffen invoeren, maar het interacademiaal hooglerarenoverleg stelde een veel mildere
bestraffing voor. De minister koos voor de gulden middenweg en stelde maximumstraffen in, in
plaats van normstraffen.100 Er was daardoor veel ruimte voor verzachtende omstandigheden en de
zuiveringscommissie hadden veel invloed op de uiteindelijke uitsluitingstermijn. Tabel 3A geeft een
overzicht van zaken waarvoor studenten zuiveringsmaatregelen opgelegd hebben gekregen.
In 3.1 is besproken hoe groot de rol van de publieke opinie was bij de studentenzuivering.
Het veranderen van de sfeer in de samenleving had derhalve ook zijn weerslag op de
studentenzuivering. Na verloop van tijd vervaagde het verwijt richting mensen die ‘fout’ waren
geweest.101 Bovendien was de lichting studenten die tijdens de oorlog studeerde, afgestudeerd.
Daarom paste de minister in 1951 de zuiveringscriteria en uitsluitingstermijnen aan. De grootste
97
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2773: Notulen, 1945-1946; met verslagen van getuigenverhoren, 1945-1947, Verslag
verhoor prof. De Gruiter, 2 augustus 1945.
98
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 3365: Stukken betreffende de instelling van de Utrechtse studentenzuiveringscommissie,
en de richtlijnen voor de uitsluitingstermijn van studenten op grond van beschikkingen van de chefstaf van het militair
gezag en de minister, 1945-1946, De Utrechtse Geus, 12 juni 1945.
99
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12a, 444.
100
Van Walsum, Ook al voelt men zich gewond, 149.
101
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12a, 347.
verandering ten opzichte van de eerdere regels is dat lidmaatschap van een organisatie of het
plaatsen van een handtekening geen reden voor uitsluiting meer is. Slechts gepleegde strafbare
feiten worden gesanctioneerd. 102
3.3.1 Officiële criteria Rijksuniversiteit Utrecht
De richtlijnen voor straffen werden op nationaal niveau voorgeschreven, maar de Commissie van
Herstel van iedere universiteit had ruimte voor het leggen van accenten. Het formulier dat studenten
moesten ondertekenen over hun oorlogsverleden, werd namelijk niet door de het ministerie
aangeleverd. Professor in de rechten W. Pompe stelde voor Utrecht een formulier op, waarop de
Commissie van Herstel (de zuiveringscommissie bestond nog niet) besloot dat uitbreiding ervan
nodig was. Ook moest de studentencontactgroep gepolst worden over de vragenlijst.103 Hieruit blijkt
wederom de normbepalende invloed van het voormalig verzet (Dit staat overigens niet gelijk aan de
invloed van verenigingen, want de studentencontactgroep Utrecht is opgericht door de nihilist Wim
Eggink.). De verklaringen zijn als bijlage aan dit hoofdstuk toegevoegd (3D en 3E). De meeste punten
van de verklaring zijn al eerder voorbij gekomen. Studenten moesten verantwoording afleggen over
eventueel werk voor de bezetter en lidmaatschap van nationaal-socialistische organisaties.
Opvallend is de vraag over het publiceren in Duitse bladen. Door te publiceren in nationaalsocialistische bladen, erkenden studenten die tijdschriften. De tijdschriften wonnen daardoor aan
autoriteit en dat werd studenten kwalijk genomen.
Wat opvalt aan de criteria die naar voren komen uit de zuiveringsdossiers, is dat het plegen
van verzet niet als buitengewoon moedig werd gezien, maar als de plicht van iedere Nederlander, en
van studenten in het bijzonder, omdat studenten doorgaans niet de verantwoordelijkheid voor een
gezin hadden.104 Een student die als verdediging aandroeg dat hij de loyaliteitsverklaring gebruikt had
als dekmantel voor verzetsactiviteiten, benadrukte in zijn pleitbrief dat hij zijn bijdrage aan het verzet
niet als een verdienste ziet, maar als een plicht.105 Het gereformeerde ‘onnutte slaven’ idee klinkt
hierin door. Mensen die verzet hadden gepleegd, zagen zichzelf liever niet als helden die bovenmaats
gepresteerd hadden, maar ze hadden slechts ‘gedaan wat zij moesten doen.’ Dit klinkt heel
102
trechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 1: archief van het college van curatoren, 2617:
Stukken betreffende de centrale commissie voor de beoordeling van studenten (studentenzuivering) in verband met de
toekenning van beurzen, 1949-1954, brief van de minister van OKW aan de senaat van de RUU, 29 december 1949.
103
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2773: Notulen, 1945-1946; met verslagen van getuigenverhoren, 1945-1947, Notulen van
de vergadering van de Commissie tot herstel en zuivering, 18 juni 1945.
104
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 3365: Stukken betreffende de instelling van de Utrechtse studentenzuiveringscommissie,
en de richtlijnen voor de uitsluitingstermijn van studenten op grond van beschikkingen van de chefstaf van het militair
gezag en de minister, 1945-1946, De Geus onder Studenten, 13 juli 1945.
105
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, brief van C.A. Haantjes
aan de Studenten-Contactcommissie, 12 juli 1945.
bescheiden, maar het impliceert ook dat de standaard erg hoog komt te liggen. Het deel van
Nederland dat geen verzet heeft gepleegd, heeft dus ondermaats gepresteerd. In een vredessituatie
is moedig optreden uitzonderlijk en wordt het bewonderd en beloond, maar in een oorlogssituatie
wordt het plotseling als eis aan iedereen gesteld, althans, zo stellen de zuiveringscommissies zich op.
