VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK SECUNDAIR

advertisement
VLAAMS VERBOND VAN HET KATHOLIEK
SECUNDAIR ONDERWIJS
LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS
BIOLOGIE
Tweede graad TSO
BIO-ESTHETIEK
LICHAMELIJKE OPVOEDING EN SPORT
TOPSPORT
Licap - Brussel - D/2001/0279/033 –
september 2001
ALGEMENE INHOUD
AV
BIOLOGIE ....................................................................................................................... 3
AV
BIOLOGIE (LABORATORIUM voor 'Bio-esthetiek') .................................................... 36
AV Biologie
D/2001/0279/033
2
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
AV BIOLOGIE
BIO-ESTHETIEK 1
LICHAMELIJKE OPVOEDING EN SPORT
TOPSPORT
Tweede graad TSO
Eerste leerjaar: 1 uur/week
Tweede leerjaar: 1 uur/week
1
De geciteerde leerlingenproeven en biosociale problemen in het eerste leerjaar worden vervangen door een
uitgebreidere versie onderwerpen beschreven in het leerplan Laboratorium (zie p. 36).
2
De geciteerde leerlingenproeven worden vervangen door de leerlingenproeven beschreven in het leerplan TV
Laboratorium Natuurwetenschappen (in een aparte bundel opgenomen).
In voege vanaf september 2001
D/2001/0279/033
AV Biologie
D/2001/0279/033
3
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
INHOUD
1
BEGINSITUATIE ...................................................................................................... 5
1.1
Feitenkennis ................................................................................................................... 5
1.2
Inzichten ......................................................................................................................... 5
1.3
Vaardigheden ................................................................................................................. 5
2
ALGEMENE DOELSTELLINGEN ............................................................................. 6
2.1
Kennis ............................................................................................................................. 6
2.2
Vaardigheden ................................................................................................................. 6
2.3
Attitudes.......................................................................................................................... 7
3
ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN EN
DIDACTISCHE MIDDELEN ...................................................................................... 8
4
OVERZICHT VAN DE LEERINHOUDEN ................................................................. 9
5
LEERPLANDOELSTELLINGEN, LEERINHOUDEN EN
DIDACTISCHE WENKEN ...................................................................................... 11
5.1
Eerste leerjaar…………………………………………………………………… ........................... …. 11
5.2
Tweede leerjaar ........................................................................................................... 21
6
EVALUATIE ........................................................................................................... 29
7
MINIMALE MATERIELE VEREISTEN ................................................................... 31
8
BIBLIOGRAFIE ...................................................................................................... 32
9
LIJST VAN GEMEENSCHAPPELIJKE EINDTERMEN VOOR
WETENSCHAPPEN ............................................................................................... 34
AV Biologie
D/2001/0279/033
4
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
1
BEGINSITUATIE
Na de uitwerking van het leerplan Biologie van de eerste graad dienen verworven te zijn:
- een zekere feitenkennis,
- een aantal inzichten,
- vaardigheden.
De mate waarin dit door de leerplannen werd voorgeschreven, is hieronder weergegeven. Men bedenke echter
dat er bij de uitwerking van het leerplan grote verschillen kunnen bestaan: het al dan niet gebruiken van een
handboek, het soort handboek, de gebruikte methodiek... Daarom is het ten stelligste aan te raden om de leraars
van de eerste en de tweede graad samen te brengen in een vakvergadering en onderling gegevens rond de
gebruikte terminologie, precieze invulling van de leerstofpunten... uit te wisselen.
1.1 Feitenkennis
-
-
-
-
Uitwendige en inwendige bouw van zaadplanten en gewervelde dieren uit de omgeving.
Uitgaande van concrete voorbeelden werd gezocht naar een algemeen bouwplan.
Ongewervelde dieren en lagere planten kwamen slechts zeer sporadisch ter sprake.
Gebruikelijke terminologie voor de beschrijving van de morfologie en de anatomie van de bestudeerde
groepen.
Functies bij gewervelde dieren met uitzondering van zintuig- en coördinatiestelsel.
Functies bij zaadplanten zijn ofwel beperkt tot voeding en voortplanting, ofwel uitgebreid met ademhaling,
excretie en transport (afhankelijk van het gevolgde leerplan in het tweede leerjaar van de eerste graad).
In de eerste graad heeft men het bestaan vastgesteld van de belangrijkste levensfuncties:
voeding, voortplanting, transport, ademhaling, uitscheiding. Men onderzocht hiertoe de bouw van organen
die in deze functies een rol spelen, de werking van deze functies op macro- en microscopisch
observatieniveau en de relaties tussen functie - bouw - werking - milieu.
Uitbreiding van soortenkennis.
1.2 Inzichten
-
Overeenkomsten in het bouwplan van alle bestudeerde organismen.
Verscheidenheid in het bouwplan van een aantal zaadplanten en gewervelde dieren.
Functionele aanpassingen van de bouw.
1.3 Vaardigheden
-
Ontleden van zaadplanten en gewervelde dieren.
Gebruiken van determinatietabellen.
Nauwkeurig waarnemen.
Grafisch en verbaal weergeven van waarnemingen.
Kwantitatief uitdrukken van waarnemingen via metingen.
Interpreteren van waarnemingen of resultaten van experimenten.
AV Biologie
D/2001/0279/033
5
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
2
ALGEMENE DOELSTELLINGEN
De gemeenschappelijke eindtermen voor wetenschappen, weergegeven in rubriek 9, zijn in de algemene
doelstellingen en in de didactische wenken (zie verder) verwerkt; de verwijzing naar de betreffende eindtermen
gebeurt met een nummer tussen haakjes. Sommige eindtermen zijn attitudes; deze zijn aangeduid met een *.
Ze moeten voor alle leerlingen nagestreefd worden.
Bij de uitwerking van het leerplan Biologie wordt ernaar gestreefd het volgende te laten verwerven: kennis,
vaardigheden en attitudes.
2.1 Kennis
Waar in de eerste graad de kennisaspecten rond bouw en functie van het organisme centraal staan, wordt in de
tweede graad dieper ingegaan hoe de mens in interactie met zijn omgeving staat. De leerlingen krijgen in het
eerste leerjaar inzicht in het waarnemen van prikkels en in de reactie op die prikkels. Tevens wordt de
coördinatie van reacties op prikkels besproken. Hiermee wordt de volledige studie van de mens afgerond.
Tijdens het tweede leerjaar krijgen ze meer inzicht in de complexiteit van de levende wezens. De waaier van het
vijfrijkensysteem wordt opengeplooid; dit is meteen een mooi voorbeeld van hoe een concept in de loop der tijden
ontwikkeld werd (13). Daarnaast wordt ook dieper ingegaan op interacties die tussen organismen en het milieu
en organismen onderling kunnen bestaan.
De tere evenwichten die daarbij ontstaan worden besproken, wat uiteindelijk moet leiden tot een beter inzicht in
duurzame ontwikkeling. De leerlingen moeten inzien dat ondoordacht ingrijpen op de biosfeer catastrofale
gevolgen kan hebben op korte of lange termijn (cf. broeikaseffect, uitputting van grondstoffen en energiebronnen,
monoculturen, afvalbergen ...). De Westerse mens zal moeten leren een duurzame levensstijl aan te nemen. De
meeste milieuproblemen die onze wereld bedreigen zijn inderdaad een gevolg van onze welvaartsmaatschappij
(17, 19).
Duurzame ontwikkeling is een mondiale opgave. De oplossing van de milieucrisis in de wereld hangt nauw
samen met de economische ontwikkeling en de technologische vooruitgang. Die vooruitgang wordt soms in de
kiem gesmoord door het lobbyen van grote concerns en het gebrek aan geld in de ontwikkelingslanden (14, 17).
2.2 Vaardigheden
Om deze kennisaspecten te verwerven, moeten de leerlingen zich de wetenschappelijke denk- en werkmethode
eigen maken:
-
zien en formuleren van een probleem,
opstellen en verantwoorden van één of meerdere hypothesen (1, 2),
toetsen van een hypothese door middel van een experiment (1, 3, 8, 12),
het resultaat waarnemen of op een meettoestel aflezen (11),
de vaststelling beredeneren en verwoorden (4, 6, 7),
het besluit formuleren en het confronteren met het probleem en de hypothese(n) (4, 7, 8),
in een verslag (7) de resultaten van het onderzoek in een schema of model weergeven (10, 12).
Vooraleer een experiment wordt uitgevoerd, wordt nagegaan in hoeverre de uitvoering voldoet aan veiligheids- en
milieunormen (* 30).
Een besluit is steeds een logische gevolgtrekking uit waarneming(en) en een (reeks) experiment(en) die ook door
meerdere onderzoekers kunnen bekomen worden. Wanneer leerlingen dit inzien, beseffen zij ook dat de
natuurwetenschappelijke methode behoort tot onze cultuur, leidt tot opvattingen die door meerdere personen
gedeeld worden en dat die opvattingen, zoals bv. ook in een klassituatie, aan andere personen kunnen
overgedragen worden (18).
Door kritisch benaderen van de gebruikte opstellingen bij een experiment zien de leerlingen in dat het
instrumentarium voor onderzoek in de klassituatie beperkt is. Tijdens een bezoek aan een modern bedrijf of
laboratorium of via een video over een experiment dat uitgevoerd werd in een goed uitgerust laboratorium kunnen
zij vaststellen dat de moderne technologie, zelf het resultaat van onderzoek, nieuwe mogelijkheden creëert voor
AV Biologie
D/2001/0279/033
6
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
het wetenschappelijk onderzoek en dat de resultaten hiervan impact hebben op de leefomstandigheden van de
mens (14). Zij stellen hieruit vast dat de biologie toepassingen heeft in het dagelijks leven en dus ook
mogelijkheden biedt in het beroepsleven (20).
Zoveel mogelijk worden waarnemingen, resultaten en besluiten van experimenten in klassituaties met reële
situaties uit het dagelijks leven verbonden (5). Indien de besluiten uit experimenten toelaten een link te leggen
met natuurwetenschappelijke toepassingen, wordt nagegaan in hoeverre deze toepassingen sociale en
ecologische gevolgen (16) en/of nadelige effecten kunnen hebben (15). Hierbij wordt ook het ethisch aspect niet
uit het oog verloren en kunnen leerlingen in een klasgesprek hun standpunt met argumenten verduidelijken (7,
18, 19).
Het spreekt vanzelf dat een zekere mate van leiding van de leraar noodzakelijk is om de leerlingen in deze
experimenteervaardigheden te richten. Sommige experimenten zijn trouwens zo complex dat de leraar er goed
aan doet die als demonstratieproef uit te voeren. Wat in de ene klas wel tot de mogelijkheden behoort, zal in een
andere klas misschien uitgesloten zijn.
Toch moet aan de leerlingen de kans geboden worden om zelfstandig experimenten uit te voeren (7, 8). Denken
we aan microscopie, aan een geleide dissectie en aan eenvoudige veldbiologische technieken. De tweede graad
is trouwens slechts een voortzetting van een methodiek die op dit punt ook in de eerste graad werd toegepast.
Leerlingen zouden in de tweede graad moeten in staat zijn om zonder al teveel uitleg van de leraar de receptuur
uit de handleiding te volgen. Deze vaardigheid is niet eigen aan dit vak en is transfereerbaar naar andere
vakken.
Niet alle kennis kan achterhaald worden via experimenten. Daarom zal de leraar doelgerichte opdrachten geven
om gegevens te verzamelen over een bepaald thema (8). Voor deze zoekopdrachten kan de leraar zich onder
andere laten inspireren door de bibliografie die aan dit leerplan werd toegevoegd. Daarnaast kan ook geput
worden uit informatie op cd-rom's, uit de oneindige stroom van informatie op het world wide web ... In de huidige
tijd worden jongeren meer en meer geconfronteerd met een vloed van informatie. Ze zullen moeten leren deze
informatie op een zinvolle manier te selecteren, te verwerken en te presenteren. Ongetwijfeld is de pc hierbij een
prachtig hulpmiddel (8, 9).
2.3 Attitudes
Langs deze weg zullen de leerlingen waardevolle attitudes ontwikkelen, vooral met betrekking tot het natuurlijk
milieu rondom hen en met betrekking tot hun eigen gezondheid en die van anderen. Ze zullen een verantwoorde
houding moeten verwerven tegenover de natuur en tegenover de gehele wereld die hen omringt.
Dergelijke waardevolle attitudes kunnen zijn:
- een verantwoorde houding tegenover het milieu, zodat leerlingen aansluiten bij natuurverenigingen en
meewerken aan natuurbeheerwerken;
- voor- en nadelen van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang kritisch afwegen in functie van het
menselijk welzijn;
- een verantwoordelijkheidsbesef ten opzichte van organismen zodat ze deze niet zinloos beschadigen of
doden, en ook geen zeldzame exemplaren in hun verzamelingen opnemen;
- bewondering en respect hebben voor de verscheidenheid, de orde en het evenwicht in de natuur en gevoelig
zijn voor de rust die uitgaat van een verblijf in de vrije natuur.
Door het ontwikkelen van deze attitudes zal de leraar bijdragen tot de vorming van milieubewuste mensen.
Ook attitudes in verband met eigen gezondheid en die van hun medemens zullen tot ontwikkeling gebracht
worden zoals:
- zorg besteden aan hygiëne (* 32);
- voorzichtig zijn in het gebruik van tabak, alcohol en geneesmiddelen (* 32);
- een wetenschappelijke kritische houding ontwikkelen tegenover lawaaihinder, het afvalprobleem ... (* 26,* 27)
Leerlingen moeten ook goed functioneren in de groep:
- houden rekening met de mening van anderen (* 23);
- zijn bereid om samen te werken (* 25);
De vaardigheden die reeds besproken werden, kunnen leiden tot het verwerven van degelijke werkattitudes:
- zijn gemotiveerd om hun eigen mening te verwoorden (* 22);
AV Biologie
D/2001/0279/033
7
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
- zijn bereid om resultaten van zelfstandige opdrachten objectief voor te stellen (* 24);
- onderscheiden feiten van meningen of vermoedens (* 26);
- beoordelen eigen werk en werk van anderen kritisch en objectief (* 27);
- trekken conclusies die ze kunnen verantwoorden (* 28);
- hebben aandacht voor het correcte gebruik van wetenschappelijke terminologie (* 29);
- houden zich aan instructies en voorschriften bij het uitvoeren van opdrachten (* 31).
Het spreekt vanzelf dat al deze attitudes slechts bij de leerlingen tot ontwikkeling kunnen komen als de leraar
hierin een voorbeeldfunctie neemt.
3
ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN EN DIDACTISCHE
MIDDELEN
De visie op de verwerking van de eindtermen werd reeds uiteengezet in de algemene doelstellingen.
In het eerste leerjaar van de tweede graad staat de mens centraal. Er moet zoveel mogelijk uitgegaan worden
van directe observatie of waarneming van levend of bewaard materiaal, eerst op macroscopisch niveau om dan
geleidelijk de studie op kleinere schaal voort te zetten.
Na dit onderzoek van levend of bewaard materiaal kan verder stapsgewijze geabstraheerd worden door gebruik
te maken van een driedimensionaal model, een dia, een plaat of een schets. Het zelfstandig tekenen kan voor
de leerling een hulp zijn in het voorstellen van structuren: één duidelijke figuur kan soms meer zeggen dan
duizend woorden.
Door gebruik te maken van aangepast didactisch materiaal kunnen de lessen veel verlevendigd worden en zal de
motivatie van de leerlingen aangescherpt worden. De leerinhouden van biologie zijn zo rijk aan levend materiaal,
preparaten, driedimensionale modellen, structuren... dingen die een leerboek nooit kan bieden; wie ze niet
gebruikt gaat voorbij aan de specificiteit van dit onderricht.
Tenslotte kan als laatste fase van abstractie de opgedane kennis verbaal geformuleerd worden.
De leraar benoemt de geziene structuren en de onderdelen, en formuleert samen met de leerlingen de relevante
kenmerken en functies.
Het zal lang niet altijd mogelijk zijn om deze stapsgewijze methode te volgen; toch menen we dat deze
geleidelijke overgang van concreet naar abstract, van macroscopisch naar microscopisch, garant staat voor het
vormen van inzicht in structuur en functie van de levende materie.
De geschetste methode geldt zowel voor reacties op prikkels als voor classificatie en ecologie. De directe
waarneming blijft de steunpilaar van de methode. Dit betekent dat de studie van de morfologische kenmerken
voor de classificatie op levend materiaal moet gebeuren en dat de studie van de relaties tussen organismen een
startpunt in een biotoop moet hebben.
Bij het deeltje vaardigheden (2.2) werd reeds uiteengezet dat van de leerlingen verwacht wordt dat ze zich de
natuurwetenschappelijke methode eigen maken. Logischerwijze zal de leraar deze methode hanteren bij de
uitwerking van de leerstof. Functies worden dan ook afgeleid door experimenten in de klas, gedachteexperimenten of weergave van het onderzoek dat door wetenschappers gebeurde.
