Regelingen en voorzieningen CODE 4.1.1.95 Tijdelijke verhuur en doelgroepcontracten bronnen Huurrecht. Nieuwsbrief over huurrecht, Jaargang 2016, nummer 3, 17 juni 2016, ‘Nieuwe regeling tijdelijke verhuur en ‘doelgroepcontracten’’ door mw mr H.J. van Rossel Zoals in het eerste nummer van Huurrecht 2016 al werd aangekondigd, worden de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur van woonruimte en voor het sluiten van 'doelgroepcontracten' per 1 juli 2016 uitgebreid. Sinds het verschijnen van dat nummer zijn de plannen nog op een aantal punten aangepast. In deze bijdrage wordt een overzicht gegeven van de veranderingen per 1 juli 2016. 1. Inleiding In combinatie met de Initiatiefwet-Schouten1 voorziet de Wet doorstroming huurmarkt 20152 in een belangrijke uitbreiding van de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur van woonruimte en voor het sluiten van (in zekere zin eveneens tijdelijke) 'doelgroepcontracten' per 1 juli 2016. 3 Het meest in het oog springt een wijziging van art. 7:271 lid 1 BW, waardoor verhuurders die slechts voor beperkte tijd gebonden willen zijn aan een huurovereenkomst met meer zekerheid vooraf kunnen bewerkstelligen dat een 'tijdelijke huurovereenkomst' uiteindelijk ook daadwerkelijk slechts een tijdelijk karakter zal hebben. Dat betekent overigens niet dat de verhuurder na 1 juli 2016 simpelweg een huurovereenkomst voor beperkte tijd kan sluiten en dat de huurovereenkomst na het verstrijken van die tijd automatisch eindigt. Er gelden wel een aantal spelregels en beperkingen. Hieronder volgt een overzicht van de nieuwe mogelijkheden voor tijdelijke verhuur van woonruimte en voor het sluiten van 'doelgroepcontracten'. Van groot belang is dat de nieuwe wettelijke regelingen alleen van toepassing zijn op huurovereenkomsten die zijn gesloten op of na 1 juli 2016 en niet (ook) op 'oude' huurovereenkomsten.4 2. Verhuur voor maximaal twee of maximaal vijf jaar In het vernieuwde art. 7:271 lid 1 BW heeft de wetgever op nogal omslachtige wijze twee nieuwe 'algemene' vormen van tijdelijke verhuur gecreëerd: a. de huurovereenkomst waarbij een zelfstandige woning5 wordt verhuurd voor een bepaalde (d.w.z. concreet afgebakende) tijd van maximaal twee6 jaar; b. de huurovereenkomst waarbij een niet-zelfstandige woning (in het algemeen: kamers met medegebruik van gemeenschappelijke voorzieningen) wordt verhuurd voor een bepaalde tijd van maximaal vijf jaar. De minister heeft de verwachting uitgesproken dat de invoering van deze vormen van tijdelijke verhuur tot gevolg zal hebben dat de 'korteduuruitzondering' van art. 7:232 lid 2 BW - die in de praktijk met enige regelmaat wordt toegepast in situaties waarin dat ongewenst is (omdat aan de huurder dan geen enkele vorm van huur(prijs)bescherming wordt geboden) - minder zal worden gebruikt en dat de rechter die uitzondering ook minder snel zal aanvaarden.7 Tijdelijke huurovereenkomsten eindigen na tijdige schriftelijke melding verhuurder De nieuwe tijdelijke huurovereenkomsten eindigen in beginsel wanneer de afgesproken tijd is verstreken.8 Een formele huuropzegging door de verhuurder (als bedoeld in art. 7:271 lid 3 e.v. BW) is daarvoor niet nodig9, maar uiteindelijk is nog wel in de wet opgenomen dat de verhuurder de huurder vooraf tijdig schriftelijk moet informeren over de dag waarop de huur verstrijkt. Een dergelijke waarschuwing aan de huurder moet plaatsvinden uiterlijk één maand voordat de afgesproken huurtijd is verstreken, maar ook weer niet langer dan drie maanden voor dat tijdstip. Het is voor de verhuurder van groot belang dat hij de huurder tijdig schriftelijk meldt wanneer de huurovereenkomst afloopt. Doet hij dat namelijk niet (tijdig), dan