De uitzonderlijke situatie (oorlog) rechtvaardigt blijkbaar het stellen van uitzonderlijke eisen. En de
verzetsmensen, wier mentaliteit onder druk van de oorlog een transformatie had ondergaan, vonden
deze eisen allicht heel logisch. Maar voor de grote groep mensen voor wie de oorlog minder een
cesuur in hun leven had aangebracht en die de stap naar de illegaliteit niet gemaakt hadden, was het
een behoorlijk strenge eis. Hierdoor ontstond de bevreemdende situatie dat tijdens de
zuiveringsverhoren mensen verweten werd dat zij geen actief verzet hadden gepleegd. Er werd niet
gevraagd: ‘waarom deed je dat?’ maar: ‘waarom deed je niet dat waarvan wij vinden dat je het had
moeten doen?’106 Het is de vraag of het billijk is moedig gedrag als norm te stellen. Utrecht was
echter niet uitzonderlijk streng. Tijdens een vergadering waarbij de voorzitters van alle Commissies
tot Zuivering en Herstel aanwezig waren, bleek juist ‘dat Utrecht geenszins harde maatstaven
aanlegde’.107
3.4 Officiële zuiveringsprocedure
De procedure in Utrecht week niet af van de standaardprocedure. Iedere student die (weer) wilde
gaan studeren moest eerdergenoemd formulier ondertekenen waarin hij/zij verklaarde zich tijdens
de bezetting goed te hebben gedragen en de loyaliteitsverklaring niet getekend te hebben. Als dit
niet het geval was en het formulier dus niet getekend kon worden, moest de student voor de
zuiveringscommissie van de betreffende universiteit verschijnen.108 De commissie won doorgaans
advies in bij de studentencontactgroep als vertegenwoordiger van de voormalige illegaliteit.
Uiteraard verifieerde de commissie in de administratie of personen al dan niet getekend hadden. De
zuiveringscommissie had niet het recht sancties op te leggen, maar bracht een advies uit aan de
rector.109 De studentenzuiveringscommissies werkten samen door elkaar advies te vragen over
106
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2773: Notulen, 1945-1946; met verslagen van getuigenverhoren, 1945-1947, verslag van
verhoor prof. Ter Staal, 23 augustus 1945.
107
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2773: Notulen, 1945-1946; met verslagen van getuigenverhoren, 1945-1947, verslag van
een vergadering tussen de minister van OKW en de voorzitters van alle commissies tot zuivering en herstel, 2 augustus 1945.
108
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12a, 443.
109
Sinke, Loyaliteit in verdrukking, 187.
lastige gevallen en informatie over studenten uit te wisselen. Initiatieven tot gelijkschakeling van de
criteria vonden nauwelijks doorgang.110
Als studenten het niet eens waren met het besluit van de betreffende zuiveringscommissie,
konden zij vanaf 5 februari 1946 hun kwestie voorleggen aan de Centrale Commissie van Beoordeling
die bestond uit de voorzitters van alle zuiveringscommissies. De leden van de Centrale Commissie
hadden geen stemrecht in zaken waar ze zelf het eerdere oordeel over geveld hadden.111 Het was
voor de student mogelijk om verlaging van de uitsluitingstermijn aan te vragen. Er was echter geen
mogelijkheid om protest aan te tekenen voor een te milde sanctie, zoals in de normale rechtspraak
het Openbaar Ministerie kan doen. Dit vergrootte het risico op rechtsongelijkheid.112
Nog een aantal jaar na de bevrijding moesten nieuwe studenten die zich aanmeldden ook de
screening doorlopen, maar in 1951 werden nieuwe richtlijnen opgesteld. Alleen degenen die bij het
uitbreken van de oorlog achttien jaar of ouder waren, moesten nog beoordeeld worden.113
3.5 Samenvattend
De studentenzuivering was erop gericht de reputatie van de universiteit te herstellen, door
studenten die ‘fout’ waren geweest of die, door de loyaliteitsverklaring te tekenen, een ‘oneerlijke’
voorsprong hadden gekregen, tijdelijk uit de universitaire gemeenschap te verwijderen. Het
rechtsgevoel van de ‘goede’ studenten moest bevredigd worden om onrust te voorkomen en de
loyaliteit van studenten aan het gezag te waarborgen. De universiteiten moesten zo snel mogelijk
weer aan de slag en de aanwezigheid van controversiële personen zou hiervan afleiden.
Aanvankelijk onder toezicht van het Militair Gezag en later van de Nederlandse regering,
werden zuiveringscommissies aangesteld. Bij de procedure had overwegend de overheid
de
wetgevende macht en de universiteit de uitvoerende macht. Studenten konden in hoger beroep bij
de landelijke Centrale Commissie van Beoordeling Studenten, welke bestond uit afgevaardigden van
de lokale commissies.
110
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, brief aan de
zuiveringscommissie van de VU, september 1945.
Brief van de Rector in Nijmegen aan de zuiveringscommissie van de RUU, 18 oktober 1945.
Brief aan de zuiveringscommissie van de RUU, 10 oktober 1945.
Brief van prof. Fischer aan de voorzitters van de zuiveringscommissies, 19 november ‘45.
111
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12a, 443.
112
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 1: archief van het college van curatoren, 2617:
Stukken betreffende de centrale commissie voor de beoordeling van studenten (studentenzuivering) in verband met de
toekenning van beurzen, 1949-1954, brief van de minister van OKW aan de senaat van de RUU, 29 december 1949.
