‘IK BEN DE OPSTANDING EN HET LEVEN’ - preek over Zondag 17 – Aanwijzingen voor de liturgie: Orde van Dienst A, morgendienst Votum en zegengroet Zingen: Gezang 95:1,2,3 en 4 (Gereformeerd Kerkboek) Lezing van de wet Zingen: Psalm 65:2 en 3 Lezen: Johannes 11:1-16 Zingen: Psalm 116:1 en 2 Lezen: Johannes 11:17-31 Zingen: Psalm 116:6 Lezen: Johannes 11:32-45 Zingen: Psalm 116:5 Gebed Collecte Zingen: Psalm 149:1 en 2 Tekst: Zondag 17 Preek Zingen: Gezang 114:2,3,5 en 7 (Gereformeerd Kerkboek) Dankgebed Zingen: Gezang 99:1,2 en 3 (Gereformeerd Kerkboek) Zegen ‘IK BEN DE OPSTANDING EN HET LEVEN’ - preek over Zondag 17 – Gemeente van onze Here Jezus Christus! In de kerk, gebeuren wonderlijke dingen. Neem nou de belijdenis van ons geloof, in de middagdienst. O zeker, ik weet óók wel: dat kan heel makkelijk een ‘gewoonte’ worden. En: ‘een verplicht nummer’, waar we niet meer bij nadenken. Maar als we dat voor de verandering dan eens een keer wél doen, zullen we er meteen achter komen hoe bijzonder het is. Dat we als leden van Christus’ gemeente, eensgezind zulke wónderlijke dingen zeggen te geloven. Ik bedoel: neem nou ‘ns de opstanding van Christus, die vanmorgen onze aandacht vraagt. Als je d’r even bij stil staat, is het toch ‘bijzonder’ te noemen. Dat een hele gemeente belijdt te geloven, dat de Here Jezus Christus ‘op de derde dag (is) opgestaan uit de doden’. Want er zijn buiten de kerk heel wat mensen, die ons dat met geen mógelijkheid zullen nazeggen. Dat ze geloven, dat de Here Jezus Christus wérkelijk is opgestaan uit de doden. Nee, want goed beschouwd – is die opstanding een ongelofelijk groot wonder. Waar ons menselijk verstand bij stil staat, en dat we niet begrijpen of vatten kunnen. En begrijp me goed: dan heb ik het daarbij niet alleen, over wat er eeuwen geleden allemaal gebeurd is. Op de Eerste Paasdag, toen de Here Jezus opstond uit zijn graf. Want natuurlijk, als we het over de ‘opstanding’ hebben. Gaan de gesprekken er al gauw over, of dat mogelijk is geweest. En ergens, is dat ook wel goed te begrijpen. Omdat hoe het toen ging, op die eerste dag van de week. Zo haaks staat, op hoe het nu gaat. Want ja, een dode die op de derde dag gewoon weer uit z’n graf komt. Levend en wel. Dat maak je vandaag de dag toch niet meer mee. Nooit één keer, om zo te zeggen. En daarom is het ook niet zo vreemd, dat als de bijbel zegt dat dat toen wel gebeurd is. Het gesprek dan al gauw gaat, over de vraag of dat kán. Maar het heeft ook een geváár, en: een risico. Als we ons gesprek over de opstanding van de Here Jezus, beperken tot wat er toen gebeurd is. En of dat al dan niet tot de mogelijkheden behoort. Want voor je het weet, wordt de opstanding van Christus dan iets ‘van vroeger’. En: van het ‘verleden’. Maar daarmee doe je het wonder van de opstanding, wel schromelijk tekort. Want de opstanding heeft ook alles met het heden te maken, en de toekomst. En ja, als je dat óók nog in rekening brengt. En we willen dat in de preek van vanmorgen gaan doen. Dan wordt het wonder, om zo te zeggen alleen nog maar gróter. En groeit daarmee, als het goed is. Ook de vérwondering, over het feit dat we dat wonder toch geloven. We dat kunnen, en willen – als gemeente van de opgestane Here. Ik mag u vanmorgen de opstanding van Christus verkondigen, aan de hand van Zondag 17. En onder dit thema: JEZUS IS DE OPSTANDING EN HET LEVEN! Maar Hij vraagt 1. vertrouwen 2. geloof 3. aanbidding 1. Jezus vraagt vertrouwen. Gemeente, Christus