AV Biologie
D/2001/0279/033
8
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
4
OVERZICHT VAN DE LEERINHOUDEN
4.1 Eerste leerjaar
4.1.1
-
Organismen krijgen informatie over hun omgeving
Begrippen: reactie, prikkel, zintuig, zin
Prikkels waarop organismen reageren
$ soorten prikkels
$ receptoren van prikkels bij de mens
$ structuuraanpassing van de receptoren aan hun functie
4.1.2
-
Reactie van organismen op prikkels uit hun omgeving
Het ontstaan van beweging bij organismen
$ aanpassing van organismen aan de beweging
Het ontstaan van klierafscheiding bij organismen
$ aanpassing van organismen aan de klierafscheiding
4.1.3
-
Coördinatie van reacties op prikkels
Opbouw van het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel
Functie van deze stelsels en hun belangrijkste delen
4.1.4
Biosociaal probleem
4.1.5
Leerlingenproef
4.2
Tweede leerjaar
4.2.1
-
Observatie van verscheidenheid
Identificatie van soorten
Beschrijving van habitat van soorten
Observatie van interacties tussen organismen onderling en tussen organismen en het milieu (biotische en
abiotische factoren)
4.2.2
-
-
Relaties tussen organismen
Interactie bij organismen
° tussen soorten onderling: parasitisme, mutualisme ...
° binnen de soort: groepsvorming, communicatie ...
Gedrag (aangeleerd, aangeboren)
Producenten, consumenten, reducenten
Functies van micro-organismen
4.2.4
-
Classificatie
Verantwoorden van de noodzaak van een classificatie
Principe van classificatie toepassen op een paar voorbeelden (planten/dieren)
Het classificatiesysteem
Systematiek als resultaat van classificatie
4.2.3
-
Terreinstudie
Relaties tussen organismen en hun milieu
Invloed van organismen op het milieu
Materiekringloop en energiedoorstroming
AV Biologie
D/2001/0279/033
9
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
-
Ecosysteem
Invloed van de mens op het milieu
Belang van duurzame ontwikkeling
AV Biologie
D/2001/0279/033
10
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
5
LEERPLANDOELSTELLINGEN, LEERINHOUDEN EN DIDACTISCHE
WENKEN
In 'Bio-esthetiek' worden de geciteerde leerlingenproeven en biosociale problemen in het eerste leerjaar
vervangen door een uitgebreidere versie onderwerpen beschreven in het leerplan Laboratorium (zie p.
36)
De leerplandoelstellingen kunnen onderverdeeld worden in basis- en uitbreidingsdoelstellingen.
Basisdoelstellingen moeten door alle leerlingen gerealiseerd worden.
Uitbreidingsdoelstellingen zijn niet verplicht; de leraar kan ze behandelen wanneer er tijd voor is. Ze worden
gemerkt met een (U).
5.1 Eerste leerjaar
Bij de onderstaande didactische wenken wordt soms vermeld dat hieraan een leerlingenproef kan gekoppeld
worden. In 5.1.5 worden die leerlingenproeven verduidelijkt. Het is de bedoeling dat er gedurende dit leerjaar
minstens één leerlingenproef wordt uitgewerkt.
5.1.1
-
Organismen krijgen informatie over hun omgeving
Begrippen: reactie, prikkel, zintuig, zin
Prikkels waarop organismen reageren
° soorten prikkels
° receptoren van prikkels bij de mens
° structuuraanpassing van de receptoren aan hun functie
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
1) Uit concrete voorbeelden een inhoud
geven aan de begrippen reactie, prikkel,
zintuig en zin.
1) In een eerste les kan de prikkelbaarheid van mensen, dieren en
eventueel planten door waarnemingen of uit vroegere ervaringen
vastgesteld worden. Uit enkele concrete voorbeelden wordt een
inhoud geformuleerd voor de begrippen reactie, prikkel, zintuig en
zin.
2) Uit waarnemingen vaststellen dat
organismen op lichtprikkels kunnen
reageren.
3) Op een gedissecteerd oog, een
model en een schets de macroscopisch
waarneembare uitwendige en inwendige
delen aanduiden en benoemen.
3) Als lichtreceptor wordt het lensoog naar bouw en functie
uitgebreid bestudeerd.
Tijdens de dissectie van een oog kan de uitwendige en de
inwendige bouw macroscopisch worden waargenomen alsook de
elasticiteit van de lens en de omgekeerde beeldvorming.
Hieraan kan een leerlingenproef gekoppeld worden (zie 5.1.5
keuze 1).
4) De functies van de belangrijkste
macroscopische delen van een lens-oog
opnoemen.
5) Bij wisselende voorwerpsafstanden,
de beeldvorming op het netvlies
(accommodatie) bij het lensoog beschrijven.
AV Biologie
D/2001/0279/033
5) Met behulp van een kaars-lens(loep)-schermsysteem wordt de
accommodatie en de beeldvorming bij het oog verduidelijkt.
In fysica werd de beeldvorming nog niet gezien; het is niet de
bedoeling van ze volledig uit te werken in de lessen biologie.
Het principe van de accommodatie kan ook zonder de grondige
fysische achtergrond van de beeldvorming uitgelegd worden.
Er wordt een verband gelegd met de functie van een bril en
11
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
contactlenzen bij oogafwijkingen.
6) Uit waarnemingen de betekenis van
het binoculair zien en de grootte van het
gezichtsveld bij mens en dier omschrijven.
6) Met eenvoudige proefjes (bv. met één oog gesloten de twee
wijsvingers naar elkaar toebrengen) het binoculair zien bij de mens
illustreren. Tevens kan de grootte van het binoculair veld bepaald
worden.
Hieraan kan een leerlingenproef gekoppeld worden (zie 5.1.5
keuze 2).
7) Op een micropreparaat of een
schets de lichtgevoelige cellen van het
netvlies aanduiden en benoemen. (U)
8) De functies van staafjes en kegeltjes
omschrijven. (U)
9) Aantonen dat het eigenlijk zien een
proces is dat in de hersenen gebeurt.
9) Door middel van eenvoudige proefjes in verband met optisch
bedrog en omgekeerde beeldprojectie komen leerlingen tot het inzicht dat het beeld in de hersenen verwerkt wordt.
Hieraan kan een leerlingenproef gekoppeld worden (zie 5.1.5
keuze 3).
10) Uit waarnemingen vaststellen dat
dieren en mensen op geluid kunnen
reageren.
11) Uit waarnemingen afleiden dat
geluid een trillingsverschijnsel is.
11) Met eenvoudige proeven, zoals het tokkelen van een snaar of
het aanslaan van een stemvork en deze tegen een
pingpongballetje laten tikken, kunnen de leerlingen waarnemen dat
door trillen van materiaal geluid ontstaat. Ook nu weer is het niet
de bedoeling diep in te gaan op de fysische aspecten van het
geluid.
Hieraan kan een leerlingenproef gekoppeld worden
(zie 5.5 keuze 4).
12) Op een model en een schets de
uitwendige en de inwendige delen van
het menselijk oor aanduiden en
benoemen.
12) Op de structuur van het evenwichtszintuig wordt in doelstelling
15 dieper ingegaan. Het slakkenhuis en het orgaan van Corti
worden vermeld om op een eenvoudige manier hun functie te
kunnen uitleggen. Dit kan gebeuren met behulp van een
micropreparaat, een film, een schets of een model.
13) Functies van de uitwendige en de
inwendige delen van het geluidopvangend deel van het oor opnoemen.
14) Vaststellen dat er van het gehoororgaan een zenuw naar de hersenen loopt.
15) Ligging, bouw en functie van de
halfcirkelvormige kanalen en van de
ovale en ronde blaasjes beschrijven.
16) Beschrijven hoe het menselijk evenwicht totstandkomt.
AV Biologie
D/2001/0279/033
16) Voor een goed inzicht in het totstandkomen van de
evenwichtszin kan best gebruikgemaakt worden van gegevens uit
de literatuur, zoals de proef met de kreeft die ijzerdeeltjes uit haar
omgeving opneemt en aldus reageert op een magneet.
Men kan de bewegingszin waarnemen in een ringvormige gesloten
doorzichtige plastieken buis (tuinslang) gevuld met water en
confetti (of andere kleine voorwerpen die in het water zweven).
Deze gesloten buis stelt één van de halfcirkelvormige kanalen voor
12
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
van het binnenoor.
Door een plotse draaibeweging kan men opmerken dat de confetti
in de buis ter plaatse blijft.
Vervolgens kan men een verklaring geven voor het na-effect dat
ontstaat na een langdurige draaibeweging, het zogenaamd duizelig
worden. Hou de buis horizontaal boven het hoofd en voer met het
lichaam een langdurige draaibeweging uit.
Bij stilstand zal men merken dat de vloeistof in de buis verder
stroomt, wat ook gebeurt met de vloeistof in de halfcirkelvormige
kanalen. Dit verklaart het gevoel dat alles uit de omgeving nog
ronddraait.
Hieraan kan een leerlingenproef gekoppeld worden (zie 5.1.5
keuze 5).
17) Uit waarnemingen vaststellen dat
organismen op bepaalde chemische
stoffen kunnen reageren. (U)
18) Ligging, bouw en functies van
smaak- en reukzintuigen omschrijven.
(U)
19) Uit waarnemingen vaststellen dat
organismen op aanraking en temperatuurverschillen kunnen reageren.
(U)
19) Met eenvoudige kwalitatieve experimenten wordt aangetoond dat mensen en dieren op aanraking en temperatuurverschillen reageren.
Hieraan kan een leerlingenproef gekoppeld worden (zie 5.1.5
keuze 6).
20) Uit waarnemingen vaststellen dat de
gevoeligheid voor aanraking verschilt
naargelang de plaats op het lichaam.
(U)
20) Ook de relatieve gevoeligheid van verschillende huidsdelen bij
de mens kan experimenteel worden vastgesteld.
Hieraan kan een leerlingenproef gekoppeld worden
(zie 5.1.5 keuze 6).
21) Ligging en functie van de tastlichaampjes beschrijven. (U)
21) De tastlichaampjes worden waargenomen op een micropreparaat, een model of een schets van de huid en hun ligging
wordt in verband gebracht met hun functie.
5.1.2
-
17) + 18) Zoals bij de vorige zintuigen wordt op analoge wijze
eenvoudig geëxperimenteerd en vastgesteld dat mensen en dieren
op chemische stoffen reageren.
De cellulaire bouw van het reukslijmvlies en de smaak- knoppen
wordt elementair behandeld, zodat het totstandkomen van een
waarneming kan verklaard worden.
Reactie van organismen op prikkels uit hun omgeving
Het ontstaan van beweging bij organismen
° aanpassing van organismen aan de beweging
Het ontstaan van klierafscheiding bij organismen
° aanpassing van organismen aan de klierafscheiding
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
22) Uit waarnemingen vaststellen dat
beweging en secretie reacties op
prikkels zijn.
22) Als uitgangspunt kunnen de twee soorten reacties - beweging
en secretie B uit ervaring waargenomen worden.
23) Uit waarnemingen aantonen dat
beweging door samentrekking van
spieren tot standkomt.
23) Door een werkende skeletspier (bv. de biceps) te betasten
wordt vastgesteld dat beweging ontstaat door samentrekking van
spieren.
24) Aantonen dat antagonistische
spieren tegenovergestelde bewegingen
mogelijk maken.
24) Ook de functie van antagonistische spieren (bv. triceps/biceps)
wordt uit waarnemingen op het lichaam afgeleid. Hierbij wordt
benadrukt dat spieren enkel actief kunnen verkorten, maar niet
AV Biologie
D/2001/0279/033
13
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
actief kunnen verlengen.
25) Uit waarnemingen de macroscopische bouw van een skeletspier beschrijven.
25) + 26). Het is aan te raden hiervoor gekookt vlees te ontrafelen,
eventueel te kleuren en met een microscoop te bestuderen.
Hieraan kan een leerlingenproef gekoppeld worden
(zie 5.1.5 keuze 7).
26) Uitgaande van microscopische
observaties of beeldmateriaal van
dwarsgestreept en glad spierweefsel,
het onderscheid tussen deze twee weefseltypen verwoorden.
27) Enkele voorbeelden van structuren
opnoemen die gestreept of glad
spierweefsel bevatten.
28) Verwoorden dat spiercontractie
totstandkomt door het inkorten van
spierfibrillen in de spiervezels.
28) De microscopische waarnemingen worden gebruikt om de
spiercontractie te verduidelijken. De spierwerking moet zeker niet
op elektronenmicroscopisch niveau verklaard worden.
29) Enkele voorbeelden van beweging,
veroorzaakt
door
spierwerking,
beschrijven.
29) Enkele bewegingen in het lichaam zoals beweging van
ledematen (geen fysische wetmatigheden), peristaltiek, uitzetten
en vernauwen van bloedvaten, kloppen van het hart of
adembewegingen worden als spierbewegingen verklaard.
30) Uitgaande van voorbeelden aantonen dat fysische en psychische
factoren een invloed op de kliersecretie
uitoefenen.
31) Aan de hand van voorbeelden een
inhoud formuleren voor de begrippen
exocriene en endocriene klieren.
31) Op een exocriene klier kan macroscopisch de afvoergang
waargenomen worden. Op een micropreparaat van een exocriene
en een endocriene klier wordt de aan- of afwezigheid van
afvoerkanalen waargenomen. Van verschillende organen wordt
opgemerkt dat ze zowel een exocrien als een endocrien deel
bezitten.
32) Een inhoud geven aan het begrip
hormoon.
5.1.3
-
Coördinatie van reacties op prikkels
Opbouw van het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel
Functie van deze stelsels en hun belangrijkste delen
AV Biologie
D/2001/0279/033
14
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
33) Verwoorden dat de reacties op
prikkels door het zenuwstelsel en/of het
hormonaal
stelsel
gecoördineerd
worden.
33) Met voorbeelden kan worden aangetoond dat de reactie op
een prikkel meestal in een ander orgaan totstandkomt dan in de
receptor. Hieruit kan afgeleid worden dat een schakel noodzakelijk
is. Het zenuwstelsel en/of het hormonaal stelsel vervullen deze
coördinerende functie.
Hieraan kan een leerlingenproef gekoppeld worden
(zie 5.1.5 keuze 8).
34) Op een model of een schets de
belangrijkste delen van het zenuwstelsel aanduiden en benoemen.
35) Op hersenen van een dier of op een
model of op schetsen de belangrijkste
hersendelen aanduiden en benoemen.
35) + 36) Als dierlijk materiaal kunnen bij de slager varkens- of
schapenhersenen en een stukje wervelkolom met ingesloten
zenuwweefsel bekomen worden.
36) Op dierlijk materiaal, een micropreparaat, een model of een schets van
een dwarse doorsnede van het
ruggenmerg, de delen met in- en
uittredende zenuwen aanduiden en benoemen.
37) Op een micropreparaat, een microdia, een model of een schets, de delen
van
een
zenuwcel
aanduiden,
benoemen en hun functie beschrijven.
38) De functie van een zenuwcel
eenvoudig uitleggen.
38) Op het mechanisme van de impulsgeleiding wordt niet
ingegaan.
39) De schets van het ruggenmerg
vervolledigen met een gevoels- en een
bewegingszenuwcel.
40) De bouw van een reflexboog
verwoorden en het begrip reflex een
inhoud geven.
40) Uitgaande van de kniepees- of terugtrekreflex wordt inhoud
gegeven aan het begrip reflex. De bouw van de reflexboog wordt
met een schets verduidelijkt.
41) De weg van de zenuwimpuls van
receptor naar effector bij een bewuste
gewaarwording en gewilde beweging
beschrijven.
41) Volgende voorbeelden kunnen uitgewerkt worden: het
wegtrappen van een voetbal, een smash bij een volleybalmatch ...
De weg tussen receptor over de hersenen naar de effector wordt
schematisch voorgesteld.
42) De functies van enkele hersendelen
afleiden uit de gevolgen van letsels aan
die hersendelen.
42) Het inzicht in de wetenschappelijke werk- en denkmethode
voor het verzamelen van die kennis is belangrijker dan een
gedetailleerde hersenkaart.
43) Het onderscheid verwoorden tussen
centraal en perifeer, wille- keurig en
onwillekeurig zenuwstelsel. (U)
43) Naar de ligging van de delen van het zenuwstelsel wordt
onderscheid gemaakt tussen centraal en perifeer zenuwstelsel.
Steunend op de functies wordt met voorbeelden bovendien
onderscheid gemaakt tussen willekeurig en onwillekeurig
zenuwstelsel.
44) Met een eenvoudig voorbeeld van
een endocriene klier aanduiden hoe het
44) Dit punt blijft best beperkt tot de hormonen die betrokken zijn
bij het totstandkomen van de secundaire geslachtskenmerken. De
AV Biologie
D/2001/0279/033
15
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
sturende effect door hormonen gebeurt.
rol van de hypofyse wordt aan de hand van een eenvoudig schema
vastgelegd. Dit geeft ook de kans om via de functies van de
secundaire geslachtskenmerken in te gaan op relatievorming en
seksualiteit.
De hormonale regeling van de menstruele cyclus komt in de derde
graad aan bod.
Daarnaast kunnen andere voorbeelden aan bod komen:
afscheiden van insuline en glucagon door de alvleesklier,
afscheiden van adrenaline, afscheiden van prolactine door de
hypofyse ...