113
Idem
Het voormalig verzet had een flinke vinger in de pap, zowel als commissielid, als door het
verstrekken van inlichtingen omtrent het gedrag van studenten. Daarnaast werd in de beginperiode
nog regelmatig hun fiat gevraagd in belangrijke beslissingen. Het idee om de oorlog te gebruiken als
de ultieme karaktertest, vond geen doorgang, maar bij de criteria die gehanteerd werden lijkt verzet
de norm te zijn geweest. De sanctionering pakte echter mild uit, waarover in het volgende hoofdstuk
meer.
Figuren hoofdstuk 3
3A. Opgelegde zuiveringsmaatregelen Rijksuniversiteit Utrecht
Uitsluitingstermijn114
‘Vergrijp’
Na verlof teruggekeerd naar Duitsland
Duitslandganger
Tekenen loyaliteitsverklaring
Misdrijf in nationale zin
Versterking vijandelijk oorlogspotentieel
Lid van N.S.B.
Nederlandse Arbeidsdienst
Arbeidsbureau
1 – 12 maanden
1 – 30 maanden
1 – 30 maanden
1 -30 maanden
24 – 30 maanden
12 – 24 maanden
1 - 3 maanden
1 – 6 maanden
Bron: Utrechts Archief 292-1, Lijsten van studenten aan wie door de rector-magnificus van de Rijks-universiteit te Utrecht
na advies van de studenten zuiveringscommissie, door schorsing of uitsluiting de toegang tot de Rijksuniversiteit is ontzegd,
met bijbehorende stukken, 1945/1946.
3B. Officiële uitsluitingstermijn tekenaars
Getekend
Onderwijs genoten
Tussen maart en juni ‘43
Tussen maart en juni ‘43
Na juni ‘43
Nee
Ja
Ja



Maximale uitsluiting
9 maand
2 jaar
2 ½ jaar
Examens en tentamens gemaakt na het tekenen van de loyaliteitsverklaring werden ongeldig verklaard.
Lidmaatschap van NSB, Waffen-SS en andere nationaal-socialistische organisaties werden in principe bestraft met levenslange
uitsluiting.
Studenten die getekend hadden maar alsnog te werk waren
gesteld in Duitsland werden geen sancties opgelegd. Zij waren ‘al
genoeg gestraft’.115
Bron: Sinke, Loyaliteit in verdrukking, 187.
114
Utrechts Archief, 292-1. Lijsten van studenten aan wie door de rector-magnificus van de Rijks-universiteit te
Utrecht na advies van de studenten zuiveringscommissie, door schorsing of uitsluiting de toegang tot de
Rijksuniversiteit is ontzegd, me bijbehorende stukken, 1945/1946
115
Knegtmans, Een kwetsbaar centrum van de geest, 246.
3C. Boom der morele verwerpelijkheid116
Getekend na de eerste oproep
College gevolgd/
toetsen gemaakt
Niet getekend na de eerste oproep
Geen college
gevolgd / toetsen
gemaakt
Niet getekend na de
oproep van Rauter
Wel getekend na de oproep van Rauter
(verwerpelijk, maar begrijpelijk vanwege
de dreigementen richting familie)
Helaas, de Duitsers tellen dit niet als
tekenen. Je moet alsnog naar Duitsland
Je hebt de eenheid van
verzet gebroken en
geprofiteerd van de
voorsprong die je
hierdoor op je
principiëlere
studiegenoten hebt.
Je hebt de
eenheid van
verzet
gebroken, maar
je bent geen
profiteur, alleen
een angsthaas.
Ondergedoken
Naar Duitsland gegaan
Je bent erg slecht.
Ondergedoken
gebleven
Je hebt de juiste,
principiële keuze
gemaakt én je hebt
niet bijgedragen aan
het vijandig
oorlogspotentieel.
Je bent goed.
116
Alsnog in Duitse
dienst, maar in NL
Je hebt alsnog voor de
Duitsers gewerkt,
terwijl je een
onderduikadres had.
Bovendien heb je geen
ontberingen hoeven
lijden.
Je bent behoorlijk
slecht.
In Duitsland blijven
werken
Gedrost
(bijvoorbeeld door
na verlof niet
terug te keren)
Je hebt misschien onder
druk getekend (dat valt
te verantwoorden) of je
hebt niet getekend (dat
is goed) maar je hebt
niet de kans gegrepen
om te drossen en
daardoor bijgedragen
aan het vijandig
oorlogspotentieel
Je hebt misschien onder druk
getekend (dat valt te
verantwoorden) of je hebt niet
getekend (dat is goed) en je bent
niet ondergedoken (op zich slecht,
maar misschien zijn er
verzachtende omstandigheden).
Maar je hebt ontberingen geleden
en je hebt voortschrijdend inzicht
getoond door te drossen.
Je bent redelijk slecht
Je bent redelijk goed.
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 3365: Stukken betreffende de instelling van de Utrechtse studentenzuiveringscommissie,
en de richtlijnen voor de uitsluitingstermijn van studentenJ op grond van beschikkingen van de chefstaf van het militair
gezag en de minister, 1945-1946, De Geus onder Studenten, 13 juli 1945.
3D. Verklaring voor vrouwelijke studenten 117
117
292-1, 611
3E. Verklaring voor mannelijke studenten118
118
292-1, 611
4. De praktijk van de studentenzuivering
4.1 De uitkomst van de studentenzuivering
Cirkeldiagram 4A geeft de uitslag van de studentenzuivering weer. Helaas kunnen we uit de cijfers
niet afleiden voor welk vergrijp de studenten zijn veroordeeld, zoals in tabel 3A te zien is, kon de
uitsluitingstermijn voor een vergrijp sterk variëren.