is ‘de opstanding en het leven’. Maar als zodanig, vráágt Hij: vertrouwen. En vandaar, dat ik u vraag: hoe groot is uw vertrouwen op de Here Jezus Christus? En er is ook aanleiding voor, om dat te vragen. Vanuit het Schriftgedeelte, dat we vóór de preek met elkaar gelezen hebben. Uit Johannes 11. Immers, dat vertelde ons van Martha en Maria. Twee zussen, die op het eerste gezicht een groot vertrouwen hadden in de Here Jezus. Ik bedoel: als hun broer Lazarus ziek wordt. Ernstig ziek. Sturen ze iemand naar Jezus toe, met de boodschap: ‘Here, uw vriend is ziek’. En hun bedóeling is duidelijk: ze willen, dat Hij hem beter komt maken. En ja, dat getuigt inderdaad van een groot vertrouwen in de Here Jezus. Hè, misschien dat wij daar zelfs nog wel een voorbeeld aan kunnen nemen. Want wat doet u, als uw broer ziek wordt? Bidden tot Jezus? Of eerst: naar de dokter gaan? En toch – hoe gróót zo het vertrouwen van de beide zussen ook is, in de Here Jezus. Vanuit de rest van de geschiedenis, moet toch de vraag gesteld worden. Of hun vertrouwen wel groot genóeg is geweest. Want de Heiland, Hij wacht. Doelbewust, tot Lazarus gestorven is. En gaat dán pas naar Judea. Als Hij daar aan komt, ligt Lazarus al vier dagen in zijn graf. En zegt Martha, kort en goed. Tegen haar Heer en Heiland. Dat Hij nu te laat is. Ja, ‘als U hier was geweest’, zegt ze tegen Hem. ‘Zou mijn broer niet gestorven zijn.’ En hoewel er ook in het vervolg van wat ze zegt, nog wel enige hoop lijkt door te klinken. Zelfs nu nog, na de dood van haar broer. Lijkt ze toch op geen enkele manier rekening te houden met het wonder, dat de Heiland zo dadelijk zal gaan doen. Oftewel, haar vertrouwen is groot genoeg om op genezing te hopen. Maar te klein, om ook op opstanding te hopen. En iets dergelijks, zien we in Johannes 11 ook bij de discipelen gebeuren. Want natuurlijk hebben ook zij op de Here Jezus vertrouwd. Hè, hoe zouden ze Hem anders hebben kunnen volgen – tijdens de laatste periode van zijn leven hier op aarde? Maar toch – was hun vertrouwen nu ook zo groot. Dat ze geloofden, dat Hij ‘de opstanding en het leven’ was? Met andere woorden: dat er bij Hem uitkomst was, zélfs tegen de dood? En: het sterven? Nu, dat lijkt er toch niet op. Want als de Here Jezus, na een paar dagen gewacht te hebben. Tegen hen zegt, dat Hij nu tóch naar Lazarus wil. En daarmee: naar Judea. Levert dat een hoop protesten van de kant van zijn discipelen op. Want weet de Heiland niet, dat de Joden daar Hem stenigen willen? En als Jezus toch volhoudt, merkt Thomas wat treurig op: ‘laten ook wij maar gaan, om met hem te sterven’. Dus, hoezo: Jezus sterker dan de dood? Nu, en dat het zó gegaan is. Zo, en niet anders. Levert ons vanmorgen de vraag op, hoe groot óns vertrouwen eigenlijk is. In Hem, die Zichzelf ‘de opstanding en het leven’ heeft genoemd. Want zeker, ik neem direct aan. Dat als de kerk vanmiddag weer haar geloof belijdt, óók in de opstanding van de Here Jezus. Er dan wel niemand zal zijn, die dan niet mee doet. Of blijft zitten. Want we geloven het heus wel, en vertrouwen op de Here Jezus. Maar gemeente, is uw vertrouwen dan ook zo groot. Dat u met Zondag 17, en zo: met de kerk van Jezus Christus. Gelooft, dat Hij de dood overwonnen heeft? Met andere woorden: dat Hij er maar niet aan ‘ontsnapt’ is, als eenmalige uitzondering op de regel. Maar Hij de dood om zo te zeggen ‘onschadelijk’ heeft gemaakt? En dat alles, ‘om ons te doen delen in de