eindigt de voor beperkte tijd aangegane huurovereenkomst niet na het verstrijken van de afgesproken tijd, maar wordt zij voor onbepaalde tijd verlengd.10 Vanaf dat moment heeft de verhuurder slechts zeer beperkte mogelijkheden om de huurverhouding te beëindigen als de huurder zijn verplichtingen netjes nakomt.11 1 CODE 4.1.1.95 Regelingen en voorzieningen Aannemelijk is dat de huurder zich wel op het standpunt kan stellen dat de tijdelijke huurovereenkomst zonder meer eindigt bij het verstrijken van de afgesproken huurtijd. De wet legt op hem geen verplichting om aan de verhuurder tijdig te melden dat hij na het verstrijken van de overeengekomen huurperiode geen voortzetting van de huur wenst. Risico dat standaard een 'proeftijd' wordt overeengekomen Het is niet uitgesloten dat sommige verhuurders de nieuwe vormen van tijdelijke verhuur zullen willen gebruiken om, bij wijze van proeftijd, voorafgaand aan elke huurovereenkomst voor onbepaalde tijd een huurovereenkomst voor bepaalde korte tijd te sluiten. In een motie heeft de Tweede Kamer uitgesproken dat ongewenst te vinden.12 Omdat toegelaten instellingen moeten voorzien in de huisvesting van huishoudens die qua inkomen of andere omstandigheden op een sociale huurwoning zijn aangewezen en het daarbij gaat om reguliere huisvesting voor langere duur, is besloten dat zij hun zelfstandige sociale huurwoningen ('DAEB-woningen') voor onbepaalde tijd moeten verhuren en dat zij ten aanzien daarvan geen gebruik kunnen maken van de mogelijkheid van tijdelijke verhuur (en ook niet van de 'korteduuruitzondering' van art. 7:232 lid 2 BW). Daartoe is art. 48 lid 1 Woningwet aangepast. 13 Tijdelijke verhuur door toegelaten instellingen zal wel mogelijk zijn als het gaat om huurovereenkomsten met personen die deel uitmaken van (bij ministeriële regeling te bepalen) specifieke groepen. Hierbij zou gedacht kunnen worden aan: huurders die voor hun werk of studie tijdelijk in een andere plaats of een ander land werken of studeren; huurders die in verband met de renovatie of sloop, gevolgd door vervangende nieuwbouw, hun woning moeten verlaten en tijdelijk andere woonruimte moeten betrekken; huurders in de noodopvang; huurders met wie de toegelaten instelling een tweede of laatste kans-huurovereenkomst aangaat en huurders met wie een tijdelijke huurovereenkomst gecombineerd met woonbegeleiding wordt gesloten.14 Verhuurder kan niet tussentijds opzeggen, huurder wel De verhuurder kan een tijdelijke huurovereenkomst voor een bepaalde tijd van maximaal twee jaar, respectievelijk maximaal vijf jaar, niet tussentijds opzeggen, ook niet op grond van 'dringend eigen gebruik'. Dit kan voor de verhuurder onhandig uitpakken, in het bijzonder bij een wat langduriger tijdelijke verhuur van een niet-zelfstandige woning (mogelijk voor maximaal vijf jaar). Bij wanprestatie van de huurder kan de verhuurder overigens wel tussentijdse beëindiging (ontbinding) van de huurovereenkomst bewerkstelligen (art. 6:265 BW in samenhang met art. 7:231 BW). Anders dan aanvankelijk werd voorgesteld, kan de huurder de hier bedoelde tijdelijke huurovereenkomst wel tussentijds opzeggen (tegen een voor betaling van de huurprijs overeengekomen dag). 