Een groot deel van de gezuiverde studenten waren afkomstig van de faculteit wis- en
natuurkunde en de faculteit medische wetenschappen.119 Dit is niet het gevolg van een
mentaliteitsverschil tussen de faculteiten, maar heeft een praktische oorzaak. Het waren namelijk de
enige faculteiten die na de crisis omtrent de loyaliteitsverklaring bleven functioneren.120 De
studenten waren daardoor in de gelegenheid om lessen te volgen. Degenen die dat deden vielen
onder de categorie ‘profiteurs’ en werden langer geschorst.
Na verloop van tijd ging de commissie milder oordelen. Werden in december 1945 nog
studenten voor een periode van 30 maanden uitgesloten, op een lijst van oktober ’46 is 24 maanden
de maximale uitsluitingstermijn.
4.2 Complicerende factoren
De studentenzuivering werd van allerlei kanten onder vuur genomen. De studenten die de
loyaliteitsverklaring getekend hadden verenigden zich in de ‘Bond van Teekenaars’ en weigerden
principieel voor de commissie te verschijnen.121 De discussie rond de loyaliteitsverklaring was niet
het enige probleem waar de zuivering mee te kampen had. Allereerst waren daar de eindeloze
schakeringen en nuances in de zuiveringszaken. 122 Wat te doen met een student die in Duitsland een
Duitse vrouw gehuwd had?123 Of met een Joodse, Duitse vrouw die zich aan een Nederlandse
119
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, brief van Fischer aan
meneer De Geer die informatie over de zuivering wilde hebben voor de jaarvergadering van het Utrechtse Universiteitsfonds,
27 november 1945
120
De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12a, 441.
121
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, brief van Fischer aan de
voorzitters van de zuiveringscommissie van andere universiteiten en hogescholen, 29 oktober 1945.
122
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 3365: Stukken betreffende de instelling van de Utrechtse studentenzuiveringscommissie,
en de richtlijnen voor de uitsluitingstermijn van studenten op grond van beschikkingen van de chefstaf van het militair
gezag en de minister, 1945-1946, De Geus onder Studenten ‘De zuivering der studentenwereld’, 13 juli 1945.
123
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, brief van de
zuiveringscommissie Delft aan Fischer, 5 november 1945.
universiteit in wilde schrijven?124 Op brede schaal groeide het besef dat het bijna onmogelijk was om
recht te doen aan alle gevallen en daarmee groeide de onvrede over de zuivering. In zijn toespraak
aan het begin van het nieuwe collegejaar in september ’45 sprak rector van Loghem van de UvA zelfs
van een ‘dilettantische’, dat wil zeggen amateuristische ‘berechting.’125 Ondertussen wilde de
minister haast maken met de zuivering en dreigde per telegram alle stakingen op te heffen als de
commissie niet snel tot definitieve uitspraken kwam.126 De medewerking van het ministerie was
daarentegen beperkt: op brieven kwam vaak geen reactie.127 Pogingen om dan maar op eigen
initiatief een overleg met de andere universiteiten te organiseren, mislukten vanwege gebrek aan
vervoersmogelijkheden en animo.128 Toen bovendien de voorzitter van de Centrale Commissie in ’46
ervan beschuldigd werd met de Duitsers te hebben samengewerkt, schreef mej. Tellegen van de
Centrale Commissie hierover aan professor Fischer: ‘Deze dingen maken een mensch wel wat
wanhopig.’129
4.3 Invloedrijke factoren
In tabel 3A is te zien dat de uitsluitingstermijn voor een bepaald vergrijp sterk varieert. Dit duidt erop
dat verschillende factoren invloed hebben gehad op de beoordeling. Veel studenten bepleitten hun
zaak bij de zuiveringscommissie door verzachtende omstandigheden aan te voeren. Een brief van een
medische student die de loyaliteitsverklaring getekend had omdat zijn ouders de kosten voor
onderduiken niet konden dragen, staat vol aantekeningen in verschillende handschriften. De
krabbels geven een beeld welke zaken de zuiveringscommissie in haar oordeel betrok.
‘Hoe oud’ ‘Wist hij niets van artsen verzet. Wat deed hij verder.’ ‘nogmaals oproepen’ ‘Deze
man is al 4 keer opgeroepen, hou nou maar eens op met oproepen’ ‘Wanneer getekend,
hoeveel maal, hoe oud’ ‘semiarts’130
124
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, brief van Custers van de
zuiveringscommissie Nijmegen aan Fischer, 28 januari 1946.
125
Knegtmans, Een kwetsbaar centrum van de geest, 251.
126
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2774: Ingekomen en minuten van uitgegane stukken, telegram van minister Van der
Leeuw aan de Commissie van Herstel en Zuivering, 22 november 1945.
127
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van herstel en zuivering
van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2775: Agenda van de stukken, verzonden aan het ministerie, 1945.
128
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, Brief van Van Groeningen
aan Fischer, 18 november 1945.
Brief van Fischer aan alle voorzitters, 19 november 1945.
129
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947,1 briefje van mej. Tellegen
(die inmiddels in de Centrale Commissie zit) aan prof. Fischer. 29 februari 1946.
130
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, brief van een student aan
de zuiveringscommissie, 19 maart 1946.
De zuiveringscommissie had blijkbaar oog voor de omstandigheden waarin studenten tot hun
beslissingen kwamen. Uit de bronnen komen een aantal zaken naar voren die meespeelden bij de
beoordeling van studenten.
