Een beroepsprofiel van de gemeentepredikant

advertisement
Proeve van een omschrijving
van het beroep/ ambt van de predikant
0. Fasen van ontwikkeling van een nieuwe omschrijving van het beroep c.q. ambt van predikant
VGVZ heeft een beroepsprofiel geestelijke verzorger vastgesteld. De BNP heeft een raamwerk
aangeboden dat om nadere invulling vraagt. Allerwegen wordt dus de noodzaak gevoeld een profiel van
onze beroepsgroep op te stellen. Ook binnen de WB is de laatste twee jaar hierop gestudeerd, in een
samenwerking met een commissie die ons hierin steunde. In dit denk-proces is steeds meer de nadruk
gaan liggen op inhoud van het werk als gemeente predikant. Met de bekende driehoek voor ogen van
ambt – functie – persoon hebben we ons steeds meer laten leiden door de vraag naar de betekenis van
het ambt voor de functie. Hoe recht te doen aan de betekenis van het ambt in de concrete uitwerking
naar functie en taak? In dit proces is het niet eenvoudig om eenstemmig een profiel op te stellen en we
hebben ontdekt dat het streven ernaar ook contraproductief werkt. Wij zijn echter wel van mening dat het
(voorlopige) resultaat van onze bezinning een bijdrage kan betekenen aan het noodzakelijke inhoudelijke
gesprek in de kerk over de profilering van de predikant. Daarom bieden wij de onderstaande tekst aan als
bijdrage voor verder gaand collegiaal beraad en als uitgangspunt voor persoonlijke reflectie”.
1. De veelzijdigheid van de (gemeente)predikant
Bezinning op de beroepsidentiteit van de predikant/e begint bij de kerk. Eerst is er een kerkelijke
gemeente. Daarin zijn functies te onderscheiden. In de protestantse traditie heeft men gekozen voor het
ambt van dienaar van het Woord temidden van de ambten van ouderling en diaken. Vanuit de kerkelijke
gemeente worden ook predikanten uitgezonden in andere werkvelden, met name de geestelijke
verzorging.
Vervolgens geldt dat een omschrijving van het predikantschap geformuleerd wordt tegen de achtergrond
van een bestaande praktijk. Een predikant stapt in een rijdende trein, waarin h/zij geconfronteerd wordt
met:
 een veelheid aan activiteiten waarin een predikant/e kennelijk een verantwoordelijkheid heeft (in de
geestelijke verzorging ligt dat in de regel vast in een op schrift gestelde taakomschrijving)
 uiteenlopende verwachtingen van (groepen) gemeenteleden, mensen in het werkveld
 verschillende geloofsbelevingen, geloofsvormen, oriëntaties
 tendenzen in deze tijd: een marginaliserende kerk; afnemend kerkelijk kader; een diffuser kerkelijk
bewustzijn; een elektronisch gestuurde samenleving; noodzaak van tentmaking ministry in de nabije
toekomst?; bezinning op specialisatie en regionalisering; hernieuwde behoefte aan geestelijk
leiderschap enz.
***
2. Korte beschrijving van het beroep van predikant/e (beroepsdefinitie)
De uitoefening van het beroep van predikant/e vindt plaats in het spanningsveld van
ambt – beroep – persoon.
De beroepspraktijk van een predikant/e is tegelijk
het vervullen van een ambt
en het gaan van een persoonlijke weg van geloven.
Onder de uitoefening van het beroep van predikant = de vervulling van dit ambt wordt verstaan:
I.
Het door God zelf door middel van zijn gemeente geroepen zijn tot het dragen van
verantwoordelijkheid om als lid van de kerkenraad/ ambtelijke vergadering [ambt]
II.
op deskundige wijze
– in wisselwerking met de mondige gemeente –
leiding te geven aan het leven van de gemeente, en van de kerk in al haar geledingen,
dienstbaar te zijn in de samenleving
en bij te dragen aan de opbouw van de kerk van Christus, ook in oecumenisch verband,
die een roeping heeft binnen haar eigen sociale en maatschappelijke context
[persoon en beroep]
III.
met in acht nemen van de geldende normen als gedefinieerd in de bestaande beroepscode en
gedragscode voor predikanten [persoon en beroep]
***
3.
Toelichting op de beroepsdefinitie
Elk beroep heeft iets specifieks, waardoor het zich onderscheidt van andere beroepen.
Het specifieke bepaalt het beroepsprofiel.
Een predikant/e onderscheidt zich van andere beroepsbeoefenaren door een
 (academisch) theologische scholing en
 een spiritueel hermeneutische en mystagogische competentie.
Dat wil zeggen:
een predikant/e is bevoegd en in staat
vanuit een gelovig luisteren naar de Schrift,
Schrift, geloofstraditie en actualiteit met elkaar in gesprek te brengen
en mensen te begeleiden in het opengaan voor het mysterie van God
die ‘wel bemind, maar niet bedacht kan worden’.
Heitink wijst op het volgende:
Door het predikantswerk als ambtelijk te zien blijft de predikant/e in al het werk verbonden met het
wezen van de kerk. Het ambt geeft de predikant/e bevoegdheid tot het werk en maakt hem of haar
onbekommerd dienstvaardig. Clericalisering is voor denken in termen van ambt de valkuil.
Door het predikantschap als beroep te zien is de predikant/e in al het werk aan te spreken op de
professionele verantwoordelijkheid. Het beroep appelleert op bekwaamheid en maakt het werk
hoogwaardig.
De valkuil is een vorm van professionalisering die de geloofsgemeenschap tot afnemer van diensten
maakt.
Aandacht voor de persoon van de predikant/e houdt het besef levend dat het predikantswerk niet
denkbaar is zonder een persoonlijke spirituele ontwikkeling en voldoende communicatieve vaardigheden.
De persoon vraagt om geschiktheid voor dit specifieke werk en maakt de predikant/e al dan niet
geloofwaardig.
Als valkuil doemt een mate van personalisering op die de deur naar burnout wijd open zet.
***
4. Kernfuncties
Vanuit de bestaande praktijk blijken de kernfuncties van de predikant/e de volgende te zijn:

1. voorbereiden van en voorgaan in kerkdiensten

2. verlenen van pastorale zorg en het geven van geestelijke leiding

3. voorbereiden en (doen) verzorgen van catechese en toerusting
(het bevorderen van communicatie over geloofs- en levensvragen)

4. meewerken aan een gericht zijn op de samenleving en de wereld, ook in oecumenisch verband

5. meewerken aan organisatie en bestuur

6. studie en bezinning (op peil houden van de kwaliteit van de ambtelijke beroepsuitoefening)
In de (concept) Kerkorde (ordinantie 3 over het Ambt en de andere diensten) wordt het dienstwerk van de
predikant/e in artikel 11 als volgt omschreven (Ord.3-10-1):
de verkondiging van het Woord;

het voorgaan in de kerkdiensten;

de bediening van de doop;

de bediening van het avondmaal;

het afnemen van de openbare geloofsbelijdenis;

het bevestigen van ambtsdragers en van hen die in een bediening worden gesteld;

het leiden van trouwdiensten en van diensten van rouw dragen en gedenken;

de catechese en de toerusting;

het verkondigen van het evangelie in de wereld;

en zo zij daartoe geroepen worden, het dienen van de kerk in de meerdere vergaderingen
en tezamen met de ouderlingen

de herderlijke zorg en
het opzicht over de leden van de gemeente.
***
5. Een mogelijk overzicht van beroepstaken
Hierbij is het nodig dat er prioriteiten worden gesteld. Een kerkenraad en een predikant/e moet kiezen op
welke gebieden de eerste aandacht is gericht, en welke gebieden niet de verantwoordelijkheid zijn van de
predikant/e. Deze niet gekozen gebieden blijven wel uiteraard wel bij de verantwoordelijkheid van de
kerkenraad en het zou nuttig kunnen zijn ook te omschrijven wie welke taak heeft op de andere gebieden.
5.1.
Taken bij het voorgaan in de eredienst
5.1.1. Taken in de voorbereidingsfase
De predikant/e
 houdt de homiletische, exegetische en liturgische kennis en vaardigheden op peil
 kiest de teksten / perikopen uit en is de eindverantwoordelijke voor de liturgie.
 gaat meditatief om met de gekozen tekst
 reflecteert systematisch op grondtekst en achtergrondliteratuur