45) Met een concreet voorbeeld illustreren hoe het zenuwstelsel en het
endocrien stelsel als geheel voor de
coördinatie van reacties op prikkels
instaan. (U)
5.1.4
45) De samenwerking tussen beide coördinatiestelsels kan
geïllustreerd worden aan de hand van een schema (bv. adrenalineafscheiding bij stress, melkafscheiding bij het zuigen ...).
Biosociaal probleem
Voor biosociale problemen kan men ofwel één onderwerp naar keuze uitdiepen ofwel kan men over het jaar
gespreid biosociale 'flitsen' in de verschillende leerstofonderdelen integreren.
Leerplandoelstellingen
46) Een biosociaal probleem in
verband met reacties op prikkels
wetenschappelijk benaderen.
Leerplandoelstellingen
46) Enkele mogelijk onderwerpen:
- gezichtsstoornissen,
- alcohol en drugs,
- jeugdpuistjes,
- allergie,
- huidziekten,
- zonnebaden,
- belang van een goede houding,
- diabetes,
- multiple sclerose,
- epilepsie, verklaring en productie van 3D-beelden of andere
illusies (er zijn reeds computerprogramma=s op de markt die
het mogelijk maken zelf 3D- beelden te produceren),
- beperkte waarneming bij het goochelen,
- gastspreker of bezoek aan of interview van:
een kinesist (elektromassage), huisarts, CLB-arts, oogarts,
neuroloog (EEG) ...
- ...
Bij de keuze van de onderwerpen doet men er goed aan het
schoolwerkplan en andere collega's te raadplegen om eventuele
overlappingen te vermijden.
47) Informatie in verband met een
biosociaal probleem via elektronische
dragers en via Internet verzamelen en
verwerken.
AV Biologie
D/2001/0279/033
47) Onderwerpen uit de biosociale problematiek vormen een
ideale voedingsbodem voor zelfstandig opzoekingswerk of
onderzoek door de leerlingen (14, 20).
16
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
5.1.5
Leerlingenproef
Uit de aangeboden keuze van leerlingenproeven wordt er minimaal één uitgewerkt.
Volgende leerlingenproeven worden aanbevolen:
Keuze 1: dissectie van het oog
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
- Een oog dissecteren.
Voor de dissectie is het oog van een paard het meest geschikt.
Verse ogen zijn in het slachthuis of bij een slager te bekomen.
Men kan de ogen invriezen om ze te bewaren.
-
De leerlingen maken een dwarse snede bij de dissectie van een
vers of ontvroren oog en schetsen en benoemen wat ze zien. Met
een elektrisch mes of een fijne metaalzaag kan men diepgevroren
ogen overlangs doorsnijden, zodat men een horizontale doorsnede
krijgt zoals in de meeste handboeken. De leerlingen kunnen de
blinde schets zo gemakkelijk aanvullen of eventueel zelf de
horizontale doorsnede van het oog schetsen.
Aan de hand van de dissectie de
macroscopisch waarneembare in- en
uitwendige delen van het oog op een
schets aanduiden en benoemen.
Keuze 2: het binoculair zien en de bepaling van de grootte van het binoculair veld
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
-
Het belang van het binoculair zien
experimenteel aantonen.
Het belang van het binoculair zien (in de sport) kan gedemonstreerd worden door de vergelijking te maken tussen het
uitvoeren van een handeling met twee ogen of met één oog. Sluit
één oog en tracht twee wijsvingers naar elkaar toe te brengen (met
redelijke snelheid en verscheidene keren). Voer daarna dezelfde
proef uit met twee ogen. Men kan wijzen op het belang van
binoculair zien bij balsporten, verkeer, overgieten van vloeistoffen
...
-
De grootte van het binoculair veld
proefondervindelijk bepalen.
De grootte van het binoculair veld (onderdeel van het totale
gezichtsveld) verschilt van persoon tot persoon. Dit hangt af van
de stand van de ogen (meer uitpuilend of eerder dieper in de
oogkassen gelegen) en de grootte van de neus. Teken hiervoor
een kruis op het bord. Plaats een leerling voor het bord met een
lat (30 cm) geklemd tussen het voorhoofd en het kruis op het bord.
Vanaf nu mag de leerling zijn/haar hoofd niet meer bewegen. De
leerling sluit één oog, bv. het rechteroog en nadert nu van rechts
met een stukje krijt op het bord het binoculair veld. Hij/zij plaatst
een puntje op het bord op het moment dat hij/zij in de >ooghoek=
het stukje krijt kan waarnemen. Sluit nu het andere oog en herhaal
het experiment.
De afstand tussen de twee punten geeft een idee over de grootte
van het binoculair veld, het veld dat door twee ogen tegelijk kan
bekeken worden, wat in een aantal sporttakken van cruciaal belang
is. Men kan het binoculair veld van meerdere leerlingen met elkaar
vergelijken. Brildragende leerlingen kunnen de proef beter
uitvoeren zonder bril, omdat de brilmontuur de ooghoeken bedekt.
AV Biologie
D/2001/0279/033
17
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Keuze 3: nabeelden en visuele illusies
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
-
Nabeelden waarnemen.
Na-effecten van vorm en kleur
verklaren.
Nabeelden kunnen met volgende eenvoudige proefjes worden
aangetoond:
- op de voorzijde van een kartonnetje wordt een vis en op de
keerzijde een fuik getekend; laat men het kartonnetje rond een
verticale as wentelen vóór het oog, dan ziet men de vis in de
fuik;
- men verkrijgt een groen (rood) nabeeld als men een tijdje een
rood (groen) voorwerp gefixeerd heeft en plots naar een witte
achtergrond kijkt;
- ...
-
Aan de hand van een paar voorbeelden aantonen dat onze interpretatie
de
waarneming
kan
beïnvloeden.
Visuele illusies zijn genoegzaam bekend:
- evenwijdige lijnen die toch schijnen te convergeren omdat ze in
een visgraatpatroon vervat zitten;
- twee even grote lijnstukken die verschillend van lengte lijken te
zijn omdat ze ofwel naar het midden, ofwel naar buiten gerichte
pijlen dragen;
- wanneer donkere vierkanten in een rooster geplaatst worden,
schijnen grijze bolletjes te ontstaan op de kruispunten van de
witte scheidingslijnen;
- ...
Keuze 4: proeven in verband met de werking van het oor
onder andere:
- vaststellen van de drempelwaarde van de geluidsprikkel
- lokalisatie van de geluidsbron met één of twee oren
- bepalen van het minimum tijdsverschil om de richting van de geluidsbron te kunnen bepalen
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
-
Aantonen dat de drempelwaarde
van een geluidsprikkel kan verschillen
van persoon tot persoon. (U)
Met een toongenerator kan gezocht worden naar de gevoeligheid
voor toonhoogten bij verschillende proefpersonen. De tonen
kunnen gevisualiseerd worden met een oscilloscoop of pc zonder
door te dringen in de fysische wetmatigheden.
-
Experimenteel een geluidsbron met
één of twee oren lokaliseren.
Een geblinddoekte leerling (midden in de klas) bepaalt de richting
van de geluidsbron (tikken van een balpen door leerlingen,
geplaatst in een cirkel rond de proefpersoon) met behulp van twee
oren en nadien met behulp van één oor.
Zelfs met twee oren worden opmerkelijk veel fouten gemaakt als
de geluidsbron zich recht voor of recht achter de proefpersoon
bevindt. Er wordt gezocht naar een verklaring voor dit verschijnsel.
-
Experimenteel het minimum tijdsverschil tussen de prikkeling van
beide oren, nodig om de plaats van
de geluidsbron te bepalen, afleiden.
Het minimum tijdsverschil tussen de prikkeling van beide oren,
nodig om de plaats van de geluidsbron te bepalen, kan afgeleid
worden uit het verschil in afstand door het geluid afgelegd en de
bewegingssnelheid van het geluid. Hiervoor gebruikt men een
rubberslang (ongeveer twee meter lang) met een trechtertje aan
elk uiteinde. Het midden is gemerkt met aan weerszijden ervan
een achttal centimeterverdelingen. Men geeft met een balpen
tikjes op de rubberslang, terwijl de proefpersoon beide trechters
tegen zijn oren houdt. De proefpersoon zegt telkens of het geluid
van links, van rechts of van het midden komt.
AV Biologie
D/2001/0279/033
18
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Keuze 5: waarnemen van het evenwicht
-
proeven in verband met het lokaliseren van het evenwichtszintuig voor het statisch en/of dynamisch
evenwicht
Leerplandoelstellingen
-
-
Aantonen dat het zien een rol
speelt bij het bewaren van het
evenwicht.
Experimenteel aantonen dat de
stand van het hoofd een rol speelt in
het evenwicht.
Didactische wenken
Het belang van het zien bij het bewaren van het evenwicht kan met
het volgend eenvoudig proefje gedemonstreerd worden: een
proefpersoon wordt gevraagd kaarsrecht te staan eerst met open
ogen en nadien met gesloten ogen; het blijkt dat de proefpersoon
heel wat meer bewegingen maakt met gesloten ogen.
Om de ligging van het evenwichtszintuig voor het statisch
evenwicht te achterhalen is volgende proef gemakkelijk uit te
voeren: een geblinddoekt proef- persoon ligt op een ladder en
houdt zich met de handen vast. Een klasgenoot heft de ladder op
aan de kant van het hoofd van de proefpersoon. De proefpersoon
schat de hoek tussen grond en ladder. De proef wordt voor enkele
hoeken gedaan.
De proef wordt met dezelfde proefpersoon herhaald, maar nu met
voorovergebogen hoofd. Het verschil tussen de geschatte en de
gemeten hoek is veel groter bij de tweede proefopstelling. Met
o
rechtgehouden hoofd is het mogelijk om tot op 5 nauwkeurig te
schatten.
Het lokaliseren van het evenwichtszintuig voor het dynamisch
evenwicht is uit volgende proef af te leiden: drie leerlingen draaien
enkele malen om hun as; twee leerlingen zijn geblinddoekt, een
van hen houdt tijdens het draaien het hoofd rechtop, de andere
houdt het hoofd schuin, de derde leerling is niet geblinddoekt en
houdt het hoofd recht. Nadien wordt hun evenwicht getest door op
een rechte lijn te lopen. (proef niet uitvoeren met leerlingen met
een te lage of te hoge bloeddruk - oppassen voor valpartijen!!).
Keuze 6: waarnemen van druk en temperatuur
onder andere:
- onderzoek van de lokale verschillen in tactiele en temperatuurgevoeligheid van de menselijke huid
- minimale afstand tussen twee aanrakingen die als afzonderlijke prikkels worden waargenomen
- vaststelling van de relativiteit van de temperatuurgewaarwording
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
-
Uit waarnemingen vaststellen dat
de gevoeligheid van de huid bij de
mens voor aanraking en temperatuurverschillen varieert naargelang van
de plaats van het lichaam.
Met een stempel (bv. Nopperblokje uit een speelgoedzaak) wordt
een rooster van 25 contactpunten afgebakend op handrug,
binnenkant van de onderarm en vingertop van een proefpersoon.
Deze puntjes worden in willekeurige volgorde, met wisselend
tijdsinterval, gedurende 0,5 s met een gekoelde en verwarmde
breinaald aangeraakt.
De proefpersoon sluit de ogen en geeft aan of warmte, koude of
enkel een drukgewaarwording wordt aangevoeld.
-
Experimenteel de minimale afstand
tussen twee aanrakingen die als
afzonderlijke
prikkels
worden
waargenomen, bepalen.
Met behulp van een passer met twee punten kan de minimale
afstand tussen twee gelijktijdige aanrakingen die nog als
afzonderlijke prikkels worden waargenomen, uitgetest worden.
De proefleider raakt de proefpersoon aan met een of twee
passerpunten voor een gegeven passeropening, te beginnen bij 1
AV Biologie
D/2001/0279/033
19
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
mm afstand tussen de twee passerpunten. In totaal worden per
passeropening 10 stimuli aangeboden: 5 keer met één passerpunt
en 5 keer met de twee punten tegelijk in een willekeurige volgorde.
De proefpersoon sluit de ogen en antwoordt of één of twee
prikkels werden waargenomen.
Zijn meerdere antwoorden verkeerd, dan wordt de passeropening
vergroot.
Men herhaalt de test telkens met een grotere
passeropening tot de 10 antwoorden juist zijn. Op die manier kent
men de minimale afstand tussen twee aanrakingen die als twee
afzonderlijke prikkels worden waargenomen. Hoe kleiner die
afstand, hoe gevoeliger het bestudeerde lichaamsdeel.
-
Experimenteel aantonen dat onze
temperatuurgewaarwording relatief is.
Dat verschillen in temperatuur niet absoluut maar enkel relatief
worden waargenomen kan men afleiden uit volgende proef: men
brengt gelijktijdig de linkerhand in ijswater en de rechterhand in
warm water; na enige tijd worden beide handen in lauw water
gebracht. Ook wordt gelet op het rood worden (vasodilatatie) en
het bleek worden (vasoconstrictie) van de huid in respectievelijk
warm en koud water.
Keuze 7: macroscopische en microscopische studie van dwarsgestreept spierweefsel van een gewerveld
dier
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
-
Bij een macroscopisch onderzoek
van een stukje spier volgende onderdelen aanduiden: spierbundels,
spiervezels en bindweefsel- scheden.
Een stukje dwarsgestreept spierweefsel (gekookt soepvlees,
gekookt kippenvlees) wordt ontrafeld; men merkt hierbij de
spierbundels met de spiervezels en bindweefselscheden op.
-
Uit microscopische waarnemingen
van dwarsgestreept spierweefsel,
spiervezels aanduiden en de fijnstructuur ervan schetsen.
Spiervezels (bv. van ontvette ham, soepvlees, kippenvlees)
kunnen microscopisch na eventuele kleuring (bv. met methyleengroen of karmijnazijnzuur) worden waargenomen en geschetst.
Keuze 8: aantonen van het bestaan van coördinatie van reacties op prikkels en het meten van de
reactiesnelheid
Leerplandoelstellingen
-
Aantonen dat de hersenen instaan
voor de coördinatie van reacties op
prikkels.
Didactische wenken
Een aantal voorbeelden van oog-handcoördinatie kan als volgt
waargenomen worden:
- in een spiegel kijkend met een balpen een labyrint vol- gen dat
voor de spiegel op de tafel ligt;
- op een computerscherm tussen vijf punten een ster tekenen
met de muis waarvan de staart naar de proefpersoon is
gericht.
Men zal opmerken dat de linkerhand bij een rechtshandige zich
iets sneller zal aanpassen aan deze situatie dan de rechterhand;
het omgekeerde geldt evengoed voor een linkshandige.
-
Experimenteel afleiden dat de coördinatie van reacties op prikkels tijd
vergt.
AV Biologie
D/2001/0279/033
De reactiesnelheid kan gemeten worden met een elektrische
meetklok die tot op 1/100 s werkt. Zulke meetklokken zijn
beschikbaar in het fysicalokaal voor tijdsmetingen in bewegingsleer.
20
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
Voorzie een schakelaar op het toestel (meestal aanwezig) en een
schakelaar op de voedingskabel. De leraar of proefleider start de
elektrische meetklok met de schakelaar op de voedingskabel, de
proefpersoon stopt de meetklok met de schakelaar op het toestel.
Een andere methode bestaat erin een lat (met het nulpunt naar
beneden) te laten vallen tussen wijsvinger en duim die op 1 cm van
elkaar gehouden worden. Van zodra de lat valt, probeert de
proefpersoon ze met duim en wijsvinger te vangen. Uit de
gemeten lengte op de lat kan met de formule voor de valbeweging
de valtijd, dus ook de reactietijd berekend worden
(
2 s
g
t =
)
Omdat de leerlingen deze formule niet kennen (cf. fysica derde
graad), kan de leraar de lat reeds in seconden ijken.
5.2
Tweede leerjaar
5.2.1
-
Terreinstudie
Observatie van verscheidenheid
Identificatie van soorten
Beschrijving van habitat van soorten
Observatie van interacties tussen organismen onderling en tussen organismen en het milieu (biotische en
abiotische factoren)
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
1) Uit waarnemingen op het terrein de
grote verscheidenheid van organismen
vaststellen.
1) Een goed voorbereide excursie met doelgerichte opdrachten is
een ideale aanloop om het belang van classificatie aan te voelen
en om inzicht te verkrijgen in de grondbeginselen van de ecologie.
De keuze van het studieterrein (weide, vijver, ecologisch
reservaat, braakland, park...) kan in de school of in de nabije
omgeving van de school gevonden worden.
Er kan tevens geopteerd worden voor een buitenschools
studieterrein. Eventuele afspraken met andere leraars in verband
met een gezamenlijke geïntegreerde excursie of een werksessie
aan een natuureducatief centrum behoren hier tot de
mogelijkheden.
2) Met behulp van dichotome tabellen
een aantal organismen op het terrein
identificeren.
