SPELLING 32e DRUK N.V. W. J. T H I E M E & C I E — ZUTPHEN Prijs Ing. f 1.25 De Nieuwe Spelling Een overzicht van alle spellingmoeilijkheden DOOR G. J. VAN DER KEUKEN TWEEËNDERTIGSTE DRUK v.eY*-a., f— N.v. W. J. T H I E M E & CIE — Z U T P H E N — 1959 INLEIDING 1. ZEVENTIG JAAR SPELLINGWEE. U kent wel het woord karwij, karwijzaad? Maar weet u ook het Franse woord voor dit tweejarig schermbloemig gewas? Niet? Dar» kunt u ook niet weten, dat het met ij moet worden geschreven en niét met eil De Franse naam is carvi en de ontwerpers van de vorige spelling — De Vries en Te Winkel — hebben in 1865 de regel bedacht, dat wij woorden welke in 't Frans i of ie hebben, in het Nederlands met ij schreven, niet met ei. Maar het woord karwei (werk, taak) komt van het Franse corvée. En woorden die in 't Frans geen i of ie hebben, schrijft men in het Nederlands met ei. Aardig bedacht, zult u zeggen, maar onpraktisch en moeilijk! Alleen al voor de ei - ij spelling moet u een behoorlijk woordje Frans kennen. En de kinderen van de lagere school, hoe spelen die dat klaar? Ja, u ziet: aan de spelling van onze taal zit meer vast, dan u ooit heeft kunnen vermoeden! Gelukkig is dit verschil tussen ei en ij nog slechts een restje van de toestand van vóór 1934. Maak u over die kwestie maar niet al te ongelukkig. Ik geef u straks wel een lijst woorden met ei en een met ij. De meeste kent u al wel, zelfs al weet u niét onmiddellijk dat vijg in het Frans figue is en dat de Fransen voor vallei het woord vallée gebruiken. Maar, zoals gezegd: vóór 1934 was het heel wat erger. De Vries en Te Winkel gingen namelijk bij 'het vaststellen van de spelling van ieder woord de oorsprong ervan na. Als echte taalgeleerden vonden ze dat interessant en ze vonden het zo prettig en nuttig, dat iedereen aan de spelling van een woord dadelijk kon zien, waar het vandaan kwam. In het bijzonder voor de spelling e - ee, o - oo onderzochten zij voor elk geval, hoe de toestand was in het Oudgermaans. Had het woord in het Oudgermaans een diftong (tweeklank), dan moest het met ee of oo worden geschreven, had het een enkele vocaal (klinker), dan schreven zij één e of één o voor. Eigenlijk was het dus zo, dat alle Nederlanders, ook de • kinderen op de lagere school, eerst Oudgermaans zouden moeten leren om te weten, of zij e of ee, o of oo moesten schrijven. Dat was natuurlijk wel bezwaarlijk. Daarom kwam Te Winkel in zyn boek over de spelling zijn landgenoten tegemoet door niet minder dan 25 regels met uitzonderingen te geven alleen voor de e- en o-spelling. Als je die maar leerde, dan schoot je al mooi op. En 70 jaar lang hebben jong en oud deze regels geleerd. De intellectueel kon zich trouwens in incidentele gevallen nog wel eens aardig redden door naar de vorm van het woord in andere Germaanse talen, vooral het Duits, te kijken. Zo kon hu door vergelijking met de Duitse vormen heissen, Beine, Walsen nagaan, dat de Nederlandse equivalenten neeten, beenen en weezen met ee moesten worden geschreven en als hu aan traumen, Biiume en kaufen dacht, wist hij meteen, dat droomen, toornen en koopen met oo moesten worden geschreven. Daarentegen leerde een vergelijking met Decke, gelb, Bitte, Butter hem, dat deken, gele, bede en boter één e of één o hadden. Waarom dan o.a. knoopen, dat zowel in het Duits als in het Nederlands een vorm met korte o (Knopt, knop) naast zich had, in het Nederlands oo kreeg, ontging hem natuurlijk. Je hoefde, zelfs als intellectueel, ook niet alles te begrijpen! Niemand kon trouwens precies weten, waarom men broze maar looze, grove maar doove, loven maar loover moest schrijven. Dat ruischen met sch moest worden gespeld en bruisen met s was weer iets makkelijker: je keek maar naar de Duitse woorden rauschen en brausen. En om op de sch in eischen te komen, had je maar aan het Engelse werkwoord to ask te denken. Is het wonder, dat het tot 1934 een hopeloze taak was het Nederlandse volk de moedertaal zuiver te leren schrijven, en dat, tot er in dat jaar enig soelaas kwam, een dictee zowel voor de leerlingen van de lagere scholen als voor die van de middelbare scholen niet anders dan een afschrikwekkend gebeuren was? Is het wonder, dat zelfs de intellectueel niet durfde schrijven eonder