15 Een dergelijke opzegging zal moeten voldoen aan de eisen die worden gesteld in art. 7:271 lid 3 e.v. BW. Slechts éénmaal tijdelijke verhuur aan dezelfde huurder Met dezelfde huurder kan slechts eenmaal 'veilig' een tijdelijke huurovereenkomst voor een bepaalde tijd van maximaal twee, respectievelijk vijf, jaar worden gesloten. Als na afloop van een dergelijke huurovereenkomst met dezelfde huurder aansluitend opnieuw een huurovereenkomst wordt aangegaan, wordt die laatste huurovereenkomst opgevat als een verlenging voor onbepaalde tijd van eerstgenoemde huurovereenkomst (en dus niet als een nieuwe huurovereenkomst).16 De oude voorwaarden blijven dan gelden en de huurprijs kan niet worden aangepast (anders dan met de wettelijk toegestane huurverhoging).17 De in de slotzin van art. 7:271 lid 1 BW neergelegde regel ten aanzien van een volgende (tijdelijke) huurovereenkomst met dezelfde huurder roept overigens verschillende vragen op: Als na afloop van een voor een bepaalde tijd van maximaal twee of vijf jaar aangegane huurovereenkomst niet aansluitend, maar pas na enige tijd, opnieuw een huurovereenkomst voor een bepaalde tijd van maximaal twee of vijf jaar wordt aangegaan met dezelfde huurder, wordt die overeenkomst dan niet opgevat als een verlenging voor onbepaalde tijd van eerstgenoemde huurovereenkomst? Kan de verhuurder die de huurder de gelegenheid wil geven om na afloop van een tijdelijke huurovereenkomst nog enige, maar opnieuw slechts beperkte, tijd in de gehuurde woonruimte te verblijven voorkomen dat een huurverhouding voor onbepaalde tijd ontstaat, door na afloop van de tijdelijke huurovereenkomst opnieuw een dergelijke huurovereenkomst aan te gaan, dit keer niet met de huurder zelf, maar met diens partner? Of zou hij een hoofdhuurder kunnen 'inschakelen' die de tweede tijdelijke huurovereenkomst voor maximaal twee of vijf jaar sluit met dezelfde huurder? 2 Regelingen en voorzieningen CODE 4.1.1.95 Ontstaat ook een huurverhouding voor onbepaalde tijd als na afloop van een huurovereenkomst voor maximaal twee of vijf jaar met dezelfde huurder aansluitend opnieuw zo'n tijdelijke huurovereenkomst wordt aangegaan, maar nu met betrekking tot andere woonruimte?18 Wettelijke bepalingen inzake huurprijzen en andere vergoedingen zijn van toepassing Onderafdeling 2 van afdeling 7.4.5 BW, inzake huurprijzen en andere vergoedingen, is van toepassing op de tijdelijke huur van een zelfstandige woning19 voor een bepaalde tijd van maximaal twee jaar en op de tijdelijke huur van een niet-zelfstandige woning voor een bepaalde tijd van maximaal vijf jaar. Toetsing aanvangshuurprijs Als een zelfstandige woning voor een bepaalde tijd van maximaal twee jaar is verhuurd, kan de huurder die niet eerder dezelfde woonruimte heeft gehuurd, de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van de overeengekomen aanvangshuurprijs. Die mogelijkheid heeft hij tot uiterlijk zes maanden na afloop van de tijdelijke huurovereenkomst (art. 7:249 lid 2 BW). Doordat de huurder die de aanvangshuur wil laten toetsen die toetsing niet al in gang hoeft te zetten tijdens de looptijd van de tijdelijke huurovereenkomst, maar daarmee kan wachten tot zes maanden na afloop ervan, wordt voorkomen dat een huurder die de aanvangshuur wil laten toetsen het risico moet lopen dat de verhuurder hem na afloop van de tijdelijke huur niet in aanmerking laat komen voor een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.20 De huurder die een niet-zelfstandige woning huurt voor een bepaalde tijd van maximaal vijf jaar kan overigens niet aan dit risico ontkomen. Voor hem geldt namelijk de 'oude' regel van art. 7:249 BW, die nu in lid 1 van dat artikel is neergelegd: de huurder die niet eerder dezelfde woonruimte heeft gehuurd kan de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van de overeengekomen aanvangshuur tot uiterlijk zes maanden na het tijdstip waarop de tijdelijke huurovereenkomst is ingegaan. Degene die een kamer huurt voor de bepaalde tijd van een jaar voor een te hoge huurprijs, kan die huurprijs alleen laten toetsen in het eerste half jaar en loopt dan dus het risico dat de verhuurder hem na ommekomst van het afgesproken huurjaar niet opnieuw als huurder