gerechtigheid, die Hij door zijn dood voor ons had verworven’. Zoals Zondag 17 zegt? En dan weet ik wel: Zondag 17 zegt het wat moeilijk. Maar de bedoeling zal hoop ik toch duidelijk zijn. De Here Jezus is niet voor Zichzelf opgestaan, maar voor ons. Om ons de ‘gerechtigheid’ te schenken, die Hij voor ons verdiend had. Toen Hij leed en stierf aan het kruis op Golgotha. Of, nóg simpeler: omdat Hij stierf, kunnen wij voor het aangezicht van God weer bestaan. Hem weer in de ogen kijken. Omdat we van zonden zijn bevrijd. Maar nogmaals: is uw vertrouwen op de Here Jezus, dan groot genoeg. Om dat echt te geloven? Dat het weer ‘goed’ is, tussen God en ons? En: het ook goed blijven zal? Of hoeft er maar het minste of geringste in ons leven te gebeuren, of we beginnen weer te twijfelen? En te denken en te roepen, dat de HERE ons heeft losgelaten? Niet meer om ons geeft, en niet meer om ons denkt? Want denk er goed om: ergens is dat een gebrek aan vertrouwen. In Jezus. Want als we er werkelijk op vertrouwen, dat Hij ‘de opstanding en het leven’ is. Dat is ook: dat Hij het echt weer ‘goed’ heeft gemaakt. Tussen God en ons. Dan kan ons geloof, om zo te zeggen wel een ‘stootje’ hebben. Is ons vertrouwen groot genoeg, om de beproevingen van het leven te doorstaan. Want we mogen ons immers geborgen weten bij Jezus? Die de dood overwon, om ons te doen delen in zijn gerechtigheid? Want dat is óók ‘opstanding’! 2. Jezus vraagt geloof. Gemeente, hoe groot is uw vertrouwen op de Here Jezus? Met die vraag, begonnen we het eerste punt van de preek vanmorgen. Maar daar blijft het niet bij, want nu we aan het begin van het tweede punt gekomen zijn. Wil ik daar nog een tweede vraag aan toevoegen. De vraag namelijk, hoe groot uw geloof in Jezus is. En net als bij die eerste vraag, is er ook voor deze tweede vraag aanleiding. Vanuit het Schriftgedeelte, dat we gelezen hebben. Johannes 11. Immers, als de Heiland op zijn tijd naar Judea gegaan is. En: naar Lazarus, en Martha en Maria. Treft Hij daar twee bedroefde vrouwen aan. En geen wonder, want de zieke Lazarus is inmiddels gestorven. Maar de beide zussen, ze hebben niet alleen verdriet. Maar ook: geloof. Zelfs, nu hun broer gestorven is. ‘Ik weet’, zo belijdt Martha desgevraagd over hem. ‘Dat hij bij de opstanding op de laatste dag zal opstaan.’ En dat is bijzonder te noemen. Want hoe makkelijk gebeurt het niet, juist na de begrafenis van een geliefde. Dat twijfel de kop op steekt? Want ja, hoe gaat dat? In de dagen tussen sterven en begrafenis, word je geleefd – als nabestaande. Maar als de begrafenis eenmaal achter de rug is, zoals nu bij Martha en Maria. Dringt de harde werkelijkheid soms pas echt goed tot je door. Mijn broer is echt gestorven. Gestorven, én begraven. En dus is daar die lege plek, die hij achter laat. En juist dan, kan soms ook de twijfel de kop op steken. Of het wel wáár is, wat de bijbel zegt over de opstanding op de laatste dag. Omdat het zo in strijd lijkt, met het sterven van je geliefde. Maar Martha, lijkt daar weinig last van te hebben. Lijkt een sterk geloof te hebben. Dat ze op de vraag van haar Heiland ook vrijmoedig belijdt. ‘Ik weet’, zegt Martha. ‘Dat hij bij de opstanding op de laatste dag zal opstaan.’ Maar is haar geloof groot genóeg? Want de Here Jezus vraagt haar, nog een stapje verder te gaan. Door te geloven, dat de opstanding niet alleen maar iets van de toekomst is. Maar ook: van het heden. Het hier en nu. ‘Ik ben de opstanding en het leven’, zegt Hij tegen haar. ‘Wie in mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft, en ieder die leeft en in mij gelooft zal nooit sterven. Geloof je dat?’ En Martha’s geloof blijkt inderdaad groot genoeg te zijn. ‘Ja Heer’, zegt ze eenvoudig. Maar gemeente, zeggen wij haar dat dan na? Is ons geloof groot genoeg, om ook die stap nog te zetten? Want we hoorden al, in het begin van de preek. Dat ‘opstanding’ voor ons al gauw iets ‘van het verleden’ kan zijn. Hè, dan twisten we met elkaar – over de vraag of het eigenlijk wel kan. Een Heiland, die na drie dagen in het graf. Daar levend en wel uit tevoorschijn komt. En daarnaast kan het ook, net als bij Martha. Iets ‘van de toekomst’ zijn. Hè, dan is er ook het besef. Dat de opstanding van Christus eens ook een vervolg zal krijgen. Op de dag, dat ook wij zullen opstaan. Maar die dag, die schuiven we dan. Net als Martha. Ongemerkt een heel eind voor ons uit. Met recht wordt dat dan ‘de laatste dag’. Waar we naar ons idee, voorlopig nog niet aan toe zijn. Maar dan vergeten we, dat ‘de opstanding’ van de Here Jezus Christus. Volgens de leer van de Schrift ook iets van het heden is. Maar vanmorgen komt daar dan verandering in. Omdat ik u de vraag wil stellen, of uw geloof groot genoeg is. Om nog een stap te zetten, en te geloven dat Christus’ opstanding wel degelijk ook iets met het ‘heden’ te maken heeft. En: met ons leven hier en nu. Immers, belijden we in Zondag 17 van de Catechismus niet. Dat ‘wij door zijn kracht nu al opgewekt (worden) tot een nieuw leven’? Dat is niet alleen maar iets van straks, maar ook: van nu. En zeg dan niet, gemeente: ‘maar hoe kán dat nu? ‘Nu al’ opgewekt worden tot een nieuw leven? Want wij zijn toch zeker nog niet gestorven?’ Want dat zal waar zijn, maar misschien kent u wel dat zinnetje uit het avondmaalsformulier. Dat wij van onszelf ‘midden in de dood liggen’. En daar wordt mee bedoeld: we liggen in de zonde, en zijn daarom op weg naar de dood. En dan niet alleen maar de ‘gewone dood’, maar ook: naar de tweede dood. Maar dan is het bijzondere van de Here Jezus, dat Hij Zichzelf ‘de opstanding en het leven’ heeft genoemd. En Hij daarmee heeft willen zeggen, dat Hij ook nu al ons een ‘klein begin’ wil geven, van het leven zoals het leven bedoeld is. En zoals we dat eens, op de laatste dag. Van Hem in volmaaktheid zullen ontvangen. En praktisch betekent dat dan, dat we niet alleen maar vergeving vragen. Maar ook kracht, om tegen de zonde te strijden. En die twee dingen, die horen ook bij elkaar. En kunnen niet zonder elkaar. Want natuurlijk is het prachtig, en troostrijk. Dat als je gezondigd hebt, en op de knieën gaat. Om de HERE om vergeving te vragen. Je dankzij de Here Jezus erop mag vertrouwen, dat Hij je die vergeving ook schénken zal. Maar dat is, om zo te zeggen – nog maar het ‘halve werk’. Want vervolgens zul je ook weer moeten opstaan, en je best doen om je leven te beteren. En als u dat dan wel eens geprobeerd hebt. Om te breken, met een hardnekkige zonde in uw leven. Dan zult u weten, hoe moeilijk dat kan zijn. Omdat je je er zomaar toch weer aan ‘bezondigt’ – om zo te zeggen. Maar ook dan, mogen we op Christus zien. Die Zichzelf ‘de opstanding en het leven’ heeft genoemd. En daarmee ook bedoelde te zeggen, dat Hij je de kracht wil geven. Om nu al, op te staan tot een nieuw leven. Maar: gelóven we dat ook? 3. Jezus vraagt aanbidding. Gemeente, vanmorgen hebben we iets mogen horen – van het ‘wonder