woordenboek? Ja, zelfs niet kón schreven zonder woordenboek. Want, teneinde het' schriftelijk uitdrukken van de gedachten tot een geestelijke sport van waarlijk hoge orde te maken, hadden De Vries en Te Winkel nog iets anders bedacht. Wie zijn gedachten op papier wilde zetten, kon niet volstaan met zich te richten naar het beschaafde .taalgebruik, met zich te verlaten op zijn taalgevoel. Neen, hij moest niet alleen in staat zijn iedere zin in zijn zinsdelen te ontleden en de naamval van de zelfstandige naamwoorden te bepalen, maar hij diende ook het „geslacht" van ieder zelfstandig naamwoord te kennen. De Vries en Te Winkel hadden namelijk aan ieder znw. een „geslacht" toegekend, zodat ieder woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig was. Ze waren daarbij geleerd en vernuftig en naar het onbevangen oordeel van de leek vaak speels te werk gegaan. Zo was een mantel van een vrouw mannelijk, een jas van een man vrouwelijk, een hoed van een vrouw mannelijk, maar een pet van een man vrouwelijk, een rok van een vrouw mannelijk, maar een broek van een man vrouwelijk. Of dit grammaticaal geslacht kunstmatig was en dus strijdig met het beschaafde taalgebruik, was niet van belang. Wie schreef, moest eenvoudig het geslacht van een woord kennen en in de gevallen, waarin de talloze regels en uitzonderingen niet toereikend waren, diende het woordenboek. Wie de voorschriften nauwkeurig opvolgde, moest zelfs de verbuigingsuitgangen e en en van een en geen en van de bezittelijke voornaamwoorden mijn, uw, zijn, hun, haar gebruiken. Tot in het begin van deze eeuw moest men dan ook eigenlijk schrijven — en velen deden dat ook met opgewektheid —: Zij legde haren zwarten mantel, dien zij met hare moeder in den winkel van haren buurman had gekocht, op den rand van den leeren stoel in den hoek van de kamer. En ook een zin als deze schreef men zonder een spier te vertrekken op: Hij gevoelde eene bittere spijt over zijnen aanval van woede, maar hij had niet den moed noch den lust zijnen vrienden, wien hij deze groote beleediging had aangedaan, zijne verontschuldiging aan te bieden. En hoewel velen, die zich overigens stipt aan de officiële spelling hielden, het niet meer zó bont maakten en de e en en van een, geen, mijn, uw, zijn, hun, haar in particuliere correspondentie geleidelijk lieten vervallen, bij de examens werd eerst in 1930 het gebruik van de buigingsuitgangen in dit geval facultatief gesteld. Maar in de regeringsstukken werd de Spelling-De Vries en Te Winkel ten volle toegepast. 2. NAAR EEN NIEUWE SPELLING. Natuurlijk was er ook veel verzet tegen de Spelling-De Vries en Te Winkel en het is dan ook verwonderlijk, dat deze spelling, die te geleerd en te kunstmatig was voor de dagelijkse praktijk en onnodig moeilijk door haar spitsvondige onderscheidingen, zidh van 1865 tot 1934 heeft kunnen handhaven. Het grootste verzet kwam van de door Dr. R. A. Kollewijn in 1897 opgerichte Vereniging tot vereenvoudiging van onze spelling. De naar de ontwerper genoemde Kollewijnse Spelling, welke zich zoveel mogelijik richtte naar het beschaafde taalgebruik, vond veel aanhang, vooral bij het onderwijs, maar werd niet door de Regering aanvaard. Eerst in 1934, tijdens het bewind van Minister Marchant, werd een vereenvoudigde spelling — de z.g. Spelling-Marchant — ingevoerd, welke heel veel van de door Kollewijn opgestelde punten had overgenomen. Zij was dus een compromis tussen de Spelling-Kollewijn en de Spelling-De Vries en Te Winkel. Deze compromisspelling werd in het Besluit van 18 Juli 1936 vrijwel ongewijzigd door Minister Slotemaker de Bruine overgenomen. De Spelling-Marchant bracht ingrijpende vereenvoudigingen en dus grote verbeteringen: De e en de o werden aan het eind van open lettergrepen niet meer verdubbeld, en sch werd alleen daar geschreven, waar de ch wordt gesproken. Toch durfde de Regering niet zo ver gaan regel 9 van de Spelling-Kollewijn over te nemen, de regel welke luidde: „Bij de verbuiging van lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voornaamwoorden richte men zich naar het beschaafde spraakgebruik". Wel deed de Minister een belangrijke concessie, maar— de naamvals-n bleef, behalve in staande uitdrukkingen gehandhaafd „in