zal willen accepteren. De conclusie is dan ook dat vanaf 1 juli 2016 nauwelijks meer sprake is van een reële mogelijkheid om de aanvangshuur van niet-zelfstandige woonruimte te laten toetsen. Aandachtspunten bij de nieuwe algemene vormen van tijdelijke verhuur Verhuurder en huurder moeten een concreet afgebakende huurperiode afspreken van maximaal twee jaar (bij verhuur van een zelfstandige woning), respectievelijk maximaal vijf jaar (bij verhuur van een niet-zelfstandige woning). De verhuurder moet de huurder tijdig (drie tot één maand voordat de afgesproken huurperiode is verstreken) en schriftelijk informeren op welke dag de huur verstrijkt. De verhuurder kan de huurovereenkomst niet tussentijds opzeggen, de huurder wel. Met dezelfde huurder kan slechts eenmaal een tijdelijke huurovereenkomst voor maximaal twee jaar, respectievelijk vijf jaar, worden gesloten. Wettelijke regels inzake huurprijzen en andere vergoedingen zijn ook van toepassing op de tijdelijke huur voor maximaal twee jaar, respectievelijk vijf jaar. Bij tijdelijke verhuur van een zelfstandige woning voor maximaal twee jaar, is toetsing van de aanvangshuurprijs mogelijk tot zes maanden na afloop van de overeenkomst. 3. Verruiming van de mogelijkheid van 'tussenhuur' In samenhang met art. 7:274 lid 2 BW biedt art. 7:274 lid 1 onder b BW op dit moment al aan bepaalde verhuurders de mogelijkheid om een huurovereenkomst voor beperkte tijd te sluiten, met een grote mate van zekerheid dat die huurovereenkomst na het verstrijken van de afgesproken termijn ook daadwerkelijk zal kunnen eindigen. Deze mogelijkheid staat open voor de verhuurder die met een tijdelijke huurovereenkomst de periode wil overbruggen a) totdat hijzelf een woonruimte zal betrekken die hij nog niet eerder zelf heeft bewoond en die hij ook nog niet eerder heeft verhuurd, of b) totdat hij na een tijdelijk verblijf elders weer in de woonruimte die hij voor die tijd bewoonde zal terugkeren, of c) totdat zijn voormalige huurder na een tijdelijk verblijf elders weer in de woning zal gaan wonen. Per 1 juli 2016 is een dergelijke overeenkomst van 'tussenhuur' ook mogelijk als de verhuurder de woonruimte al wel eerder zelf heeft bewoond of heeft verhuurd. Anders dan onder de oude wettelijke regeling, kan een verhuurder nu ten aanzien van dezelfde woonruimte ook meerdere overeenkomsten van tussenhuur sluiten met opvolgende huurders. Bovendien kan de met een 'tussenhuurder' overeengekomen 'bepaalde termijn' met wederzijds goedvinden worden verlengd voordat de 3 CODE 4.1.1.95 Regelingen en voorzieningen oorspronkelijk overeengekomen termijn is verstreken. De huurovereenkomst blijft dan onder het regime van art. 7:274 lid 1 onder b BW in samenhang met art. 7:274 lid 2 BW vallen. Aandachtspunten bij de overeenkomst van 'tussenhuur' Verhuurder en huurder moeten uitdrukkelijk een huurovereenkomst voor een bepaalde termijn sluiten. In de huurovereenkomst moet uitdrukkelijk worden bedongen dat de gehuurde woonruimte na afloop van de overeengekomen huurperiode moet worden ontruimd, omdat zij dan weer beschikbaar moet zijn voor de verhuurder zelf of voor een vorige huurder. Een huurovereenkomst van 'tussenhuur' in de zin van art. 7:274 lid 1 onder b BW en art. 7:274 lid 2 BW eindigt niet van rechtswege bij het verstrijken van de overeengekomen huurtermijn, maar moet tijdig worden opgezegd tegen het einde van die termijn (art. 7:271 BW). Als de huurder na opzegging door de verhuurder niet instemt met beëindiging van de huur, zal de verhuurder zelfs een beëindigingsprocedure moeten voeren (art. 7:272 BW). Het uitdrukkelijk overeengekomen ontruimingsbeding levert dan een verplichte huurbeëindigingsgrond in de in art. 7:274 