2) De leerlingen kunnen met eenvoudige dichotome tabellen
enkele organismen op naam brengen. Door het gebruik van
zoekkaarten zal de observatie gericht zijn op het herkennen van
morfologische gelijkenissen en verschillen tussen organismen. Het
terreinwerk biedt ook de mogelijkheid gekende begrippen, nodig bij
de latere classificatie in de klas, te herhalen en in te oefenen.
Voor de bespreking van heel wat ecologische aspecten is een zo
ruim mogelijk beeld van de onderzochte biotoop noodzakelijk zoals
landschapselementen, grondgebruik van de omgeving, lichtinval,
duurzaamheid van het terrein ...
AV Biologie
D/2001/0279/033
21
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
3) De habitat van waargenomen organismen beschrijven.
3) De leerlingen noteren de plaats waar de waargenomen soorten
leven en stellen vast dat de ingenomen plaats in een ecosysteem
niet alleen zeer specifiek, maar ook ruimtelijk zeer eng kan zijn.
Het habitatconcept omschrijft de fysische ruimte waarin een soort
voorkomt, maar geeft nog geen verklaring voor het voorkomen van
de soort, noch voor de functie die ze uitoefent in het ecosysteem.
4) Uit waarnemingen een relatie leggen
tussen het voorkomen en de
verspreidingsgraad van organismen en
één of meerdere abiotische en/of
biotische factoren.
4) Door een efficiënte keuze van de te inventariseren zone kan een
verband tussen de verspreidingsgraad en één of meerdere
abiotische factoren (vochtigheid, licht, bodemgesteldheid ...)
vastgesteld worden. Ook is het mogelijk de verspreidingsgraad in
relatie te brengen met biotische factoren (betreding, plaats in de
voedselketen ...).
Een mogelijke oefening is het onderzoek van >tredplanten= op een
(sport)terrein waar madeliefjes, weegbree, klaver ... voorkomen.
2
Op een willekeurige plaats wordt een vierkant (ongeveer 4 m )
afgebakend met meetlinten of een touw.
Door gebruik te maken van een zoekkaart worden de soorten
gedetermineerd en het aantal per soort in een tabelvorm
genoteerd. Bepaal met vallende priemen de bodemdichtheid,
meet de hoogte van de hoogst aangetroffen plantensoorten, en
bepaal het opslorpend vermogen van de bodem door een glazen
buis van 3 tot 5 cm diameter in een stukje onbegroeide bodem te
plaatsen. Giet hierin een gekende hoeveelheid water en noteer
hoeveel water er in de bodem dringt in een bepaalde tijdseenheid.
Andere mogelijke oefeningen zijn:
- opname van de verspreiding van kogelwier op boomstammen,
- bepaling van de diversiteitsindex in graslanden,
- opname van transecten van de bermen van een holle weg,
- opnemen van de overgangen slikke-schorre, strand-duin ...
- weergeven van de vochtigheidsgradiënt in heidegebieden,
moerasgebieden ...
- beschrijving van de overgang van bos naar open ruimte ...
De resultaten van de terreinwaarneming kunnen met de computer
gestructureerd weergegeven worden.
De gevonden resultaten kunnen geïnterpreteerd worden in functie
van abiotische en biotische factoren.
Door flora, fauna en abiotische factoren van verschillende terreinen
met elkaar te vergelijken, groeit bij de leerlingen het besef dat
organismen niet willekeurig verspreid in het milieu voorkomen.
5.2.2
-
Classificatie
Verantwoorden van de noodzaak van een classificatie
Principe van classificatie toepassen op een paar voorbeelden (planten/dieren)
Het classificatiesysteem
Systematiek als resultaat van classificatie
Leerplandoelstellingen
5) Vaststellen dat bepaalde organismen
AV Biologie
D/2001/0279/033
Didactische wenken
5) + 6) + 7) + 8)
22
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
meer onderlinge overeenkomsten
vertonen dan andere.
Aan de leerlingen wordt gevraagd om organismen te groeperen
volgens zelf gekozen en duidelijk omschreven normen. Er kan
gebruikgemaakt worden van organismen van het bestudeerde
terrein, aangebracht levend materiaal, vloeistofpreparaten,
opgezette dieren, eventueel beeldmateriaal ...
De bekomen systemen worden met elkaar vergeleken en men
komt tot de conclusie dat er geen eenduidigheid is.
Na het terreinwerk en de verwerking van de gegevens in de klas
moet de noodzaak van een algemeen geldend classificatiesysteem
duidelijk zijn.
6) Uit overeenkomsten en verschillen
tussen organismen criteria kiezen waardoor een indeling bekomen
wordt.
7) Verantwoorden dat indeling van
organismen veelal teruggaat op individueel gekozen normen.
8) De noodzaak van een algemeen
geldend
classificatiesysteem
verantwoorden.
9) Een eenvoudige determinatie- tabel
of zoekkaart van planten of dieren
gebruiken en de basisprincipes van
classificatie in het planten- of dierenrijk
daaruit afleiden.
9) Eenvoudige determinatietabellen of zoekkaarten voor het
determineren van ongewervelde zoetwaterdieren, ongewervelde
bodemdieren... of eenvoudige flora=s, eventueel op cd-rom,
kunnen hierbij gebruikt worden. Deze doelstelling kan reeds
geheel of gedeeltelijk bereikt zijn bij de terreinstudie.
10) De lagere taxonomische niveaus
(orde, familie, geslacht, soort) aan de
hand van voorbeelden aangeven.
10) Aan de hand van organismen die tijdens de excursie gevonden
werden, eventueel aangevuld met bijkomend materiaal, worden de
kenmerken vastgesteld die de plaatsing in de taxonomische
niveaus verantwoorden. Deze kenmerken kunnen op het materiaal
worden waargenomen en of in de literatuur worden opgezocht.
11) Een systematische indeling van de
levende organismen in het vijfrijkensysteem op basis van eenduidige
criteria weergeven.
11) Als synthese worden de bestudeerde organismen in het
vijfrijkensysteem geclassificeerd. De synthese wordt verder
aangevuld met een eenvoudige indeling van het planten- en het
dierenrijk.
12) De omstreden systematische
plaats van virussen bespreken.
12) Met relevant fotomateriaal kan de structuur en de wijze van
vermenigvuldigen van virussen bondig besproken worden.
De vraag of een virus nu levend of levenloos is, kan gesteld
worden. Daaruit zal blijken dat elk classificatiesysteem wellicht
nog voor verbetering vatbaar is.
13) Op basis van de geziene taxonomische kenmerken enkele duidelijke
voorbeelden van organismen binnen de
geziene taxonomie plaatsen en die
keuze verantwoorden.
13) Als toepassing kan men een aantal niet-bestudeerde
organismen binnen de geziene taxonomie classificeren.
Omgekeerd kan men met de verzamelde organismen een
eenvoudige determinatietabel opstellen.
5.2.3
-
-
Relaties tussen organismen
Interactie bij organismen
° tussen soorten onderling: parasitisme, mutualisme ...
° binnen de soort: groepsvorming, communicatie ...
Gedrag (aangeleerd, aangeboren)
Producenten, consumenten, reducenten
Functies van micro-organismen
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
14) Uit informatie in verband met de
14) In de mate van het mogelijke worden de terreinwaarnemingen
AV Biologie
D/2001/0279/033
23
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
wederzijdse invloed van organismen
interactievormen
benoemen,
omschrijven en onderling vergelijken.
geïntegreerd in de bespreking van de relaties tussen organismen.
Bij de verwerking van de wederzijdse invloed van organismen
kunnen volgende vragen aan bod komen:
- Tussen welke organismen treedt de interactie op?
- In welk milieu (biotoop) treedt de interactie op?
- Hoe worden deze organismen door de samenlevingsvorm
beïnvloed?
- Heeft deze interactie een blijvend karakter?
- Zijn de betrokken organismen noodzakelijk op elkaar
aangewezen?
Het verwerken van de informatie kan via parallel groepswerk of
door een leergesprek gebeuren. Uit de geformuleerde antwoorden
kan men bepaalde interactievormen overzichtelijk en schematisch
weergeven. Begrippen als parasitisme, mutualisme ... krijgen
hierdoor betekenis.
Uit de aangeboden informatie zal blijken dat er niet alleen
beïnvloeding voorkomt tussen organismen van verschillende soort,
maar dat ook soortgenoten interacties vertonen.
15) De betekenis van groepsvorming
voor de betrokken organismen verwoorden.
15) Met de leerlingen kan besproken worden dat groepsverband
met soortgenoten een betekenis heeft, onder andere bij de
overlevingskans, het instandhouden van de soort ...
Er kan een parallel getrokken worden tussen groepssporten en
individuele sporten.
16) Aanpassingen van statenvormende
insecten aan het groepsleven formuleren. (U)
16) Bij deze samenlevingsvormen kan gewezen worden op de
relatie tussen de lichaamsbouw en de plaats die het organisme in
het groepsleven inneemt.
17) Uit informatie over het groepsleven
bij dieren vaststellen dat onderlinge
communicatie noodzakelijk is voor het
goed functioneren van de groep.
17) + 18) Bij de bespreking van interacties tussen organismen (van
dezelfde of verschillende soort) kunnen de leerlingen aanvoelen
dat bij dieren de mogelijkheid bestaat om contacten te leggen.
Soortgenoten bezitten technieken waarmee ze informatie
uitwisselen en elkaar stimuleren tot bepaalde reacties in verband
met gemeenschappelijke veiligheid, territoriumafbakening,
voedselvoorziening, bereidheid tot paren ...
Bij het uitwerken van dit aspect in verband met het samenleven
kan uitgegaan worden van experimenten van Tinbergen, Von
Frisch ... Men kan komen tot enkele algemene communicatietechnieken (chemische, tactiele, akoestische en visuele
prikkels). Hierbij kan worden benadrukt dat dieren vaak heel
andere communicatievormen dan de mens gebruiken. Deze
communicatievormen blijken wel doeltreffend te zijn.
Ook hier kan men wijzen op de noodzaak van communicatie bij
groepssporten.
18) Voor enkele communicatievormen
de methoden en de functies bij de overdracht van informatie verwoorden.
19) De verschillen tussen aangeboren
en aangeleerd gedrag met voorbeelden
illustreren.
19) Tijdens een brainstorming wordt gezocht naar een aantal
gedragingen die verwijzen naar aangeboren en aangeleerd gedrag.
Ook nu weer kan de leraar de discussie verbreden door te
verwijzen naar de experimenten van Von Frisch.
Daarnaast kunnen ook de experimenten van Pavlov besproken
worden. Speciale aandacht kan ook gaan naar het menselijk
gedrag dat dikwijls cultureel gebonden is. Hiervoor vinden we
dankbare aanvullingen in de boeken van Desmond Morris.
20) De rol van producenten, consumenten en reducenten uitleggen.
20) Aansluitend bij de leerstof van de eerste graad, worden de
begrippen producenten, consumenten en reducenten herhaald.
AV Biologie
D/2001/0279/033
24
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
21) De betekenis van micro-organismen
toelichten. (U)
21) Naast schadelijke micro-organismen (ziekteverwekkers,
voedselbedervers ...) zijn er ook nuttige micro-organismen:
symbiotische darmbacteriën, bacteriën bij de voedselbereiding
(kaas, yoghurt ...), bij de stikstoffixatie in de bodem (al of niet
vrijlevend) ...
22) Met voorbeelden aantonen dat
bacteriën en virussen de menselijke
gezondheid beïnvloeden.
22) Uit de vorige doelstelling bleek al de rol van de microorganismen als reducenten in het ecosysteem. Dit wordt verbreed
tot de invloed van micro-organismen op de mens. Het verloop van
een virale en bacteriële infectie kan worden toegelicht. Ook kan
aandacht besteed worden aan profylactische en therapeutische
behandelingen. Hierbij wordt benadrukt hoe noodzakelijk het is om
een antibioticabehandeling consequent vol te houden. Het belang
van een goede wondverzorging en lichaamshygiëne wordt
beklemtoond als preventie tegen zwembadeczeem, tetanus ... (20,
21)
5.2.4
-
Relaties tussen organismen en hun milieu
Invloed van organismen op het milieu
Materiekringloop en energiedoorstroming
Ecosysteem
Invloed van de mens op het milieu
Belang van duurzame ontwikkeling
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
23) Invloed van organismen op het
milieu aantonen.
23) In de mate van het mogelijke worden de terreinwaarnemingen
geïntegreerd in de bespreking van de invloed van organismen op
het milieu.
Enkele voorbeelden:
- concurrentie;
- betreding;
- begrazing;
- effecten van beschaduwing;
- beschadiging van oevers door eenden;
- nitrificering van de bodem door de uitwerpselen van vogels
(meeuwen);
- doorgraven van dijken door ratten;
- ...
24) Een aantal voedselketens in een
voedselweb verwerken.
24) Vroegere observaties of terreinwaarnemingen kunnen gebruikt
worden om voedselketens op te bouwen en te verwerken in een
voedselweb.
25) De energiedoorstroming in een
voedselketen weergeven.
25) De energiedoorstroming kan met een voedselpiramide
verduidelijkt worden. Deze voorstelling laat toe te benadrukken dat
er steeds energieverlies optreedt.
26) Aanleunend bij doelstelling 25) ligt de bespreking van de
koolstofkringloop hier voor de hand.
Een water- of een bodemonderzoek met gegevens in verband met
chemische parameters is een goed vertrekpunt om een
stikstofkringloop op te bouwen. Aanvullend kunnen onderwerpen
zoals het broeikaseffect en overbemesting, met de
onrustwekkende stijging van het nitraatgehalte van het grondwater
tot gevolg, besproken worden.
26) Een materiekringloop
schema weergeven. (U)
in
een
27) Een inhoud formuleren voor de
AV Biologie
D/2001/0279/033
27) Dat zowel biotische als abiotische factoren een rol spelen bij de
25
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
begrippen ecosysteem, levensgemeenschap, habitat en ecologische niche en
deze met een voorbeeld illustreren.
verspreiding van organismen kan uit de terreinstudie worden
afgeleid.
De begrippen ecosysteem en levensgemeenschap kunnen
gemakkelijk gedefinieerd worden.
De plaats (habitat) en de functie (ecologische niche) kunnen met
tal van voorbeelden geïllustreerd worden:
- nichevorming in verband met de voeding (pimpelmees,
koolmees);
- nichevorming door het verleggen van de activiteit op
verschillende tijdstippen (dag- en nachtroofvogels).
Ook kan gewezen worden dat soorten die in geografisch
gescheiden gebieden leven soms een sterk gelijkende ecologische
niche vormen, bv. de buideldieren in Australië en de placentale
zoogdieren in de rest van de wereld.
28) Successie, climax, en dynamiek van
een ecosysteem met een voorbeeld
toelichten. (U)
28) Elke wijziging van een abiotische en/of biotische factor in een
levensgemeenschap brengt er ook verandering in teweeg.
Een geleidelijke verandering van een levensgemeenschap
(successie) die leidt tot een toestand van evenwicht (climax) kan
men vrij goed waarnemen in een hooi-afgietsel.
In de natuur kan men het proces in veel trager tempo volgen bij
een verlandende vijver, bij de overgang van slikke naar schorre
De invloed van de dynamiek wordt ook duidelijk bij de vergelijking
van een hooiland met een goed bemest weiland, bij het effect van
betreding in de zones op en naast een wandelpad, bij een
voetbalveld ...
Telkens kan men aantonen dat de soortenrijkdom afneemt
naarmate de dynamiek van het milieu toeneemt.
29) Afleiden dat de mens een regulerende invloed (positief of negatief)
uitoefent op het samenleven van organismen.
30) Tot het inzicht komen dat er samenwerking moet bestaan tussen
natuurbescherming en andere menselijke belangen.
29) + 30) Als afsluitend thema kan men de plaats van de mens in
het geheel toelichten. Bij milieuvervuiling spelen onder meer
industrie, toerisme, landbouw ... een rol.
Er kan ook gewezen worden op de invloed van het wintertoerisme
op het milieu. De aanleg van ski- of langlaufpistes vereist het
rooien van grote stukken bos. Deze vormen een natuurlijke
bescherming tegen lawines. Het hele gebied wordt gekenmerkt
door enorme erosieverschijnselen...
Waterverontreiniging door waterrecreatie is een ander veel
voorkomend probleem. De meeste rivieren, kanalen, vijvers en
plassen worden benut voor één of meerdere vormen van recreatie.
Ook het gebruik van schadelijke stoffen zoals antigroeiverven voor
algen, reinigingsproducten... en olieverlies hebben schadelijke
gevolgen voor het waterecosysteem.
Uit zulke vaststellingen kan de regulerende invloed (positief of
negatief) van de mens op organismen onderzocht worden. Ook
kan gewezen worden op het belang van milieu- en
landbouworganisaties bij het beheer van natuurgebieden en bij het
herstellen en instandhouden van de natuurlijke omstandigheden in
zulke zones.
Het doel van deze lessenreeks is de leerlingen te stimuleren een
ecologisch en ethisch bewuste houding aan te nemen. Dit sluit
goed aan bij de eindtermen 14 en 19.
31) Het belang van >duurzame ont-
AV Biologie
D/2001/0279/033
31) + 32) Leerlingen hebben diverse aspecten van ecologie
26
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
wikkeling= aantonen.