4.3.1 Voorspraak van derden
Sommige studenten vonden iemand die een goed woordje voor hen wilden doen. Deze schreef dan
een brief aan de zuiveringscommissie waarin de goede eigenschappen en betreurenswaardige
omstandigheden van deze student uiteen werden gezet. Zo’n brief werd door de commissie in
overweging genomen en kon een positief effect hebben op de uiteindelijke uitspraak. Zo werd een
man die bij de NSB had gezeten en zelfs geïnterneerd was geweest, op basis van de voorspraak van
een kennis van Fischer en diens vrouw toegelaten tot de universiteit.131
4.3.2 Deelname aan het verzet
Als bij een lid van de studentencontactgroep of de zuiveringscommissie bekend was dat een student
in het verzet had gezeten, had dit een positief effect op zijn beoordeling. Het feit dat het verzet
ondergronds was, maakte het moeilijk om deelname aan het verzet te bewijzen.132
4.3.3 Karakter en achtergrond
Het karakter van studenten speelt op twee tegengestelde manieren een rol in de zuivering. Enerzijds
kon het karakter een verzachtende omstandigheid zijn. Zo kwam een jonge student zo wereldvreemd
over, dat zijn uitsluitingstermijn bekort werd.133 Ook werd een moeilijk karakter soms aangedragen
als verklaring voor laakbaar gedrag.
Een man kwam op voor zijn neef die tweemaal de
loyaliteitsverklaring getekend heeft, door te wijzen op zijn ‘overdreven halsstarrigheid, die naar wij al
jaren in de familie vrezen, een pathalogisch karakter heeft. (..) Hij is verre van een vrij en volgroeid
mens.’ 134 De neef zou niet in staat zijn een weloverwegen keuze te maken.
In andere gevallen werd een standvastig karakter juist als positief punt aangedragen. Iemand
die uit overtuiging lid werd van de NSB en dit ook bleef, kon in ieder geval niet beschuldigd worden
131
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, brief van een arts aan de
zuiveringscommissie omtrent de toelating van en Duitse student, 1 augustus 1945.
Brief van Dr. H. Gazoen aan Fischer omtrent de toelating van J.L. Bredero, 1 mei 1947.
Brief van Dr. H. Gazoen aan Fischer omtrent de toelating van J.L. Bredero, 3 mei 1947.
Brief van Gerda Gazoen aan Fischer omtrent de toelating van J.L. Bredero, 3 mei 1947
132
Knegtmans, Een kwetsbaar centrum van de geest, 256.
133
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947,Brief van prof. Pompe aan
prof. Fischer, 2 oktober 1946.
134
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, brief, 25 maart 1946.
van opportunisme. Iemand die aangesloten was bij de NSB vanwege de achterliggende ideologie,
maar zich distantieerde van de ruwe methoden van het nationaal-socialisme was salonfähig.135 De
religieuze en familie-achtergrond werden ook vaak genoemd om de zuiveringscommissie ervan te
overtuigen dat de bewuste persoon in het vervolg uitstekend zou kunnen functioneren.136 Dit is een
opvallende gedachtegang, want omgekeerd zou je kunnen stellen dat iemand die al deze dingen mee
heeft, ook in staat zou moeten zijn om betere keuzes te maken. Bij dit onderzoek zijn geen
archiefstukken naar boven gekomen waarin een standvastig karakter een doorslaggevend argument
was bij de beoordeling.
4.3.4 Omstandigheden tijdens de oorlog
Als een student tijdens de oorlog in een lastig parket zat, werden zijn keuzes hem minder scherp
aangerekend. Zo werd de uitsluitingstermijn bekort als studenten door ziekte moeilijker konden
onderduiken.137 Ook zorg om familie was een verzachtende omstandigheid. Een student die hoopte
door de loyaliteitsverklaring te tekenen iets te kunnen betekenen voor zijn broer die in Duitsland zat,
werd drie maanden geschorst in plaats van negen.138 Uit het fragment aan het begin van paragraaf
4.3 blijkt dat de leeftijd van studenten ook meespeelde. Vermoedelijk werd van oudere studenten
meer verantwoordelijkheidsbesef geëist. Daarnaast werd gevraagd of studenten op de hoogte waren
van de instructies van het verzet en de Nederlandse regering.
4.3.5 Naoorlogse sociaal-economische situatie
In pleitbrieven werden de sociaal-economische omstandigheden nogal eens aangedragen als reden
voor toelating tot de universiteit. Zo wilde een zestigjarige vrouw die de loyaliteitsverklaring
getekend had, colleges Spaans volgen omdat ze taalles gaf. Haar verzoek werd zonder meer
ingewilligd, waarschijnlijk ook omdat ze geen leidinggevende functie zou gaan vervullen.139 In een
pleitbrief om een huisvader die geschorst was toe te laten tot de universiteit, wordt als argument
genoemd dat zijn vrouw en kind niet verantwoordelijk zijn voor zijn misstap, maar er wel het
135
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, Brief van Dr. H. Gazoen
aan Fischer omtrent de toelating van J.L. Bredero, 3 mei 1947.
136
Idem
137
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, Brief van Fischer aan een
collega over een Groningse student, 24 november 1945.
138
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, brief van de commissie
aan de heer Kernkamp, 24 oktober 1945.
139
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, brief van een zestigjarige
vrouw aan de zuiveringscommissie, 25 januari 1946.
slachtoffer van zijn.140 Omdat de sociaal-economische omstandigheden altijd in combinatie met
andere argumenten als verzachtende omstandigheid werden aangedragen en er in de
correspondentie weinig over gezegd wordt, is het moeilijk na te gaan of ze doorslaggevend waren.