lid 2 BW omschreven situaties, tenzij de verhuurder inmiddels geen belang meer heeft bij de ontruiming van de woonruimte (art. 7:274 lid 1 onder b BW). Als partijen een overeenkomst van tussenhuur sluiten met betrekking tot een zelfstandige woning voor een bepaalde tijd van maximaal twee jaar of met betrekking tot een niet-zelfstandige woning voor een bepaalde tijd van maximaal vijf jaar, valt die overeenkomst op zichzelf onder de tijdelijke verhuur die wordt geregeld in de tweede en volgende volzinnen van art. 7:271 lid 1 BW (zie onder nr. 2). Dat zou betekenen dat de als tussenhuur bedoelde huurovereenkomst na het verstrijken van de overeengekomen tijd voor onbepaalde tijd wordt verlengd, tenzij de verhuurder tijdig schriftelijk aan de huurder heeft gemeld dat de huur dan eindigt, of de huurder zich op het standpunt stelt dat de huurovereenkomst bij het verstrijken van de overeengekomen tijd eindigt (in welke gevallen de huurovereenkomst bij het verstrijken van de overeengekomen tijd eindigt). Het zou tevens betekenen dat de huurder de voor bepaalde tijd gesloten huurovereenkomst tussentijds kan opzeggen en dat de verhuurder de relatief gemakkelijk te beëindigen huurverhouding met de huurder niet op dezelfde voet kan verlengen. Naar de letter van de slotzin van art. 7:271 lid 1 BW heeft het ook geen zin als partijen na afloop van de tijdelijke huurovereenkomst (alsnog) inzetten op een overeenkomst van tussenhuur als bedoeld in art. 7:274 lid 1 onder b en art. 7:274 lid 2 BW: een dergelijke huurovereenkomst zou worden opgevat als een verlenging voor onbepaalde tijd van eerstgenoemde huurovereenkomst. De hier geschetste 'kortsluiting' tussen twee wettelijke varianten van tijdelijke verhuur is over het hoofd gezien tijdens het wetgevingsproces en de praktijk zal er voorlopig mee moeten leven. Het lijkt erop dat partijen die na 1 juli een echte overeenkomst van tussenhuur in de zin van art. 7:274 lid 1 onder b en art. 7:274 lid 2 BW willen sluiten voor een afgebakende (eerste) periode van maximaal twee jaar, respectievelijk maximaal vijf jaar, en die de mogelijkheid van verlenging op dezelfde voet willen openhouden, er verstandig aan doen in de huurovereenkomst uitdrukkelijk te bepalen dat zij geen tijdelijke huurovereenkomst als bedoeld in de tweede volzin van art. 7:271 lid 1 BW willen sluiten, maar een overeenkomst van tussenhuur in de zin van art. 7:274 lid 1 onder b en art. 7:274 lid 2 BW. Hopelijk is dat voldoende om het nieuwe regime inzake tijdelijke verhuur buiten de deur te houden. 4 . Uitbreiding van de regeling voor 'doelgroepcontracten' Op dit moment kan de verhuurder (als aan enkele voorwaarden is voldaan) de huurovereenkomst opzeggen als een specifiek voor gehandicapten, ouderen of studenten bestemde woning niet langer wordt bewoond door een gehandicapte, oudere of student. Het verstrekken van aldus 'gelabelde' woonruimte aan iemand die (wel) tot de doelgroep behoort geldt namelijk als 'eigen gebruik' in de zin van art. 7:274 lid 1 onder c BW. Zie art. 7:274 lid 3 onder b en c en lid 4 BW.21 Het aantal in de wet 'erkende' doelgroepen wordt per 1 juli 2016 uitgebreid. De artikelen 7:274a-274f BW zullen regels bevatten ten aanzien van doelgroepcontracten voor de categorieën 'gehandicapten' (art. 7:274a BW), 'ouderen' (art. 7:274b BW), 'jongeren' (art. 7:274c BW), 'studenten' (art. 7:274d BW), 'promovendi' (art. 7:274e BW) en 'grote gezinnen' (art. 7:274f BW). De drie nieuwe 'doelgroepcontracten' worden hieronder op hoofdpunten geschetst. a. Jongerencontract (art. 7:274c BW) Een huurovereenkomst aangegaan met een jongere (een persoon van minimaal 18 jaar en maximaal 27 jaar) kan, nadat vijf jaar22 zijn verstreken sinds het