gaat vanuit dit horen in gesprek met de actualiteit en de potentiële hoorders
verwoordt de kern en werkt die uit in liturgische vormgeving en verkondiging
overlegt met andere betrokkenen bij de eredienst
5.1.2. Taken in de uitvoeringsfase
De predikant/e
 gaat voor in de eredienst, waaronder de bediening van sacramenten
 houdt de preek
5.1.3. Taken in de afrondingsfase
De predikant/e
 evalueert de dienst (alleen of in intervisieverband of in een gemeentegroep)
 verwerkt de evaluatie in nieuw gedrag
5.2.
Taken bij het verlenen van pastorale zorg en geven van geestelijke leiding
5.2.1. Taken in de voorbereidingsfase
De predikant/e
 houdt de kennis en vaardigheden op het gebied van pastoraat en geestelijke begeleiding op peil
 reflecteert op actuele geloofs- en levensvragen
 signaleert pastorale vragen
 is aanspreekbaar op vragen om geestelijke begeleiding
 stelt daarbij prioriteiten en beoordeelt wat op zijn of haar weg ligt
 verdiept zich zo mogelijk in het levensverhaal van de betrokkene
 bereidt een gesprek inhoudelijk voor
 maakt een bezoekafspraak
 bereidt zich geestelijk voor
5.2.2. Taken in de uitvoeringsfase
De predikant/e
 voert een pastoraal of geestelijk begeleidingsgesprek
 brengt impliciet of expliciet het levensverhaal van de betrokkene en het Woord van God met elkaar in
gesprek
 gaat om met spanning tussen afstand en nabijheid, bewaakt de tijd, neemt gedrags- en beroepscode
en de grenzen van de eigen competentie in acht
 delegeert of verwijst en voert zo nodig – met instemming van de pastorant of begeleide – overleg met
zorgverleners (huisarts, therapeut, maatschappelijk werker)
5.2.3. Taken in de afrondingsfase
De predikant/e
 legt bevindingen van de gevoerde gesprekken vast
 overlegt met de betrokkene over de voortgang van het contact
 evalueert de eigen interventies en leert daarvan
5.3 Taken bij het bevorderen en begeleiden van de communicatie over geloofs- en levensvragen
5.3 1.Taken in de voorbereidingsfasen
De predikant/e
 houdt de agogische en communicatieve kennis en vaardigheden op peil
 staat open voor spirituele, culturele en maatschappelijke ontwikkelingen
 werkt vanuit een theologische situatieanalyse mee aan de ontwikkeling van een vormings- en
toerustingsbeleid
 bereidt zich met name vanuit een mystagogische optiek voor op bijeenkomsten waarin hij of zij een
leidende of informatieve rol vervult
5.3.2 Taken in de uitvoeringsfase
De predikant/e
 geeft mystagogisch leiding aan een bespreking





geeft zo nodig theologische informatie
delegeert
werkt samen met andere op dit terrein uitvoerenden
ondersteunt zo nodig andere op dit terrein uitvoerenden door theologische informatie of instructie
maakt zo nodig materiaal
5.3.3. Taken in de afrondingsfase
De predikant/e
 legt de bevindingen omtrent de gegeven vorming en toerusting vast
 evalueert in de groep, met de andere medewerkenden of alleen
 communiceert vanuit de evaluatie over toekomstig beleid
5.4 Taken op het gebied van de samenleving en de wereld
5.4.1. Taken op het gebied van de voorbereidingsfase
De predikant/e
 houdt kennis en vaardigheden op het gebied van missionaire en diaconale taken van de gemeente in
de omgeving op peil en werkt in oecumenisch verband samen
 leest de noodzakelijke informatie op het gebied van diakonaat en zending
 bepaalt vanuit de optiek van het ambt en de theologie en oecumene(bv ethiek) de mogelijk eigen
bijdrage en bereidt zich daarop voor
 bestudeert informatie van organisaties binnen de non-profit sector en de hulpverlening zo zij
onderbouwend zijn voor de arbeid in de gemeente.
5.4.2 Taken in de uitvoeringsfase
de predikant/e
 neemt deel aan groepen binnen en buiten de gemeente
 stimuleert en begeleidt groepen die bezig zijn op dit gebied
 neemt deel aan overleg buiten de gemeente met verschillende instanties
 zorgt voor toerusting van de uitvoerenden van concrete taken op dit gebied (bezinningsmomenten
inbouwen over het hoe en wat vanuit eigen inspiratie, ethische levensbeschouwelijke vragen )
5.4.3. Taken in de afrondingsfase
De predikant/e
 legt de bevindingen omtrent de samenleving en de wereld vast
 evalueert in de groep, met de andere medewerkenden of anderen buiten de kerk
 communiceert vanuit de evaluatie over toekomstig beleid
5.5 Taken op het gebied van organisatie en bestuur
5.5.1 Taken in de voorbereidingsfase
De predikant/e
 houdt kennis en vaardigheden op het gebied van management (van het eigen werk en van het
managen van een kerkelijke organisatie) op peil
 leest de noodzakelijke vergaderstukken
 bepaalt vanuit de optiek van het ambt en de theologie de mogelijke eigen bijdrage en bereidt zich
daarop voor
 maakt zo nodig een gespreksnotitie
 informeert zich zo nodig om deze taken te kunnen vervullen
 stelt prioriteiten voor het eigen werk en overlegt die met moderamen en kerkenraad
 maakt een jaar-, week- en dagplanning
 houdt de eigen administratie bij en/of laat zich daarin bijstaan
 houdt het eigen archief bij en/of laat zich daarin bijstaan
5.5.2.Taken in de uitvoeringsfase
De predikant/e
 neemt deel aan bijeenkomsten voorzover in het licht van de gestelde prioriteiten zijn inzet van belang
is, hierbij kan de predikant/e ook geroepen zijn tot taken op classicaal en synodaal nivo.