het enkelvoud bij de namen van mannelijke personen en bij de namen van dieren, die uitsluitend een mannelijk individu aanduiden." Het laatste bruggehoofd van De Vries en Te Winkel, waarop zij nog tot 1947 zouden standhouden! Hoewel men dus nog moest schrijven: bij den rechter, van zijn ouden vriend, in den aap gelogeerd zijn, de manen van den leeuw, in alle andere gevallen mocht men de buigings-n weglaten: in de winkel, op de weg, in 6 de handel, aan de Rijn, op deze dag, de slagtanden van de olifant, het nest van de leeuwerik. Het is duidelijk, dat deze kunstmatige regeling zich niet lang kon handhaven. De praktijk leerde aldra, dat men zich weinig stoorde aan de genoemde uitzonderingen, maar zich hield aan de hoofdregel en de buigings-n eenvoudig overal wegliet. In 1946 is in België een nieuwe spelling ingevoerd en bij de Wet van 14 februari 1947 werd deze ook in Nederland voorgeschreven. Het is de coinpromis-spelling van 1934, maar met een belangrijke verbetering: volgens regel 5 mag de naamvals-n ttij lidwoorden enz. worden weggelaten. De officiële spellingregels drukken wij 'hierbij af: Volgens de Wet van 14 februari 1947 is de officiële schrijfwijze van de Nederlandse taal de schrijfwijze volgens De Vries en Te Winkel, met inachtneming van de volgende regels: 1. De e wordt in open lettergrepen niet verdubbeld. De ee blijft echter aan het einde van een woord, alsmede in samenstellingen en afleidingen van woorden op ee. Als samenstellingen van woorden op ee worden ook beschouwd samenstellingen waarvan het eerste lid, op ee uitgaande, niet of niet meer als afzonderlijk woord voorkomt. 2. De o in open lettergrepen wordt niet verdubbeld. De oo blijft echter in goochelen, goochem, loochenen, alsmede in hun samenstellingen en afleidingen. Verkleinwoorden van woorden op o worden behandeld als overeenkomstige woorden op a en u. 3. Sch wordt alleen daar geschreven, waar de ch wordt uitgesproken. De cü blijft echter in het achtervoegsel -isch. 4. De uitgangen -e en -en van het lidwoord een, van geen en van de bijvoeglijke bezittelijke voornaamwoorden mijn, uw, zijn, hun en haar mogen, behalve in staande uitdrukkingen, worden weggelaten. 5. De naamvals-n bij lidwoorden, voornaamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en daarmee gelijkstaande woorden, mag, behalve in staande uitdrukkingen, worden weggelaten. 6. De schrijfwijze van Nederlandse aardrijkskundige namen zal nader worden geregeld bij algemene maatregel van bestuur. Totdat deze van kracht wordt, zijn de regels l tot en met 3 niet van toepassing. 7. In woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid en geen deel uitmaken van zodanige namen volgt het achtervoegsel de regels l tot en met 3. Het grondwoord, of het gedeelte daarvan, dat in de afleiding voorkomt, behoudt de vorm, die het krachtens de algemene maatregel van bestuur, uit te vaardigen op grond van regel 6, heeft, evenwel met dien verstande, dat de regels l en 2 worden toegepast op de klinker van de lettergreep die onmiddellijk aan het achtervoegsel voorafgaat. In afleidingen van aardrijkskundige namen die volgens regel 6 soh aan het einde hebben, bluft sch bewaard. 8. Namen van straten, lanen, pleinen en dergelijke worden niet als aardrykskundige namen behandeld en volgen mitsdien de regels l tot en met 3 met inachtneming van het in regel 7 bepaalde. 9. Namen van landen, zeeën, rivieren, steden enz. buiten Nederland en België waarvoor het Nederlands een eigen vorm heeft, alsmede hun samenstellingen en afleidingen, volgen de regels l tot en met 3. 10. Ten aanzien van het voornaamwoordelijke gebruik en het gebruik van tweede-naamvalsvormen als der, dezer, zyner, enz. worden regels gesteld bij algemene maatregel van bestuur. Totdat deze van kracht wordt, richt men zich naar de Woordenlijst van De Vries en Te Winkel. 