ingaan ervan, door de verhuurder worden opgezegd op de grond dat hij de woonruimte dringend nodig heeft om deze opnieuw aan een jongere te verstrekken. De woonruimte moet krachtens de huurovereenkomst bestemd zijn voor jongeren en in de 4 Regelingen en voorzieningen CODE 4.1.1.95 te beëindigen huurovereenkomst moet zijn bepaald dat de woonruimte na beëindiging van de huur opnieuw aan een jongere, student (art. 7:274d lid 2 BW) of promovendus (art. 7:274e lid 2 BW) zal worden verhuurd.23 Voor een geslaagd beroep op 'dringend eigen gebruik' ten aanzien van een jongerencontract is niet vereist dat blijkt dat de huurder andere passende woonruimte kan verkrijgen (art. 7:274 lid 1 onder c (slot) BW).24 b. Promovendicontract (art. 7:274e BW) Het 'doelgroepcontract' voor promovendi25 lijkt erg op het huidige 'studentencontract' (art. 7:274 lid 4 BW). De woonruimte moet krachtens de huurovereenkomst bestemd zijn voor promovendi, in de te beëindigen huurovereenkomst moet zijn bepaald dat de woonruimte na beëindiging van de huur opnieuw aan een promovendus, jongere of student zal worden verhuurd26, de verhuurder kan de huurder jaarlijks schriftelijk verzoeken om binnen 3 maanden een verklaring van de onderwijsinstelling over te leggen waaruit de voorbereiding op een promotie blijkt en als de huurder niet aan dat verzoek voldoet, kan de verhuurder die de woonruimte dringend nodig heeft om deze opnieuw aan een promovendus te verstrekken de huurovereenkomst opzeggen. Ook hier geldt dat voor een geslaagd beroep op 'dringend eigen gebruik' niet vereist is dat blijkt dat de huurder andere passende woonruimte kan verkrijgen (art. 7:274 lid 1 onder c (slot) BW), omdat ervan wordt uitgegaan dat het voor de huurder duidelijk voorzienbaar is wanneer hij niet langer tot de doelgroep zal behoren en de huurovereenkomst dus kan worden opgezegd.27 c. Grote gezinnen-contract (art. 7:274f BW) Het 'doelgroepcontract' voor grote gezinnen (huishoudens die uit tenminste acht personen28 bestaan) lijkt sterk op het 'studentencontract' en het 'promovendicontract': de woonruimte moet krachtens de huurovereenkomst bestemd zijn voor grote gezinnen, in de te beëindigen huurovereenkomst moet zijn bepaald dat de woonruimte na beëindiging van de huur opnieuw aan een groot gezin zal worden verhuurd, de verhuurder kan de huurder die deel uitmaakt van een groot gezin jaarlijks schriftelijk verzoeken om binnen drie maanden een afschrift van gegevens uit de basisregistratie personen over te leggen, waaruit blijkt dat ten minste vijf personen van dat gezin als woonachtig op het adres in kwestie staan ingeschreven en als de huurder niet aan dat verzoek voldoet, kan de verhuurder die de woonruimte dringend nodig heeft om deze opnieuw aan een groot gezin te verstrekken de huurovereenkomst opzeggen. De huurovereenkomst kan dus pas door de verhuurder worden opgezegd op de grond (dat geen sprake meer is van bewoning door een groot gezin en) dat hij de woonruimte opnieuw aan een groot gezin wil verstrekken, als de omvang van het huishouden is teruggevallen naar minder dan vijf personen.29 Anders dan aanvankelijk werd voorgesteld is voor een geslaagd beroep op 'dringend eigen gebruik' in dit geval wel vereist dat blijkt dat de huurder andere passende woonruimte kan verkrijgen (zie het slot van art. 7:274 lid 1 onder c BW).30 5. Uitbreiding tijdelijke verhuur op basis van de Leegstandwet (art. 15-16 Lw) Op dit moment is tijdelijke verhuur op basis van de Leegstandwet mogelijk ten aanzien van (te) kort gezegd: woonruimte in leegstaande kantoorgebouwen, verzorgingstehuizen, schoolgebouwen of groepsaccommodaties (art. 15 lid 1 onder a Lw); woonruimte in een voor de verkoop bestemde woning die ofwel