is aanwezig vanuit zijn of haar mystagogische competentie en stelt zich coöperatief op
houdt zich aan de gemaakte afspraken
voert collegiaal overleg
vertegenwoordigt de kerkelijke gemeenschap in andere gremia
begeleidt en adviseert zo nodig anderen
delegeert
bewaakt de grenzen tussen werk en privé
geeft onverwachte gebeurtenissen een plaats in de agenda en weet te schuiven in taken
5.5.3 Taken in de afrondingsfase
De predikant/e
 legt bevindingen met betrekking tot organisatie en bestuur vast
 maakt geregeld een werkverslag van het eigen werk en overlegt van daaruit met de kerkenraad
 evalueert met anderen of alleen en leert daarvan
5.6 Taken op het gebied van studie en bezinning, loopbaanplanning en bovenplaatselijke
activiteiten
De predikant/e
5.6.1.
 onderhoudt de eigen spiritualiteit
 ontvangt (zo mogelijk) geestelijke begeleiding en pastorale supervisie
 neemt deel aan collegiaal overleg
 neemt deel aan collegiale intervisie
 bestudeert vakliteratuur
 doet mee aan verplichte werkbegeleiding en vraagt zo nodig werkbegeleiding op verzoek
 doet mee aan verplichte en vrijwillige nascholing
 houdt kennis en vaardigheden op het gebied van informatica op peil
 toont betrokkenheid bij kerk en samenleving
5.6.2 Taken die te maken hebben met een loopbaanontwikkeling en het bovenplaatselijke nivo:
De predikant/e stelt zich beschikbaar voor de volgende taken voor collega's
en ondergaat daarbij de bijscholing die daarbij verbonden is:
 vervult taken in de classis, particuliere en generale synode
zo ook:
 visitator in de regio
 mentor voor een beginnend predikant
 toeruster voor het opzetten van intervisiegroepen
 begeleider of meewerker van toerustings groepen rond zijn/haar specialisme voor predikanten en/of
gemeenteleden in de regio
NB. Bovenstaande lijst is een voorbeeld. Er kunnen -aangepast aan de plaatselijke situatie- items
toegevoegd worden.
6. Beroepsidentiteit
In het predikantschap staat de gerichtheid op de Eeuwige en zijn koningschap in deze wereld, dat het
meest helder oplicht in het leven en sterven van Jezus Christus, centraal. Dat betekent, aldus Peterson,
dat bidden, bijbel lezen en geestelijke leiding geven de dragende delen van het werk van een predikant/e
vormen.
In de dagelijkse praktijk van het predikantschap betekent dat het volgende:
a) Een predikant/e wordt door de kerk vrijgesteld om plekken op te sporen waar iets te ontdekken valt
van Gods liefdevolle aanwezigheid, die alle verstand te boven gaat. Daarin is de predikant, volgens
Nouwen, een levende heenwijzing (living reminder) (genezend, steun gevend, leiding gevend). Deze
roeping gaat vooraf aan andere te maken afspraken over een takenpakket. Dit kan niet zonder
spirituele omgang met het Woord van God en open staan voor de leiding van de Heilige Geest.
b) Vervolgens is de predikant/e in alle activiteiten allereerst mystagoog: iemand die, aldus Simon,
‘mensen binnen de context van hun biografische ervaringen opmerkzaam laat worden op de
verborgen aanwezigheid van de onbegrijpelijke God en de werking van zijn Geest: als transcendente
oorsprong en grond, als horizon en doel van de levensgeschiedenis van de enkeling en van de
mensheidsgeschiedenis.’ Mystagogie ‘maakt een geloofsproces van ontdekkend leren gaande,
waarin God zich zelf als heil van de mensen tot ervaring kan laten worden.’ Daarin is een predikant/e
iemand die net als een wegenarchitect niet de weg aanlegt, maar in een landschap de mogelijkheid
van een weg weet te onderkennen. De predikant/e ‘gaat met mensen mee, in een pogen tot verstaan
te komen, vooral in een zoeken van Jezus, die bij mensen intrek wil nemen – want wie Hem ziet die
ziet de Vader, de Onzienlijke.’ Met het oog daarop moet de predikant/e zijn als de profeet in Jesaja