32) Documentatie in verband met duurzame ontwikkeling via elektronische
dragers en via Internet raadplegen en
verwerken.
AV Biologie
D/2001/0279/033
Didactische wenken
bestudeerd en komen tot het inzicht dat duurzame ontwikkeling
moet nagestreefd worden.
Duurzame ontwikkeling moet leiden tot het vrijwaren en
beschermen van diverse milieus zonder de essentiële ecologische
processen, de biologische diversiteit of voor het leven onmisbare
systemen te raken. Dit thema vormt een ideale voedingsbodem
voor zelfstandig opzoekingswerk. (14, 17)
27
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Bijlage:
Het vijfrijkensysteem van Whittaker.
Eenvoudige dichotome determineertabel voor het vijfrijkensysteem:
geen echte kern: het
erfelijk
materiaal ligt niet
opgesloten in een
membraan, maar komt
vrij in het celplasma voor:
Prokaryoten
(Bacteriën en
Blauwwieren)
echte
kern
eencellige
organismen:
Protisten
(Eencelligen)
meercellige
organismen:
autotroof:
Planten
heterotroof:
wel
celwand:
Zwammen
geen
celwand
Dieren
Men bedenke hierbij dat heterotrofe bedektzadigen niet in deze determineertabel passen.
-
In het rijk van de planten onderscheidt men volgende afdelingen:
° afdeling van de bedektzadige planten,
° afdeling van de naaktzadige planten,
° afdeling van de varenplanten,
° afdeling van de mossen,
° afdeling van de wieren (blauwwieren en ééncellige wieren niet inbegrepen).
-
In het rijk van de dieren onderscheidt men volgende stammen:
° stam van de chordadieren,
° stam van de sponsen,
° stam van de holtedieren,
° stam van de platwormen,
° stam van de rondwormen,
° stam van de gelede wormen,
° stam van de weekdieren,
° stam van de geleedpotigen,
° stam van de stekelhuidigen.
AV Biologie
D/2001/0279/033
28
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
6
EVALUATIE
Men kan stellen dat de doelstellingen binnen dit leerplan in een drietal componenten uiteenvallen:
- cognitieve component,
- vaardigheden,
- attitudes.
Niet elke component is even sterk in elk leerjaar vertegenwoordigd : waar in het eerste leerjaar van de tweede
graad de cognitieve component het sterkst is, verschuift dit in het tweede leerjaar iets meer naar vaardigheden en
attitudes.
Dit betekent meteen dat elk van de drie componenten in de evaluatie zullen meespelen. Voor het cognitieve
niveau is dit zonder meer duidelijk, vaardigheden en attitudes liggen minder voor de hand. Men mag zich echt
niet laten verleiden een reproductie van een classificatie in het tweede leerjaar te vragen, waar in de lessen
onderzoek en determineren centraal staan. In zulke situaties ligt het ook voor de hand de leerlingen bijvoorbeeld
een tot nog toe onbekend organisme te laten determineren en classificeren, of een aantal organismen naar eigen
inzicht te laten indelen en deze indeling te laten motiveren.
Attitudes en onderzoeksvaardigheden horen systematisch geobserveerd te worden. Geschikte lessen
hiervoor zijn deze waar gezamenlijk een probleemstelling opgelost wordt, lessen waar biosociale problemen in
een open gesprek aan bod komen, leerlingenproeven ...
Als handreiking bij de evaluatie kunnen één of enkele van de volgende aspecten beoordeeld worden:
leergierigheid en interesse, zin voor samenwerking, luisterbereidheid, inzet en doorzetting, verzorging van een
proef en de kwaliteit van het verslag.
Het cognitieve aspect laat zich zowel summatief als formatief evalueren. Bijzondere aandacht moet uitgaan
naar de aard van het gewenste kennisniveau en de aard van de vraag.
Biologie mag geen louter "blokvak" zijn. Men zal enerzijds een aantal reproductieve vragen stellen waarin
encyclopedische kennis getoetst wordt, maar anderzijds verdienen begrijpen, toepassen, analyseren en
synthetiseren ook een eigen plaats in het evaluatieproces. Deze niveaus worden best door middel van
verschillende vraagtypes getoetst. Een goed examen of toets moet aan de leerlingen alle niveaus aanbieden in
een sterk gevarieerde vraagvorm. Een toets mag niet alleen uit open vragen bestaan. Meestal zijn de
antwoorden zeer breed en vragen in feite naar een weergave van één of ander hoofdstuk van de cursus.
Wanneer de vraag begrensd wordt, wordt een zekere mate van verwerking verwacht, de leerlingen moeten een
beperkte synthese van de leerstof kunnen maken.
Tabelinvullingen kunnen ook zinvol zijn om feitelijke kennis te toetsen (classificatie, types van weefsels, functies
van structuren ...). Tabellen verbeteren snel en geven een relatief objectief, maar zeer beperkt beeld van de
kennis van de leerling.
Wanneer verwacht wordt dat ze nieuw materiaal keurig kunnen classificeren, dan wordt nagegaan of ze de
leerstof kunnen toepassen. Het benoemen van een nieuw schema toetst op de grens tussen toepassen en
analyseren.
Meerkeuzevragen houden altijd een zeker analyseniveau in. De kwaliteit van de vraag hangt af van de keuze van
de afleiders. Het is echter niet gemakkelijk om degelijke afleiders te maken; bovendien behoort gokken steeds
tot de mogelijkheden. Meerkeuzevragen worden dan ook zinvoller wanneer men het gekozen antwoord laat
motiveren, temeer daar de leraar ook een goede feedback krijgt in verband m et de vraagstelling.
Het beeldmateriaal neemt in de lessen biologie een zeer prominente plaats in. Vragen met schema's en
afbeeldingen zijn dan ook een noodzaak. Binnen dit soort vragen varieert het kennisniveau tussen kennen en
synthetiseren. Het zuiver reproductief invullen van een schema uit de lessen toetst kennis, het herkennen van
structuren in een nieuw schema (oog, oor ...) wordt toepassen, het interpreteren van een grafiek vereist analyse,
het voorstellen van een experiment in een overzichtelijk schema kan een synthese vormen.
Proeven vormen de basis van de natuurwetenschappelijke methode. Een proefbeschrijving, waarneming en
besluit moeten dan ook op een of andere manier in de evaluatie betrokken worden: aangeboden informatie in een
tabel kunnen begrijpen, een hypothese kunnen formuleren over een bepaald probleem, een probleem kunnen
analyseren door het voorstellen van een bepaalde proef ...
AV Biologie
D/2001/0279/033
29
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
Al deze types van vragen kunnen zowel mondeling als schriftelijk aan bod komen. Het is logisch dat deze manier
van vraagstellen ook tijdens de korte toetsen onder het jaar aan bod komt, zo kunnen de leerlingen gevolgd en
bijgestuurd worden en komen ze niet voor verrassingen te staan tijdens de examens.
AV Biologie
D/2001/0279/033
30
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
7
MINIMALE MATERIELE VEREISTEN
7.1 Didactische infrastructuur
-
Vaklokaal biologie
Demonstratie- en werktafel voor de leraar
Voorziening voor water en elektriciteit
Opbergruimte
7.2 Didactisch materiaal
7.2.1
-
In relatie met het milieu
° terrein voor biotoopstudie in de schoolomgeving
In de klas
° organismen en delen ervan
° insluitpreparaten (macro- en micropreparaten)
7.2.2
-
-
Hulpmiddelen bij experimenten
Algemeen laboratoriummateriaal
° excursiemateriaal
vangmateriaal voor organismen
meettoestelletjes
° dissectiemateriaal voor de leraar
° elementair microscopiemateriaal
° glaswerk
Chemicaliën
° kleurstoffen
° bewaarvloeistoffen
7.2.7
-
Hulpmiddelen bij observatie
Loepen voor leerlingen
Microscopen
° leerlingenmicroscopen
° stereo- en demonstratiemicroscoop voor de leraar (bij voorkeur met camera)
7.2.6
-
ICT
Mogelijkheid tot gebruik van pc
7.2.5
-
Audiovisuele middelen
Overheadprojector
Diaprojector of videocamera en monitor
7.2.4
-
Vervangende leermiddelen
Driedimensionale modellen
Tweedimensionale modellen
° foto=s en microdia=s
° wandplaten of transparanten; schematische tekeningen
7.2.3
-
Organismen
Varia
Een kaars(lichtbron)-lens(loep)-schermsysteem of een optische bank
Een stemvork of snaar
AV Biologie
D/2001/0279/033
31
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
8
BIBLIOGRAFIE
8.1 Schoolboeken
Zie de catalogi van de uitgeverijen.
8.2 Brochures
In het kader van het 'Actieplan Natuurwetenschappen' voor het ASO bestaan op dit ogenblik reeds een aantal
brochures die ook nuttige informatie bevatten voor de leraars biologie in het TSO.
'Actieplan Natuurwetenschappen' maart 1993
'Didactische infrastructuur voor het onderwijs in de natuurwetenschappen' mei 1993
'Didactisch materiaal voor het onderwijs in de natuurwetenschappen - Biologie'
maart 1996 (basismateriaal en didactisch materiaal voor de eerste graad)
'Chemicaliën op school' maart 1999.
8.3
-
-
Naslagwerken
BANNINCK, G.B., VAN RUITEN, TH.M., Biologie informatief, Den Gulden Engel, Antwerpen, 1996.
BEGON, M. e.a., Ecology Individuals, Populations and Communities, Randy McNally, Taunton,
Massachusetts, 1995, ISBN 0 86542 111 0.
BOSSIER, M., BRONDERS, F., et al., Moderne Dierkunde, Van In, Lier, 1986, 519 blz.
BOSSIER, M., BRAT, K., et al., Moderne Plantkunde, Van In, Lier, 1990, 567 blz.
BRANDT, L., et al., INAV (Informatie Natuurwetenschappen Vlaanderen), Plantyn, Antwerpen/ Deurne, 1996.
de BRUIN, Drs. H. e.a., Oculair, Educatieve Partners Nederland BV, Culemborg, 1991,
ISBN 90 20 715291.
KIRCHMAN, L., Anatomie en fysiologie van de mens, Lemma BV, Utrecht, 1995, 657 blz.
MACKAEN, D.G., Inleiding tot de Biologie, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1977, 265 blz.
NELISSEN, M., Introductie tot de gedragsbiologie, Garant, Leuven-Apeldoorn, 1997, 313 blz.
NYS, R., Ecologie: Theorie en praktijk, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam, 1982, 360
blz.
VAN DER PLUYM, J.E., TER BRAAK, A.H.M., et al., Biothema, Thieme, Zutphen (niet meer in de handel).
1 Inleiding tot de Biologie
5 Perceptie, integratie en gedrag.
VERSCHUUREN, Dr.G.M.N. e. a., Grondslagen van de biologie, deel 2: Organismen, deel 3: Populaties,
1993, Educatieve Partners Nederland BV, Culemborg, ISBN respectievelijk 90 20 713728 / 90 207 13736 / 90
207 13744.
Dit is een vertaling uit het Engels van "Elements of Biological Science" van KEETON, W.T. en
McFADDEN,C.H., uitgegeven bij W.W.Norton & Company in 1983.
8.4 Verenigingen - Tijdschriften
-
-
-
-
VOB (Vereniging voor het Onderwijs in de Biologie, de Milieuleer en de Gezondheidseducatie)
° BIO tweemaandelijks mededelingenblad
° Jaarboek, H. Snoeck, Jan van Rijswijcklaan 277, 2020 Antwerpen.
VELEWE (Vereniging van de leraars in de wetenschappen)
Het tijdschrift draagt dezelfde naam, L. Schalck, Hollenaarstraat 26, 9041 Oostakker,
tel. (09)251 22 59.
Werkgroep MENS (Milieu-Educatie, Natuur & Samenleving), driemaandelijks tijdschrift >MENS=, Roland
Caubergs RUCA, Groenenborgerlaan 171, 2020 Antwerpen.
tel. (03)218 04 21 - fax (03)218 04 17.
Readings from SCIENTIFIC AMERICAN, Ecology, Evolution and Population Biology,
W.H. Freeman and Company, San Francisco, 1974, ISBN 0 7167 0887 6
Hierin staan o.a. de artikels over "The Carbon Cycle" ( BOLIN, Bert, september 1970) en "The Nitrogen
Cycle" (DELWICHE, C.C., september 1970).
AV Biologie
D/2001/0279/033
32
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
-
Meijberg Wim, Veldwerk voor het secundair onderwijs, Handleiding ten behoeve van de nacholingscursus,
Stichting Veldwerk Nederland, Zuiderseweg 10, 9441 TZ ORVELTE
(Nederland), tel.: 0593 322263 fax 0593 322344.
e-mail: [email protected]
8.5 Uitgaven van pedagogisch-didactische centra en navormingscentra
In het tijdschrift >Forum= vindt men op regelmatige tijdstippen een Aup-to-date@ lijst van adressen en
telefoonnummers van die centra.
Enkele voorbeelden:
-
-
-
-
Eekhoutcentrum, Universitaire campus, 8500 Kortrijk, tel. (056)24 61 85 - fax (056)24 69 98
Diverse informatiesessies in verband met theoretische achtergronden en leerlingenproeven voor de tweede
graad onder meer: Het milieu in biosociale problemen 1996; Vergelijkende studie van sporen- en zaadplanten
1997; Enzymen, hormonen en zintuigen 1998.
Pedic, Coupure Rechts 314, 9000 Gent, tel. (09)225 37 34, fax (09)269 14 88.
Diverse informatiesessies in verband met theoretische achtergronden (P82/91-92, P93/91-92,
P10/92-93, P11/92-93) en leerlingenproeven voor de tweede graad ( P121/95-96, P122/95-96).
Pluc, Wetenschappelijke groep Biologie nr. 1987/09, J. Smeets, werkgroep fysiologie, Limburgs Universitair
Centrum, Diepenbeek.
Reacties op prikkels, experimenten bij dieren te verkrijgen bij DINAC, Bonnefantenstraat, 1
3500 Hasselt, tel. (011)23 68 24 - fax (011)23 68 25.
Vliebergh-Sencieleergangen, Naamsestraat 61, 3000 Leuven, tel. (016)32 42 90 fax (016)32 42 54.
Milieustudie en Ecologie 1982 - Ecologie: het water in ons milieu 1987 Classificatie 1991 - Classificatie en Ecologie 1992 - Bodembiologie 1996.
8.6 Natuureducatieve centra
-
NEC, Kalmthout, Putsesteenweg 29, 2920 Kalmthout, tel. (03)666 12 28.
NME-centrum De Helix, Hoogvorst 2, 9506 Grimminge, tel. (054)32 04 92.
Provinciaal natuurcentrum Het Groene Huis, Domein Bokrijk, 3600 Genk, tel. (011)26 54 50.
Centrum Groenendaal, Duboislaan 6, 1560 Hoeilaart, tel. (02)657 59 25.
PNEC De Kaaihoeve, Oude Scheldestraat 16, 9630 Meilegem (Zwalm), tel. (055)49 67 96.
VZW Natuurreservaten, Kon. St.-Mariastraat 105, 1030 Brussel, tel. (02) 245 43 00 fax (02)245 39 33.
PIME, Mechelsesteenweg 365, 2500 Lier, tel. (015)31 95 11, fax (015)31 58 80.
e-mail: [email protected]
en andere
8.7 Software
-
cd-i: Edudisc (Biocoupes, Biotopen van West-Europa), Philips Media, Brussel.
Goede vertrekpunten op internet zijn:
° EDU Internet Vlaanderen
Gebr. Desmetstraat 1, 9000 Gent
tel. (09)265 86 44 - fax (09)265 86 25
e-mail: [email protected]
° URL: http://www.smic.be/edu/
° URL van het VVKSO met vakkendatabank:
http://www.vsko.be/vvkso/cyberkla/hantip.htm
° Website van VOB: deze website wordt goed onderhouden en biedt veel URL=s:
http://user.online.be/v.o.b./
° URL van DPB-Brugge voor het secundair onderwijs: u vindt er links naar vakken waaronder biologie:
AV Biologie
D/2001/0279/033
33
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
http://www.sip.be/dpb/secundair.asp
° http://www.digikids.be
cd-rom: men raadplege de catalogi van de uitgeverijen.
-
9
LIJST VAN GEMEENSCHAPPELIJKE EINDTERMEN VOOR WETENSCHAPPEN
Gemeenschappelijke eindtermen gelden voor het geheel van de wetenschappen en worden op een voor de
tweede graad aangepast beheersingsniveau aangeboden.
9.1 Onderzoekend leren
Met betrekking tot een concreet natuurwetenschappelijk of toegepast natuurwetenschappelijk probleem,
vraagstelling of fenomeen, kunnen de leerlingen
1
relevante parameters of gegevens aangeven en hierover doelgericht informatie opzoeken.
2
een eigen hypothese (bewering, verwachting) formuleren en aangeven waarop deze steunt.
3
omstandigheden die een waargenomen effect kunnen beïnvloeden inschatten.
4
resultaten van experimenten en waarnemingen afwegen tegenover de verwachte resultaten, rekening
houdend met de omstandigheden die de resultaten kunnen beïnvloeden.