4.4 Gevolgen voor de gezuiverde studenten
De studenten die voor korte tijd geschorst waren, pakten na die periode hun studie weer op. Zij
ondervonden verder weinig hinder van de zuivering, maar dit was niet voor iedereen het geval. Voor
studenten die langere tijd van de studie uitgesloten waren, was het later soms onmogelijk hun studie
af te maken omdat ze inmiddels gebonden waren aan werk en gezin.141 Ook de zogeheten
‘profiteurs’ die tussen ’43 en ’45 hun studie hadden afgerond, waren het haasje. Hun diploma’s
werden ongeldig verklaard en vanwege de zuiveringsmaatregelen konden ze voorlopig hun examens
niet overdoen. Als ze toch gingen solliciteren, hing hen een gevangenisstraf van zes maanden boven
het hoofd.142 Zij waren dus gedwongen onder hun niveau te werken, tot zij hun studie alsnog officieel
mochten afronden.
Voor de studenten die levenslang van de studie waren uitgesloten, pakte de zuivering
uiteindelijk milder uit. In februari ‘52 werden alle schorsingen opgeheven, met uitzondering van hen
die na februari ’41 lid waren geworden of gebleven van een nationaal-socialistische organisatie. In
mei ’58 werden alle schorsingsmaatregelen voor studenten opgeheven. Levenslang gezuiverde
studenten mochten toen alsnog gaan studeren.143
4.5 Samenvattend
De zuiveringscommissie van de RUU heeft zo’n 650 gevallen behandeld, waarvan 46 % voor korte of
langere tijd is geschorst. De studentenzuivering was een complexe zaak. Ten eerste was er de
discussie rond het belangrijkste criterium: de loyaliteitsverklaring. Daarnaast bleken veel gevallen erg
genuanceerd te liggen, terwijl de commissie vanuit het ministerie van OKW onder druk werd gezet
om haast te maken. De samenwerking met het ministerie en de andere universiteiten en
hogescholen verliep vaak moeizaam. De publieke opinie keerde zich als gevolg van dit alles steeds
meer van de studentenzuivering af.
140
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, Brief van Gerda Gazoen
aan Fischer omtrent de toelating van J.L. Bredero, 3 mei 1947.
141
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 1: archief van het college van curatoren, 2617:
Stukken betreffende de centrale commissie voor de beoordeling van studenten (studentenzuivering) in verband met de
toekenning van beurzen, 1949-1954, brief van de Senaat van de RUU aan de minister van OKW, september 1950.
142
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8: Studentenzuiveringscommissie, 611:
Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947, brief van Fischer aan een
collega, 4 december 1945.
143
Knegtmans, Een kwetsbaar centrum van de geest, 257.
Verschillende factoren hadden invloed op het oordeel over de studenten. De bemiddeling
van een derde partij kon de zuiveringscommissie ertoe brengen de uitsluitingstermijn te bekorten.
Als een student kon bewijzen dat hij of zij in het verzet had gezeten, leverde dit minstens een mildere
uitspraak op. Moeilijkheden tijdens de oorlog, bijvoorbeeld ziekte of zorg om familie, waren
relevante verzachtende omstandigheden. Karaktereigenschappen konden op twee manieren als
argument voor een milde beoordeling aangedragen worden. Aan de ene kant kon het een verklaring
zijn voor laakbaar gedrag. Aan de andere kant werd een sterk karakter en het maken van principiële
keuzes, ook al waren het dan de verkeerde keuzes, juist als positieve eigenschap gepresenteerd, die
de persoon in kwestie in staat zou stellen iets bij te dragen aan de maatschappij. Ook een goede
afkomst of religieuze achtergrond werden genoemd om te benadrukken dat iemand uitstekend kon
functioneren. Tot slot probeerden mensen die door wilden studeren op basis van hun sociaaleconomische omstandigheden eerder toegelaten te worden.
Voor studenten die voor korte tijd geschorst werden, waren de gevolgen van de zuivering
niet heel ernstig. Studenten die langere tijd geschorst waren, hadden niet altijd de mogelijkheid hun
studie nog af te maken. De zogeheten ‘profiteurs’ zaten met een ongeldig diploma en waren
gedwongen een tijdlang onder hun niveau te werken. Voor de studenten die aanvankelijk levenslang
geschorst waren, pakte de zuivering uiteindelijk milder uit: in 1958 waren alle maatregelen
opgeheven.
Figuren hoofdstuk 4
144
144
Van Walsum, Ook al voelt men zich gewond, 151.
5. Conclusie
De studentenzuivering stond niet op zichzelf. Tijdens de oorlog was de samenleving zwaar
onder druk komen te staan en om de maatschappij weer op te kunnen bouwen, was het nodig dat er
sancties getroffen werden tegen de Nederlanders die op de één of andere manier met de Duitsers
samen hadden gewerkt. In vrijwel alle beroepsgroepen werd gezuiverd.
Zowel de ambtenarenzuivering als de studentenzuivering was erop gericht te voorkomen dat
de aanwezigheid van controversiële figuren voor onrust zou zorgen. In het geval van de
ambtenarenzuivering moest daarnaast het vertrouwen in de ambtenarij hersteld worden. Studenten
hadden weliswaar nog geen leidinggevende positie, maar zouden die in de toekomst waarschijnlijk
wel krijgen. De studentenzuivering moest bijdragen aan de legitimiteit van deze toekomstige
generatie leiders. Dat de maatregelen niet gericht waren op een duurzame zuivering bleek in het
geval van de studenten uit het gegeven dat geweerde studenten alsnog werden toegelaten zodra
hun komst geen opschudding meer zou veroorzaken. In het geval van de ambtenaren bleek het uit
het feit dat collaborateurs vaak niet uit hun functie werden gezet als ze belangrijke bestuurlijke
ervaring hadden. De term ‘fatsoenzuivering’ is hier van toepassing: het ging om de reputatie van de
studentenwereld en de ambtenarij. De aanwezigheid van controversiële figuren zou een ‘schande’
zijn en daarom waren ze niet welkom.