50 vers 4. (J.Firet).
c) Predikanten kunnen daarin verschillende accenten leggen en zich specialiseren.
7. Kerncompetenties
Het begrip ‘competentie’ duidt op een spanningsveld. Het ambt/ beroep van predikant/e wordt iemand
toevertrouwd en het is iets waartoe hij of zij instaat geacht wordt.
Een vrouw of man is competent om dienaar van het Woord, mystagoog in onze kerken te zijn, indien z/hij
daartoe
a) gemachtigd is, d.w.z.:
 beroepen door en verbonden aan een ambtelijke vergadering en vervolgens
 zich verbonden weet met de gemeenschap van gelovigen en bereid en in staat is zich te
verantwoorden (betrokkenheid bij kerkelijke vergaderingen)
 als gelovige de gemeente in haar omgaan met de Eeuwige wil voorgaan vanuit een eigen
geloofspraktijk en kritische reflectie daarop (bijvoorbeeld in geestelijke begeleiding)
 om weet te gaan met de symboolfunctie van de predikant/e die met het ambt samenhangt: mensen
verwachten van hun pastores o.a. voorspraak bij God, behoedzaamheid, toewijding,
menslievendheid, vertrouwdheid met het heilige en inspiratie (Herman van de Spijker)
b) bekwaam is, d.w.z.:
 theologisch: zelfstandig kan omgaan met de bronnen van de christelijke traditie, met name Oude en
Nieuwe Testament en inzicht heeft in de ontwikkeling van de christelijke traditie en in staat is tot
zelfstandige theologische situatieanalyse (dit vraagt om op peil houden van theologische kennis)
 professioneel als predikant/e kan functioneren:
professionaliteit wordt volgens de Franse hoogleraar Delteil concreet in vier beroepshoudingen:
1) Adaptabilité (bereidheid tot veranderen en herkennen van nieuwe situaties en daarmee kunnen
omgaan). Deze beroepshouding vraagt ook om weerbaarheid tegen wat ongewenst is.
2) Réceptivité (kunnen horen). Hierbij hoort ook het ontwikkelen van eigen spiritualiteit en het
op verbindende wijze kunnen reflecteren op (aanwezige) spiritualiteit van anderen.
Bovendien vraagt deze beroepshouding om concentratie. Er zijn immers keuzes nodig bij
alles wat op ons af komt.
3) Distanciation (omgaan met de spanning afstand-nabijheid). Dit is een houding van
functionele distantie die gepaard gaat met betrokkenheid. Die wordt bijvoorbeeld concreet in
het om kunnen gaan met kritische vragen en in humor.
4) Créativité (heen en weer kunnen pendelen tussen traditie en deze cultuur). Deze creativiteit
helpt de traditie in veranderingen te bewaren. Met het oog daarop is het nodig te kunnen
denken in scenario's en te kunnen samenwerken.
Dit vraagt om:
-
vormen van intervisie, supervisie en collegiale consultatie en bijscholing.
als persoon bereid en in staat zijn zichzelf te worden en te blijven
authentiek durven zijn (als gelovige en als medemens)
beschikken over gezond zelfvertrouwen en gezonde zelfrelativering
afstand kunnen nemen van werk en mensen, de eigen ruimte bewaren en
zich verbinden
om kunnen gaan met het eigen verleden (met name autoriteits - en loyaliteitsconflicten)
het geestelijk gezag durven dragen en accepteren.
mw. drs.C.A. Boonstra
drs. G.P. van Dam
drs. H.J. Oortgiesen
drs. C.H.W. Waardenburg
Geraadpleegde literatuur:
G. Delteil en P. Keller, L’ Église disserminée. Itinérance et enracinement, Paris 1995
J. Firet, De bediening van het geheimenis. Over het beroep van predikant/e op de grens van het derde
millennium, in: Spreken als een leerling. Praktisch-theologische opstellen, pag. 68-79
G. Heitink, Biografie van de dominee, Baarn 2001
A.M.J.M. Herman van de Spijker, Pastorale competentie. Mogelijkheden en moeilijkheden van het pastorzijn, Heerlen 1984
H.J.M. Nouwen, Een levende heenwijzing. Dienst en gebed in aandenken aan Jezus Christus, den Haag
1981
E.H. Peterson, Dragende delen, Gorinchem.
Download