nooit bewoond is geweest, ofwel voorafgaand aan de leegstand gedurende minstens twaalf maanden onafgebroken geheel of grotendeels door de eigenaar bewoond is geweest, ofwel gedurende een tijdvak van tien jaren voorafgaand aan het tijdstip waarop de Lw-vergunning is aangevraagd, niet langer dan gedurende (in totaal) drie jaren geheel of grotendeels als woonruimte verhuurd is geweest (art. 15 lid 1 onder b Lw); woonruimte in een voor de verhuur bestemde woning die ten tijde van het aanvragen van de Lwvergunning bestemd is voor afbraak of voor vernieuwbouw (art. 15 lid 1 onder c Lw). Per 1 juli 2016 bestaat deze mogelijkheid ook ten aanzien van voor de verkoop bestemde huurwoningen (art. 15 lid 1 onder d Lw). De Leegstandwetvergunning wordt verleend voor maximaal twee jaar31 (art. 15 lid 6 Lw). De huurovereenkomst ten aanzien van een voor de verkoop bestemde huurwoning moet worden aangegaan voor minstens drie (normaal: zes) maanden (art. 16 lid 4 Lw). Zij kan worden opgezegd op een termijn van twee (normaal: drie) maanden (art. 16 lid 6 Lw). Burgemeester en wethouders bepalen op basis van het woningwaarderingsstelsel tegen welke prijs ten hoogste mag worden verhuurd en vermelden deze prijs in de vergunning (art. 16 lid 10 Lw). Zie art. 15 Lw en art. 16 Lw voor de (overige) formaliteiten die gelden bij verhuur op basis van de Leegstandwet. Noten 5 CODE 4.1.1.95 Regelingen en voorzieningen 1. Wet van 14 april 2016, Stb. 2016/157 (inwerkingtreding 1 juli 2016, Stb. 2016/159; kamerstukken 34 156) 2. Wet van 14 april 2016, Stb. 2016/158 (inwerkingtreding 1 juli 2016, Stb. 2016/159; kamerstukken 34 373) 3. Zie voor een schets van de huidige wettelijke regelingen inzake tijdelijke verhuur van woonruimte Huurrecht 2016, nr. 1, p. 4-5 4. Art. 208ha Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek 5. Een zelfstandige woning is een woning met een eigen toegang, die de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning (art. 7:234 BW) 6. In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd nog uitgegaan van een maximale duur van één jaar 7. Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2015/16, 34 373, nr. 3, p. 18 8. Zie de tweede volzin van art. 7:271 lid 1 BW, waarin wordt verwezen naar art. 7:228 lid 1 BW 9. Ook een beëindigingsprocedure voor de rechter (zie art. 7:272-274 BW) kan achterwege blijven 10. Zie de derde volzin van art. 7:271 lid 1 BW 11. Zie de in art. 7:274 lid 1 BW limitatief opgesomde huurbeëindigingsgronden 12. Kamerstukken II 2015/16, 34 373, nr. 45 en Handelingen II 2015/16, 52, item 19, p. 2 13. Uit de publicatie van de Wet doorstroming huurmarkt van 14 april 2016 in Stb. 2016/158, waarin de wijziging van art. 48 lid 1 Woningwet is opgenomen, zou men kunnen afleiden dat toegelaten instellingen geen huurovereenkomsten voor bepaalde tijd mogen aangaan voor de duur van één jaar of korter. In eerste instantie lijkt de verlenging van de voor tijdelijke verhuur van een zelfstandige woning geldende maximumtermijn van één naar twee jaar in art. 7:271 lid 1 BW (naar aanleiding van het amendement-Van der Linde & Albert de Vries; Kamerstukken II 2015/16, 34 373, nr. 24) niet te zijn doorgevoerd in art. 48 lid 1 Woningwet. De aanpassing van de termijn van 'één jaar of korter' in 'twee jaar of korter' is echter opgenomen in art. IIc van de Wet van 30 maart 2016, Stb. 2016/124 (iwtr. 1 april 2016). Een nog niet aangenomen wet is dus 'als wet' bij voorbaat gewijzigd: indien wetsvoorstel 34 373 'tot wet is of wordt verheven' (curs. hjr) wordt de termijn aangepast. Die wijziging komt op geen enkele wijze tot uitdrukking in het Staatsblad waarin de bij voorbaat gewijzigde wet is gepubliceerd. Dat is staatsrechtelijk niet