Het feit dat de zuivering zich aanpaste aan wat de samenleving ‘aan kon’, had als gevolg dat
veranderingen in het maatschappelijke morele kader hun weerslag hadden op de zuivering. Hoewel
tijdens de oorlog de berechting van ‘collaborateurs’ een veelbesproken onderwerp was, leek de
felheid van de bevolking na de bevrijding snel af te zwakken. Het voormalige verzet bleef redelijke
strenge eisen stellen en meende dat iedereen actief verzet had moeten plegen, maar over het
algemeen was er sprake van ‘vermilding.’ Nederland richtte de ogen op de toekomst en het verwijt
richting mensen die ‘fout’ waren geweest vervaagde. De terugkeer van studenten en ambtenaren die
levenslang geschorst waren zou geen onrust veroorzaken en daarom werden de maatregelen
opgeheven.
Bij de studentenzuivering had overwegend de overheid
de wetgevende macht en de
universiteit de uitvoerende macht. Het voormalig verzet had een flinke vinger in de pap, zowel als
commissielid, als door het verstrekken van inlichtingen omtrent het gedrag van studenten. Daarnaast
werd in de eerste maanden na de bevrijding nog regelmatig hun fiat gevraagd in belangrijke
beslissingen
Er bestonden na de bevrijding verschillende ideeën over waar de scheidslijn tussen ‘goed’ en
‘fout’ getrokken moest worden. Dit vertaalde zich in het geval van de ambtenarenzuivering in twee
benaderingen, die gedefinieerd kunnen worden als een ‘mits-benadering’ en een ‘tenzij-benadering’.
Het voormalige verzet vond dat ambtenaren aan mochten blijven mits ze moedige daden hadden
verricht. De overheid besefte dat de gevolgen van zo’n drastische aanpak teveel ambtenaren zou
treffen en de bureaucratie lam zou leggen. Zij hanteerde daarom de richtlijn dat ambtenaren aan
mochten blijven tenzij ze aantoonbaar gesympathiseerd hadden met de bezetter of hun
geloofwaardigheid ernstig geschaad was. Omdat de Nederlandse regering het aan de ambtenaren
zelf had overgelaten de inschatting te maken of ze Duitse instructies op moesten volgen (de
Aanwijzigingen), zou het bovendien niet eerlijk zijn om met terugwerkende kracht strenge eisen te
gaan stellen. Daarnaast hadden ambtenaren tijdens de bezetting talloze keuzes moeten maken.
Welke keuze moest doorslaggevend zijn bij de zuivering? De tenzij-benadering was om die drie
redenen de enige geschikte aanpak voor de ambtenarenzuivering.
Bij studenten lag het anders. Zij hadden wél allemaal een duidelijke keuze moeten maken,
namelijk het wel of niet tekenen van de loyaliteitsverklaring . De loyaliteitsverklaring was het ideale
criterium omdat het op iedere student toegepast kon worden. Daarnaast was de strekking van de
verklaring onbetwistbaar. Bovendien had zowel de regering als het verzet het tekenen verboden en
studenten hadden vervolgens de tijd gehad hun keuze zorgvuldig te overwegen. De
loyaliteitsverklaring was al met al een buitengewoon bruikbaar criterium. Wel was er veel kritiek,
met name van de ‘tekenaars’ die vonden dat er teveel oog was voor principiële argumenten en te
weinig voor de tastbare gevolgen van het tekenen van de loyaliteitsverklaring. Aan de discussie lag
een mentaliteitsverschil ten grondslag tussen voorstanders van een academische gemeenschap
enerzijds en studenten die vooral studeerden om een vak te leren anderzijds. Niet tekenen was een
moedige keuze: hiermee dwongen studenten zichzelf in Duitsland te gaan werken of onder te duiken.
Bij de studentenzuivering is dus de mits-benadering gehanteerd: studenten werden toegelaten, mits
ze moed hadden getoond door de loyaliteitsverklaring niet te tekenen. Dit is een significant verschil
met de ambtenarenzuivering, waar de tenzij-benadering normbepalend was. Bij de keuze voor de
mits-benadering speelde ook mee dat studenten geen cruciale functie hebben voor het functioneren
van de maatschappij, terwijl ambtenaren het overheidsapparaat draaiende moeten houden. Een
strenge ambtenarenzuivering zou direct gevolgen hebben voor de samenleving, een strenge
studentenzuivering niet.
Inmiddels is het punt bereikt dat antwoord kan worden gegeven op de hoofdvraag van dit
onderzoek ‘Hoe verhield de studentenzuivering zich tot het morele kader van de eerste naoorlogse
jaren?’ Om antwoord te geven op die vraag, is de vergelijking getrokken met de
ambtenarenzuivering. Het verschil tussen beide zuiveringen brengt aan het licht welke invloed de
ideeën over ‘goed’ en ‘fout’ hadden en welke factoren nog meer een rol speelden.