11. De schrijfwijze van bastaardwoorden en historische namen, alsmede die van z.g. tussenklanken in samenstellingen, zal nader worden geregeld bij algemene maatregel van bestuur. Totdat deze van kracht wordt, geldt de schrijfwijze van de Woordenlijst van De Vries en Te Winkel, uit deze voorschriften blijkt, dat de schrijfwijze van Nederlandse aardrijkskundige namen (6), het voornaamwoordelijk gebruik en het gebruik van twesde-naamvalsvormen als der, dezer, zijner, enz. (10), alsook de schrijfwijze van bastaardwoorden en historische namen, alsmede die van z.g. tussenklanken in samenstellingen (11), nader moesten worden geregeld bij algemene maatregel van bestuur. Daartoe kreeg een commissie van Nederlandse en Belgische deskundigen in 1947 opdracht een nieuwe Woordenlijst samen te stellen, welke in 1954 is verschenen. Deze Woordenlijst vormt dus één geheel met het Belgische Spellingbesluit van 1946 en de Nederlandse Wet van 1947. Wanneer wij spreken van „de nieuwe spelling", dan bedoelen wij dus de officiële regeling van 1946/1947 en de nadere uitwerking en aanvulling in de Woordenlijst. Daarop berust de officiële schrijfwijze van de Nederlandse taal, welke vanaf 1955 zal worden gebruikt. BÜ een nadere bestudering van de Woordenlijst zien we het volgende: 1. De regels 1-3 van de voorschriften van 1947 (de veranderingen in de spelling e-ee, o-oo, s-sch) werden toegepast. 2. Voorts werd de spelling van de bastaardwoorden geregeld. Bij een aantal van deze bastaardwoorden, die reeds algemeen of door velen ala Nederlandse woorden werden behandeld, werd de spelling thans officieel 8 vernederlandst. In een groot aantal gevallen werd naast de oorspronkelijke spelling een vernederlandste spelling toegelaten. Terwille van eenheid van spelling zullen echter bij het onderwijs de voorkeursvormen worden gebruikt. 3. Het gebruik van de tussenklanken e/en, s in samenstellingen werd geregeld en het gebruik van het 'koppelteken, de apostrof, het deelteken en de hoofdletters werd eveneens in regels vastgelegd. 4. De voornaamwoordelijke aanduiding werd geregeld, en wel zo, dat zij aanvaardbaar was voor noord en zuid. Daartoe werd ten gerieve van de Noordnederlander de ftij-aanduiding belangrijk uitgebreid, zodat de Hollander thans volgens zijn natuurlijk taalgevoel kan schrijven. Voor de abstracta en collectiva werden duidelijke voorschriften gegeven. Het woordgeslacht werd bepaald in overeenstemming met het beschaafde taalgebruik zowel in Nederland als in België. Alles is gedaan om eenheid van spelling in noord en zuid te bereiken. Natuurlijk is er veel kritiek op de „nieuwe spelling". Die was er ook in 1934, toen het Nederlands „niet goo maar zo" geschreven moest worden. „Hoge bomen, officiële mededelingen, uitheemse vissen ik zal nooit aan dit woordbeeld wennen", hoorde men toen algemeen. Eén van hen, die dit toen tegen mij zei, wist thans niet meer, dat zij vroeger groote en hooge met oo schreef! Er is een kleine overgangsperiode nodig en dan weet men niet beter. Zo is het ook nu weer. „Hoe kan ik, met mijn gymnasiale opleiding, nu ooit wennen aan een spelling als esthetische, ritme, fysica, reuma, psychopaat, oktober, akkoord, enz.? Het doet me pijn, de taal zo verminkt te zien." Deze en dergelijke smartelijke uitlatingen hoort men vele. Een half uur vóór ik deze regels schreef, liet een student zich in een gesprek over de nieuwe spelling zo uit. Ik haalde daarop een exemplaar van Allard Piersons „Oudere Tijdgenooten" uit de kast en wees hem o.a. op de volgende door deze hoogleraar in „de Levende Taal en de Aesthetica" geschreven zin: „Het was een vrije, een esthetische, een dichterlijke opvatting, waarvan de logika niet al te angstvallig moet vragen, hoe zij met den eerbied voor het gezag des Bijbels altijd in de noodige overeenstemming kon worden gebracht." Deze theoloog, classicus en estheticus gebruikte voor deze en andere woorden dus al zeventig jaar geleden de spelling van de Woordenlijst. Trouwens, heeft het u ooit gestoord, dat Busken Huët Oktober met een k schreef? Weliswaar met een hoofdletter, maar hij schreef b.v. „amsterdamsche" en „nederlandsch" met een kleine letter. En als men in het Duits Akkord schrijft, waarom zouden wij dan schrikken van akkoord? Wij zullen thee blijven schrijven, maar de facultatieve spelling tee (zonder h) is heus niet zo dwaas. In het Duits schrijft men immers ook Tee en in het Engels teal Het aantal wijzigingen is overigens zo gering, dat men zeker aan „de nieuwe spelling" zal wennen. DJ o ra -3 o. o w 3 O o > g s-og g=^»l o> o± o p. >T3 Ü-S o3 S | |S g 3 oS^S > o c S o i's! S §SB •o 01 a^; f "- OM 3 S^ s-§° l H. s Z oS