onverklaarbaar, maar het komt de kenbaarheid en toegankelijkheid van wetgeving niet ten goede 14. Zie Kamerstukken II 2015/16, 34 373, nr. 18 en Kamerstukken I 2015/16, 34 373, E, p. 7-8 en p. 13 15. Zie de vierde volzin van art. 7:271 lid 1 BW 16. Zie de slotzin van art. 7:271 lid 1 BW. Dat geldt kennelijk ook als de verhuurder aan dezelfde huurder twee keer aansluitend een kamer zou verhuren voor een periode van (bijvoorbeeld) twee jaar, ook al wordt daardoor in totaal de bij kamerverhuur maximaal toegestane duur van vijf jaar tijdelijke verhuur nog niet bereikt. Zie Kamerstukken II 2015/16, 34 373, nr. 3, p. 18-19 en p. 20 17. Handelingen II 2015/16, 49, item 27, p. 36, Kamerstukken II 2015/16, 34 373, nr. 30, p. 2 en p. 3 en Handelingen II 2015/16, 51, item 11, p. 14 18. Op die manier zou voorkomen kunnen worden dat kamerhuurders door hun verhuurder worden 'gedwongen' om binnen een of meer panden te rouleren 19. Als sprake is van geliberaliseerde huur (zie art. 7:247 BW) zijn de meeste artikelen van onderafdeling 2 echter niet van toepassing 20. Kamerstukken II 2015/16, 34 373, nr. 3, p. 19, Kamerstukken II 2015/16, 34 373, nr. 6, p. 23 21. De verhuurder die een 'doelgroepcontract' wil beëindigen moet wel aannemelijk maken dat hij de verhuurde woonruimte dringend nodig heeft om te verstrekken aan iemand die (wel) tot de doelgroep behoort, en wel zo dringend dat van hem, de belangen van beide partijen (en eventuele onderhuurders) in aanmerking genomen, niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt verlengd. Ook moet blijken dat de huurder aan wie de huur is opgezegd andere passende woonruimte kan verkrijgen, tenzij sprake is van een studentencontract als bedoeld in art. 7:274 lid 4 BW. Zie art. 7:274 lid 1 onder c BW 22. De termijn van vijf jaar kan vóór het verstrijken ervan door partijen worden verlengd met maximaal twee jaar 23. Met de uitwisselbaarheid van jongeren, studenten en promovendi is flexibiliteit beoogd. De regeling is echter niet sluitend, omdat niet alle categorieën zijn verwerkt in de leden 3 van art. 7:274 c, art. 7:274d en art. 7:274e BW 24. Uitgangspunt is dat het voor een jongere voorzienbaar is wanneer zijn huurovereenkomst zal eindigen, zodat hij tijdig kan omzien naar vervolghuisvesting (Kamerstukken II 2015/16, 34 373, nr. 6, p. 24). De gemeenteraad dient in de huisvestingsvergunning te bepalen dat indien een jongere een jongerencontract (art. 7:274c BW) is aangegaan, de inschrijving van die jongere om 6 Regelingen en voorzieningen 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. CODE 4.1.1.95 in aanmerking te komen voor woonruimte niet vervalt (art. 11a Huisvestingswet 2014). Zie ook art. 46 lid 3 Woningwet: als een toegelaten instelling een jongerencontract is aangegaan met een jongere, vervalt de inschrijving van die jongere om in aanmerking te komen voor een woning niet Degenen die zich voorbereiden op een promotie als bedoeld in art. 7.18 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (art. 7:274e lid 2 BW) Zie noot 23 Kamerstukken II 2015/16, 34 373, nr. 3, p. 15, Kamerstukken II 2015/16, 34 373, nr. 6, p. 24 Een groot 'gezin' hoeft niet per se uit ouders en kinderen te bestaan. Het gaat uitsluitend om het aantal personen dat in het huishouden woont. Zie Handelingen I 2015/16, 27, item 9, p. 14-15 Zie ook Kamerstukken II 2015/16, 34 373, nr. 3, p. 14 Kamerstukken II 2015/16, 34 373, nr. 20 Deze termijn kan met telkens maximaal een jaar worden verlengd, tot maximaal vijf jaar (art. 15 lid 6 Lw) Auteur(s) Mw. mr. H.J. Rossel © 2016 Huurrecht, Euroforum 7 CODE 4.1.1.95 Regelingen en voorzieningen 8 Regelingen en voorzieningen 9 CODE 4.1.1.95 CODE 4.1.1.95 Regelingen en voorzieningen 10