Studenten bevonden zich tijdens de bezetting in een andere positie dan ambtenaren, werden
met andere keuzes geconfronteerd en hadden een andere maatschappelijke functie. Bij de zuivering
werden dan ook twee verschillende benaderingen van ‘goed’ en ‘fout’ toegepast. De overheid koos
bij de ambtenarenzuivering voor de milde tenzij-benadering, en bij de studentenzuivering voor de
strengere mits-benadering. Bij de studentenzuivering werden strenge, principiële criteria
gehanteerd. Wel werden verzachtende omstandigheden in de beoordeling betrokken en kon
bemiddeling van derden tot mildere sancties leiden. Het grote verschil met ambtenaren wat betreft
de toepassing van de criteria is dat de zuiveringscommissie bij de beoordeling van studenten uitging
van het gedrag en de omstandigheden van de student tijdens de bezetting, terwijl bij ambtenaren
het oordeel sterk geleid werd door hun waarde voor de maatschappij. De morele criteria zijn bij
studenten dus ‘zuiverder’ toegepast dan bij ambtenaren. Het maatschappelijke morele kader had
directe invloed op de zuivering. Er was namelijk sprake van een fatsoenzuivering: de reactie van de
samenleving op controversiële personen was één van de voornaamste redenen om die personen te
weren. Toen na verloop van jaren het verwijt richting ‘collaborateurs’ vervaagde, werden de sancties
dan ook opgeheven. De studentenzuivering was dertien jaar na de oorlog een afgesloten hoofdstuk.
Literatuurlijst
Arthur, P., ‘How Transitions reshaped Human Rights: A Conceptual History of Transitional Justice’,
Human Rights Quarterly 31:2 (2009) 321-367.
Berkel, K. van, Academische illusies: de Groningse universiteit in een tijd van crisis, bezetting en
herstel, 1930-1950 (Amsterdam 2005).
Beyens, N., Overgangspolitiek: de strijd om de macht in Nederland en Frankrijk na de Tweede
Wereldoorlog (Amsterdam 2009).
Grevers, H., ‘Voorbij Bijltjesdag? Recente werken over de bestraffing van collaboratie na beide
wereldoorlogen in de Lage Landen’, Low Countries Historical Review 127-1 (2012) 150-161.
Groen, K., Landverraad: de berechting van collaborateurs in Nederland (Weesp 1984).
Heijde, van der C., Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2002).
Jong, L. de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12: Epiloog (Leiden
1988). Knegtmans, P.J., ‘De plaats van de universiteit’, Low Countries Historical Review 121-2 (2006)
240-246.
Knegtmans, P.J. Een kwetsbaar centrum van de geest, de universiteit van Amsterdam tussen 1935 en
1950 (Amsterdam 1998).
Knegtmans, P.J., Professoren van de stad, Het Athenaeum Ilustre en de Universiteit van Amsterdam,
1632-1960 (Amsterdam 2007).
Romijn, P., Snel, streng en rechtvaardig: de afrekening met de ‘foute’ Nederlanders 1945-1955
(Amsterdam 2002).
Schoonoord, D.C.L., Het ‘Circus Kruls’. Militair Gezag in Nederland 1944-1946 (Amsterdam 2011).
Sinke, O., Loyaliteit in verdrukking: de Technische Hogeschool Delft tijdens de bezetting (Amsterdam
2012).
Termeer, H., Het Geweten der Natie, De voormalige illegaliteit in het bevrijde Zuiden september 1944
– mei 1945 (Nijmegen 1994).
Walsum, S. A. van, Ook al voelt men zich gewond: de Utrechtse universiteit tijdens de Duitse bezetting
1940-1945 (Utrecht 1995).
Zondergeld, G., Geen duimbreed?!: de Vrije Universiteit tijdens de Duitse bezetting (Zoetermeer
2002).
Bronnenlijst
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 1: archief van het college van
curatoren, 2617: Stukken betreffende de centrale commissie voor de beoordeling van studenten
(studentenzuivering) in verband met de toekenning van beurzen, 1949-1954.
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van
herstel en zuivering van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2773: Notulen, 1945-1946; met verslagen van
getuigenverhoren, 1945-1947.
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van
herstel en zuivering van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2774: Ingekomen en minuten van uitgegane
stukken.
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van
herstel en zuivering van de rijksuniversiteit te Utrecht, 2775: Agenda van de stukken, verzonden aan
het ministerie, 1945.
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van
herstel en zuivering van de rijksuniversiteit te Utrecht, 3364: Ministeriële beschikking inzake de
instelling van de centrale commissie voor de beoordeling van studenten, met bijbehorende stukken.
Utrechts Archief, 59: Rijksuniversiteit Utrecht, college van curatoren, 2: archief van het college van
herstel en zuivering van de rijksuniversiteit te Utrecht, 3365: Stukken betreffende de instelling van de
Utrechtse studentenzuiveringscommissie, en de richtlijnen voor de uitsluitingstermijn van studenten
op grond van beschikkingen van de chefstaf van het militair gezag en de minister, 1945-1946.
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8:
Studentenzuiveringscommissie, 611: Ingekomen en minuten van uitgaande stukken van de
Studentenzuiveringscommissie, 1945-1947.
Utrechts Archief, 292-1: Rijksuniversiteit Utrecht, senaat en rector, 2.1.8:
Studentenzuiveringscommissie, 618: Lijsten van studenten aan wie door de rector-magnificus van de
Rijks-universiteit te Utrecht na advies van de studenten zuiveringscommissie, door schorsing of
uitsluiting de toegang tot de Rijksuniversiteit is ontzegd, met bijbehorende stukken, 1945/1946.
Andere archieven (helaas op internet geen nadere specificaties te vinden):
NIOD. Instituut voor Oorlog- Holocaust- en Genocidestudies, Beeldbank WOII
Gemeentearchief Rotterdam
Download