5
experimenten of waarnemingen in klassituaties met situaties uit de leefwereld verbinden.
6
doelgericht, vanuit een hypothese of verwachting, waarnemen.
7
alleen of in groep waarnemings- en andere gegevens mondeling of schriftelijk verwoorden.
8
alleen of in groep, een opdracht uitvoeren en er verslag over uitbrengen.
9
informatie op elektronische dragers raadplegen en verwerken.
10
een fysisch, chemisch of biologisch verschijnsel of proces met behulp van een model voorstellen en
uitleggen.
11
in het kader van een experiment een meettoestel aflezen.
12
samenhangen in schema=s of andere ordeningsmiddelen weergeven.
9.2 Wetenschap en samenleving
De leerlingen kunnen
13
voorbeelden geven van mijlpalen in de historische en conceptuele ontwikkeling van de
natuurwetenschappen en ze in een tijdskader plaatsen.
14
de wisselwerking tussen de natuurwetenschappen, de technologische ontwikkeling en de
leefomstandigheden van de mens met een voorbeeld illustreren.
15
een voorbeeld geven van nadelige (neven)effecten van natuurwetenschappelijke toepassingen.
16
met een voorbeeld sociale en ecologische gevolgen van natuurwetenschappelijke toepassingen
illustreren.
17
met een voorbeeld illustreren dat economische en ecologische belangen de ontwikkeling van de
natuurwetenschappen kunnen richten, bevorderen of vertragen.
18
met een voorbeeld verduidelijken dat natuurwetenschappen behoren tot cultuur, namelijk verworven
opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn.
19
met een voorbeeld de ethische dimensie van natuurwetenschappen illustreren en een eigen standpunt
daaromtrent argumenteren.
20
het belang van biologie of chemie of fysica in het beroepsleven illustreren.
21
natuurwetenschappelijke kennis veilig en milieubewust toepassen bij dagelijkse activiteiten en
observaties.
9.3 Attitudes
*
*
*
*
De leerlingen
22
zijn gemotiveerd om een eigen mening te verwoorden.
23
houden rekening met de mening van anderen.
24
zijn bereid om resultaten van zelfstandige opdrachten objectief voor te stellen.
25
zijn bereid om samen te werken.
AV Biologie
D/2001/0279/033
34
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
*
*
*
*
26
27
28
29
*
*
*
30
31
32
onderscheiden feiten van meningen of vermoedens.
beoordelen eigen werk en werk van anderen kritisch en objectief.
trekken conclusies die ze kunnen verantwoorden.
hebben aandacht voor het correcte en nauwkeurige gebruik van wetenschappelijke terminologie,
symbolen, eenheden en data.
zijn ingesteld op het veilig en milieubewust uitvoeren van een experiment.
houden zich aan de instructies en voorschriften bij het uitvoeren van opdrachten.
hebben aandacht voor de eigen gezondheid en die van anderen.
Noot:
1 De gemeenschappelijke eindtermen moeten worden gerealiseerd, ongeacht de keuze die de inrichtende
machten op basis van onderwijsdecreet-II maken.
2 Met het oog op de controle door de inspectie werden de attitudes met een * aangeduid in de kantlijn.
AV Biologie
D/2001/0279/033
35
Bio-esthetiek - LOS - Topsport
2de graad tso
AV BIOLOGIE
(LABORATORIUM)
BIO-ESTHETIEK 1
Tweede graad TSO
Eerste leerjaar: 1 uur/week
1
De geciteerde leerlingenproeven en biosociale problemen in het eerste leerjaar worden vervangen
door een uitgebreidere versie onderwerpen beschreven in dit leerplan.
In voege vanaf september 2001
D/2001/0279/033
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
36
Bio-esthetiek
2de graad tso
INHOUD
1
BEGINSITUATIE .................................................................................................... 38
2
ALGEMENE DOELSTELLINGEN ........................................................................... 38
3
ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN EN
DIDACTISCHE MIDDELEN .................................................................................... 38
4
OVERZICHT VAN DE LEERINHOUDEN ............................................................... 38
4.1
Inleiding ................................................................................................................. 38
4.2
Organismen verkrijgen informatie over hun omgeving ........................................ 38
4.3
Weefselstudie ........................................................................................................ 39
4.4
De coördinatie van reacties op prikkels ............................................................... 39
4.5
Biosociale problemen ............................................................................................ 39
5
LEERPLANDOELSTELLINGEN, LEERINHOUDEN EN
DIDACTISCHE WENKEN ...................................................................................... 40
5.1
Inleiding ................................................................................................................. 40
5.2
Organismen verkrijgen informatie over hun omgeving ........................................ 40
5.3
Weefselsituatie ...................................................................................................... 45
5.4
De coördinatie van reacties op prikkels ............................................................... 47
5.5
Biosociale problemen ............................................................................................ 48
6
EVALUATIE ........................................................................................................... 50
7
MINIMALE MATERIELE VEREISTEN ................................................................... 52
8
BIBLIOGRAFIE ...................................................................................................... 53
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
37
Bio-esthetiek
2de graad tso
1
BEGINSITUATIE
De leerlingen van het eerste leerjaar van de tweede graad in de studierichting 'Bio-esthetiek' kunnen een sterk
verschillende achtergrond hebben. In principe hebben alle leerlingen in de eerste graad een minimum aan
praktisch werk gedaan zoals het bestuderen van een biotoop, het maken en bestuderen van enkele eenvoudige
preparaten (zie leerplan Biologie eerste graad)
2
ALGEMENE DOELSTELLINGEN
3
ALGEMENE PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN EN DIDACTISCHE
MIDDELEN
De laboratoriumoefeningen dienen in een degelijk uitgerust laboratorium plaats te vinden.
Het organiseren van het practicum kan op verschillende wijzen gebeuren: klassikaal practicum (alle groepjes
voeren dezelfde proef uit) of doorschuifpracticum (de groepjes voeren verschillende proefjes uit). De groepjes
waarvan sprake is, bestaan uit twee of maximaal drie leerlingen.
Het klassikaal practicum heeft als didactisch voordeel dat het kan geïntegreerd worden in het aanbrengen van de
leerstof. Bovendien is de begeleiding voor de leraar eenvoudig omdat iedereen met hetzelfde bezig is. Het
doorschuifpracticum heeft als voordeel dat men geen meervoudige sets van materiaal nodig heeft.
Van elke laboefening dienen de leerlingen een verslag te maken door het invullen van een opdrachtenblad.
In het verslag kunnen volgende punten aan bod komen:
- de doelstellingen van het practicum (opgegeven door de leraar);
- benodigdheden;
- werkwijze, proefopstelling;
- resultaten;
- besluit;
- antwoorden op enkele denkvragen.
Denkvragen moeten niet noodzakelijk op het einde van het opdrachtenblad vermeld worden. Het kan interessant
zijn deze als voortaak te laten uitvoeren. De leerlingen moeten eerst het opdrachtenblad aandachtig bestuderen
alvorens met de uitvoering te beginnen. Het maken van een verslag mag gerust als huistaak opgegeven worden.
4
OVERZICHT VAN DE LEERINHOUDEN
4.1 Inleiding
-
Beschrijving, werking en richtlijnen bij het gebruik van een microscoop
Gebruik van een microscoop aan de hand van eenvoudige preparaten
4.2 Organismen verkrijgen informatie over hun omgeving
-
Waarneming van licht
° dissectie van een oog
° proeven in verband met de werking van het oog van de mens
keuze uit:
beeldvorming
regeling van de hoeveelheid licht door middel van de iris
vaststellen van de lichtgevoelige delen van het netvlies
stereoscopisch zicht
samenvoegen van kleuren en vormen, na-effecten van kleuren en vormen
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
38
Bio-esthetiek
2de graad tso
...
-
-
Waarneming van geluid
° proeven in verband met de werking van het oor
keuze uit:
vaststellen van de drempelwaarde van de geluidsprikkel
lokalisatie van de geluidsbron met één of twee oren
bepalen van het minimum tijdsverschil om de richting van de geluidsbron te kunnen bepalen
Waarnemen van evenwicht
° proeven in verband met het lokaliseren van het evenwichtszintuig voor het statisch en/of dynamisch
evenwicht
-
Waarnemen van chemische stoffen
° keuze uit:
herkennen van smaken en geuren door de mens
verdeling van de smaakgebieden op de tong
vaststellen van de drempelwaarde voor smaak- en geurprikkel
adaptatie bij smaak- en geurprikkel
macroscopische en microscopische bouw van de tong met smaakpapillen
invloed van reuk op smaakgewaarwording
...
-
Waarnemen van druk en temperatuur
° keuze uit:
onderzoek van de lokale verschillen in tactiele en temperatuurgevoeligheid van de menselijke
huid
minimale afstand tussen twee aanrakingen die als afzonderlijke prikkels worden waargenomen
vaststelling van de relativiteit van de temperatuurgewaarwording
...
4.3 Weefselstudie
Uit het aanbod worden minstens 4 preparaten gekozen. Gezien de weefsels weinig of niet aan bod gekomen zijn
in de theoretische cursus, is het nuttig wat theoretische achtergrond te geven.
-
glad en gestreept spierweefsel
steunweefsel: been-, kraakbeen- en echt bindweefsel
klierweefsel
zenuwweefsel
4.4 De coördinatie van reacties op prikkels
-
keuze uit:
° aantonen van het bestaan van coördinatie van reacties op prikkels
° het meten van de reactiesnelheid
° studie van onvoorwaardelijke (bv. oogpupilreflex) en voorwaardelijke reflexen
(hond van Pavlov)
° beeld en verbeelding, visuele illusies, illusies bij tastgewaarwording ...
° ...
4.5 Biosociale problemen
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
39
Bio-esthetiek
2de graad tso
5
LEERPLANDOELSTELLINGEN, LEERINHOUDEN EN DIDACTISCHE
WENKEN
5.1 Inleiding
-
Beschrijving, werking en richtlijnen bij het gebruik van een microscoop
Gebruik van een microscoop aan de hand van eenvoudige preparaten
Leerplandoelstellingen
-
De delen van een microscoop benoemen en hun functie toelichten.
-
Zelfstandig een microscopisch beeld
zoeken.
-
Op een verantwoorde manier met
een microscoop omgaan.
Didactische wenken
Na een bondige studie van de delen van de microscoop is het
belangrijk dat de leerling zelf nadenkt over de optimale vergroting
om zo een optimaal beeld te vinden. Het is niet de bedoeling een
grote diversiteit na te streven, maar wel aan enkele voorbeelden
voldoende tijd te besteden om het gebruik van een microscoop
grondig in te oefenen.
Een inleidende oefening kan zijn:
2
Maak een preparaat van een cm millimeterpapier. Schrijf in de 4
vakjes met een scherp potlood, de letters J, P, L, F (afmeting 2
mm maal 1 mm). Bekijk dit preparaat door de microscoop. Hoe
neemt men de letters waar? Hoe beweegt de tafel? Hoe groot is
het beeld bij de verschillende vergrotingen?
Nadien kunnen enkele vloeistofpreparaten gemaakt worden van
vezels, plantencellen, bv. het vlies dat zich bevindt aan de
binnenzijde van de bolrok van een ui, menselijke cellen bv. de
cellen aan de binnenzijde van de wang ...
5.2 Organismen verkrijgen informatie over hun omgeving
-
Waarneming van licht
° dissectie van een oog
° proeven in verband met de werking van het oog van de mens
keuze uit:
beeldvorming
regeling van de hoeveelheid licht door middel van de iris
vaststellen van de lichtgevoelige delen van het netvlies
stereoscopisch zicht
samenvoegen van kleuren en vormen, na-effecten van kleuren en vormen
...
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
40
Bio-esthetiek
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
Dissectie van een oog
-
Een oog dissecteren.
Een schets maken van een gedissecteerd oog en de macroscopisch
waarneembare inwendige en uitwendige delen aanduiden en benoemen.
Voor de dissectie is het oog van een rund of een paard het meest
geschikt. Verse ogen zijn in het slachthuis of bij een slager te
bekomen. Men kan de ogen invriezen om ze te bewaren.
De leerlingen maken een dwarse snede bij de dissectie van een
vers of ontvroren oog en schetsen en benoemen wat ze zien. Met
een elektrisch mes of een fijne metaalzaag kan men diepgevroren
ogen overlangs doorsnijden, zodat men een horizontale doorsnede
krijgt zoals in de meeste handboeken. De leerlingen kunnen de
blinde schets zo gemakkelijk aanvullen of eventueel zelf de
horizontale doorsnede van het oog schetsen.
Proeven in verband met de werking van
het oog.
Naar gelang van de gekozen proef
(proeven):
-
Een vergelijking maken tussen
kaars-lens-schermsysteem (of een
optische bank) en een oog. De overeenkomstige delen aanduiden en
benoemen.
Bij de studie van de werking van het oog kan men zelf een donkere
kamer ontwerpen, waarvoor men een lens kan plaatsen. Men kan
waarnemingen doen over de grootte, de stand, de scherpte en de
lichtintensiteit van het beeld.
Er kan gezocht worden naar overeenkomsten tussen de ontworpen
donkere kamer, het fototoestel en de oogbol.
-
Het netvliesbeeld experimenteel
visualiseren.
Een directe waarneming van het netvliesbeeld kan verkregen
worden door naast de oogzenuw een stukje harde oogrok weg te
knippen en over het venstertje een stukje kalkpapier te brengen.
Vervolgens laat men het oog 'kijken' naar een brandend kaarsje.
Daarvoor is een vers oog het meest geschikt.
-
Een proef opstellen waarbij de
relatie netvliesbeeld – hersenbeeld
kan verklaard worden.
Via indirecte waarneming van het netvliesbeeld (opstellingen
[speldenknop]->[kaartje met gaatje]->[oog] en [kaartje met gaatje]>[speldenknop]->[oog]) kan men tot het besluit komen dat de
hersenen het omgekeerd netvliesbeeld als een rechtopstaand
beeld interpreteren. (PEDIC P95/90-91).
-
Op een fysisch model zoeken wanneer een scherp beeld kan verkregen
worden
bij
wisselende
voorwerpsafstanden.
-
Met de gegevens van voor gaande
proef en uit de bouw van het oog
afleiden hoe de accommodatie in het
menselijk oog gebeurt.
Bij de probleemstelling van de accommodatie in het menselijk oog
vertrekt men van een kaars-lens-schermsysteem (of van een
optische bank). Men gaat na hoe in het fysisch model een scherp
beeld kan verkregen worden bij verschillende voorwerpsafstanden.
Uit de verworven kennis over de bouw van het oog moet blijken
dat bij het menselijk oog de accommodatie alleen kan gebeuren
door het vervormen van de lens.
-
Aantonen dat bijziendheid en verziendheid
gecorrigeerd
kunnen
worden door het plaatsen van respectievelijk een holle en een bolle
lens voor de ooglens.
Bijziendheid en verziendheid kunnen met een kaars-lens-schermsysteem (of met een optische bank) gemakkelijk aangetoond
worden. Tenslotte kan nagegaan worden hoe die oog- gebreken
kunnen worden gecorrigeerd. In de handel zijn ook modellen te
koop die dit illustreren. Het doel is louter kwalitatieve
waarnemingen te doen.
-
Het bestaan van een blinde vlek
experimenteel aantonen.
Het bestaan van een blinde vlek kan aangetoond worden met
volgende opstelling: tekening van kat en muis geleidelijk bij het oog
brengen terwijl bijvoorbeeld met het rechteroog de kat gefixeerd
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
41
Bio-esthetiek
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
wordt.
-
De functie van de iris in verband met
de regeling van de lichthoeveelheid
experimenteel aantonen.
De regeling van de hoeveelheid licht door middel van de iris kan
experimenteel aangetoond worden door een lichtbundel op het oog
te richten, waarna de pupil zal vernauwen (zie oogpupilreflex 5.4).
-
De gevoeligheid van de verschillende delen van het netvlies voor
beweging, licht-donkercontrast en
kleuren proefondervindelijk evalueren.
Via het dichter schuiven van kleuren naar het fixeerpunt van de
proefpersoon kan worden aangetoond dat het netvlies aan de rand
gevoelig is voor bewegingen en licht-donkercontrast (staafjes) en
in het midden voor kleuren, meestal eerst voor blauw en geel en
dan voor rood en groen (kegeltjes)
('ZINTUIGEN' Leuven, 1991).
-
Experimenteel het voordeel van
stereoscopisch zicht ervaren.
Enkele eenvoudige proefjes om de betekenis van stereoscopisch
zicht aan te tonen, zijn onder meer twee potloodpunten bij elkaar
brengen met één oog; een draad in een naald steken met één oog,
bepalen van het dominante oog, driedimensionale beelden ...
-
Nabeelden waarnemen.
Na-effecten van vorm en kleur
experimenteel waarnemen.
Nabeelden kunnen met volgende eenvoudige proefjes worden
aangetoond:
-
-
-
Op de voorzijde van een kartonnetje wordt een vis en op de
keerzijde een fuik getekend. Laat men het kartonnetje rond een
verticale as wentelen vóór het oog, dan ziet men de vis in de
fuik.