van de opstanding’. Een wonder zo groot, dat we het met ons beperkte menselijke verstand niet begrijpen kunnen. Maar een wonder, dat óók – dat niet alleen te maken heeft, met iets wat in een ver verleden gebeurd is. Of ook: in een verre toekomst, gebeuren zál. Maar ook het heden raakt. En daarom is de laatste vraag, die ik u vanmorgen wil stellen. Of uw aanbidding wel groot genoeg is. Want nogmaals: als het over de ‘opstanding’ gaat. En: over de Here Jezus, die Zichzelf ‘de opstanding en het leven’ heeft genoemd. Spreken we, over een ongelofelijk groot wonder. En als u daar nog niet ten volle van overtuigd bent, lees dan nog maar eens na. Wat in Johannes 11 nog méér beschreven wordt. Want de Heiland heeft daar niet alleen gezégd, dat Hij ‘de opstanding en het leven’ is. Maar het ook op overtuigende wijze bewezen. Laten zien. Ik bedoel: als de joden Hem ergeren, met hun opmerking dat Hij de dood van Lazarus toch had kunnen voorkomen. En eigenlijk, ook had móeten voorkomen. Loopt de Here Jezus naar het graf toe, rolt Hij de steen weg. En roept Hij, na een dankgebed te hebben uitgesproken. ‘Lazarus, kom naar buiten!’ En dan, dan gebeurt het wonder. Dat wij soms niet voor mogelijk houden. Dan komt de dode Lazarus tevoorschijn, levend en wel! Kijk, en dát bedoelt Jezus nu. Als Hij zegt, dat Hij ‘de opstanding en het leven’ is. Dat zelfs de dood voor Hem aan de kant moet, en Hij leven geeft tot in eeuwigheid. Want we moeten goed bedenken, als het over de ‘opstanding’ gaat. Dat dat maar niet iets eenmaligs is geweest. En iets, wat alleen Hém ‘overkomen’ is. Maar we vanmorgen met recht en reden begroet zijn, in de naam van Hem die ‘de eerstgeborene der doden’ is. En dat betekent: na Hem, zullen er nog velen volgen. Wij, bijvoorbeeld. Niet voor niets belijdt de kerk in Zondag 17 van haar Heidelbergse Catechismus, dat ‘de opstanding van Christus voor ons een onderpand (is) van onze opstanding in heerlijkheid’. En als we ook maar enigszins recht willen doen, aan het wonder van zijn opstanding. Zullen we ook dat heel concreet voor ogen moeten houden. Dat ook wij eens op zullen staan. Net als Hij! En opnieuw kan de verleiding dan groot zijn, om dat maar een heel eind voor ons uit te schuiven. Naar de ‘jongste dag’, die vast nog wel heel lang op zich zal laten wachten. Hè, dan ‘geloven we het wel’. In plaats van dat we het echt geloven. Ons erdoor getroost weten, en onze Heer en Heiland er ook om aanbidden. Met ons lied en leven. Maar dan, als het zo gaat in ons leven. Doen we onze opgestane Heer en Heiland toch wel schromelijk tekort! Want zeker, het vraagt heel wat. Om werkelijk te ‘geloven’, dat de Here Jezus op de derde dag ook is opgestaan uit de doden. Het vraagt vertrouwen, dat het kan. Geloof, dat het echt zo is. En ook alles met ons leven ‘hier en nu’ te maken heeft. En niet in de laatste plaats: een leven, waarin de aanbidding ook een plek heeft. De aanbidding van deze opgestane Here. Maar weet u: hoeveel het misschien ook vraagt, het geeft ons nog veel en veel meer. Want de opstanding van Christus, is ook ons leven. Ons leven, tot in alle eeuwigheid. En daarom: láten we vertrouwen! Láten we geloven! Láten we aanbidden! En vanmiddag, in verbondenheid met de kerk van alle tijden en plaatsen. Daar boven in de hemel, en hier beneden op de aarde. Met overtuiging ons geloof belijden, ook in het wonder van de opstanding. Want ‘groot is ’t heil dat Jezus geeft, / ‘k Zal, als Hij, onsterfelijk wezen’. Amen.