Men verkrijgt een groen (rood) nabeeld als men een tijdje een
rood (groen) voorwerp gefixeerd heeft en plots naar een witte
achtergrond kijkt.
Waarneming van geluid
° proeven in verband met de werking van het oor
keuze uit:
vaststellen van de drempelwaarde van de geluidsprikkel
lokalisatie van de geluidsbron met één of twee oren
bepalen van het minimum tijdsverschil om de richting van de geluidsbron te kunnen bepalen
...
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
Naargelang van de gekozen proef
(proeven):
-
Aantonen dat de drempelwaarde
van een geluidsprikkel kan verschillen
van persoon tot persoon.
Met een toongenerator kan gezocht worden naar de gevoeligheid
voor toonhoogten bij verschillende proefpersonen. De tonen
kunnen gevisualiseerd worden met een oscilloscoop of pc zonder
door te dringen in de fysische wetmatigheden (cf. fysica derde
graad).
-
Experimenteel een geluidsbron met
één of twee oren lokaliseren.
Een geblinddoekte leerling (midden in de klas) bepaalt de richting
van de geluidsbron (tikken van een balpen door leerlingen,
geplaatst in een cirkel rond de proefpersoon) met behulp van twee
oren en nadien met behulp van één oor.
Zelfs met twee oren worden opmerkelijk veel fouten gemaakt als
de geluidsbron zich recht voor of recht achter de proefpersoon
bevindt. Er wordt gezocht naar een verklaring voor dit verschijnsel.
-
Experimenteel het minimum tijdsverschil tussen de prikkeling van
beide oren, nodig om de plaats van
de geluidsbron te bepalen, afleiden.
Het minimum tijdsverschil tussen de prikkeling van beide oren,
nodig om de plaats van de geluidsbron te bepalen, kan afgeleid
worden uit het verschil in afstand door het geluid afgelegd en de
bewegingssnelheid van het geluid. Hiervoor gebruikt men een
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
42
Bio-esthetiek
2de graad tso
rubberslang (ongeveer twee meter lang) met een trechtertje aan
elk uiteinde. Het midden is gemerkt en aan weerszijden zijn er een
achttal centimeterverdelingen. Men geeft met een balpen tikjes op
de rubberslang, terwijl de proefpersoon beide trechters tegen zijn
oren houdt. De proefpersoon zegt telkens of het geluid van links,
van rechts of van het midden komt.
-
Waarnemen van evenwicht
° proeven in verband met het lokaliseren van het evenwichtszintuig voor het statisch en/of dynamisch
evenwicht
Leerplandoelstellingen
-
-
Aantonen dat het zien een rol
speelt bij het bewaren van het
evenwicht.
Experimenteel aantonen dat de
stand van het hoofd een rol speelt in
het evenwicht.
Didactische wenken
Het belang van het zien bij het bewaren van het evenwicht kan met
het volgende eenvoudige proefje gedemonstreerd worden: een
proefpersoon wordt gevraagd kaarsrecht te staan eerst met open
ogen en nadien met gesloten ogen; het blijkt dat de proefpersoon
heel wat meer bewegingen maakt met gesloten ogen.
Om de ligging van het evenwichtszintuig voor het statisch
evenwicht te achterhalen is volgende proef gemakkelijk uit te
voeren: een geblinddoekte proefpersoon ligt op een ladder en
houdt zich met de handen vast. Een klasgenoot heft de ladder op
aan de kant van het hoofd van de proefpersoon. De proefpersoon
schat de hoek tussen grond en ladder. De proef wordt voor enkele
hoeken gedaan.
De proef wordt met dezelfde proefpersoon herhaald, maar nu met
voorovergebogen hoofd. Het verschil tussen de geschatte en de
gemeten hoek is veel groter bij de tweede proefopstelling. Met
rechtgehouden hoofd is het mogelijk om tot op 5 nauwkeurig te
schatten.
Het lokaliseren van het evenwichtszintuig voor het dynamisch
evenwicht is uit volgende proef af te leiden: drie leerlingen draaien
enkele malen om hun as; twee leerlingen zijn geblinddoekt, een
van hen houdt tijdens het draaien het hoofd rechtop, de andere
houdt het hoofd schuin, de derde leerling is niet geblinddoekt en
houdt het hoofd recht. Nadien wordt hun evenwicht getest door op
een rechte lijn te lopen (proef niet uitvoeren met leerlingen met een
te lage of te hoge bloeddruk - oppassen voor valpartijen!!).
-
Waarnemen van chemische stoffen
° keuze uit:
herkennen van smaken en geuren door de mens
verdeling van de smaakgebieden op de tong
vaststellen van de drempelwaarde voor smaak- en geurprikkel
adaptatie bij smaak- en geurprikkel
macroscopische en microscopische bouw van de tong met smaakpapillen
invloed van reuk op smaakgewaarwording
...
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
43
Bio-esthetiek
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
Naargelang van de gekozen proef
(proeven):
-
Experimenteel kunnen vaststellen
dat organismen op bepaalde chemische stoffen reageren.
Aan de hand van eenvoudige proefjes (bv. ruiken aan vaste en
vloeibare paraffine) kan men aantonen dat alleen stoffen in
gasvormige toestand kunnen geroken worden.
De primaire smaken worden achterhaald door een geblinddoekte
persoon te laten proeven van een aantal voedingsmiddelen. Na
elke waarneming wordt de mond gespoeld met zuiver water en de
tong met filtreerpapier afgedroogd.
-
De verdeling van de smaakgebieden
op de tong van de mens experimenteel vastleggen.
Met oplossingen van de primaire smaken wordt vervolgens de
verdeling van de smaakgebieden op de tong aangeduid.
-
De drempelwaarde voor smaak- en
geurprikkel proefondervindelijk vastleggen.
Door proeven wordt nagegaan welke concentratie van de
verdunningsreeks van een suikeroplossing nog juist de
gewaarwording zoet geeft. Na elke waarneming wordt de mond
met zuiver water gespoeld.
De drempelwaarde van de reukzin kan bepaald worden door ruiken
welke concentratie van een verdunningsreeks van bv. ethanol, eau
de cologne ... nog juist wordt waargenomen.
-
De adaptatie bij smaak- en geurprikkel experimenteel aantonen.
Om de adaptatie bij bv. de smaakprikkel aan te tonen spoelt men
de mond met een 0,3 % NaCl-oplossing; direct daarna met een 3
% NaCl-oplossing en dan opnieuw met deze van 0,3 %.
De 0,3 % NaCl-oplossing, toegediend na de 3 % NaCl-oplossing
wordt niet meer als zoutig ervaren. Wordt de mond na elke
waarneming met zuiver water gespoeld dan wordt de 0,3 % NaCloplossing wel als zoutig ervaren.
-
De ligging van de verschillende
smaakpapillen op de tong lokaliseren;
een smaakpapil met smaakknoppen
met behulp van een microdia of
micropreparaat
observeren
en
schetsen.
-
De invloed van de reuk op smaakgewaarwording
experimenteel
vaststellen.
-
Dat reuk en smaak elkaar beïnvloeden wordt aangetoond door bij
een geblinddoekte persoon wat kaneelpoeder of tandpasta op de
tong te brengen bij geopende en gesloten neus.
Waarnemen van druk en temperatuur
° keuze uit:
onderzoek van de lokale verschillen in tactiele en temperatuurgevoeligheid van de menselijke huid
minimale afstand tussen twee aanrakingen die als afzonderlijke prikkels worden waargenomen
vaststelling van de relativiteit van de temperatuurgewaarwording
...
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
Naargelang van de gekozen proef
(proeven):
-
Uit waarnemingen vaststellen dat
de gevoeligheid van de huid bij de
mens voor aanraking en temperatuurverschillen varieert naargelang van
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
Met een stempel (bv. Nopperblokje uit een speelgoedzaak) wordt
een rooster van 25 contactpunten afgebakend op de handrug, de
binnenkant van de onderarm en de vingertop van een
proefpersoon.
44
Bio-esthetiek
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
de plaats van het lichaam.
Didactische wenken
Deze puntjes worden in willekeurige volgorde, met wisselend
tijdsinterval, gedurende 0,5 s met een gekoelde en verwarmde
breinaald aangeraakt.De proefpersoon sluit de ogen en geeft aan
of warmte, koude of enkel een drukgewaarwording wordt
aangevoeld.
Met behulp van een passer met twee punten kan de minimale
afstand, tussen twee gelijktijdige aanrakingen die nog als
afzonderlijke prikkels worden waargenomen, uitgetest worden.
De proefleider raakt de proefpersoon aan met een of twee
passerpunten voor een gegeven passeropening, te beginnen bij 1
mm afstand tussen de twee passerpunten. In totaal worden per
passeropening 10 stimuli aangeboden: 5 keer met één passerpunt
en 5 keer met de twee punten tegelijk in een willekeurige volgorde.
De proefpersoon sluit de ogen en antwoordt of één of twee
prikkels werden waargenomen.
Zijn meerdere antwoorden verkeerd, dan wordt de passeropening
vergroot.
Men herhaalt de test telkens met een grotere
passeropening tot de 10 antwoorden juist zijn. Op die manier kent
men de minimale afstand tussen twee aanrakingen die als twee
afzonderlijke prikkels worden waargenomen. Hoe kleiner die
afstand, hoe gevoeliger het bestudeerde lichaamsdeel.
-
Experimenteel aantonen dat onze
temperatuurgewaarwording relatief is.
Dat verschillen in temperatuur niet absoluut maar enkel relatief
worden waargenomen kan men afleiden uit volgende proef: men
brengt gelijktijdig de linkerhand in ijswater en de rechterhand in
warm water; na enige tijd worden beide handen in lauw water
gebracht. Ook wordt gelet op het rood worden (vasodilatatie) en
het bleek worden (vasoconstrictie) van de huid in respectievelijk
warm en koud water.
5.3 Weefselsituatie
Uit het aanbod worden minstens 4 preparaten gekozen. Gezien de weefsels weinig of niet aan bod gekomen zijn
in de theoretische cursus, is het nuttig wat theoretische achtergrond te geven.
-
glad en gestreept spierweefsel
steunweefsel: been-, kraakbeen- en echt bindweefsel
klierweefsel
zenuwweefsel
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
-
Verschillen tussen glad en gestreept spierweefsel observeren.
Een klein stukje gekookte ham wordt op een draagglas met
prepareernaalden zo goed mogelijk uiteengerafeld.
Na toevoegen van een eosine-oplossing kan met de microscoop
de dwarsstreping worden waargenomen.
Op een microfoto kunnen gestreepte spiervezels onderscheiden
worden en er wordt vastgesteld dat er meerdere kernen in
voorkomen.
Op een micropreparaat van een darmdoorsnede kunnen gladde
spiervezels waargenomen worden.
Op een microfoto kan vastgesteld worden dat in een gladde
spiervezel slechts één kern voorkomt.
Op een microfoto van hartspierweefsel kan vastgesteld worden dat
de hartspiercellen gestreept en eenkernig zijn.
-
Op een micropreparaat belangrijke
Er wordt best vertrokken van een micropreparaat van compact
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
45
Bio-esthetiek
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
onderdelen van beenweefsel aanduiden en benoemen.
beenweefsel. De concentrische opbouw van een systeem van
Havers, rond een kanaal van Havers kan worden waargenomen.
In een kanaal kunnen bij sterke vergroting eventueel de bloedvaten
(ader en slagader) en het lymfevat onderscheiden worden.
In de benige grondsubstantie zijn beencellen in holten goed waar
te nemen. Vezels kunnen moeilijker waargenomen worden.
-
Op een microfoto onderdelen van
kraakbeenweefsel aanduiden en
benoemen.
Op een micropreparaat van elastisch kraakbeen kunnen holten,
kraakbeencellen en vezels in de grondsubstantie onderscheiden
worden.
-
Op een micropreparaat van echt
bindweefsel onderdelen aanduiden
en benoemen.
Op een micropreparaat van elastisch bindweefsel, kunnen bij een
vergroting van ongeveer 400 maal elastische en collagene vezels
en cellen waargenomen worden, die in de grondsubstantie
voorkomen.
Eventueel kunnen op een micropreparaat van een ander type
bindweefsel (reticulair, losmazig, collageen ...), gekleurd met
gepaste kleurtechniek, dezelfde onderdelen onderscheiden
worden.
-
Op een micropreparaat van
vetweefsel vetcellen onderscheiden
en benoemen.
Op een micropreparaat van een dwarse huiddoorsnede kan in de
hypodermis onderhuids vetweefsel waargenomen worden. De
vetcellen hebben hun vet verloren door de oplosmiddelen die
gebruikt werden voor het inbedden en kleuren van het preparaat.
De afgeplatte kern van een vetcel kan waargenomen worden aan
de rand van de cel, waar het cytoplasma is samengedrukt door de
vetdruppels die er in levende toestand in voorkwamen.
-
Verantwoorden waarom elastisch
bindweefsel, beenweefsel, kraakbeenweefsel en vetweefsel als
bindweefsels worden benoemd.
Uit de waargenomen onderdelen van de verschillende bestudeerde
bindweefselpreparaten kan als synthese afgeleid worden dat zowel
beenweefsel, kraakbeenweefsel en elastisch bindweefsel bestaan
uit een grondsubstantie, vezels en cellen. Deze weefsels worden
daarom als bindweefsels benoemd.
Bij een preparaat van vetweefsel, alhoewel ook bindweefsel, zijn
die onderdelen meestal moeilijker te onderscheiden.
-
De kenmerken van een exocriene
klier uit een micropreparaat kunnen
afleiden.
Microscopische studie van een exocriene klier gebeurt aan de
hand van micropreparaten.
-
De kenmerken van een endocriene
klier uit een micropreparaat kunnen
afleiden.
De endocriene klier waarvan de werking in de theoretische lessen
uiteengezet werd, kan microscopisch benaderd worden.
-
Op een micropreparaat van zenuwweefsel de geobserveerde delen kunnen benoemen.
De macroscopische observatie van ruggenmerg en hersenen kan
gebeuren met materiaal dat bij de plaatselijke slager wordt
aangekocht. Ook modellen zijn hiervoor zeer geschikt.
Met een micropreparaat van een dwarse doorsnede van het
ruggenmerg kunnen de delen ervan waargenomen en geschetst
worden. Met sterke vergroting kunnen in de voorste hoornen van
de grijze stof de cellichamen van de motorische zenuwcellen waargenomen worden. In de witte stof kan men de bouw van de
gemyeliniseerde zenuwvezels observeren.
Grote en kleine hersenen kunnen microscopisch bestudeerd
worden.
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
46
Bio-esthetiek
2de graad tso
5.4 De coördinatie van reacties op prikkels
-
keuze uit:
° aantonen van het bestaan van coördinatie van reacties op prikkels
° het meten van de reactiesnelheid
° studie van onvoorwaardelijke (bv. oogpupilreflex) en voorwaardelijke reflexen
(hond van Pavlov)
° beeld en verbeelding, visuele illusies, illusies bij tastgewaarwording ...
° ...
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
Naargelang van de gekozen proef
(proeven):
-
Aantonen dat de hersenen in- staan
voor de coördinatie van reacties op
prikkels.
Een aantal voorbeelden van oog-handcoördinatie kan als volgt
waargenomen worden:
- in een spiegel kijkend met een balpen een labyrint volgen dat
voor de spiegel op de tafel ligt;
- op een computerscherm tussen 5 punten een ster tekenen met
de muis waarvan de staart naar de proefpersoon is gericht.
Men zal opmerken dat de linkerhand bij een rechtshandige zich
iets sneller zal aanpassen aan deze situatie dan de rechterhand;
het omgekeerde geldt evengoed voor een linkshandige.
-
Experimenteel afleiden dat de
coördinatie van reacties op prikkels
tijd vergt.
De reactiesnelheid kan gemeten worden met een elektrische
meetklok die tot op 1/100 s werkt. Zulke meetklokken zijn
beschikbaar in het fysicalokaal voor tijdsmetingen in bewegingsleer. Voorzie een schakelaar op het toestel (meestal
aanwezig) en een schakelaar op de voedingskabel. De leraar of
proefleider start de elektrische meetklok met de schakelaar op de
voedingskabel, de proefpersoon stopt de meetklok met de
schakelaar op het toestel.
Een andere methode bestaat erin een lat (met het nulpunt naar
beneden) te laten vallen tussen wijsvinger en duim die op 1 cm van
elkaar gehouden worden. Van zodra de lat valt, probeert de
proefpersoon ze met duim en wijsvinger te vangen. Uit de
gemeten lengte op de lat kan met de formule voor de valbeweging
de valtijd, dus ook de reactietijd
(
t =
2s
g
)
berekend worden.
Omdat de leerlingen deze formule nog niet kennen (cf. fysica derde
graad), kan de leraar de lat reeds in seconden ijken.
-
Het begrip reflex met voorbeelden
illustreren.
-
Het onderscheid tussen een
onvoorwaardelijke en een voorwaardelijke reflex verwoorden en die
begrippen aan enkele situaties
toetsen.
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
De oogpupilreflex kan getest worden door met een zaklantaarn in
het oog te schijnen. Wie het iets complexer wenst uit te bouwen,
kan een kijkgat in een kistje boren. In dat kistje wordt een lampje
met dimmer en hol spiegeltje voorzien. Daarmee kan men langs
het kijkgat in het spiegeltje het eigen oog observeren.
De kniepeesreflex kan met een hamertje opgeroepen worden door
vlak onder de knieschijf van een vrijhangend been een zachte tik te
geven.
Voorwaardelijke reflexen bij dieren zijn moeilijker op een korte
termijn in de klas te induceren; wellicht moet hier de literatuur over
de hond van Pavlov geconsulteerd worden.
47
Bio-esthetiek
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
-
Aan de hand van een paar voorbeelden aantonen dat onze interpretatie
de
waarneming
kan
beïnvloeden.
Didactische wenken
Visuele illusies zijn genoegzaam bekend:
- evenwijdige lijnen die toch schijnen te convergeren omdat ze in
een visgraatpatroon vervat zitten;
- twee even grote lijnstukken die verschillend van lengte lijken te
zijn omdat ze ofwel naar het midden, ofwel naar buiten gerichte
pijlen dragen;
- wanneer donkere vierkanten in een rooster geplaatst worden,
schijnen grijze bolletjes te ontstaan op de kruispunten van de
witte scheidingslijnen;
- ...
De coördinatie tussen reuk en smaak kan mooi geïllustreerd
worden door bij een geblinddoekte persoon tandpasta op de tong
te brengen. Met dichtgeknepen neus kan de tandpasta niet
geproefd worden, met open neus wel. Kinderen kan men
geneesmiddelen gemakkelijker laten innemen als men hun neus
dichtknijpt.
Een tastillusie kan geïllustreerd worden door bij een geblinddoekte
proefpersoon tussen de gekruiste middenvinger en wijsvinger een
knikker te duwen. Wanneer men dan de knikker naar voor en naar
achter beweegt op het tafelblad, zal de proefpersoon de indruk
hebben twee knikkers te voelen.
5.5 Biosociale problemen
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
-
Een biosociaal probleem in verband
met reacties op prikkels wetenschappelijk benaderen.
Onderwerpen uit de biosociale problematiek of ethologie vormen
een ideale voedingsbodem voor zelfstandig op- zoekingswerk of
onderzoek door de leerlingen.
-
Informatie in verband met een biosociaal probleem via elektronische
dragers en via Internet verzamelen en
verwerken.
Over deze onderwerpen kan door de leerlingen zelf informatie
verzameld worden via elektronische dragers en via internet. Deze
informatie moet naar een begrijpbare taal omgezet worden.
Leerboeken, gezinsencyclopedieën, een bezoek aan een instelling,
het afnemen van een interview ... kunnen hierbij een hulp zijn. De
verzamelde informatie wordt dan best via de computer
gestructureerd verwerkt en in een mooie lay-out gegoten.
Er zijn verschillende manieren om deze informatie te structureren:
- men kan een goed gedocumenteerde monografie als eindwerk
laten afgeven en er eventueel over ondervragen;
-
-
men kan elk werkgroepje een standje in een tentoonstelling
over de problematiek laten verzorgen en de leerlingen zelf de
bezoekers laten rondleiden (mooi meegenomen bij
opendeurdagen);
eventueel kan de informatie dienen als voorbereiding op een
bezoek of op de komst van een gastspreker ...
Nog boeiender wordt het wanneer het ganse gebeuren in
projectvorm wordt uitgewerkt en de leerlingen inspraak krijgen in
het afbakenen van de onderwerpen en de keuze van de werkvorm.
De aanpak van het onderwerp en de keuze van de literatuur door
de leerlingen moet aangepast zijn aan het intellectueel niveau van
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
48
Bio-esthetiek
2de graad tso
Leerplandoelstellingen
Didactische wenken
de leerlingen. Pas dan zal het onderwerp hen sterker boeien en
interesseren.
Enkele mogelijke onderwerpen:
- gezichtsstoornissen,
- alcohol en drugs,
- ziekte van Parkinson,
- diabetes,
- multiple sclerose,
- epilepsie,
- verklaring en productie van 3D-beelden of andere illusies, (er
zijn reeds computerprogramma's op de markt die het mogelijk
maken zelf 3D-beelden te produceren),
- beperkte waarneming bij het goochelen,
- gedragsonderzoek kan gebeuren naar aanleiding van een
bezoek aan de zoo: elke leerling krijgt enkele organismen
toegewezen die hij/zij moet observeren aan de hand van
enkele gerichte vragen: manier van prooi vastnemen, manier
van stappen, manier van zwemmen ...
De observaties worden ook nu best aangevuld met literatuuronderzoek.
- gastspreker of bezoek aan of interview van: een kinesist
(elektromassage), huisarts, CLB-arts, oogarts, neuroloog
(EEG) ...
- ...
Bij de keuze van de onderwerpen doet men er goed aan het
schoolwerkplan en andere collega's te raadplegen om eventuele
overlappingen te vermijden.
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
49
Bio-esthetiek
2de graad tso
6
EVALUATIE
In het labo spelen heel wat andere aspecten een rol dan het zuiver toetsen van kennis en inzicht. Naast het
product is het belangrijk om voldoende aandacht te geven aan het proces. Onderzoeksvaardigheden en attitudes
moeten in de eerste plaats aan bod komen.
Onderzoeksvaardigheden en attitudes moeten systematisch geobserveerd worden. Het heeft geen zin er een
cijfer aan te geven, zonder dit te motiveren.
Als handreiking bij de evaluatie kan het volgende schema dienstig zijn.
Criterium
Schaal
Resultaat
relevantieniveau:
1 2 3 4 5
Verzorging verslag
relevantieniveau:
1 2 3 4 5
Inzet en doorzetting
relevantieniveau:
1 2 3 4 5
Zin voor samenwerking
relevantieniveau:
1 2 3 4 5
Discipline
relevantieniveau:
1 2 3 4 5
Leergierigheid-interesse
relevantieniveau:
1 2 3 4 5
Veiligheid
relevantieniveau:
1 2 3 4 5
Totaal
Totaal
Motivatie
/
Merk op dat op een vijfpuntenschaal gewerkt wordt , waarbij 1 = alarmniveau en 5 gelijkstaat met zeer sterk.
Ieder item heeft ook zijn relevantieniveau, dit laat toe de verschillende items ten opzichte van elkaar af te wegen,
het is ook niet nodig om elk item te evalueren: bij biotoopstudies zal het relevantieniveau voor discipline en zin
voor samenwerking hoger zijn dan bij een individuele microscopie-oefening, waar de kwaliteitszorg primeert.
Wanneer het relevantieniveau door een cijfer wordt weergegeven, levert de vermenigvuldiging van niveau en
schaal een totaalcijfer op voor het bedoelde item. Nadien kan alles gesommeerd worden en komt men tot een
globale beoordeling. Bij elk item is ook ruim plaats voorzien voor een motivatie. In feite mag geen enkele
beoordeling doorgegeven worden zonder dat deze kolom wordt ingevuld en de leerling feedback gekregen heeft
over zijn werk.
Enkele vragen die pogen de criteria te verduidelijken:
° Resultaat: in hoeverre komen de kwantitatieve en kwalitatieve resultaten van het practicum overeen met de
gewenste norm?
° Verzorging verslag: voldoet de lay-out van het verslag aan de gevraagde normen, werden voldoende bronnen
geraadpleegd ...?
° Inzet en doorzetting: moet de leerling regelmatig aangepord worden, werkt de leerling constant door, vult hij
de dode momenten productief op, komt hij ook werken buiten de uren wanneer daartoe de kans geboden
wordt, herbegint hij wanneer een reeks experimenten dreigt te mislukken...?
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
50
Bio-esthetiek
2de graad tso
°
°
°
°
Zin voor samenwerking: kan de leerling leiding geven of leiding aanvaarden, dringt hij zijn ideeën op, of werkt
hij constructief mee aan het practicum ...?
Discipline: houdt de leerling zich aan de geldende reglementeringen (cf. labreglement) ...?
Leergierigheid en interesse: heeft hij een afkeer van werken, interesseert het werk hem, zoekt hij al eens iets
extra op, kan hij creatief omgaan met de opgave ...?
Veiligheid: lapt hij de veiligheidsvoorschriften aan zijn laars, draagt hij beschermingsmiddelen, heeft hij oog
voor onveilige situaties en poogt hij er iets aan te verhelpen ...?
Deze werkwijze is slechts een voorbeeld, ongetwijfeld moet ze aan de praktijk aangepast worden naargelang de
inzichten van de verschillende leraren. Het kan de basis vormen voor een vruchtbare klassenraad of
vakvergadering.
De werkwijze werd gedeeltelijk ontleend aan 'SAM' (= schaal voor attitudemeting) van VKW-Oost-Vlaanderen.
Een blijvende kennis kan beoogd worden via korte overhoringen over een reeks samenhorende oefeningen.
Deze vorm mag echter nooit de hoofdmoot van de evaluatie in beslag nemen.
Een zuiver theoretisch examen heeft in het licht van het voorgaande dan ook geen zin. De vraag kan trouwens
gesteld worden of een examen voor laboratorium natuurwetenschappen wel zin heeft.
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
51
Bio-esthetiek
2de graad tso
7
MINIMALE MATERIELE VEREISTEN
7.1 Didactische infrastructuur
-
Vaklokaal biologie
Demonstratie- en werktafel voor de leraar
Voorziening voor water en elektriciteit
Werkmogelijkheden voor de leerlingen
Opbergruimte
7.2 Didactisch materiaal
7.2.1
-
Organismen en delen ervan
Insluitpreparaten (macro- en micropreparaten)
7.2.2
-
-
Hulpmiddelen bij observatie
Loepen voor leerlingen
Microscopen
° microscopen en stereomicroscopen voor de leerlingen
° stereo- en demonstratiemicroscoop voor de leraar (bij voorkeur met camera)
7.2.6
-
ICT
Mogelijkheid tot gebruik van pc
7.2.5
-
Audiovisuele middelen
Overheadprojector
Diaprojector of videocamera en monitor
7.2.4
-
Vervangende leermiddelen
Driedimensionale modellen
Tweedimensionale modellen
° foto's en microdia's
° wandplaten of transparanten; schematische tekeningen
7.2.3
-
Organismen
Hulpmiddelen bij experimenten
Algemeen laboratoriummateriaal
° dissectiemateriaal voor de leraar
° elementair dissectiemateriaal voor de leerlingen
° elementair microscopiemateriaal
° glaswerk
Chemicaliën
° kleurstoffen
° bewaarvloeistoffen
7.2.7
Varia
Een kaars(lichtbron)-lens(loep)-schermsysteem of een optische bank
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
52
Bio-esthetiek
2de graad tso
8
BIBLIOGRAFIE
8.1 Schoolboeken
Men raadplege de catalogi van de uitgeverijen.
8.2 Brochures
In het kader van het 'Actieplan Natuurwetenschappen' voor het ASO bestaan op dit ogenblik reeds een aantal
brochures die nuttige informatie bevatten voor de leraars biologie in de studierichting 'Bio-esthetiek'.
'Actieplan Natuurwetenschappen' maart 1993
'Didactische infrastructuur voor het onderwijs in de natuurwetenschappen' mei 1993
'Didactisch materiaal voor het onderwijs in de natuurwetenschappen - Biologie' maart 1996
(basismateriaal en didactisch materiaal voor de eerste graad)
'Chemicaliën op school' maart 1999
In het kader van de vakoverschrijdende eindtermen (milieueducatie en gezondheidseducatie) verwijzen we naar
de volgende brochures; u vindt daar interessante adressen van ondersteunende organisaties:
'Vakoverschrijdende vormingsthema=s: gezondheidseducatie, handleiding voor de eerste graad van het
katholiek secundair onderwijs'
'Vakoverschrijdende vormingsthema's: milieu-educatie, handleiding voor de eerste graad van het katholiek
secundair onderwijs'
Deze brochures kunnen besteld worden op volgend adres:
VVKSO, Guimardstraat 1, 1040 Brussel - tel. (02)507 06 49 - fax (02)511 33 57.
8.3 Naslagwerken
-
-
BANNINCK, G.B., VAN RUITEN, TH.M., Biologie informatief, Den Gulden Engel, Antwerpen, 1996.
BOSSIER, M., BRONDERS, F., et al., Moderne Dierkunde, Van In, Lier, 1986, 519 blz.
BOSSIER, M., BRAT, K., et al., Moderne Plantkunde, Van In, Lier, 1990, 567 blz.
BRANDT, L., et al., INAV (Informatie Natuurwetenschappen Vlaanderen), Plantyn, Antwerpen/Deurne, 1996.
de BRUIN, Drs. H. e.a., Oculair, Educatieve Partners Nederland bv, Culemborg, 1991,
ISBN 90 20 715291.
KIRCHMAN, L., Anatomie en fysiologie van de mens, Lemma BV, Utrecht, 1995, 657 blz.
MACKAEN, D.G., Inleiding tot de Biologie, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1977, 265 blz.
VAN DER PLUYM, J.E., TER BRAAK, A.H.M., et al., Biothema, Thieme, Zutphen
(niet meer in de handel)
1 Inleiding tot de Biologie
5 Perceptie, integratie en gedrag.
VERSCHUUREN, Dr.G.M.N., e. a., Grondslagen van de biologie, deel 2: Organismen, 1993 Educatieve
Partners Nederland BV, Culemborg, ISBN respectievelijk 90 20 713728 / 90 207 13736/
90 207 13744.
Dit is een vertaling uit het Engels van "Elements of Biological Science" van KEETON, W.T. en
McFADDEN,C.H., uitgegeven bij W.W.Norton & Company in 1983.
8.4 Verenigingen - Tijdschriften
-
VOB (Vereniging voor het Onderwijs in de Biologie, de Milieuleer en de Gezondheidseducatie)
° BIO tweemaandelijks mededelingenblad
° Jaarboek, adres: H. Snoeck, Jan van Rijswijcklaan 277, 2020 Antwerpen.
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
53
Bio-esthetiek
2de graad tso
-
-
VELEWE (Vereniging van de leraars in de wetenschappen)
Het tijdschrift draagt dezelfde naam, adres: L. Schalck, Hollenaarstraat 26, 9041 Oostakker, tel. (09)251 22
59.
Werkgroep MENS (Milieu-Educatie, Natuur & Samenleving), driemaandelijks tijdschrift 'MENS', adres:
Roland Caubergs RUCA, Groenenborgerlaan 171, 2020 Antwerpen.
tel. (03)218 04 21 - fax (03)218 04 17.
8.5 Uitgaven van pedagogisch-didactische centra en navormingscentra
In het tijdschrift 'Forum' vindt men op regelmatige tijdstippen een 'up-to-date' lijst van adressen en
telefoonnummers van die centra.
-
Eekhoutcentrum, Universitaire campus, 8500 Kortrijk, tel. (056)24 61 85 - fax (056)24 69 98.
Diverse informatiesessies in verband met theoretische achtergronden en leerlingenproeven voor de tweede
graad onder meer: enzymen, hormonen en zintuigen 1998.
-
Pedic, Coupure Rechts 314, 9000 Gent, tel. (09)225 37 34 - fax (09)269 14 88.
Informatiesessie in verband met theoretische achtergronden (leerlingenproeven voor de tweede graad
(P95/90-91, P121/95-96).
-
Pluc, Wetenschappelijke groep Biologie nr. 1987/09, J. Smeets, werkgroep fysiologie,
Limburgs Universitair Centrum, Diepenbeek.
Reacties op prikkels, experimenten bij dieren te verkrijgen bij DINAC, Bonnefantenstraat 1,
3500 Hasselt, tel. (011)23 68 24 - fax (011)23 68 25.
-
Vliebergh-Sencieleergangen, Naamsestraat 61, 3000 Leuven, tel. (016)32 42 90
fax (016)32 42 54.
Zenuwstelsel, structuur en functie van de zintuigen bij mens en dier. Groeibeweging en prikkelbeantwoording
bij planten. (1981).
Hersenen: bouw, werking en beïnvloeding. Gezondheidsvoorlichting en - opvoeding. (1986).
Zenuwstelsel, hormonaalstelsel (1995).
-
Zintuigen. Regionale studiedag, Leuven, 13 maart 1991. Organisatie: PDCL in samenwerking met de
inspectie Biologie Mechelen-Brussel.
8.6 Software
-
-
Goede vertrekpunten op internet zijn:
° EDU Internet Vlaanderen
Gebr. Desmetstraat 1, 9000 Gent
tel. (09)265 86 44 - fax (09)265 86 25
e-mail: [email protected]
URL: http://www.smic.be/edu/
° URL van het VVKSO met vakkendatabank:
http://www.vsko.be/vvkso/cyberkla/hantip.htm
° Website van VOB: deze website wordt goed onderhouden en biedt veel URL's:
http://user.online.be/v.o.b
° URL van DPB-Brugge voor het secundair onderwijs; u vindt er links voor vakken waaronder biologie:
http://www.sip.be/dpb/secundair.asp
° http://www.digikids.be
cd-rom: men raadplege de catalogi van de uitgeverijen.
AV Biologie - Laboratorium
D/2001/0279/033
54
Bio-esthetiek
2de graad tso
Download